Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Fokko Kortlanglaan perceel K1772
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.WPfkortlangln-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Fokko Kortlanglaan (perceel K1774) bevind zich een braakliggend terrein die geschikt geacht wordt voor een werklandschap. De eigenaar wil gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012. Het perceel wordt voorzien van een bedrijfbestemming met groen-, verkeer- en tuinbestemming.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Fokko Kortlanglaan, perceel kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie K, nummer 1772. Het plan ligt binnen de bebouwde kom van Ermelo. Het perceel ligt achter de bebouwing van de Harderwijkerweg en het bedrijventerrein Veldzicht.
  
Afbeelding 1: Ligging plangebied
 
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012. Dit bestemmingsplan is 4 juli 2013 vastgesteld en op 29 augustus 2013 in werking getreden.
 
   
Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012
 
Wijzigingsbevoegdheid (art. 22.2)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de
bestemming ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen ten
behoeve van de realisering van een werklandschap, waar bedrijven, bedrijfswoningen,
extensieve recreatie en natuur is toegestaan en waarbij de volgende criteria in acht moeten
worden genomen:
a. uitsluitend bedrijfsactiviteiten in de categorie A en B, zoals opgenomen in bijlage 2 "de
staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging", zijn toegestaan;
b. de nieuwe functie dient in het kader van milieuzonering inpasbaar te zijn;
c. de nieuwe functie dient op een aanvaardbare wijze landschappelijk te kunnen worden
ingepast;
d. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt niet meer dan 25%;
e. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 7 m;
f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 m;
g. in de zone van 2 keer 17,5 m aan weerszijde van de 50 kV-lijn is alleen bebouwing
toegestaan als de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en de
leidingbeheerder vooraf wordt gehoord.
h. de niet bebouwde gronden hebben een openbaar karakter;
i. indien er sprake is van een bedrijfswoning moet de bedrijfswoning inpandig in de
bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd;
j . wegen en parkeervoorzieningen zijn ondergeschikt elementen in het landschap;
k. geluidgevoelige functies voldoen aan de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet
geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai en railverkeerlawaai of een vastgestelde
hogere waarde;
l. bodemsanering moet blijkens een bodemonderzoek niet noodzakelijk zijn of moet reeds
hebben plaatsgevonden;
m. de inrichting van de gronden draagt bij aan het behoud, herstel /of de ontwikkeling van de
landschappelijke en/of natuurlijke waarde.
n. in deze zone van 2 keer 25 m aan weerszijde van de 50 kV-lijn (magneetveldzone) mogen
geen nieuwe gevoelige bestemmingen, zijnde woningen, scholen, crèches en
kinderdagverblijven worden toegestaan;
o. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden mogen niet worden beperkt;
p. de uitvoerbaarheid van het plan dient te zijn aangetoond;
q. uit het wijzigingsplan moet blijken, dat de bestemming op grond van een verantwoording
van het groepsrisico verantwoord is;
r. geluidwallen/schermen zijn toegestaan tot een hoogte van 5 meter.
  
gemeente
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Provinciaal beleid
 
2.1.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers.
 
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit tweehoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
 
· een duurzame economische structuur;
· het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede
bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en
leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
 
De nieuw te bouwen woon- werleenheden worden zo natuurlijk mogelijk ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context. Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
 
Voorliggend plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.
 
2.1.2 Omgevingsverordening
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
 
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingdvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke
leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied
van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
 
Bedrijventerreinen
De provincie vindt het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen
in of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast is het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het
bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.
 
Een lokaal bedrijventerrein is een terrein waarop kleinschalige bedrijven met een lokale functie en een lage milieucategorie kunnen worden toegelaten. Naast lokale bedrijventerreinen zijn er een beperkt aantal intergemeentelijke bedrijventerreinen. Dit zijn terreinen ten behoeve van meer gemeenten. Voor lokale bedrijventerreinen geldt in beginsel een maximale kavelgrootte van 0,5 ha voor intergemeentelijke bedrijventerreinen een maximale kavelgrootte van 0,75 ha.
 
Voorliggend plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
2.2 Regionaal beleid
2.2.1 Structuuvisie Groene Zoom
De Structuurvisie Groene Zoom, dat samen met de gemeente Harderwijk is voorbereid, geeft een
invulling aan de stedelijke uitloopfunctie van het gebied en geeft een waarborg voor het duurzaam
behouden van het groene karakter. De structuurvisie gaat ook in op de wijze waarop die voorgenomen
ontwikkeling zal worden gerealiseerd. De centrale doelstelling voor het gebied is: "Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."
 
Deze doelstelling is uitgewerkt in de volgende punten:
 
  • bestaande groene ruimten worden zoveel mogelijk gevrijwaard van bebouwing zodat de openheid van het gebied bewaard blijft. Deze groene ruimten kunnen een recreatieve functie krijgen. Het bestaande groen wordt zoveel mogelijk gespaard met name daar waar het monumentaal groen betreft;
  • dat zoveel mogelijk ongebruikte agrarische bebouwing wordt gesloopt. Dit wordt financieel mogelijk gemaakt door beperkt rode ontwikkelingen mogelijk te maken (rood-voor-rood regeling);
  • dat in het meest oostelijke deel van de Groene Zoom (deelgebied F, voorliggend plangebied) wonen niet mogelijk is vanwege de milieu-technische beperkingen van het gebied. Het gebied ligt geïsoleerd van het westelijk deel door de spoorlijn Zwolle-Amersfoort. Daarom wordt in dit deel het concept van Groene Werklandschappen toegepast;
  • dat om verbindingen in het langgerekte gebied te leggen, een aantal markante locaties zijn aangewezen die een scharnierpuntfunctie zijn toegedacht. Dit vergroot de herkenbaarheid van het gebied.
 
Onderstaand een uitsnede van de structuurvisiekaart ter plaatse van voorliggend plangebied.
Afbeelding 3: Uitsnede plankaart structuurvisie Groen Zoom
 
Voor voorliggend gebied is de volgende programmatische doelstelling geformuleerd:
"Deelgebied F ten oosten van de spoorlijn kan worden bebouwd met kleinschalige werk locaties
gecombineerd met andere functies als wonen en recreatie. Dit deelgebied dient een groene uitstraling te krijgen in zowel letterlijke als figuurlijke zin: gebouwen worden gebouwd in een groene setting deels in bestaande of aan te leggen geluidswallen waar mogelijk voorzien van groene daken en gevels. Uitgangspunt is om hier op duurzaamheid gerichte bedrijven te huisvesten. Gebouwen dienen duurzaam te worden ontworpen waardoor dit werklandschap een link heeft met de Groene Zoom. Op het uiteinde aan de Harderwijkerweg mag een onder architectuur gebouwde voorziening deze identiteit bevestigen dan wel benadrukken."
 
Deze voorgenomen herontwikkeling tot een werklandschap wordt mogelijk gemaakt via een
wijzigingsbevoegdheid. In dit plan wordt de werkfunctie gecombineerd met wonen en natuur om een goede nieuwe balans te vinden, waarbij de aanwezig groenstructuur wordt versterkt. De
bedrijvigheid beperkt zich tot de lichte vorm van bedrijfsactiviteiten, zodat de bestaande woningen
gehandhaafd kunnen blijven.
 
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap.
     
Opgave voor het Groene zoomgebied:
het begrip ‘werklandschap’ dient nader vorm en inhoud gegeven te worden, waarbij het accent dient te liggen op de meerwaarde voor mens, landschap en natuur. Het gaat om gebieden die zich kenmerken door menging van de functie werken (kleinschalige mengbare bedrijfjes) met verschillende andere functies als wonen, recreatie en natuur.
 
Het voorliggend plan voldoet aan de definitie "werklandschap' uit de structuurvisie Ermelo 2025.
2.4 Ladder van duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
 
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) Beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
 
1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale
behoefte;
2. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dan wordt beschreven in hoeverre in
die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de
betreffende regio kan plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte
op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of
als zodanig worden ontwikkeld.
 
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een
dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische
gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van
economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een
dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
 
In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit grasland omzoomd door groen. Er is één klein vervallen opstal in het plangebied aanwezig, deze wordt gesloopt.
 
Afbeelding 4: Luchtfoto huidige situatie plangebied
3.2 Toekomstige situatie
De ontwikkeling op het perceel van initiatiefnemer wordt gekenmerkt door een centraal toegangserf van waaruit de 4 woon-werkpercelen bereikbaar worden gemaakt. De voorgestane bebouwing wordt in een L-vormige plattegrond rond dit erf geprojecteerd. De oppervlakte van de bebouwing valt binnen de maximaal toegestane grens van het bepaalde in de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012.
 
Afbeelding 5: Stedenbouwkundig plan
 
In de opzet van de gebouwen wordt aan een uniforme beeldkwaliteit gedacht met ruimte voor individuele keuzes met betrekking tot functies, materiaal en kleurgebruik. In de gebouwen wordt het werkkarakter zichtbaar gemaakt. Indien een woonfunctie aan de orde is, wordt deze opgenomen in het gebouw. Daarbij wordt deze binnen het volume en op het perceel zo geprojecteerd, dat er vanuit de woning een hoge mate van sociale controle uitgeoefend kan worden op het centrale toegangserf, waarmee ook met name buiten de openingstijden van de bedrijven een meer levendig en sociaal prettig klimaat gewaarborgd wordt. Voor ieder perceel wordt onder architectuur en supervisie een bouwplan ontwikkeld dat past binnen een beeldtaal me ‘eenheid in verscheidenheid'.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
 
4.1.1 Inleiding
 
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering en geluid.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
Onderzoeksresultaten bodem (bijlage 1)
De onderzoekshypothese ”niet verdacht” wordt op grond van de analyseresultaten van de grond- en
grondwatermonsters niet bevestigd. De aangetroffen concentraties echter zijn van lichte aard geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
 
Bovengrond
Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de Circulaire Bodemsanering 2013 blijkt dat in het
bovengrondmengmonster 2 vanaf het maaiveld tot 0,5 m-mv een overschrijding van de
achtergrondwaarde is aangetroffen met arseen. De concentratie blijft echter beneden de grenswaarde voor nader onderzoek en is niet van een omvang waardoor de volksgezondheid of het milieu mogelijk schade zal worden toegebracht. Met betrekking tot het voorgenomen gebruik van de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen bezwaren aan te geven. In het bovengrondmengmonster 1 en 3 is geen verontreiniging aangetroffen.
 
Ondergrond
Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de Circulaire Bodemsanering 2013 blijkt dat de gemeten
gehalten in de ondergrond vanaf 0,5 tot 2,0 m-mv. beneden de achtergrondwaarden liggen. Met
betrekking tot het voorgenomen gebruik van de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen
beperkingen aan te geven.
 
Grondwater
Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de Circulaire Bodemsanering 2013 blijkt dat het
grondwater licht verontreinigd is met de aangegeven parameters.
De concentraties zijn niet van een omvang waardoor de volksgezondheid of het milieu mogelijk
schade zal worden toegebracht. Met betrekking tot het voorgenomen gebruik van de onderzochte
locatie, zijn milieutechnisch geen bezwaren aan te geven.
 
Asbest
Tijdens de terreininspectie en de monstername van de grond zijn geen asbestverdachte materialen op
of in de bodem aangetroffen.
 
Asbest in bodemonderzoek
Het uitgevoerde onderzoek naar asbest in de bodem heeft als doelstelling het vaststellen of ter
plaatse van de onderzoekslocatie aan de Harderwijkerweg 221 te Ermelo, mogelijk een
onaanvaardbare verontreiniging van de bodem aanwezig is met asbest. De maximaal toegestane
concentratie asbest in bodem bedraagt 100 mg/kg ds.
 
1. Resultaten inspectie van het terreinoppervlak en inspectiegaten
Tijdens de terreininspectie en visuele waarneming tijdens de uitvoering van het onderzoek is op het
maaiveld visueel asbestverdacht materiaal aangetroffen.
 
2. Resultaten van de uitgevoerde analyses
Uit de analyseresultaten blijkt dat:
- de op het maaiveld aangetroffen asbestverdachte materialen daadwerkelijk asbesthoudend
zijn;
- in de samengestelde grondmonster van de fijne zeeffractie (<16 mm.) ABM1 (gaten 1, 2 en 3)
geen asbest is aangetroffen.
 
De onderzoekshypothese "onverdachte locatie" wordt op basis van de analyseresultaten
verworpen. Op het maaiveld zijn enkele stukken asbest aangetroffen. In de inspectiegaten is echter geen asbest aangetroffen.
 
Aanbevolen wordt door middel van hand-picking de stukken asbest op het maaiveld te verwijderen.
 
4.1.3 Milieuzonering
   
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
 
  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;         
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Ermelo de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks milieubelastende activititeiten (naar SBI-code gerangschitk) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddelde moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding:afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dezelfde richtafstanden.
 
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
 
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
 
Milieucategorie
Richtafstand (m) tot omgevingstype rustige woonwijk
Richtafstand (m) tot omgevingstype gemengd gebied
1100
23010
3.15030
3.210050
4.1200100
4.2300200
5.1500300
5.2700500
5.31000700
615001000
                      
 
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
 
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandcriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijk invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functiesals de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
 
Onderzoeksresultaten Milieuzonering (bijlage 2)
Ten gevolge van het plan worden geen bedrijven in hun geluidruimte beperkt. Daarnaast gelet op de omgeving van de locatie levert de wijziging van de bestemming geen belemmeringen op voor geurrechten van bestaande bedrijven. Ten opzichte van bestaande geurgevoelige objecten rond de locatie valt niet te verwachten dat de bestemmingswijzigingen tot geur technische belemmeringen zal leiden. Voor de nieuwe bedrijfswoningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor het geuraspect.
             
4.1.4 Geluidhinder
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
 
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen.
De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai (bijlage 3)
 
Spoor
Het plan ligt op ca. 410m van de spoorbaan (Zwolle-Amersfoort). De gegevens zijn in-gelezen vanuit het nationale emissieregister spoor. De berekende geluidbelasting vanwege de spoorbaan ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde van Lden=55 dB.
 
Rijksweg A28
Het plangebied ligt geheel of gedeeltelijk binnen de wettelijke geluidzones van de Rijksweg A28. De verkeersgegevens van de A28 zijn ingelezen vanuit het emissieregis-ter op de site van Rijkswaterstaat (Ministerie I&M). De berekende geluidbelasting vanwege de A28 bedraagt maximaal Lden=53 dB (incl. aftrek ex. art. 110 Wgh). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar ligt binnen de wettelijke maximaal vast te stellen hogere waarde.
 
Harderwijkerweg, Fokko Kortlanglaan en Groenezoomweg
Het plan ligt verder binnen de zones van de Harderwijkerweg, de F. Kortlanglaan en de Groenezoomweg. De verkeersprognoses voor 2025 zijn verkregen van de gemeente Ermelo. De etmaalintensiteit bedraagt dan resp. 20.567, 828 en 9.968 mvt/etmaal. De maximum snelheid bedraagt resp. 50, 50 en 60 km/uur. Het wegdek van de Groenezoomweg bestaat uit dicht asfaltbeton (DAB), de F. Kortlanglaan is voorzien van elementenverharding in keperverband en op de Harderwijkerweg ligt Dunne Deklagen A.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting maximaal Lden=56 dB bedraagt van-wege het Harderwijkerweg (noordwestgevel) en na aftrek ex. art. 110 Wet geluidhinder van 5 dB. Vanwege de F. Kortlanglaan is dat maximaal Lden=52 dB. De Groenezoom-weg en de spoorbaan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
Mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren zijn verminderen van de hoeveelheid verkeer, het aanbrengen van (stil) asfalt, het vergroten van de afstand tot de weg of realiseren van afscherming. De aanvrager heeft geen invloed op de verkeersintensiteit. Het aanbrengen van asfalt is geen optie voor een enkel project zoals dit. Verschuiven is geen optie. Ook een scherm langs de weg is gezien de gebouwhoogte en de stedenbouwkundige setting niet realistisch.
 
Verkeerslawaai behoeft hiermee geen belemmering te vormen voor realisatie van het plan. Voor dit plan zal parallel aan de ter visie legging een procedure hogere grenswaarde geluid gevoerd worden.
   
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waar aan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de inde wet genoemde grenswaarden, of
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbeter of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:       
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
 
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
 
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
 
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het wijzigingsplan beoogt vier woon-werkeenheden.Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
 
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
 
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd.
Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 
Conclusie
Bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is komen in de omgeving van de projectlocatie niet voor. In de omgeving bevinden zich geen aspecten die het nodig maken nader in te zoomen op het aspect Externe Veiligheid in relatie tot verkeer, transport of gasleidingen.
          
4.2 Waterhuishouding
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een
waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden
met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient
uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de
waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
 
• Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
• Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
• Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
• De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
• Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
• Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
 
4.3 Natuurwaarden
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
 
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
 
a.     Algemene soorten
Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
 
b.    Overige soorten
De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
 
c.     Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
a.     er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
b.     er is geen alternatief; en
c.     doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
 
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
 
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
 
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
   
  
4.4 Verkeer en vervoer
Het plangebied is per auto bereikbaar over de Fokko Kortlanglaan. Elk perceel met woonwerkeenheden zijn voorzien van parkeerplaatsen. In het plangebied worden 46 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor de bedrijfswoningen wordt 1,7 parkeerplaats per bedrijfswoning gerekend, voor het onderdeel bedrijven geldt de norm van 2,0 parkeerplaats per 100m2 bvo.
 
Dit betekent dat er 39 parkeerplaatsen overblijven voor de functie bedrijven. In totaal mag er maximaal 1322 m2 aan bebouwing staan, inclusief de bedrijfswoning.
 
Hiermee voldoet het plan aan de parkeernorm uit het moederplan Bedrijventerrein Veldzicht 2012.
4.5 Ladder van duurzame verstedelijking
Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij de drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat (zie paragraaf ). Hieronder wordt elke trede behandeld.
 
De eerste trede behelst een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een
actuele regionale behoefte. In het geval van onderhavige ontwikkeling is daar sprake van. Het plangebied betreft een kleinschalig werklandschap met relatief kleine bedrijfskavels in lage milieucategorieën. In Ermelo is er weinig aanbod van dit type bedrijvigheid, terwijl de vraag vanuit de regio groot is. De gemeente Ermelo heeft concrete aanvragen uit de regio gekregen voor dergelijke bedrijfskavels. Geconcludeerd kan worden dat er een actuele regionale behoefte bestaat.
 
De tweede trede betreft een beschrijving in hoeverre in die actuele regionale behoefte binnen het
bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Het bestaande stedelijk gebied wordt gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' (bron: Ministerie Infrastructuur en Milieu).
 
Onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in het overloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk. Ten
zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Veldzicht. Aan de overige zijden
bevindt zich verspreid liggende bebouwing met uiteenlopende functies, met name wonen en werken. De uitbreiding van de bebouwing betekent een verdichting van de bebouwing die echter beperkt is door de kleinschalige aard van het plangebied. De bebouwing wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast. Ermelo kent geen leegstand op bedrijventerreinen. Een dergelijke ontwikkeling elders in Ermelo is daarmee niet mogelijk.
 
De derde trede heeft betrekking op gevallen waarin de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk
gebied kan plaatsvinden. Dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Onderhavig plangebied is uitstekend ontsloten. Via de Fokko Kortlanglaan en Meeboerserf zijn de N303 en Groene Zoomweg snel en makkelijk te bereiken. Ter hoogte van de Fokko Kortlanglaan bevinden zich twee bushaltes waar vier buslijnen halteren.
 
Specifiek voor Gelderland gelden daarnaast de vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?
 
Deze vragen kunnen als volgt beantwoord worden. De ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland. Uit het "werkschrift werklandschappen, provincie Gelderland 2011" blijkt dat een uitgangspunt bij een
werklandschap is dat gestreefd moet worden naar functiemenging. Deze functiemenging vormt het
uitgangspunt voor het werklandschap in de Groene Zoom (zie ook paragraaf 2.2.1). De provincie heeft op 16 maart 2009 schrijftelijk aangegeven te kunnen instemmen met de inhoud van de structuurvisie
Groene Zoom. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ambitie om een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk te creëren, waarbij het groene karakter overheerst. Rode elementen zijn op een verantwoorde manier ingepast binnen dit groene kader. Daarmee wordt dit uitloopgebied versterkt en wordt er extra kwaliteit toegevoegd.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De
uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op
economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. Het bouwplan valt onder de
reikwijdte van de grondexploitatiewet, aangezien het oprichten van vier woonwerkeenheden een
grondexploitatieplanplichtig bouwplan is zoals aangegeven in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo artikel 6.2.1. onder a. en b. Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
 
Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan het college van burgemeester en wethouders besluiten geen
exploitatieplan vast te stellen, indien het geval betreft als bedoeld in artikel 6.2.1a. van het Bro. In dit
geval is er geen sprake van gemeentelijke kosten en betreft het dan ook een geval als bedoeld in artikel 6.2.1a. sub c. van het Bro.
 
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan,
waarin een planschade-overeenkomst wordt opgenomen, het kostenverhaal wordt geregeld en eisen
worden gesteld aan de locatie. Het plan heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend wijzigingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten vier bestemmingen.
 
De woonwerkeenheden vallen binnen de bestemming "Bedrijf" (artikel 3). Binnen deze bestemming is het mogelijk de gebouwen op te richten. Het bestemmingsvlak is tevens het bouwblok. Met de aanduiding "bedrijfswoning" is aangegeven dat een bedrijfswoning is toegestaan.
 
Ter versterking van de aanwezige groenstructuren is in dit plan de bestemming "Groen" (artikel 4)opgenomen. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk gebouwen op te richten.
 
Om de gebouwen heen ligt de bestemming "Tuin" (artikel 5). Binnen deze bestemming is het niet mogelijk gebouwen op te richten.
 
De toerit van de werkwerkeenheden en het parkeren is geregeld in de bestemming "Verkeer" (artikel 6). Binnen deze bestemming is het niet mogelijk gebouwen op te richten.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
Vooroverleg
In het kader van overleg is het plan verzonden naar het Waterschap Veluwe, de provincie Gelderland en de gemeente Harderwijk. Het waterschap heeft aangegeven met het voorliggend plan in te stemmen, de provincie Gelderland en de gemeente Harderwijk hebben niet gereageerd op het plan.
6.2 Zienswijzen
Er zijn op het ontwerp wijzigingsplan twee zienswijzen ingediend. Eén zienswijze heeft geleidt tot aanpassing van de verbeelding. Zie hiervoor de Nota van zienswijzen die als bijlage bij dit wijzigingsplan is toegevoegd.