Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Witteveenlaan
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPwitteveenlaan-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2007 is het bestemmingsplan De Verbinding vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn diverse ontwikkelingen opgenomen. Deze ontwikkelingen worden in diverse fases uitgevoerd. Voor fase 1c is het plan gaandeweg aangepast. Deze aanpassing bestaat uit het wijzigen van twee vrijstaande woningen naar drie aaneengeschakelde woningen en het realiseren van een parkeerterrein. Deze aanpassing is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld.
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied ligt in de kern Ermelo op de hoek van de Leuvenumseweg - ds Witteveenlaan. Het plangebied bestaat uit het overgrote deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie E, nummer 2164.
 
Afbeelding 1 Ligging plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Kom Ermelo en heeft de bestemmingen Wonen, Tuin, Groen en voor een klein deel de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Ter plaatse van waardevolle bomen is de aanduiding Waarde-Waardevolle bomen opgenomen. Binnen dit bestemmingsplan zijn op deze locatie twee vrijstaande woningen toegestaan. De afbeelding hierna geeft een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weer.
 
Afbeelding 2 Uitsnede bestemmingsplan Kom Ermelo
1.4 Werkwijze en opzet van toelichting
Dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding, de regels en deze toelichting. De toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 de inleiding en aanleiding van het plan en de bestaande situatie. In hoofdstuk 2 wordt het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven dat van toepassing is op voorliggend plan. Hoofdstuk 3 beschrijft de haalbaarheid van het plan, door middel van de milieuaspecten en uitgevoerde onderzoeken. Het nieuwe plan zoals dat wordt uitgevoerd, staat beschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels die bij dit bestemminsplan horen. Hoofdstukken 6 en 7 beschrijven de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt beschreven op welke wijze overleg heeft plaatsgevonden met belanghebbenden.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. 
 
In deze structuurvisie staan 13 nationale belangen genoemd. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal, laat het Rijk over aan de provincies. De ontwikkeling in het plangebied valt buiten de 13 nationale belangen. De SVIR gaat niet in op ontwikkelingen van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.1.2 Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
 
Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat bij bouwplannen, groter dan 100 m2 en waarvoor de grond dieper dan 0,3 m wordt geroerd, uit archeologisch onderzoek moet blijken dat eventuele archeologische waarde niet worden aangetast.
 
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Algemene provinciale structuurvisie
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen.
Het Streekplan Gelderland 2005 is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.
 
Op de kaart bij het streekplan, ligt het plangebied in bestaand stedelijk gebied. Het streekplan beleid in stedelijk gebied gaat niet in op individuele initiatieven zoals onderhavig plan.
2.2.2 Ruimtelijke verordening
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Op de kaart 'Verstedelijking' die bij de verordening hoort, is het plangebied aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Binnen deze gebieden is woningbouw toegestaan. Het plan past binnen de provinciale Ruimtelijke verordening.
2.2.3 KWP
De woningbehoefte per regio wordt als indicatieve taakstelling door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd die niet in het KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders. Iedere vijf jaar wordt een nieuw Kwalitatief Woonprogramma vastgesteld en tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe gegevens. Voorliggend plan maakt deel uit van een grotere ontwikkeling. Het plan past binnen het KWP.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied, nabij het centrum. In dit gebied vindt ontwikkeling van woningbouw plaats. Voorliggend woningbouwplan past binnen de ontwikkelingen van dit gebied.
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Huidige situatie
Het plangebied betreft een braakliggend terrein dat is ingericht als een grasveld met bossage. Dit plangebied hoort bij de totale ontwikkeling De Verbinding. De Verbinding zorgt voor de overgang van het centrum naar het groen van de Veluwe. Het is de entree voor de kern Ermelo. In het plangebied zijn nu twee vrijstaande woningen toegestaan.
3.2 Toekomstige situatie
Met voorliggend plan wordt het mogelijk gemaakt om in het plangebied drie aaneengebouwde woningen en een parkeerterrein te realiseren. Op het parkeerterrein worden 19 parkeerplaatsen gerealiseerd. Ten noorden van de nieuwe woningen, is ruimte voor drie parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn ter vervanging van de parkeerplaatsen die onder het appartementengebouw in fase 1 zouden worden gebouwd.
 
De drie woningen worden gerealiseerd in één woongebouw. Dit woongebouw krijgt de uitstraling van een boerderij. De kopse kant van de boerderij is richting de Leuvenumseweg gesitueerd, hierin komt één woning. De andere twee woningen komen in het achterdeel parallel aan de Ds. Witteveenlaan. Op deze manier wordt aangesloten bij het aanzicht aan de Leuvenumseweg en de Ds. Witteveenlaan.
 
Het geheel wordt groen omzoomd en langs de Leuvenumseweg blijft een stuk groen grasveld met daaromheen bomen. Op deze wijze past het geheel in de groene omgeving en zorgt het voor een aantrekkelijke entree naar het centrum van Ermelo. De woningen kunnen op diverse wijzen worden ontsloten.
 
 
Afbeelding 3 Mogelijke nieuwe inrichting plangebied en omgeving
  
                   
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
 
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder zijn dan 5 jaar. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of waar bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
 
Onderzoeksresultaten bodem
In 2005 is voor het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd en toen zijn er geen bodemverontreinigingen aangetroffen. Nadien hebben ook geen bodembedreigende activiteiten in het plangebied plaatsgevonden. Op basis van deze informatie is een vrijstelling verleend voor een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740).
Tijdens het onderzoek in 2005 zijn wel puinresten aangetroffen. Op het perceel naast het plangebied hebben in het verleden bouw- en sloopactiviteiten plaatsgevonden. Daarom is nu nog wel een verkennend bodemonderzoek naar asbest uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat wel in (zeer) lichte mate puin visueel is aangetroffen, maar geen asbest. Ook analytisch is geen asbest aangetroffen. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.  
Nabij het plangebied zijn restaurants en winkels gevestigd. Volgens de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering gelden voor deze functies een afstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies. Deze winkels en restaurants liggen op meer dan 10 meter vanaf de nieuw te realiseren woningen.
4.1.4 Geluidhinder
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.
4.1.4.1 Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de verkeerswegen Harderwijkerweg en de Leuvenumseweg. De Ds Witteveenlaan heeft een 30 km/u regime. Voor deze wegen hoeft de geluidbelasting niet te worden berekend. Om de geluidbelasting op de nieuwe woningen te bepalen is hiertoe een onderzoek uitgevoerd.
 
Uit het onderzoek blijkt dat voor alle drie de woningen op een aantal punten de voorkeursgrenswaarde voor woningen van 48 dB wordt overschreden. Voor deze woningen is een hogere waarde verleend.   
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waar aan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:       
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Met voorliggend plan worden drie woningen toegestaan. Voorheen waren hier twee woningen toegestaan, dus er is een toename van één woning. Dit betekent dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.    
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
 
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Anderzijds maakt voorliggend plan ook geen risicobron mogelijk waarmee (beperkt) kwetsbare objecten worden belemmerd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
4.2 Waterhuishouding
Voor ontwikkelingen met een introductie van minder dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak geldt op grond van de Keur een vrijstelling voor het lozen van oppervlaktewater. Wanneer niet geloosd wordt op oppervlakte water omdat er geen water in de nabijheid aanwezig is, zal het water in het plangebied vastgehouden worden. Lozen op het rioolstelsel kan alleen worden toegestaan als er geen andere mogelijkheid is.
 
Algemeen
Het plangebied ligt in binnen stedelijk gebied. Het plangebied bevind zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
 
Grondwater
Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast, derhalve is hier sprake van afvoer van schoon hemelwater van daken, dus wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.    
 
Oppervlaktewater
In de directe omgeving van het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.    
 
Natuur
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.    
 
DWA en RWA
Het regenwater van daken en terreinverhardingen mag niet afgevoerd worden naar de riolering. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.    
 
Procedures
Door de planvorming neemt het verhard oppervlak met minder dan 1.500 m2 toe. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan een landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden. Het plan zal wel in het kader van vooroverleg aan Waterschap Veluwe worden voorgelegd. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
4.3 Natuurwaarden
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur.
 
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen.
 
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
 
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. 
 
Onderzoeksresultaten
Ten behoeve van de planontwikkeling is door bureau Groenewold een natuurtoets uitgevoerd naar beschermde flora en fauna. Deze natuurtoets is in de bijlagen bij de toelichting terug te vinden. Uit dit onderzoek blijkt dat geen beschermde flora en fauna wordt verstoord, als de werkzaamheden buiten het broedseizoen gebeuren. Ook zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000-gebied Veluwe of de EHS. Verder wordt geadviseerd om de lijnvormige groenstructuren (bomen en struiken aan te laten sluiten op het bosgebied rond de Zendingskerk. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
4.4 Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische waarde. Voordat bouwplannen worden uitgevoerd, moet onderzoek aantonen dat eventuele archeologische waarden niet worden aangetast. Over het plangebied ligt de bestemming Waarde - Archeologie H. Hiermee is gewaarborgd dat op de juiste wijze met eventueel aanwezige archeologische waarden wordt omgegaan.
4.5 Verkeer en vervoer
In het plangebied worden drie woningen toegestaan en een parkeervoorziening. De drie woningen zullen niet zorgen voor een dermate grote toename verkeersbewegingen, dat dit voor problemen zorgt op de bestaande wegen.
De parkeervoorziening is voor de voertuigen van het naastgelegen woongebouw. De parkeervoorziening in het plangebied zorgt ervoor dat door andere plannen geen parkeerproblemen zullen ontstaan.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
Bestemmingsregels bevatten vier bestemmingen. De groene inpassing rondom de woningen en parkeervoorziening krijgt de bestemming Groen (artikel 3). De gronden direct tegen de woning aan, langs de Ds Witteveenlaan, de Leuvenumseweg en aan de noordzijde krijgen de bestemming Tuin (artikel 4). Ter plaatse van de parkeervoorziening ligt de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5). Het woongebouw en de gronden daarachter (aan de westzijde van het woongebouw) hebben de bestemming Wonen (artikel 6). Strak rondom het woongebouw wordt een bouwblok gelegd.
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
In artikel 7 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in artikel 8 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Daarnaast omvat dit artikel een regeling voor aan huis verbonden beroepen. In de Overige regels in artikel 9 is bepaald dat de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen van toepassing blijven.
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 10).Ten slotte bevat het plan een slotregel (artikel 11).
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
Ter inzage ontwerp
De procedurele voorbereiding van dit bestemmingsplan is begonnen met het terinzage leggen van een ontwerpbestemmingsplan. Het plan heeft van 7 augustus tot en met 17 september 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben geleid tot tekstuele aanpassingen in de toelichting en een aanpassing van de verbeelding.
 
In de toelichting is een nieuwe afbeelding van het plan toegevoegd. Deze afbeelding geeft weer dat het plan op diverse manieren kan worden uitgevoerd en dat het niet nodig is om bestaande (monumentale) bomen te kappen.
 
Op de verbeelding is aan de zuidzijde van de drie rijwoningen de groenstrook één meter naar het zuiden opgeschoven. Op deze manier is het mogelijk om de inrit van de meest zuidelijke woning zodanig te situeren dat er geen (monumentale) bomen gekapt hoeven te worden.
 
Verder is een ambtelijke aanpassing in de toelichting gedaan. In het ontwerp werd het verkeerde vigerende bestemmingsplan genoemd, namelijk bestemmingsplan De Verbinding. Het bestemmingsplan De Verbinding is inmiddels opgenomen in het bestemmingsplan Kom Ermelo. Daarom is het bestemmingsplan Kom Ermelo het vigerende bestemmingsplan.
 
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan voorgelegd aan het Waterschap Veluwe. Het waterschap heeft geen opmerkingen op het plan.
Het plan voldoet aan het provinciaal beleid en hoeft daarom niet te worden voorgelegd aan de provincie. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten en blijft toezending aan die bestuursorganen achterwege.