Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Wijzigingsplan Fokko Kortlanglaan perceel K1827
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.WPfkortlanglnk1827-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Fokko Kortlanglaan (perceel K1827) bevind zich een terrein die geschikt geacht wordt voor een werklandschap. De initiatiefnemer wil gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012. Het perceel wordt voorzien van een bedrijfbestemming en een groenbestemming.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Fokko Kortlanglaan, perceel kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie K, nummer 1827. Het plan ligt binnen de bebouwde kom van Ermelo. Het perceel ligt tussen de Meeboerserf en de Fokko Kortlanglaan.
  
 
Afbeelding 1: Ligging plangebied
  
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012. Dit bestemmingsplan is 4 juli 2013 vastgesteld en op 29 augustus 2013 in werking getreden.
 
     
Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012
 
Wijzigingsbevoegdheid
Binnen het vigerend bestemmingsplan Bedrijventerrein Velzicht 2012 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die een werklandschap mogelijk maakt. Het betreffende perceel valt binnen deze wijzigingsbevoegdheid. Hierbij zijn een aantal randvoorwaarden voor opgenomen. Onder andere dat bij de realisatie van de slagerij dient rekening gehouden te worden met landschappelijk waarde van het gebied, een goede inpassing is daarbij een vereiste. Daarnaast  is een maximale bebouwingsdichtheid van 25% een voorwaarde uit de wijzigingsbevoedheid.
    
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Provinciaal beleid
 
2.1.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers.
 
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit tweehoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
 
· een duurzame economische structuur;
· het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede
bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en
leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
 
De nieuw te bouwen woon- werleenheden worden zo natuurlijk mogelijk ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context. Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
 
Voorliggend plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.
 
2.1.2 Omgevingsverordening
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
 
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingdvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke
leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied
van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
 
Bedrijventerreinen
De provincie vindt het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen
in of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast is het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het
bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.
 
Een lokaal bedrijventerrein is een terrein waarop kleinschalige bedrijven met een lokale functie en een lage milieucategorie kunnen worden toegelaten. Naast lokale bedrijventerreinen zijn er een beperkt aantal intergemeentelijke bedrijventerreinen. Dit zijn terreinen ten behoeve van meer gemeenten. Voor lokale bedrijventerreinen geldt in beginsel een maximale kavelgrootte van 0,5 ha voor intergemeentelijke bedrijventerreinen een maximale kavelgrootte van 0,75 ha.
 
Voorliggend plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
2.1.3 Gelderse Ladder van duurzame verstedelijking
Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij de drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat. Hieronder wordt elke trede behandeld.
 
De eerste trede behelst een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een
actuele regionale behoefte. In het geval van onderhavige ontwikkeling is daar sprake van. Het plangebied betreft een kleinschalig werklandschap met relatief kleine bedrijfskavels in lage milieucategorieën. In Ermelo is er weinig aanbod van dit type bedrijvigheid, terwijl de vraag vanuit de regio groot is. De gemeente Ermelo heeft concrete aanvragen uit de regio gekregen voor dergelijke bedrijfskavels. Geconcludeerd kan worden dat er een actuele regionale behoefte bestaat.
 
De tweede trede betreft een beschrijving in hoeverre in die actuele regionale behoefte binnen het
bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Het bestaande stedelijk gebied wordt gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' (bron: Ministerie Infrastructuur en Milieu).
 
Onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in het overloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk. Ten
zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Veldzicht. Aan de overige zijden bevindt zich verspreid liggende bebouwing met uiteenlopende functies, met name wonen en werken. De uitbreiding van de bebouwing betekent een verdichting van de bebouwing die echter beperkt is door de kleinschalige aard van het plangebied. De bebouwing wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast. Ermelo kent geen leegstand op bedrijventerreinen. Een dergelijke ontwikkeling elders in Ermelo is daarmee niet mogelijk.
 
De derde trede heeft betrekking op gevallen waarin de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk
gebied kan plaatsvinden. Dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Onderhavig plangebied is uitstekend ontsloten. Via de Fokko Kortlanglaan en Meeboerserf zijn de N303 en Groene Zoomweg snel en makkelijk te bereiken. Ter hoogte van de Fokko Kortlanglaan bevinden zich twee bushaltes waar vier buslijnen halteren.
 
Specifiek voor Gelderland gelden daarnaast de vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?
 
Deze vragen kunnen als volgt beantwoord worden. De ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland. Uit het "werkschrift werklandschappen, provincie Gelderland 2011" blijkt dat een uitgangspunt bij een
werklandschap is dat gestreefd moet worden naar functiemenging. Deze functiemenging vormt het
uitgangspunt voor het werklandschap in de Groene Zoom (zie ook paragraaf 2.2.1). De provincie heeft op 16 maart 2009 schrijftelijk aangegeven te kunnen instemmen met de inhoud van de structuurvisie
Groene Zoom. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ambitie om een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk te creëren, waarbij het groene karakter overheerst. Rode elementen zijn op een verantwoorde manier ingepast binnen dit groene kader. Daarmee wordt dit uitloopgebied versterkt en wordt er extra kwaliteit toegevoegd.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking.
2.2 Regionaal beleid
2.2.1 Structuuvisie Groene Zoom
De Structuurvisie Groene Zoom, dat samen met de gemeente Harderwijk is voorbereid, geeft een
invulling aan de stedelijke uitloopfunctie van het gebied en geeft een waarborg voor het duurzaam
behouden van het groene karakter. De structuurvisie gaat ook in op de wijze waarop die voorgenomen
ontwikkeling zal worden gerealiseerd. De centrale doelstelling voor het gebied is: "Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."
 
Deze doelstelling is uitgewerkt in de volgende punten:
 
  • bestaande groene ruimten worden zoveel mogelijk gevrijwaard van bebouwing zodat de openheid van het gebied bewaard blijft. Deze groene ruimten kunnen een recreatieve functie krijgen. Het bestaande groen wordt zoveel mogelijk gespaard met name daar waar het monumentaal groen betreft;
  • dat zoveel mogelijk ongebruikte agrarische bebouwing wordt gesloopt. Dit wordt financieel mogelijk gemaakt door beperkt rode ontwikkelingen mogelijk te maken (rood-voor-rood regeling);
  • dat in het meest oostelijke deel van de Groene Zoom (deelgebied F, voorliggend plangebied) wonen niet mogelijk is vanwege de milieu-technische beperkingen van het gebied. Het gebied ligt geïsoleerd van het westelijk deel door de spoorlijn Zwolle-Amersfoort. Daarom wordt in dit deel het concept van Groene Werklandschappen toegepast;
  • dat om verbindingen in het langgerekte gebied te leggen, een aantal markante locaties zijn aangewezen die een scharnierpuntfunctie zijn toegedacht. Dit vergroot de herkenbaarheid van het gebied.
 
Onderstaand een uitsnede van de structuurvisiekaart ter plaatse van voorliggend plangebied.
Afbeelding 3: Uitsnede plankaart structuurvisie Groen Zoom
 
Voor voorliggend gebied is de volgende programmatische doelstelling geformuleerd:
"Deelgebied F ten oosten van de spoorlijn kan worden bebouwd met kleinschalige werk locaties
gecombineerd met andere functies als wonen en recreatie. Dit deelgebied dient een groene uitstraling te krijgen in zowel letterlijke als figuurlijke zin: gebouwen worden gebouwd in een groene setting deels in bestaande of aan te leggen geluidswallen waar mogelijk voorzien van groene daken en gevels. Uitgangspunt is om hier op duurzaamheid gerichte bedrijven te huisvesten. Gebouwen dienen duurzaam te worden ontworpen waardoor dit werklandschap een link heeft met de Groene Zoom. Op het uiteinde aan de Harderwijkerweg mag een onder architectuur gebouwde voorziening deze identiteit bevestigen dan wel benadrukken."
 
Deze voorgenomen herontwikkeling tot een werklandschap wordt mogelijk gemaakt via een
wijzigingsbevoegdheid. In dit plan wordt de werkfunctie gecombineerd met wonen en natuur om een goede nieuwe balans te vinden, waarbij de aanwezig groenstructuur wordt versterkt. De
bedrijvigheid beperkt zich tot de lichte vorm van bedrijfsactiviteiten, zodat de bestaande woningen
gehandhaafd kunnen blijven.
 
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap.
     
Opgave voor het Groene zoomgebied:
het begrip ‘werklandschap’ dient nader vorm en inhoud gegeven te worden, waarbij het accent dient te liggen op de meerwaarde voor mens, landschap en natuur. Het gaat om gebieden die zich kenmerken door menging van de functie werken (kleinschalige mengbare bedrijfjes) met verschillende andere functies als wonen, recreatie en natuur.
 
Het voorliggend plan voldoet aan de definitie "werklandschap' uit de structuurvisie Ermelo 2025.
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit grasland met verharding in de vorm van een toerit. Er is één klein opstal in het plangebied aanwezig, deze wordt gesloopt.
 
Afbeelding 4: Luchtfoto huidige situatie plangebied
3.2 Toekomstige situatie
Initaitiefnemer heeft het voornemen op deze locatie een vleesverwerkingsbedrijf te vestigen. Het betreft een gebouw van ca. 900 m2 groot. Dit gebouw wordt achterop het perceel geplaatst. Het perceel wordt groen ingepast. De bebouwingsdichtheid mag niet boven de 25%  van de kavelgrootte uitkomen.
 
 
 
Afbeelding 3: Toekomstige situatie met een bedrijfsgebouw
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
 
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering en geluid.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
Onderzoeksresultaten bodem (bijlage 1)
  
In april 2014 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een perceel aan de Fokko
Kortlanglaan tussen de nummers 172 en 174 (perceel K-1827) te Ermelo. Aanleiding tot het uitvoeren van het bodemonderzoek is een voorgenomen onroerende zaak transactie (verkoop). In tabel 1 zijn de uitvoering en de resultaten van het onderzoek schematisch weergegeven.
 
Eindconclusie
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdachte locatie’ geen stand houdt. In de bovengrond en het grondwater zijn enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht.
 
De vastgestelde milieuhygiënisch bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor een voorgenomen onroerende zaak transactie (verkoop).
 
Aanbevelingen
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te
adviseren. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek worden verlangd.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
 
  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;         
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Ermelo de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks milieubelastende activititeiten (naar SBI-code gerangschitk) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddelde moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding:afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dezelfde richtafstanden.
 
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
 
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
 
Milieucategorie
Richtafstand (m) tot omgevingstype rustige woonwijk
Richtafstand (m) tot omgevingstype gemengd gebied
1100
23010
3.15030
3.210050
4.1200100
4.2300200
5.1500300
5.2700500
5.31000700
615001000
                      
 
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
 
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandcriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijk invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functiesals de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
 
Onderzoeksresultaten Milieuzonering (bijlage 2)
De planlocatie ligt in op het bedrijventerrein Velzicht-Noord in Ermelo. De huidige situatie bestaat uit een kleine stal en bemest grasland. Het plan is in ieder geval de bestaande bebouwing te slopen. Daarvoor in de plaats komt een bedrijfshal.
 
             
4.1.4 Geluid
Geluid werkt door in veel beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. Vrijwel elke ruimtelijke ontwikkeling heeft consequenties voor het geluid, terwijl omgekeerd, geluidswetgeving consequenties heeft voor veel ruimtelijke ontwikkelingen. Het al vroeg in de planontwikkeling als een ontwerpvariabele meenemen van milieuaspecten kan helpen te voorkomen dat er nieuwe geluidknelpunten ontstaan of dat ruimtelijke plannen achteraf moeten worden bijgesteld of afgeblazen.
 
Geluid en gezondheid
Blootstelling van bewoners aan bronnen zoals verkeerslawaai of industriegeluiden kan leiden tot
hinder, slaapverstoring en een verhoging van de hartslag. Als gevolg van deze effecten kunnen
verschillende gezondheidsproblemen ontstaan zoals stress en depressie, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten, slaapgebrek en verminderde werk- en leerprestaties. Behalve dat dit inhoudt dat er sprake is van individuele gezondheidsschade leidt dat ook tot hogere materiële en immateriële kosten voor onze samenleving door vroegtijdige sterfte, een hogere gezondheidszorgconsumptie en verminderde productiviteit.
 
Geluidhinder
Hinder is een verzamelterm voor allerlei negatieve reacties op geluid, zoals ergernis, ontevredenheid, boosheid, teleurstelling en ongerustheid. Hinder wordt gemeten met een vragenlijst. De mate waarin iemand zich gehinderd voelt hangt samen met de blootstelling aan geluid. Daarnaast spelen ook individuele eigenschappen een rol, zoals geluidgevoeligheid, angst voor en houding ten opzichte van de geluidbron.
 
Bij welke niveaus zijn gezondheidseffecten waargenomen?
Effecten op de gezondheid worden bestudeerd bij geluidniveaus vanaf 40 dB(A). Bij ouderen, zieken, jonge kinderen en mensen die gevoelig zijn voor geluid kunnen ook bij lagere geluidniveaus al effecten optreden.
 
 
Geluidproductieplafonds
Op 1 juli 2012 is de invoering van geluidproductieplafonds voor de Rijksinfrastructuur (als een
nieuw hoofdstuk 11 Geluid Wet milieubeheer) in werking getreden. De inwerkingtreding is geregeld via een "Besluit tot inwerkingtreding van de invoering geluidproductieplafonds" (Staatsblad 2012, nr. 268). De per 1 juli 2012 geldende wettekst van hoofdstuk 11 Geluid Wet milieubeheer is geregeld via drie wetten:
  • Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met invoering geluidproductieplafonds (Staatsblad nr. 266)
  • Invoeringswet geluidproductieplafonds (Staatsblad nr. 267)
  • Reparatiewet diverse wetten op het terrein van l&M (Staatsblad 2012, nr. 114)
  •  
De nieuwe wetgeving voor de aanleg en wijziging van hoofdwegen en hoofdspoorwegen is
vastgelegd in hoofdstuk 11 Wet milieubeheer, het Besluit geluid milieubeheer en in enkele inisteriële regelingen. Bij bouwen langs hoofdwegen en hoofdspoorwegen blijft de Wet eluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidbelasting gebruik gemaakt worden an de (bron)gegevens uit het Geluidregister.
 
Wet geluidhinder
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) ligt rond iedere (spoor)weg een zone, behalve rond
woonerven en 30 kilometerwegen. In de Wgh is geregeld dat bij een bestemmings-planwijziging een akoestisch onderzoek de gevolgen voor geluidgevoelige objecten binnen de zone in beeld moet brengen. Uitgangspunt is dat voor alle woningen binnen de zone de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer wordt gerealiseerd of 55 dB vanwege het spoor.
 
Bij hogere waarden moet uit akoestisch onderzoek blijken welke maatregelen nodig zijn om wel
aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Als de geluidbelasting niet kan worden teruggebracht
tot de ten hoogste toelaatbare waarde, kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde verlenen tot de maximale ontheffingswaarde. De maatregelen moeten dan aantoonbaar onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Tevens dient bij het verlenen van een hogere waarde rekening gehouden te worden met cumulatie van geluid en beoordeeld worden of sprake is van een aanvaarbare geluidbelasting.
 
Wet milieubeheer
In de situatie waarin sprake is van bestaande bedrijven met een milieuvergunning, dan zijn de
verleende geluidniveaus leidend voor het bepalen of nieuwbouw van geluidgevoelige objecten
mogelijk is. In principe mag een bedrijf niet in zijn activiteiten beperkt worden door de nieuwbouw.
De normen die zijn vastgelegd in een vergunning verschillen per bedrijf. De situatie dient per bedrijf beoordeeld te worden.
 
Bouwbesluit
In het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften opgenomen uit het oogpunt van gezondheid, die gelden
voor nieuw te bouwen woningen. Hieronder valt bescherming tegen geluid van buiten, zoals wegverkeer-, industrie- en spoorweg lawaai. Woningen moeten op grond van afdeling 3.1.
(Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw), voldoen aan een binnenwaarde van 35 dB(A)
bij industrielawaai, of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai als er een hogere waarde is vastgesteld.
 
Milieuzonering
Naast de geluidscontouren van weg en spoor, zijn ook de milieucontouren inzichtelijk gemaakt.
Hierbij is uitgegaan van handreiking van de VNG 'bedrijven en milieuzonering' (2009). Aanwezige
bedrijfsactiviteiten worden in het bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Het omliggende gebied wordt op twee manieren beschouwd, te weten:
 
o rustige woonwijk: voor het woongebied ten zuiden van het bedrijventerrein;
o gemengd gebied: voor de woningen die langs de randen van het bedrijventerrein
aanwezig zijn.
 
Op deze locatie is bedrijf tot en met de categorie 2 toegestaan. Voor nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten binnen het gebied "rustige woonwijk" geldt dan een afstand van 30 meter, indien sprake is van gemengd gebied kan volstaan worden met een afstand van minimaal 10 meter.
 
‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.’ (VNG brochure 2009)
 
In deze situatie is sprake van een gemengd gebied. Dit betekent dat de maximale afstand 10 meter bedraagt, dit wordt ruimschoots gehaald.
 
Dit wijzigingsplan  voorziet niet in een bedrijfswoningen of andere gevoelige bestemmingen. Geluid is geen belemmering voor de totstandkoming van deze bedrijfslocatie.
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waar aan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de inde wet genoemde grenswaarden, of
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbeter of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:       
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
 
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
 
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
 
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het wijzigingsplan beoogt één bedrijf. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
 
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
 
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd.
Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 
Conclusie
Bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is komen in de omgeving van de projectlocatie niet voor. In de omgeving bevinden zich geen aspecten die het nodig maken nader in te zoomen op het aspect Externe Veiligheid in relatie tot verkeer, transport of gasleidingen.
          
4.2 Waterhuishouding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te
worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan
gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de
schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren,
adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in
ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of
nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke
oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor
regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een
erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP):
Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een
structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de
planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de
zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn
 
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten. De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit,
hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede
doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en
grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese
Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk
veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens
rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met
2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de
plangebieden.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en
Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de
waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
 
  • Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
  • Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
  • De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
4.3 Natuurwaarden
Algemeen
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 beoogt vooral gevoelige gebieden te beschermen. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfsplaat-sen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de initiatiefnemer een natuurtoets uitgevoerd (bijlage 3) voor de sloop van de bestaande opstallen en de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning, bedrijfshal en paardenstal op de hoek van de Meeboerserf en de F. Kortlanglaan te Ermelo.
 
Flora- en Faunawet
Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Er is specifiek gezocht naar de aanwezigheid van de steenuil. Deze is niet aangetroffen. Wel blijkt de soort nog aanwezig op de bekende broedplaats, ca. 250m ten zuidwesten van het plangebied. Het is mogelijk dat het plangebied tot het foerageergebied behoort. Gezien de huidige toestand in relatie tot de plannen (o.a. kleine paardenstal en weitje) zal dat waarschijnlijk een beter foerageergebied opleveren dan de bestaande situatie.
 
In de broedtijd is het niet onmogelijk dat soorten als merel, pimpelmees, winterkoning of roodborst in de schuur gaan nestelen. Voor broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. Voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is de schuur niet geschikt. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3.
Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
 
Natuurbeschermingswet
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op meer dan een 800m afstand.
De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning en een bedrijfshal. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhoudingsdoelstellingen en externe werking kan worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn niet nodig.
   
Gelders Natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van het GNN en GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangeno-men dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
 
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, litera-tuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico’s op verstoring van be-schermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten. Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de onthef-fingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
 
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart -15 juli).
 
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waarge-nomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Het is mogelijk dat hiervoor een ontheffing FF-wet nodig is.
 
Ecologische kansen
Overigens zijn relatief eenvoudig extra voorzieningen (niet verplicht) te realiseren voor vogels, bijv. een voorziening voor de huismus, een speciale dakpan voor gierzwaluwen (eten veel muggen) of voorzieningen voor vleermuizen (eten veel muggen en andere insecten), enkele fruitbomen in of langs het weitje of een boomgaard (gunstig voor de steenuil).
  
4.4 Verkeer en vervoer
Het plangebied wordt ontsloten voor het autoverkeer via de Fokko Kortlanglaan op de Meeboerserf. Er wordt geen directe aansluiting op de Groene Zoomweg en de Harderwijkerweg gerealiseerd. Op basis van kentallen is het aantal vervoersbewegingen berekend. Uitgaande van een terrein van circa 0.45 hectare komt de ontwikkeling neer op circa 72 motorvoertuigen per etmaal (weekdag). Hiervan zijn circa 58 personenauto's en 14 vrachtauto's. Op werkdagen ligt dit aantal iets hoger (factor 1,33): circa 95 motorvoertuigen per etmaal waarvan circa 77 personenauto's en 18 vrachtauto's. Dit zijn zeer lage aantallen. Ter indicatie: de maximaal aanvaardbare verkeersintensiteit in een woonstraat is 2.500 à 3.000 motorvoertuigen per etmaal (werkdag). Gelet op de maatvoering van de genoemde wegen zal dit niet tot problemen leiden in de verkeersafwikkeling.
 
Parkeren
Voor de nieuwe ontwikkeling is rekening gehouden met parkeren op eigen terrein. Het maximaal te ontwikkelen programma op het nieuwe kavel dient dus in samenhang met de benodigde parkeerbehoefte te worden bekeken. Voor de parkeernormen geldt de gemeentelijke Parkeernormennota zoals vastgelegd in het bestemmingpslan Parkeernormen. Dit bestemmingplan zal in de raad van april worden vastgesteld.
4.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De
uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op
economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. Het bouwplan valt onder de
reikwijdte van de grondexploitatiewet, aangezien het oprichten van vier woonwerkeenheden een
grondexploitatieplanplichtig bouwplan is zoals aangegeven in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo artikel 6.2.1. onder a. en b. Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
 
Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan het college van burgemeester en wethouders besluiten geen
exploitatieplan vast te stellen, indien het geval betreft als bedoeld in artikel 6.2.1a. van het Bro. In dit
geval is er geen sprake van gemeentelijke kosten en betreft het dan ook een geval als bedoeld in artikel 6.2.1a. sub c. van het Bro.
 
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan,
waarin een planschade-overeenkomst wordt opgenomen, het kostenverhaal wordt geregeld en eisen
worden gesteld aan de locatie. Het plan heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend wijzigingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten twee bestemmingen.
 
De twee hieronder benoemde bestemmingplanregels uit het moederplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012 is hierop van toepassing.
 
Het bedrijfsgebouw valt binnen de bestemming "Bedrijf" (artikel 3). Binnen deze bestemming is het mogelijk een gebouw op te richten binnen het aangegeven bouwblok.  
 
Voor de restgebieden van dit perceel is de bestemming "Tuin" (artikel 4)opgenomen. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk gebouwen op te richten. Verhardingen al een inrit en parkeren is binnen deze bestemming wel mogelijk.
   
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland.
 
Er zijn geen reactie op dit plan binnengekomen gedurende de ter visie legging.
6.2 Zienswijzen
Er is gedurende de ter visie legging één zienswijze ingediend op dit plan. Deze zienswijze heeft niet geleidt tot het aanpassen van het wijzigingsplan. Voor de gemeentelijke reactie op deze zienswijze wordt u verwezen naar de Nota van zienswijzen die als bijlage bij dit wijzigingsplan is gevoegd.