Plan: | Zandkampweg/ Konijnenwal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPzandkampwg19-0401 |
De voorliggende toelichting heeft betrekking op de functiewijziging van twee bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen, de bouw van een burgerwoning en de bouw van een zorgwoning ten behoeve van begeleid wonen van jonge moeders. De gronden van het plangebied zijn thans in gebruik als bemest grasland en bebouwd met 2 bedrijfswoningen en een paardenstal. De manege wordt na het verlenen van de omgevingsvergunning gesloopt.
De realisatie van de vier woningen is op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West' niet mogelijk. Dit bestemmingsplan betreft een herziening van het geldende bestemmingsplan, ter plaatse van het plangebied gelegen aan de Zandkampweg 17 en 19 te Ermelo.
De gemeente Ermelo heeft aangegeven in principe te willen meewerken aan het plan.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten westen van de bebouwde kom van Ermelo. Het plangebied ligt aan de Zandkampweg 17 en 19 te Ermelo.
Overzichtskaart, plangebied: rode omlijning
Het plangebied betreft de volgende percelen met de volgende kadastrale aanduidingen:
Kadastraal plangebied: rode omlijning
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied, Midden-West', zoals dat op 18 januari 2012 onherroepelijk is geworden. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied, Midden-West', bron: www.ermelo.nl
De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Dagrecreatie' en deels de aanduiding 'manege'. In het plangebied zijn de gronden uitsluitend bestemd voor dagrecreatie, een manege en twee bedrijfswoningen. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient de bestemming 'Dagrecreatie' te worden gewijzigd naar 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - beschermd wonen'. Ook dienen de grenzen van de bouwvlakken te worden gewijzigd.
In hoofdstuk 2 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Zuid-Holland, de regio en gemeente Ermelo weergegeven. Hoofdstuk 3.1 gaat in op de bestaande situatie en hoofdstuk 3.2 geeft een planbeschrijving van de toekomstige situatie. De milieu- en omgevingsaspecten en economische uitvoerbaarheid waaraan het initiatief getoetst dient te worden komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische toelichting. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijke mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de "kapstok" voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie is op 13 maart 2012 in werking getreden.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen tot aan 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het Barro. De in het Barro opgenomen regelingen, zoals bijvoorbeeld voor de nationale infrastructuur, hebben geen consequenties voor het voorliggende plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moeten voldoen. Dat houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk besluit dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het voorliggende initiatief betreft de bouw van een vrijstaand woonhuis, functiewijziging van twee bestaande vrijstaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen en de bouw van een zorgwoning. Gelet op de kleinschalige toename van het aantal woningen, kan de voorgenomen woningbouw niet worden gekwalificeerd als zijnde een stedelijke ontwikkeling.
Ook de zorgwoning voor jonge moeders wordt niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder in twee zaken zorgvastgoed gekwalificeerd als zijnde een stedelijke ontwikkeling. In het eerste geval betrof het een bestemmingsplan die een intramurale zorgvoorziening met 16 zorgeenheden en bijbehorende voorzieningen mogelijk maakt met overnachtingsmogelijkheid voor 20 personen met een gezamenlijk oppervlakte van 850 m2 en een bedrijfswoning, hooimijt en gebouw met een oppervlakte van maximaal 700 m2 (ABRvS 6 mei 2015, nr. 201400629/1/R2 (Bronckhorst). Het tweede geval betrof een bestemmingsplan die 10 zorgeenheden toestaat (ABRvS 20 januari 2016, nr. 201406856/2/R2 (De Bilt).
Voorliggend plan omvat een vrijstaande woning en een zorgwoning ten behoeve van circa 6 jonge moeders en wordt vanwege de kleinschalige omvang beschouwd als zijnde een niet-stedelijk ontwikkeling.
Aangezien in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan wel beoordeeld dient te zijn of het bestemmingsplan uitvoerbaar is, doorlopen wij in dat licht de ladder voor duurzame verstedelijking.
Eerste trede
De eerste vraag die gesteld wordt vanuit de ladder is of er een regionale behoefte is naar de functie die het plan voor ogen heeft. Overigens biedt het regionaal woonbeleid ruimte voor de bouw van een extra zorgwoning en een vrijstaande woning in de gemeente Ermelo, zie paragraaf 2.3.1. Dit beleid gaat uit van de regionale behoefte aan woningen.
Kortom, de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen
Tweede trede
Het plan voorziet in de realisatie van twee woningen aan de rand van de bebouwde kom van Ermelo. De twee woningen worden gerealiseerd aansluitend op reeds voor woningen in gebruik genomen percelen. Aan de oostzijde sluit het plangebied aan op recent gerealiseerde woningen. De beide woningen aan de noordzijde van het perceel zijn al gerealiseerd. Wat dat betreft vormt dit een aanvulling op bestaand bebouwd gebied. Voor de zorgwoning geldt dat voldoende ruimte rondom de woning nodig is voor benodigde erfbebouwing en buitenruimte voor de aanwezigen. Onderhavige locatie biedt die ruimte. Deze ontwikkeling is elders in Ermelo momenteel niet realiseerbaar.
Derde trede
Trede 3 van de Ladder gaat in op de ontsluiting van het gebied. Aangezien het slechts 2 extra woningen betreft, is de bestaande ontsluiting van het perceel voldoende. Onderhavig plan betreft geen stedelijke ontwikkeling, waarvoor grootschaliger ontsluitingsmogelijkheden nodig zijn.
Conclusie
Gelet op de ligging van het plangebied, de gewenste ontwikkeling als zorgwoning en de actuele regionale woningbehoefte is realisatie van onderhavig plan mogelijk.
In de Nota "Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte" schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen. In hoofdstuk 4.7 wordt hier op ingegaan.
Het rijksbeleid heeft geen directe consequenties voor de plannen.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Vervolgens is op 24 september 2014 door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit de sterk veranderende context waarin partijen en de provincie werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid /provincie is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat bij initiatieven voor functiewijzing deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging van dagrecreatie, een manege en twee bedrijfswoningen naar wonen en maatschappelijke functies. De geldende bestemmingsregeling is wat betreft manegefunctie niet gerealiseerd en heeft in het plangebied geleid tot verrommeling van het buitengebied. Herinrichting van het plangebied draagt bij aan een kwaliteitsverbetering van het buitengebied, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
De Omgevingsverordening Gelderland wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed.
Het bestemmingsplan maakt functiewijziging van twee bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk. Daarnaast wordt de juridisch-planologische toelaatbaarheid van een manege geschrapt en de bestaande stal gesloopt. Door de herinrichting van de bestaande gronden en bouwwerken voor o.a. inbreiding, de bouw van een nieuwe woning en een zorgwoning voor jonge moeders wordt bijgedragen aan een duurzame ruimtelijke structuur en woningbouwbehoefte van Ermelo.
De regio Noord-Veluwe heeft in samenwerking met provincie Gelderland, corporaties en andere partijen de Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 opgesteld. De regio Noord-Veluwe is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek en Putten.
In de woonvisie zijn afspraken gemaakt over de uitbreiding van de woningvoorraad in de betreffende gemeenten. Hiervoor is gewerkt met bandbreedtes per gemeente. De bandbreedte betreft de globaal berekende lokale woningbehoefte per gemeente. Gemeenten dienen bij nieuwe woningbouwontwikkelingen binnen de aangegeven bandbreedte te blijven. In Ermelo betreft de bandbreedte vanaf 2016 tussen de 814 en 1134 woningen.
Voorliggend plan staat de bouw van een nieuwe woning en een zorgwoning toe. Deze ontwikkeling past binnen de woonvisie weergegeven bandbreedte.
In de structuurvisie is het beleid voor de ontwikkeling van Ermelo tot 2025 opgenomen. De structuurvisie heeft een tweeledig doel. Enerzijds vormt de visie een ruimtelijk toetsingskader en een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Deze visie formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Anderzijds bevat de structuurvisie een ruimtelijk-functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn.
De Structuurvisie geeft dus de hoofdlijnen aan waarbinnen Ermelo op een verantwoorde manier kwaliteiten kan versterken (gebruikswaarde, belevingswaarde en toetsingswaarde). De Structuurvisie geeft een ruimtelijk, functioneel en sociaal economisch raamwerk voor veranderingen in bevolkingssamenstelling, ruimtegebruik, economische activiteiten en verwachte ontwikkelingen in het buitengebied. De visie is dusdanig geformuleerd dat het als toetssteen gebruikt kan worden om ontwikkelingen en initiatieven te beoordelen.
De visie voor de toekomst van Ermelo valt uiteen in drie verschillende speerpunten:
Onder het speerpunt omgeving valt het beleid voor wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap. In het woningbouwprogramma ligt het accent op grondgebonden levensloopbestendige woningen en nultreden appartementen, in de koopsfeer. Gelet op de huidige bevolkingssamenstelling en de vergrijzing in Ermelo, bieden woningen gericht op de doelgroep ouderen het minste onzekerheid wat betreft bevolkingsontwikkelingen.
Daarnaast kunnen er op specifieke plekken betaalbare woningen voor startende gezinnen worden gerealiseerd, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van duurzaamheidsaspecten als middel om de woonlast te beperken.
Onder het speerpunt zorg valt het beleid voor zorg en welzijn en samenleving. De structuurvisie zet in op o.a. de verbreding van zorg. De verbreding van zorg kan van toepassing zijn op wonen. De gemeente Ermelo richt zich op het ondersteunen van wonen met een zorgcomponent.
Voorliggend bestemmingsplan staat drie vrijstaande woonhuizen toe (waarvan één nieuw te realiseren woning en twee bestaande woningen) en zelfstandige wooneenheden voor jonge moeders voor jonge moeders. Het bestemmingsplan sluit aan bij de Structuurvisie gemeente Ermelo 2025.
Op 6 november 2014 heeft de gemeenteraad van Ermelo de Woonvisie Ermelo 2014 vastgesteld. De woonvisie geeft richting om in te spelen op de diverse veranderingen die impact hebben op het wonen. De doelstellingen voor de komende jaren zijn:
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Woonvisie Ermelo 2014.
Het plangebied ligt op het perceel aan de Zandkampweg 17 en 19 te Ermelo. De locatie is gelegen ten noorden van de Konijnenwal. De Konijnenwal en Zandkampweg zijn onverharde wegen. Aan de Zandkampweg en Konijnenwal zijn thans weinig agrarische bedrijven gevestigd.
Luchtfoto plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Op de percelen zijn twee bedrijfswoningen, een paardenschuur en boxen van 133 m2 en een paardenbak van 600 m2 aanwezig. In 2010 is reeds een vergunning verleend voor het bouwen van een paardenmanege van 2.075 m2. Het is nog niet rendabel geweest de vergunde manege te bouwen.
Foto's plangebied, bron: Veluws Ontwerpburo
Dit bestemmingsplan staat de volgende ontwikkelingen toe:
De woningen zijn allen vrijstaand met een eigen erf. De gekozen bouwvorm van de nieuwe woningen sluit aan op de woningen in de nabije omgeving. Door toevoeging van een groenstrook tussen de woningen aan de Zandkampweg en die aan de Konijnenwal, wordt het bosrijke karakter van het gebied versterkt.
Situatie voorstel, bron: Veluws ontwerpburo
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient onderzocht te worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden gerealiseerd als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het ruimtelijke ontwikkeling, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Adviesbureau PJ Milieu bv heeft in maart 2016 een verkennen en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Zandkampweg 17-19 te Ermelo, die als Bijlage 1 Bodemonderzoek bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Het historisch onderzoek is gebaseerd op de NEN 5725 en het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740.
In het grondwater zijn enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Aanvankelijk is in een mengmonster van de ondergrond een matig verhoogd gehalte koper aangetoond. Na uitsplitsing blijkt dat in de separate monsters geen verhoogde gehalten zijn aangetoond. Vermoedelijk is dit te wijten aan de heterogeniteit van de bodem. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een functiewijziging, alsmede de aanvraag van een omgevingsvergunning. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek verlangd worden.
Conclusie
Een aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening gehouden worden met verschillende geluidsbronnen, zoals wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Voor de voorliggende bouwplannen hoeft alleen rekening gehouden te worden met wegverkeerslawaai.
Op grond van artikel 74 Wet geluidhinder heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Arendlaan/ Volenbeekweg. Voor deze weg dient onderzocht te worden of aan de normen uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur heeft op 2 maart 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd, die als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Uit het rapport kunnen de volgende conclusies worden overgenomen:
Het aspect verkeersgeluid vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Dit plan betreft de bouw van 1 extra woning en het huis voor jonge moeders. Het plan zal geen negatief effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient onderzocht te worden of er risicobronnen in de omgeving zijn en wat de invloed van de risicobronnen is. In de wet- en regelgeving wordt daarbij een onderscheid gemaakt in:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het besluit vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Onderstaande afbeelding geeft het plangebied ten opzichte van de risicobronnen weer.
Uitsnede risicokaart plangebied (blauw omlijnd)
Plangebied
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Transport gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor-, en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten oosten en ten westen van het plangebied liggen twee hoge druk aardgasleidingen. Vanwege de aanwezigheid van de hogedruk aardgasleidingen is op 2 december 2016 door SPA WNP Ingenieurs een onderzoek uitgevoerd naar het groepsrisico. Daarbij is gebruik gemaakt van het onderzoek externe veiligheid Volenbeekweg 48 in Ermelo. Zie Bijlage 3 Rapport externe veiligheid. Uit deze onderzoeken kan worden geconcludeerd dat:
Conclusie
Het plangebied levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
Voor de voorliggende ontwikkeling is de digitale watertoets doorlopen, zie Bijlage 4 Watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
Conclusie
Op basis van de aangeleverde gegevens wordt door het Waterschap Vallei en Veluwe een positief advies gegeven. Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingplan.
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebieds - en soortenbescherming is geregeld via de Wet Natuurbescherming, die op 1 januari 2017 in werking is getreden. De natuurwetgeving in Nederland heeft als een belangrijke component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Groenewold, Adviesbureau voor Milieu & Natuur heeft in opdracht dan de initiatiefnemer een natuurtoets uitgevoerd voor de sloop van de paardenstal en de realisatie van twee nieuwe woningen op het grasland ten zuiden van de bestaande woningen Zandkampweg 17 en 19 te Ermelo, zie Bijlage 5 Natuurtoets. Voorheen werd de gebieds- en soortenbescherming geregeld via de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet. In het rapport van Groenewold is getoetst aan deze wetgeving.
Soortbescherming
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten in het plangebied. In de paardenstal zijn geen waarnemingen in de stal gedaan en hierdoor is de aanwezigheid van een nest op dit moment onwaarschijnlijk. Het is aan te bevelen 2-3 maanden voor de geplande sloop nogmaals te checken of er nog steeds geen nesten van de huismus aanwezig zijn. Bij het wel aantreffen van nesten zijn dan nog mitigerende maatregelen mogelijk. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet op voorhand waarschijnlijk. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten. Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op resp. ruim 800m en 2.900m afstand. De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning. Het houden van pony's wordt beëindigd. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhoudingsdoelstellingen en externe werking kan worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig.
EHS
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van het GNN. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico's op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht'.
Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart -15 juli – huismus tot 15 augustus).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Ecologische kansen
Overigens zijn relatief eenvoudig extra voorzieningen (niet verplicht) te realiseren voor vogels. Bijvoorbeeld een voorziening voor de boerenzwaluw, een speciale dakpan voor gierzwaluwen, een mussenflat of vide voor huismussen (alleen verplicht bij het verdwijnen van nesten) of voorzieningen voor vleermuizen. Bij een eventuele aanleg van beplanting voor landschappelijke inpassing geven bes- of nootdragende soorten als Lijsterbes, Hazelaar, Meidoorn, Sleedoorn, Gelderse roos e.d. een positieve bijdrage aan de natuurkwaliteit.
Advies
Het volgende wordt geadviseerd:
Door het uitvoeren van bovenbedoelde maatregelen, wordt voorkomen dat de Wet Natuurbescherming overtreden wordt. Een ontheffing is dan ook niet nodig.
Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000 gebied Veluwe of Veluwerandmeren. Hiermee is nader onderzoek of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig.
Het plan ligt op zodanige afstand van het GNN dat effecten daarop zijn uit te sluiten.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door historische houtwallen en geriefbosjes. Vanaf hogere dekzandgronden zijn de achterliggende gronden van Horst en Telgt geleidelijk aan ontgonnen in de vorm van langgerekte strookkampen. De kampen werden van elkaar gescheiden door houtwallen met hakhout van eik en els. De houtwallen werden aangelegd om zand (en wild) buiten de akkers te houden, aarden wallen met daarop een haag van eikenhakhout en meidoorn of beuk. In het plangebied komen geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten voor.
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart hebben de gronden in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 100 m2 dient vroegtijdig archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Op 2 juni 2016 is door Archeodienst BV een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het gebied aan Zandkampweg 19 te Ermelo, zie Bijlage 6 Archeologisch onderzoek.
Op grond van de resultaten van het onderzoek acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk.
Op basis van het bureauonderzoek was een lage archeologische verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum en voor de perioden Late-Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd opgesteld, die op grond van de veldresultaten wordt gehandhaafd. Daarnaast was op grond van het bureauonderzoek een hoge verwachting voor de oostelijke rand van het plangebied en een middelhoge tot lage verwachting voor de rest van het plangebied voor de perioden Neolithicum tot en met Vroege-Middeleeuwen opgesteld. Het booronderzoek heeft uitgewezen dat deze verwachting naar laag kan worden bijgesteld voor het gehele plangebied.
Aangezien het plangebied is afgegraven wordt de kans klein geacht dat er nog vindplaatsen aanwezig zijn, waardoor de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging meer vormen voor het archeologische bodemarchief.
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk wijst Archeodienst BV erop dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Ermelo), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de artikel 5.10 Erfgoedwet, bij de minister gemeld te worden. Ook verdient het de aanbeveling de gemeente hierover in te lichten.
Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie zijn geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan staat de bouw van een woning en een zorgwoning toe. Daarnaast worden de bestaande dienstwoningen bestemd als burgerwoningen. Voor woningen geldt een gemiddelde van zeven motorvoertuigbewegingen per dag. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor circa 14 motorvoertuigbewegingen per dag. Deze toename is zeer kleinschalig van omvang en vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Parkeren
De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Parkeernota van de gemeente Ermelo. In het bestemmingsplan worden planologisch 2 extra woningen mogelijk gemaakt. Een woning heeft een geprognosticeerde behoefte aan 2 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt hierdoor 4 extra parkeerplaatsen. Parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd. Op beide locaties is voldoende ruimte om aan de gemeentelijke parkeernorm te kunnen voldoen.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uitsnede Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten,
ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is
De realisering van de woningen is kleinschalig en ligt beneden de drempelwaarden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG), zoals blijkt uit deze milieuparagraaf.
Het bestemmingsplan ‘Zandkampweg/ Konijnenwal’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw en het gebruik van drie burgerwoningen en 1 zorgwoning. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plan sluit aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Het digitale plan Zandkampweg/ Konijnenwal is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0233.BPzandkampwg19-0401) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.
Bestemming 'Wonen'
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven toegestaan.
Op de gronden bestemd als 'Wonen' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Op de verbeelding zijn binnen de bestemming bouwvlakken aangegeven. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ook zijn op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. De inhoud van een woning bedraag niet meer dan 750 m3.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hiervoor geldt dat de gezamenlijke oppervlakte bij een hoofdgebouw met aanduiding 'vrijstaand' maximaal 150m2 mag bedragen.
Bestemming 'Maatschappelijk'
Het oostelijke perceel aan de Konijnenwal is bestemd als 'Maatschappelijk' ten behoeve van de realisatie van de zorgwoning voor jonge moeders. Op deze gronden is uitsluitend beschermd wonen toegestaan. Beschermd wonen is gedefinieerd als:
"wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, bestemd voor circa 6 jonge moeders en hun kinderen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving."
Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven. Een woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ook is op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. De inhoud van een woning bedraag niet meer dan 750 m3.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hiervoor geldt dat de gezamenlijke oppervlakte bij een hoofdgebouw maximaal 250 m2 mag bedragen.
Bestemming 'Groen'
Om de percelen zijn de gronden bestemd als Groen. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk gebouwen op te richten.
Bestemming 'Tuin'
De gronden aan de naar de weg gekeerde voorgevel van de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming is het mogelijk om in-/uitritten te realiseren en er mag geparkeerd worden.
De uitvoerbaarheid van de plannen heeft ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en de grondexploitatie. Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemers een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen en wordt het kostenverhaal geregeld.
Hiervoor is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd (Bijlage 7 Planschade).
Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar en hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Het plan is op gebruikelijke wijze zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze zes weken had een ieder de gelegenheid om een zienswijze op het plan naar voren te brengen.