Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Veldzicht Noord 4e fase
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPveldzichtnoord4e-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Inleiding
 
1.1.1 Aanleiding van het plan
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veldzicht-Noord 4e fase is de basis voor een uitbreiding en voltooiing van het lokale bedrijventerrein Veldzicht in Ermelo en met name bedoeld voor de vestiging van bestaande Ermelose bedrijven en voor startende ondernemers uit Ermelo. Het doel van deze bestemmingsplanherziening is de realisatie van een uitbreiding en afronding van het lokaal bedrijventerrein Veldzicht ten einde te kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar bedrijventerrein in Ermelo. Na de inhaalslag van enkele jaren geleden is de behoefte naar bedrijfsgrond nog steeds aanwezig.
 
Het bedrijventerrein Veldzicht Noord 4e fase is bestemd voor bedrijven met een ruimtebehoefte van 2.500 tot 5.000 m2. Het bedrijventerrein biedt daarnaast desgewenst ruimte aan knelzittende bedrijven in het buitengebied. De opzet van dit bedrijventerrein zal zodanig zijn dat ook een beperkt aantal grotere bedrijven met een maximale ruimtebehoefte van 5000 m2 hier terecht kunnen.  
 
Figuur 1:
Locatie Plangebied
1.1.2 Vigerende regeling
De gronden gelegen in het plangebied van onderhavig planherziening vallen thans onder het bestemmingsplan Veldzicht Noord, welke door de raad van de gemeente Ermelo is vastgesteld op 21 december 1978 en bij Koninklijk Besluit van 12 september grotendeels onherroepelijk geworden. De gronden vallen onder de bestemmingen “Agrarisch gebied zone A” en “Agrarisch gebied zone B”.
   
1.1.3 Belangenafweging
Op dit moment zijn er geen actieve agrarische bedrijven meer aanwezig in het gebied. Het gebied wordt vooral hobbymatig gebruikt door de eigenaren van voormalige agrarische bedrijven. Het gebied ligt nu al ingesloten tussen het bedrijventerrein Veldzicht, een stallingsbedrijf en de spoorbaan Zwolle-Amersfoort. Het ligt niet voor de hand dat het gebied de komende 10 jaar opnieuw agrarisch in gebruik wordt genomen. Daarom is het voor de hand deze locatie in te zetten voor de door de gemeente gewenste uitbreiding van bedrijventerrein Veldzicht. De gemeente acht het belang van het hebben van voldoende bedrijventerrein voor lokale bedrijven daarbij groter dan het belang van de zittende eigenaren. De betrokken eigenaren zijn hiervan op de hoogte. De grondverwerving voor de betrokken gronden is reeds in 1993 gestart.
Hoofdstuk 2 Beleid
 
Het beleid vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
2.1 Rijksbeleid
 
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio’s die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.
Het Rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • "het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instant houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn".
 
Figuur 2:
Structuurvisie Infrastructuur en ruimte
 
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. In afbeelding 3 zijn de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur weergegeven. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Daarnaast is aangegeven dat de ambitie is dat Nederland in 2040 blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden, is Nederland een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit, is de ambitie dat Nederland in 2040 nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden heeft en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt.
 
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Deze handreiking is bedoeld om decentrale overheden te helpen de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is van toepassing op deze ontwikkeling. Deze ladder wordt uitgewerkt in paragraaf 4.1
 
2.1.2 AMvB Ruimte
De "nieuwe" AMvB Ruimte komt in de plaats van de eerdere ontwerp-AMvB Ruimte uit 2009. De nieuwe AMvB Ruimte heet ook wel het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en gaat over nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen.
Met de AMvB Ruimte maakt het rijk duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn de volgende nationale belangen vastgelegd:
  • rijksvaarwegen;
  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • defensie;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
2.1.3 Conclusie
Het bestemmingsplan Veldzicht Noord 4e fase ondervindt geen belemmeringen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de AMvB Ruimte.
2.2 Provinciaal beleid
 
2.2.1 Ruimtelijke verordening Gelderland
De laatste versie van de Ruimtelijke verordening Gelderland is door Provinciale Staten vastgesteld in december 2015. De Ruimtelijke verordening Gelderland voorziet in de provinciale belangen die met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, dat regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. De regels in de verordening hebben betrekking op gebiedsgerichte thema's, zoals verstedelijking, wonen, bedrijventerreinen, recreatieparken en EHS. 
De Ruimtelijke verordening bevat regels ten aanzien van een groot aantal deelonderwerpen. Hoofdstuk 4 betreft het hoofdstuk bedrijventerreinen.
 
Het bedrijventerrein Veldzicht 4e fase betreft een lokaal bedrijventerrein.
 
Lokale bedrijventerreinen
In bestemmingsplannen wordt binnen nieuwe lokale bedrijventerreinen die gelegen zijn buiten het bundelingsgebied een maximale kavelgrootte toegestaan van 0,5 ha. In afwijking hiervan kan een ruimere kavelgrootte worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt.
 
Kantoorlocaties
In bestemmingsplannen worden nieuwe zelfstandige kantoorvestigingen op bedrijventerreinen niet mogelijk gemaakt.
 
2.2.2 Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties
De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Uitgangspunt is van de structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties is, dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voor dat er nieuwe worden ontwikkeld. Bovendien vraagt de provincie gemeenten extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten als een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting.
Gelderland is een provincie met een grote variëteit aan landschappen en haar identiteit wordt mede bepaald door regionale verscheidenheid. Deze kwaliteiten staan op verschillende plaatsen in de provincie onder druk. De provincie voert regie op de intergemeentelijke/regionale afstemming van de planning en realisatie van nieuwe bedrijventerreinen en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Regionale planning en afstemming van bedrijventerrein is een provinciaal belang.
De zes Gelderse regio’s zullen een Regionaal Programma Bedrijventerreinen moeten opstellen. Dit document is het kader voor de regionale afstemming en planning van bedrijventerreinen.
 
Het gaat niet alleen om een betere afstemming en planning; ook de kwaliteit op bedrijventerreinen kan worden verbeterd. Deze kwaliteit kost geld en inspanning, maar levert ons uiteindelijk ook weer iets op. Ruimtelijke en milieutechnische kwaliteit zijn belangrijk voor recreatie en toerisme, als vestigingsfactor voor bedrijvigheid en niet in de laatste plaats voor de volksgezondheid. In dit kader is het Actieplan ruimtelijke kwaliteit 2008-2011 verschenen. Ruimtelijke kwaliteit kan daarbij op vele verschillende manieren worden uitgedrukt. Er zijn vragen over de huidige vormgeving van individuele bedrijven ('te veel grijze dozen'), de vormgeving van gehele bedrijventerreinen (stedenbouwkundige opzet) en de vaak harde overgang naar de omgeving (relatie met het landschap). De provincie wil gemeenten en marktpartijen stimuleren om te komen tot vernieuwende oplossingen.
   
2.2.3 Package deal gemeente Ermelo/provincie Gelderland
In 2008 is er overleg geweest met de provincie Gelderland over de zoekzones in de streekplanuitwerking stedelijke functies en landschappelijke versterking. Dit omdat de gemeente Ermelo niet uit de voeten kon met de toen vastgestelde zoekzones. Er is toen door de gemeente per brief (corsanr. 08016707) een package deal voorgesteld waarbij sprake is van een verschuiving van de zoekzones binnen de gebieden Zanderij-Noord, Zanderij Zuid, Telgter Eng, Veldzicht Noord en de Driehoek. Hoofddoel van de package deal was het benutten van kansen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
 
Punt 5 betrof van de brief betrof Veldzicht Noord en de Driehoek. Het voorstel was om het gebied van de vervallen spoorbochtafsnijding, die bij het zoekzoneproces over het hoofd was gezien, groot ongeveer 0,8 ha, als zoekzone werken toe te voegen aan het bedrijventerrein Veldzicht Noord. Dat geldt ook voor een weilandgebied van ongeveer 2,7 ha tussen de spoorlijn en het huidige bedrijventerrein Veldzicht. (Dit is het plangebied Veldzicht Noord 4e fase). Hiertoe zou het gebied van de Driehoek (zoekzone werken) met een overeenkomstige omvang worden verkleind. Voor het gebied waar de aanduiding zoekzone stedelijke functies zal komen te vervallen, zal het beleidskader van het streekplan inzake de zoekzone "landschappelijke versterking" van kracht worden. De gemeente zal dit gebied toevoegen aan het plangebied waarvoor een gebiedsvisie stedelijk uitloopgebied (de Groene Zoom) wordt ontwikkeld en ziet af van ontwikkeling als bedrijventerrein.
 
Gedeputeerde staten heeft per brief van 4 september 2008 (zaaknummer 2008-013414) aan de gemeente Ermelo akkoord te gaan met dit voorstel. 
 
2.2.4 Conclusie
Onder voorwaarden kan de provincie Gelderland zich vinden in de ontwikkeling van bedrijventerrein Veldzicht 4e fase. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.
2.3 Regionaal beleid
 
2.3.1 Regionaal Programma Bedrijventerreinen Noord-Veluwe(RPB)
In september 2009 hebben de in het SEO Noord-Veluwe samenwerkende gemeenten en de provincie Gelderland afgesproken dat een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) zal worden opgesteld. Het RPB bouwt voort op het in 2009 door de samenwerkende gemeenten vastgestelde Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) en op de provinciale Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties, die in 2010 is vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland.
Het RPB is een gemeenschappelijk beleidsdocument van de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek, Elburg, Nunspeet, Harderwijk, Ermelo en Putten. Het is tevens het gezamenlijk afsprakenkader tussen provincie en gemeenten over het bedrijventerreinenbeleid in de regio Noord-Veluwe. 
 
Veldzicht Noord 4e fase is in dit programma als (zacht) ruimtelijk plan opgenomen. Hiervoor is een stoplichtconstructie gehanteerd. Veldzicht-Noord 4e fase heeft hierin een zogenaamde groene status gekregen. Van plannen met de stoplichtkleur groen kan de planvorming en verwerving van gronden doorgaan. Op grond van het bestemmingsplan wordt getoetst of er sprake is van voldoende vraag in de regio en of aan de SER ladder op subregionaal niveau is voldaan. De provincie verleent in beginsel medewerking aan het plan
    
2.3.2 Conclusie
De ontwikkeling van bedrijventerrein Veldzicht 4e fase past in het Regionaal beleid.
2.4 Gemeentelijk beleid
 
2.4.1 Structuurvisie Ermelo 2025
Op 1 maart 2012 is de structuurvisie Ermelo 2025 vastgesteld. Deze heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente en bevat een integrale visie. Diverse beleidsterreinen (onderwijs, huisvesting, natuurzorg, ruimtelijke ordening, maatschappelijke zorg enzovoort) worden met elkaar in verband gebracht. Het plan dient als basis voor het toekomstige beleid van de gemeente.
 
Voor bedrijventerreinen (waaronder Veldzicht) is de volgende ambitie beschreven: "Wat betreft het functioneren van werklocaties is in beleid een verschuiving waar te nemen in de richting van het verzakelijken van werklocaties. Landelijk zien we het beeld dat het bedrijfsleven een sterkere rol krijgt in het ontwikkelen en beheer van werklocaties. Betrokkenheid houdt niet op bij de kavelgrens. Ruimte voor bedrijvigheid wordt steeds meer in huur aangeboden en het beheer van bedrijventerreinen gebeurt steeds meer vanuit parkmanagement door bedrijven. Bedrijven en overheid hebben elk een rol en verantwoordelijkheid hierin. De gemeente ondersteunt een verzakelijking van werklocaties als daarmee de kwaliteit van locaties ook op langere termijn gegarandeerd is. Dit kan bijvoorbeeld voor nieuwe ontwikkelingen van Veldzicht, maar ook voor de bestaande delen aan de orde zijn."
 
Figuur 3:
Uitsnede Structuurbeeld Structuurvisie
 
2.4.2 Conclusie
 Het ontwikkelen van bedrijventerrein Veldzicht 4e fase past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Plangebied
3.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan
De locatie Veldzicht Noord 4e fase is gelegen aan de noordzijde van Ermelo. Het plangebied ligt aan de rand van het gebied de Groene Zoom, een woonwerkgebied met een sterke groen setting. Het plangebied is begrensd door bestaande infrastructuur:
 
- Middelerf (Veldzicht Noord 3e fase);
- Spoor Zwolle - Amersfoort;
- Achterkant percelen aan de Fokko Kortlanglaan.
 
Figuur 4:
Plangebied
 
3.2 Stedenbouwkundige invulling
De Veldzicht Noord 4e fase is de afronding van het bedrijventerrein Veldzicht Noord. Het bedrijventerrein is te typeren als een kleinschalig gemengd bedrijventerrein. Het terrein sluit aan bij het bestaande bedrijventerrein Veldzicht. Het bedrijventerrein Veldzicht Noord 4e fase is opgezet als een compact terrein.
 
Naar de noord- en de westzijde is een representatieve zone, dit volgens het principe van Veldzicht Noord 3e fase. Bedrijven zijn met de voorzijde gericht op de weg. Aan de noordzijde zijn de bedrijven gericht op de percelen in een groene setting die vallen in de zogeheten Groene Zoom. Dit betekent dat er een duidelijke groene zone komt om het bedrijventerrein te scheiden van het uitloopgebied de Groene Zoom.
 
De zuidelijke percelen zijn terreinen waar uitbreiding van de naastgelegen bedrijven komen. Op deze naastgelegen terreinen staan bestaande bedrijven die in de huidige situatie een lage beeldkwaliteit hebben. Deze terreinen worden door de bedrijven zelf gerealiseerd. De gewenste nieuwe activiteiten zijn niet geschikt voor een representatieve zone. Wel  zijn er anterieure afspraken gemaakt over de beeldkwaliteit van deze percelen. Deze vormen hiermee een overgangszone van het oude naar het nieuwe bedrijventerrein.
 
Voor de percelen is één verkavelingsrichting aangehouden, in de lijn van Veldzicht. Om dit te benadrukken wordt de (voorzijde van de) bebouwing recht op de weg gesitueerd. Hierdoor ontstaat een rustig beeld met een duidelijke rooilijn. Aan de representatieve zone komt de bebouwing ook in de lijn van de verkaveling, hierdoor ontstaat een trapsgewijs beeld.
            
De bestaande opstallen, waaronder woningen, dienen te wijken voor dit plan. Deze kunnen niet gehandhaafd blijven. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met de betreffende partijen.
3.3 landschappelijke inpassing.
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt een groene inpassing beoogd met het juiste evenwicht tussen effectiviteit en ruimtebeslag. Omdat de ruimte voor groen beperkt zal zijn (groen gaat immers ‘ten koste van’ uitgeefbaar gebied) is er bewust voor gekozen om het groen zoveel mogelijk aan de buitenkant van het bedrijventerrein te situeren. De groene buffers worden hier zo breed mogelijk gemaakt terwijl er intern minder groen wordt toegepast. Behalve het aanbrengen van nieuwe groenstructuren en -elementen zullen, met name aan de noord- en de westzijde als buffer functioneren voor het toekomstige bedrijventerrein. Een groot deel van de noordelijke kavelgrens van het toekomstige bedrijventerrein is voorzien van een houtsingel bestaande uit een mengsel van landschappelijke beplanting (eik, meidoorn, etc.). Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal deze houtwal een stevige buffer vormen naar het buitengebied. Deze houtwal zal voor een gedeelte ingevuld worden met een twee meter hoge aarden wal met beplanting eventueel met een scherm van maximaal 3 meter hoog. Deze groen inpassing sluit aan bij het groenplan die voor de 3e fase is gebruikt.
3.4 Beeldkwaliteitsplan
Voor Veldzicht Noord 4e fase is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan wordt het kader voor de welstandsbeoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning in het plangebied.
Dit plan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld.
 
3.4.1 Algemeen
Een goede beeldkwaliteit is bepalend voor zowel het werkklimaat op een bedrijventerrein als voor de herkenbaarheid ervan. Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen voor het bereiken van een goede beeldkwaliteit. Daarnaast beoogt de opzet van dit plan verder het creëren van een bedrijventerrein dat op de lange termijn een hoge kwaliteit behoudt. Daarom is het belangrijk dat bij de realisatie van dit bedrijventerrein een hoog ambitieniveau wordt gehanteerd. Een goede ruimtelijke kwaliteit en daarmee een hoge gebruiks- en belevingswaarde zijn daarbij uitgangspunt. Ook de ruimtelijke samenhang en een eigen identiteit spelen hierbij een belangrijke rol. Deze kwaliteit moet een antwoord bieden op de hedendaagse problemen in de beheersfeer van bedrijventerreinen met het doel een snelle verloedering te voorkomen. Hierdoor kan tevens een hogere waardevastheid van kavels en opstallen beter worden gewaarborgd.
3.4.2 Beeldkwaliteitsniveau's
Omdat de gemeente Ermelo hecht aan ruimtelijke kwaliteit, maar de bedrijven niet onnodig in hun bouwmogelijkheden wil beperken, gelden in het plangebied twee beeldkwaliteitsniveaus. Voor de kavel aan de randen van het bedrijventerrein geldt een bijzonder beeldkwaliteitsniveau (representatiezone). Voor de percelen aan de Middelerf geldt een regulier beeldkwaliteitsniveau. Voorts is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt denkbaar dat op zichtlocaties accenten worden gerealiseerd. Dit bijvoorbeeld in de vorm van meer uitgesproken architectuur van de bedrijfsbebouwing. In artikel 3 lid 2 en  artikel 3 lid 4.1 van de regels zijn onder andere regels opgenomen om tot een gewenste beeldkwaliteit te komen. 
  
Figuur 5:
Representatiezone
 
   
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Ladder van Duurzame verstedelijking
 
De ladder voor duurzame verstedelijking is een hulpmiddel, dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening.Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Om dit mogelijk te maken is het Bro met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd en wel de artikelen 1.1.1. en 3.1.6.
 
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Deze handreiking ondersteunt decentrale overheden bij de toepassing van de ladder.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
 
Door Atrivé is in februari 2017 Laddertoets verricht voor de met dit bestemmingplan beoogde ontwikkeling (Bijlage 1A). De bevindingen zijn opgenomen in de volgende paragrafen.
4.1.1 Trede 1: Regionale vraag naar ruimte
Het ontwerp bestemmingsplan betreft een bedrijventerrein van circa 3,4 hectare, bedoeld voor bedrijven met een ruimtebehoefte tot 5000 m2. De opzet van het bedrijventerrein is zodanig dat twee bestaande lokale bedrijven met een maximale ruimtebehoefte van meer dan 5000 m2 hier ook terecht kunnen. Het plan is met name bedoeld voor de vestiging van bestaande Ermelose bedrijven en voor startende ondernemers uit Ermelo.
 
Bepaling regio voor bedrijvigheid
Voor de regiobepaling is als eerste gekeken naar de indeling die de provincie Gelderland hanteert. Qua schaalniveau en samenhang komt deze redelijk overeen met het patroon van woon-werkverkeer in deze regio. Gezien het doel van het bestemmingsplan (terrein voor de lokale behoefte) is een kleinschaliger regio echter meer van toepassing: de ‘subregio’ Ermelo en de buurgemeenten Putten en Harderwijk. Ook is vraag- en aanbod in Ermelo zelf relevant.
 
Regionale behoefte
Een goede indicatie voor de regionale marktruimte voor bedrijvigheid is de uitgifte van bedrijventerrein (de actuele behoefte). Deze is vergeleken met het aanbod aan direct beschikbaar bedrijventerrein (terstond uitgeefbaar) en op termijn beschikbaar bedrijventerrein (niet-terstond uitgeefbaar, op basis van de meest recente beschikbare gegevens. In onderstaande tabel is een prognose voor de uitgifte vergeleken met de beschikbaarheid van bedrijventerrein voor de twee varianten in regio indeling.
De vergelijking betreft zowel de harde als de zachte plannen in de regio. Voor het Ermelose plan ‘Werklandschap Groene Zoom’ is hierbij, in tegenstelling tot IBIS, niet als bedrijventerrein meegerekend. Het betreft een groene zone, waarin in beperkte mate ruimte is voor kleine woon/werk bedrijvigheid tot milieucategorie 2. Dit plan kan niet voorzien in de regionale behoefte aan ‘regulier’ bedrijventerrein, waarvoor Veldzicht Noord IV bedoeld is.
In de onderstaande vergelijking is geraamd voor hoeveel jaren de planvoorraad voldoende is om in de behoefte te voorzien. Hiervoor is de historische uitgifte vergeleken met de actuele planvoorraad.
Dit geeft het volgende beeld:
 
Vergelijking uitgifte en planvoorraad in hectare
 
Historische jaarlijkse uitgifte (2007 t/m 2016
Planvoorraad (terstond uitgeefbaar + niet terstond uitgeefbaar)
Toereikendheid planvoorraad in aantal jaren
Regio Noord-Veluwe
6,5
127
19,5
Harderwijk, Ermelo en Putten
3,7
50
13,6
Ermelo
0,7
4
7,5
 
Noord-Veluwe
We zien dan dat de capaciteit aan bedrijventerreinen in de Regio Noord-Veluwe ruim is. De voorraad is toereikend voor bijna 20 jaar, terwijl de provincie Gelderland als geheel bijna 15 jaar vooruit kan met de voorraad bedrijventerreinen. Dit beeld wordt sterk beïnvloed door een relatief grote voorraad bedrijventerrein (38 hectare) in de gemeente Oldenbroek. Dit is geen alternatief voor de meer lokale behoefte aan bedrijventerreinen waarop Velzicht Noord IV zich richt.
 
Ermelo, Harderwijk en Putten
In de ‘subregio’ Ermelo, Harderwijk en putten is de plancapaciteit, inclusief Velzicht Noord IV, voor bijna 14 jaar toereikend. De voorraad is hier dus iets krapper dan gemiddeld in de provincie Gelderland. Bij een blik op de terreinen valt op dat het grootste deel van deze subregionale voorraad het bedrijventerrein Lorentz III betreft (35 hectare). Dit terrein is geen passend alternatief voor de bedrijven waarvoor Veldzicht Noord IV bedoeld is. Lorentz III is gericht op zware industrie en is zowel qua milieucategorie (milieucategorie 5; Veldzicht Noord IV max categorie 4) als qua kavelgrootte niet passend (tot 10.000 m2).
De lokale behoefte van Ermelo zou dus wel op bedrijventerreinen in Harderwijk gelenigd kunnen worden maar niet op Lorentz III. Als we Lorentz III niet meereken komt de planvoorraad voor deze subregio uit op 15 ha. Omdat de uitgifte niet uitgesplitst is naar segmenten/terreinen, is de vergelijking van vraag en aanbod niet exact per segment/terreintype te bepalen. Het is echter zeer aannemelijk dat de planvoorraad van 15 ha (inclusief Veldzicht Noord IV) nodig is om in de regionale behoefte van het segment bedrijven, waarvoor Veldzicht Noord IV bedoeld is, te kunnen voorzien.
 
Ermelo
Een verdere indicatie voor deze behoefte is een vergelijking op gemeenteniveau. Dan blijkt dat inclusief dit plan er sprake blijft van een relatieve krapte aan bedrijventerrein in Ermelo (voorraad toereikend voor bijna 8 jaar).
Verder geldt voor dit bestemmingsplan dat circa de helft van de plancapaciteit (1,7 ha) bedoeld is voor uitbreiding van bedrijven die al in het aangrenzende bedrijventerrein gevestigd zijn. Hierbij kan gesproken worden van bedrijfsgroei op een bestaande locatie. Vestiging op een bedrijventerrein elders is geen alternatief. Het betreft een specifieke plaatsgebonden behoefte die niet elders in de regio kan worden opgevangen.
Voor het bepalen van de behoefte is tenslotte van belang of het plan tot onaanvaardbare leegstand in de regio zou kunnen leiden. Dit is niet aannemelijk. Er zijn geen signalen die op een relatief hoge leegstand zouden duiden. Bovendien wijzen recente landelijke cijfers uit dat het aanbod aan bestaande bedrijfsgebouwen licht daalt (minus 1,4%) en dat de opname sterk stijgt (+35%).
 
4.1.2 Trede 2: Bestaand Stedelijk gebied
De tweede trede beoogt te voorkomen dat ‘onnodig’ buiten het bestaande stedelijk gebied ontwikkeld wordt. Indien een bepaald initiatief niet is gelegen in het bestaande stedelijke gebied en er binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien in de behoefte die de ontwikkeling wil vervullen, is er niet voldaan aan de tweede trede. Uit de ruimtelijke onderbouwing dient dan te blijken dat er realisatie binnen het bestaande stedelijk gebied niet mogelijk is en niet mogelijk is middels herstructurering of transformatie.
 
In het onderstaande zal in worden gegaan op het begrip ‘bestaand stedelijk gebied’ en hoe omgegaan moet worden met alternatieve locaties. Vervolgens zal weer een inhoudelijk toets uitgevoerd worden.
 
Bestaand stedelijk gebied  
Het Bro geeft in art. 1.1.1. onder h een definitie van bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;’.
 
Of een bepaald initiatief valt binnen bestaand stedelijk gebied is afhankelijk van de situatie. De ter plaatse geldende bestemming kan een rol spelen. Zo overwoog de Afdeling “dat het van belang is dat het – thans onbebouwde – plangebied in het voorheen geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming heeft die bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca niet mogelijk maakt. Het plangebied kan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan niet worden beschouwd als een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende bij openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Voor de toepassing van de Ladder moest er volgens de Afdeling vanuit worden gegaan dat het plangebied een nieuw beslag legt op de ruimte. Dientengevolge diende de Ladder doorlopen te worden.
 
In tegenstelling tot het gestelde in de toelichting op het ontwerp bestemmingsplan is de conclusie dat op basis van zowel de vigerende bestemming (Agrarisch gebied zone A en Agrarisch gebied zone B) als de thans aanwezige bebouwing, niet gesproken kan worden van bestaand stedelijk gebied.
    
Beoordeling trede 2  
Nu geconstateerd moet worden dat het gebied niet tot het bestaande stedelijk gebied behoort, zal gemotiveerd moeten worden waarom daarbinnen niet aan de behoefte voldaan kan worden. Daartoe zal een inventarisatie gemaakt moeten worden van locaties in het bestaande stedelijke gebied die via herstructurering, transformatie of anderszins gebruikt kunnen worden om in de aangetoonde behoefte te voorzien.
 
Gezien de milieucategorie van de beoogde bedrijven is alleen vestiging op een al bestaand bedrijventerrein een optie. De voorraad uitgeefbaar terrein op bestaande bedrijventerreinen is in trede 1 al meegenomen. Daarnaast is het in theorie denkbaar dat met herverkaveling of intensivering van het ruimtegebruik nieuw uitgeefbaar terrein op bestaande terreinen kan worden gerealiseerd. De bestaande terreinen in Ermelo zijn fysiek volgebouwd. Waar gedacht wordt over ruimtelijke verandering/verbetering gaan de gedachten eerder uit naar een sanering van oude terreinen die in- of nabij woonwijken liggen, waardoor de capaciteit voor bedrijvigheid eerder vermindert dan toeneemt. In dit kader is voor het bedrijventerrein Kerkdennen in Ermelo onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van een ‘verkleuring’. Een vergelijkbare tendens is er in Harderwijk, waar binnenstedelijk bedrijventerrein is gesaneerd ten behoeve van de ontwikkeling van het Waterfront.
 
Ook voor trede 2 geldt dat het specifieke karakter van het bedrijf en de specifieke behoeften en voorkeuren van de aanvrager of initiatiefnemer van een ontwikkeling bij deze afweging betrokken kunnen worden. Voor de uitbreiding van aangrenzende bedrijven geldt dat het niet voortzetten van de bedrijfsvoering op de betreffende locatie zou leiden tot kapitaalvernietiging en onevenredige bedrijfseconomische gevolgen.
 
Ten slotte is in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ van belang dat het plan de afronding van een stedelijke ontwikkeling betreft, en aansluit bij aanpalende ruimtelijke ontwikkelingen (De Driehoek, Groene Zoom).

 
4.1.3 Conclusie
    Trede 1
    • De helft van het bedrijventerrein komt ten goede aan uitbreiding van bestaande Ermelose bedrijven (Fourwood en Gerbuvet). Deze voorziet in een actuele behoefte die niet elders kan worden opgevangen.
    • Voor de behoeftebepaling van het overige deel van het bedrijventerrein is betoogd dat, gezien de gerichtheid op lokale bedrijven, het subregionale schaalniveau (Ermelo, Harderwijk, Putten) het meest bepalend is voor de (regionale) behoefte in dit segment. In hoeverre er sprake is van een regionale behoefte hangt af van hoeveel jaren vooruit men wil kunnen met de planvoorraad. Omdat de voorraadgegevens geen faseringen dan wel grondexploitaties bevatten is er geen objectieve norm die aangeeft wanneer er sprake is van overcapaciteit of juist te weinig capaciteit. Wel kan als relatieve norm de verhouding tussen vraag en aanbod voor de provincie Gelderland worden gehanteerd.
    • Voor de subregio geldt dat er, met de realisatie van dit bestemmingsplan, er in relatieve zin geen overcapaciteit aan bedrijventerreinen ontstaat. Zeker voor de segmenten waarop het plan zich richt, en waarvoor Lorentz III geen passend alternatief is, is de subregionale behoefte zeer aannemelijk.
    • Voor Ermelo geldt dat ook na realisatie van dit bestemmingsplan er nog steeds een relatieve krapte is aan bedrijventerreinen. In Ermelo kan ook in absolute zin van krapte worden gesproken. Gezien de doorlooptijd van ruimtelijke plannen is het geen overbodige luxe om zeker 10 jaar vooruit te kunnen met de planvoorraad.
     
    Hiermee kan gesteld worden dat Veldzicht Noord IV in een actuele behoefte aan bedrijventerreinen voorziet, en voldoet het plan aan trede 1 van ladder.
      
    Trede 2
    • Het plan is weliswaar naar de letter geen stedelijk gebied, zodat trede 2 van de ladder doorlopen dient te worden, maar het sluit wel goed aan op stedelijke ontwikkelingen in de directe omgeving en betreft in feite een afronding hiervan.
    • Er zijn geen aanvaardbare alternatieve locaties in binnenstedelijke gebied beschikbaar, waarmee het plan aan trede 2 van de ladder voldoet.
    Dit betekent dat er geen binnenstedelijke alternatieven zijn voor dit plan en voldoet het plan aan trede 2 van de ladder.
4.2 Waterhuishouding / watertoets
 
4.2.1 Algemeen
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de
waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
 
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw"
heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaken het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
  • Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool; 
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
 
4.2.2 Onderzoek
Ligging
Het plangebied ligt in stedelijk gebied. De locatie ligt niet binnen een Keurzone. Het plangebied valt niet binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
 
Grondwater
Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
 
Oppervlaktewater
Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving zijn niet te verwachten. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In het kader van de bestaande wateroverlastproblematiek op gebied ten zuiden van het plangebied worden maatregelen getroffen om de wateroverlast op te lossen. De maatregelen zijn nog niet in detail bekend. In dit bestemmingsplan wordt daarom mogelijk gemaakt dat in alle gronden waterhuishoudkundige voorzieningen kunnen worden getroffen.
 
Rioleringsplan en waterberging 
voor het plangebied is door MWH BV een rioleringsplan gemaakt (Bijlage 3 Rioleringsplan Veldzicht Noord 4e fase).Hierin wordt beschreven hoe met hemelwaterafvoer wordt om gegaan.
    
Systeembeschrijving-huidige situatie
Het bestaande rioleringssysteem van Veldzicht Noord is een gescheiden rioolstelsel. Het dwa-riool loost onder vrij verval op het gemengd stelsel bij de Fokko Kortlanglaan.
Het hemelwater van daken wordt afgevoerd en geborgen in infiltratiekratten op eigen terrein. De berging in de kratten bedraagt 20 mm ten opzichte van het afvoerend dakoppervlak. Het water infiltreert vervolgens in de bodem, indien de kratten vol raken, loopt het water op straat naar het hemel-waterriool.
Hemelwater van verharde percelen en openbare verharding wordt verzameld door een hemelwater-riool afgevoerd naar aanwezige bodempassage.
Indien de bodempassage volledig gevuld is, wordt overtollig water via een overstortkade (hoogte NAP + 6.45 m, lengte 60 m) afgevoerd naar naastgelegen retentievijver. Bij extreme situaties loost de retentievijver op de bestaande sloot ter hoogte van de Waterplassteeg. In de huidige situatie zit de debietsbegrenzer nog tussen de bodempassage en retentievoorziening, deze dient verplaatst te worden zodat de berging in de retentievoorzienig benut wordt.
 
Systeembeschrijving- Veldzicht-Noord 4e fase
Het rioolstelsel van Veldzicht-Noord 4e fase wordt aangesloten op de bestaande riolering van
Veldzicht-Noord (fases 1 t/m 3). Hier wordt dezelfde structuur van het gescheiden stelsel met infiltratievoorzieningen aangehouden. Uit het rioleringsplan blijkt dat  in fase 1 t/m 3 meer verhard oppervlak op het hwa-riool en retentie aangesloten is en dit in fase 4 ook gebeurt. Daarom is er te weinig retentie beschikbaar. De bestaande retentiebak dient daarom vergroot te worden naar 4.620 m2 Bij opstellen van het basisrioleringsplan Veldzicht Noord is bepaald dat 8.900 m2  retentie aangelegd dient te worden, wat resulteert in 3.560 m3 waterberging. Deze retentie wordt in het kader van dit plan gerealiseerd en is ook opgenomen in dit bestemmingplan.
  
Natuur
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor waterafhankelijke natuur.
 
Procedures
Doordat als gevolg van dit plan geen veranderingen binnen Keurzones plaatsvinden, er geen extra lozingen op (HEN-)oppervlaktewater plaatsvinden, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen etc. betreft, kan worden volstaan met dit standaard wateradvies.
4.2.3 Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid en uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen.
4.3 Bodem
 
4.3.1 Algemeen
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.
Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.
 
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Omdat het bestemmingsplan een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan is waarbij veelal agrarische gronden omgezet worden naar bedrijventerrein zijn diverse onderzoeken gedaan. 
4.3.2 Onderzoek
Ter plaatse van de uitbreiding van Veldzicht Noord zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken is ook onderzoek gedaan naar asbest in de bodem en verhardingen. 
Uit het de onderzoeken blijkt dat op meerder percelen verontreiniging is aangetroffen.
Hieronder is een worstcase benadering van de verontreinigingen weergegeven.
 
Tabel:1
Worstcase benadering verontreinigingen

    
Figuur 6:
Worstcase benadering verontreinigingen
 
  
Voor de kosten is een worst-case benadering gemaakt van de verwachte saneringskosten. In de exploitatie is in deze kosten voorzien.
 
Op enkele plaatsen zal nog nader onderzoek moeten plaatsvinden. Op perceel IX Perceel 986 is onder de duurzame verharding mogelijk nog verontreiniging aanwezig. Op het perceel naast Bunschoten is nog geen onderzoek uitgevoerd. Onderzoek moet uitwijzen of ter plaatse nog aanvullende werkzaamheden (bv sanering) moet plaatsvinden.
    
4.3.3 Conclusie
Op basis van de nu bekende historische informatie wordt ingeschat dat de eventuele saneringskosten de uitvoerbaarheid van de plannen niet zullen belemmeren.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Milieuzonering
De uitgave Bedrijven en Milieuzonering is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van (bestaande) gevoelige bestemmingen krijgen en dat nieuwe gevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Dit ruimtelijk scheiden van bedrijven en gevoelige bestemmingen (meestal wonen) dient twee doelen. 
 
  • Het al in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • Het daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
Om tot een goede zonering te komen biedt de uitgave Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden. Allereerst worden er richtafstanden gekoppeld aan de verschillende milieucategorieën. Aangezien in bestemmingsplan Veldzicht Noord vierde fase maximaal milieucategorie 3.2 wordt toegestaan, biedt dit een goede ingang voor onderzoek naar functiescheiding.
 
De richtafstanden die worden aangehouden in de uitgave Bedrijven en Milieuzonering zijn afgestemd op de milieukwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een ‘rustige woonwijk’ of een ‘rustig buitengebied’. Van een ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’ is op en rond het terrein Veldzicht Noord vierde fase echter geen sprake. Er is immers sprake van een hoge dichtheid aan bedrijvigheid en infrastructuur. De richtafstanden waarmee rekening moet worden gehouden mogen dan in de systematiek van de VNG-uitgave met één afstandsstap verkleind worden. Er is dan sprake van “gemengd gebied” dat gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.
 
Tabel 2:
Richtafstanden verschillende milieucategorieën
 
 
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de maximaal aan te houden richtafstand 50 meter is bij milieucategorie 3.2. Het bestemmingsplan kent een vrijstellingsmogelijkheid naar milieucategorie 4.1. Echter, deze mogelijkheid bestaat alleen als een bedrijf kan aantonen dat het geen zwaardere milieubelasting heeft dan een bedrijf uit categorie 3.2. Dit is in de planregels verankerd. Ook voor de vrijstellingsmogelijkheid kan daarom de richtafstand van milieucategorie 3.2 worden aangehouden.
   
   
4.4.2 Conclusie
 
De richtafstand van 50 meter wordt gehaald. Dit is geïllustreerd in figuur 7 (zie paragraaf 4.5 Geluid). Op het bedrijventerrein zelf worden geen (bedrijfs)woningen toegestaan. De gevoelige objecten die al wel aanwezig zijn liggen rond het terrein, maar niet op het terrein. De minimale afstand vanaf de rand van het bedrijventerrein tot deze gevoelige objecten is overal meer dan 50 meter. Daarmee worden de richtafstanden gehaald en is in principe een goed woon- en leefklimaat voor deze woningen gegarandeerd.
 
Toch is er dieper ingezoomd op een aantal milieuthema’s. Voor de thema’s ‘geluid’ en ‘luchtkwaliteit’ is een nadere toets uitgevoerd. Zie hiervoor de paragraven 4.5, geluid, en 4.6, luchtkwaliteit. In paragraaf 4.7 is voorts een nadere beschouwing gegeven op externe veiligheid. Daarbij zijn ook de externe risicobronnen zoals het spoor en hogedruk aardgasleidingen beschouwd. Geen toets is uitgevoerd naar het onderwerp ‘geur’. De reden daarvoor is dat het vanuit de systematiek van de VNG-uitgave moeilijk in te schatten is welke bedrijven zich uiteindelijk zullen vestigen en dus om hiervan op voorhand al een inschatting te kunnen maken. Op grond van het type bedrijf dat zich mag vestigen op het terrein (tot maximaal milieucategorie 3.2) zijn op voorhand geen problemen te verwachten ten aanzien van geur.

 
4.5 Geluid
Op Veldzicht noord 4e fase wordt niet voorzien in bedrijfswoningen of andere gevoelige bestemmingen. Geluid is geen belemmering voor de totstandkoming van het bedrijventerrein.
4.5.1 Algemeen
De regio Noord Veluwe heeft voor de gemeente Ermelo een akoestisch en luchtkwaliteitsonderzoek gedaan naar de gevolgen van Veldzicht 4e fase (Bijlage 9 Akoestisch onderzoek). Het betreft de geluidsbelasting van de bedrijven en geluidsbelasting van wegverkeer. In de volgende paragrafen is dit toegelicht.
4.5.2 Geluidsbelasting bedrijven
Op het bedrijventerrein Veldzicht Noord mogen maximaal categorie 3.2 bedrijven gevestigd worden, met een afwijkingsbevoegdheid voor categorie 4.1. In de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt voor geluid voor categorie 3.2 bedrijven een richtafstand van 30 tot 50 meter aangegeven in geval van gemengd gebied. Voor categorie 4.1 geldt voor gemengd gebied een richtafstand van 100 meter. De meest dichtbij gelegen bestaande woning is gelegen op circa 70 meter afstand ten noordwesten van het te ontwikkelen terreindeel. De overige woningen liggen op een afstand van circa 80 tot 150 meter afstand (zie onderstaande figuur).
Om bedrijven te kunnen vestigen in categorie 4.1, geldt een afstand van 100 meter tot aan de bestaande woningen. Hieraan kan niet voor alle woningen worden voldaan. Aan de afstand van 50 meter (gemengd gebied) voor categorie 3 bedrijven wordt voldaan, zodat dergelijke bedrijven zich kunnen vestigen op dit deel van het bedrijventerrein. Voor categorie 4.1 bedrijven wordt niet aan de richtafstanden voldaan. Van de richtafstanden kan echter afgeweken worden, als voor een bedrijf door middel van akoestisch onderzoek aangetoond kan worden dat voldaan wordt aan de geluidsnormen.
 
Figuur 7:
Afstanden bestanden woningen tot Veldzicht fase 4
 
4.5.3 Onderzoek geluidsbelasting wegverkeer
De ontsluiting van het bedrijventerrein Veldzicht 4e fase, zal vind plaats via een nieuwe ontsluitingsweg (Meeboerserf) aan de westzijde van het deel 4e fase die aansluit op een verlenging van het Middelerf en op de Lokhorstweg. Deze is gerealiseerd met een eigen planologische procedures. Binnen het plangebied zijn geen verkeersgeluidgevoelige bestemmingen aanwezig.
4.5.4 Conclusie
De geluidsbelasting van bedrijven is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
   
4.6 Luchtkwaliteit
 
4.6.1 Algemeen
De regio Noord Veluwe heeft voor de gemeente Ermelo een akoestisch en luchtkwaliteitsonderzoek gedaan naar de gevolgen van Veldzicht 4e fase (Bijlage 9 Akoestisch onderzoek ). Het betreft de geluidsbelasting van de bedrijven en geluidsbelasting van wegverkeer. In de volgende paragrafen is dit toegelicht.
4.6.2 Onderzoek
In de situatie van Veldzicht 4e fase is sprake van de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Het bedrijventerrein moet als geheel getoetst worden volgens artikel 2 en 3 van het besluit NIBM. Als blijkt dat niet voldaan kan worden aan NIBM-grens, dan kan bekeken worden of art. 5.16 Wm andere mogelijkheden biedt om het plan te verwezenlijken. Dat kan het geval zijn wanneer het bedrijfsterrein niet leidt tot overschrijding van een grenswaarde, projectsaldering mogelijk is of wanneer het project opgenomen kan worden in het NSL of een vergelijkbaar programma op lokaal of regionaal niveau. Zowel de directe bijdragen (bedrijven) als de indirecte bijdrage (verkeersaantrekkende werking) dient getoetst te worden.
 
Voor wat betreft het bedrijventerrein geldt dat fase 4 van het bestemmingsplan betrekking heeft op een oppervlakte van ca. 35.000 m2.
 
De beoordeling van de luchtkwaliteit gebeurt voor bedrijven mede op basis van de verkeersaantrekkende werking. Met behulp van de NIBM-tool van VROM (infomil) kan indicatief berekend worden of sprake is van NIBM. Voor het plangebied is uitgegaan van een toename van het wegverkeer met maximaal 600 mvt/etmaal (worst case benadering). Indien uitgegaan wordt van 10 % vrachtverkeer, dan is sprake van NIBM (niet in betekenende mate).
 
Er zijn op dit moment nog geen gegevens bekend over de bedrijven die zich gaan vestigen waardoor een beoordeling van deze luchtkwaliteit nog niet mogelijk is. De bijdrage aan de luchtkwaliteit varieert sterk per bedrijfstype en dient ook in het kader van de vergunningverlening Wet milieubeheer/melding Activiteitenbesluit beoordeeld te worden.
 
4.6.3 Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van Veldzicht 4e fase.
4.7 Externe veiligheid
 
4.7.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
 
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
Beleidsvisie externe veiligheid
In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.7.2 Onderzoek
Onderstaande figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
 
Figuur 8:
Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie
 
 
  
Stationaire risicobronnen
Binnen of nabij het plangebied zijn geen relevante stationaire risicobronnen aanwezig.
 
Mobiele risicobronnen
 
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie zijn drie mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort en de hogedruk aardgasleidingen (buisleidingen) N-570-20 en A-510. Uit de regeling Basisnet danwel berekeningen valt af te leiden dat de spoorlijn Zwolle - Amersfoort, alsmede de buisleidingen geen belemmering ten aanzien van de plangebied vormen. Wel dient rekening gehouden te worden met een belemmeringenstrook aan weerszijden van buisleiding N-570-20 van 4 meter. Deze strook dient vrijgehouden te worden van bebouwing. Tevens dient rekening gehouden te worden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort. Dit gebied heeft aan weerszijden van de spoorlijn een grootte van 30 meter en dient bij voorkeur vrijgehouden te worden van bebouwing. Indien men binnen dit gebied bebouwing wil realiseren dient men bouwkundige eisen te stellen conform het Bouwbesluit 2012 (hoofdstuk 2 afdeling 2.16 artikel 2.132).
 
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico ten aanzien van de buisleidingen is doorgerekend (zie bijlage 11). Hieruit blijkt dat het groepsrisico minimaal toeneemt door de
invoer van een bedrijventerrein met als uitgangspunt 80 personen per hectare. Van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort is het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, zo blijkt uit de rapportage ‘Inventarisatie risicobronnen gemeente Ermelo’, d.d. 20-12-2012 met documentnummer 123418002.
 
Ontwikkeling nieuwe risicobedrijven
Conform de ambities die beschreven zijn in de beleidsvisie Externe veiligheid is de ontwikkeling van nieuwe risicobronnen ter plaatse van het bedrijventerrein Veldzicht Noord niet toegestaan.
 
Spoorlijn Zwolle - Amersfoort
Gezien de ligging binnen het invloedsgebied van de doorgaande spoorlijn is gekeken naar:
  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op deze wegen en spoorweg;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op deze wegen en spoorweg een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit de notitie ‘VGR voor standaard externe veiligheidssituaties (Royal HaskoningDHV, april 2015 met kenmerk MD-AF20150282) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.  
Van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort is het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, zo blijkt uit de rapportage ‘Inventarisatie risicobronnen gemeente Ermelo’, d.d. 20-12-2012 Bijlage 10
 
Maatgevende scenario’s
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario’s ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
 
Buisleiding N-570-20 en A-510
Het groepsrisico ten aanzien van de buisleidingen is doorgerekend (zie bijlage 9). Hieruit blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. Het groepsrisico neemt minimaal toe door de invoer van een bedrijventerrein met als uitgangspunt 80 personen per hectare.
 
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
  
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
       
   


 
  
 
4.7.3 Conclusie
Het voornemen met de getroffen maatregelen past binnen de normen en is hiermee acceptabel.
4.8 Ecologie
 
4.8.1 Oriënterend onderzoek voor de structuurvisie Groene zoom
In het kader van de structuurvisie Groene Zoom is begin 2009 door Bureau Waardenburg een oriënterend onderzoek gedaan naar de effecten op beschermde soorten en gebieden (
Bijlage 12 Eindrapport natuuronderzoek Groene Zoom Ermelo_S_11046427_1 ).Daarnaast is een aanvullend onderzoek gedaan naar het voorkomen van de steenuil (zie Bijlage 13 Aanvullend onderzoek Steenuil BP Veldzicht Noord Sep11 v4_S_11086163_3). Hoewel het plangebied niet gelegen is in de Groene Zoom, gelden in algemene zin de resultaten en conclusies van dit onderzoek ook voor dit bestemmingsplan.
 
4.8.1.1 Flora en Faunawet
Met betrekking tot de Flora- en faunawet (en een eventuele ontheffingsaanvraag) gelden de volgende conclusies uit het oriënterend onderzoek voor de structuurvisie, die ook relevant zijn voor dit plangebied:
  • Het plangebied heeft mogelijk betekenis voor algemene beschermde soorten planten, zoals grote kaardenbol, grasklokje en brede wespenorchis. Voor deze soorten van Tabel 1 geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud.
  • In het plangebied komen algemene beschermde soorten zoogdieren voor. Voor deze Tabel 1-soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud.
  • Bij het verwijderen van beplanting in de gehele Groene Zoom moet rekening worden gehouden met het broedseizoen. In de beplanting zijn algemene broedvogels te verwachten
4.8.1.2 Natuurbeschermingswet
Het oriënterend onderzoek voor de structuurvisie is tevens aan te merken als zogenaamde voortoets. Met deze toets is gekeken of sprake was van effecten op Natura 2000 gebieden. De conclusies van dit onderzoek gelden ook voor dit bestemmingsplan. Voor zover voor dit plangebied van belang is het volgende geconcludeerd:
  • Als gevolg van de ontwikkeling van de Groene Zoom treden geen (externe) effecten op soorten van het Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren. Er is geen sprake van verslechtering of significante verstoring.
  • Als gevolg van de ontwikkeling van de Groene Zoom treden geen (externe) effecten op geformuleerde instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren.
Met name in verband met de steenuil is specifiek voor dit plangebied een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in toelichting paragraaf 4.8.2.7
4.8.1.3 Aanbevelingen
De aanbevelingen die in het oriënterend onderzoek voor de structuurvisie worden gedaan zullen voor zover relevant voor dit plan worden overgenomen. Het gaat om enkele mitigerende maatregelen, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de eis van zorgvuldig handelen en aan de zorgplicht. Het gaat om de volgende aanbevelingen:
  • Bij grondwerkzaamheden, het rooien van bomen en kappen van opgaande vegetatie dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. Dit loopt van ca. begin maart tot en met eind juli. Het verstoren en vernietigen van nesten is niet toegestaan en dient voorkomen te worden. Aanbevolen wordt de werkzaamheden ruim buiten het broedseizoen uit te voeren. Werken binnen het broedseizoen zijn mogelijk mits een ter zake deskundige heeft aangetoond dat er geen nesten verstoord worden.
  • Aanbevolen wordt in een vroegtijdig stadium onderzoek te doen naar het voorkomen van steenuil in de Groene Zoom. Een goede periode om onderzoek te doen naar deze soort is maart-april.
4.8.2 Natuurtoets
Door Groenewold adviesbureau voor Milieu & Natuur is specifiek voor onderhavig plangebied een natuurtoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 14 Natuurtoets BP Veldzicht Noord Sep11 v6_S_11086161_3 opgenomen bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hieronder weergegeven. Deze bevestigen de conclusies uit het oriënterend onderzoek in het kader van de structuurvisie.
   
4.8.2.1 Flora- en Faunawet
Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de algemene soorten en de strikt beschermde soorten. De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk plaats in de periode die voor aanwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling.
 
De werkzaamheden hebben wel gevolgen voor het leefgebied van de jaarrond beschermde soort, de steenuil. Zie hiervoor toelichting paragraaf 4.8.2.6 en toelichting paragraaf 4.8.2.7
4.8.2.2 Natuurbeschermingswet
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebied Veluwe ligt op zodanig grote afstand in relatie tot de ingreep en de omliggende infrastructuur dat geen externe werking plaats vindt door de realisatie van dit deel van het bedrijventerrein. Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen. Aanvullend onderzoek is derhalve niet nodig.
4.8.2.3 Ecologische Hoofdstructuur
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van de EHS mag aangenomen worden dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS-gebied Veluwe. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
4.8.2.4 Voorbehoud en zorgplicht
De natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico's op verstoring van beschermde soorten op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde „algemene zorgplicht" (artikel 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkomen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als „veilige" periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens de Gedragscode Flora- en Faunawet voor de bouw en ontwikkelsector, hoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van vogels of soorten uit Tabel 2 van de Flora- en Faunawet.
4.8.2.5 Adviezen en aanbevelingen
De adviezen en aanbevelingen uit de natuurtoets zullen worden overgenomen. Het gaat om de volgende adviezen:
  • Uitvoering van de werkzaamheden laten plaatsvinden buiten de broedperiode (15 maart-15 augustus). Overigens mogen ook vroege of late legsels niet worden verstoord.
  • Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de algemene 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en Faunawet), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Eventuele uitvoering volgens de 'Gedragscode Flora- en Faunawet voor de bouw en ontwikkelsector' geeft hiervoor een goede basis.
  • Eventuele nestlocaties binnen en buiten de onderzoekslocatie mogen niet worden verstoord. In en vlak buiten de onderzoekslocatie zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van de Huismus en de Steenuil aanwezig. Om deze veilig te stellen zijn compenserende maatregelen noodzakelijk.
  • Voor de Steenuil wordt voor deze maatregelen verwezen naar een naast deze rapportage op te stellen nader adviesrapport (Bijlage 15 Uitvoeringsplan maatregelen Steenuil Ermelo en Harderwijk nov11 v3_S_11119379_1).
  • Voor de Huismus dienen als mitigerende maatregel aan de nieuw te bouwen bedrijfspanden een zestal speciale mussenpannen, vogelvides of mussenflats (nestkasten) te worden geplaatst op daarvoor geschikte plaatsen. Daarnaast zal ook het biotoop wijzigen in ongunstige zin. Het is daarom noodzakelijk als compensatie een zelfde aantal mussenflats in de directe omgeving van het plangebied te realiseren. Er moet zekerheid bestaan dat de maatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Dat kan via een ecologisch werkprotocol. Daar staat bijv. in dat de kasten niet nu al moeten worden opgehangen, maar vlak voor de sloop. Dit om te voorkomen dat ze al door andere mussen worden bezet. Wanneer alternatieve nestlocaties zijn gerealiseerd, kan de sloop plaatsvinden vanaf september, omdat huismussen tot in augustus jongen kunnen hebben.
  • De te slopen gebouwen kunnen betekenis hebben voor de in het plangebied waargenomen soorten vleermuizen, te weten de Gewone en Ruige dwergvleermuis en de Laatvlieger. Uit de inventarisatierondes is niet gebleken dat zich in het plangebied verblijfplaatsen bevinden. De paartijd en overwinteringsperiode van de gewone dwergvleermuis lopen globaal van 15 augustus tot en met september respectievelijk 15 oktober tot en met maart, afhankelijk van de temperatuur. Omdat dwergvleermuizen nog wel eens verhuizen verdient het aanbeveling de sloop direct na de overwinteringsperiode (half maart tot en met april) of net vóór de overwinteringsperiode (september- half november) plaats te laten vinden en de gebouwen vooraf te onderzoeken.
  • Door het uitvoeren van bovenstaande maatregelen, wordt voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden worden. De functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van de Huismus en de Steenuil komt niet in het geding. Een ontheffing is dan ook niet nodig.
4.8.2.6 Aanvullend onderzoek Steenuil
In het voorjaar van 2009 is door Bureau Waardenburg onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van steenuilen in de Groene Zoom. Op dat moment is ter plaatse van het plangebied geen steenuil waargenomen. Wel is er geconstateerd dat ten noorden van Veldzicht noord 4e fase mogelijk een vaste verblijfplaats van een steenuil aanwezig was en dat het oostelijk deel van de Groene Zoom geschikt leefgebied is.
 
In het voorjaar van 2011 heeft de gemeente Ermelo opnieuw onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van de steenuil. Er is toen in de buurt van het plangebied een nestplaats van een steenuil geconstateerd. Ook is het leefgebied van de steenuil in kaart gebracht. Hieruit is gebleken dat het gebied aan de Kolbaanweg jachtgebied is van de steenuil. Dit is de aanleiding geweest om specifiek voor dit plangebied een natuurtoets te laten uitvoeren.
4.8.2.7 Uitvoeringsplan maatregelen Steenuil Ermelo en Harderwijk
Het plangebied is jachtgebied voor een steenuil. Gebleken is dat binnen het plangebied niet voldoende gemitigeerd en/of gecompenseerd kan worden, zodat compensatie buiten het plangebied moet plaatsvinden. Om hier invulling aan te geven is door de gemeenten Ermelo en Harderwijk opdracht gegeven aan Groenewold Adviesbureau voor Milieu en Natuur om een compensatieplan te maken voor de ontwikkelingen Veldzicht Noord, vierde fase in Ermelo en voor onderhavig plangebied. Dit rapport, 'Uitvoeringsplan maatregelen steenuil', is als Bijlage 15 Uitvoeringsplan maatregelen Steenuil Ermelo en Harderwijk nov11 v3_S_11119379_1 toegevoegd bij deze toelichting.
 
Met de voorgestane ontwikkeling van het plangebied zal ruim 1,5 ha zeer geschikt leefgebied minder geschikt worden. Omdat de steenuil al lange tijd in dit gebied aanwezig is en omdat voldoende compensatiemogelijkheden aanwezig zijn, is het niet nodig de steenuil te verleiden tot een andere nestplaats met als doel het gehele leefgebied te verplaatsen. Er kan volstaan worden met het compenseren ten oosten van de spoorbaan. Een vergelijkbaar leefgebied zal gecompenseerd moeten worden. Afhankelijk van de kwaliteit is hiervoor meer of minder oppervlak nodig. Een gemiddelde grootte van een steenuil territorium bedraagt ca. 8 tot 12 ha. Belangrijke elementen zijn variatie aan landschapselementen en voedselaanbod door het jaar heen. De maatregelen moeten minimaal de volgende onderdelen omvatten:
  • vervangende broedgelegenheden;
  • alternatieve schuil- en roestplaatsen;
  • vervanging en/of verbetering van het foerageergebied.
In het adviesrapport ( ) zijn deze maatregelen uitgewerkt. De te treffen maatregelen zijn voldoende voor compensatie van het foerageergebied van het plangebied.
4.8.3 Oplegnotitie Natuurtoets
Omdat de voorgaande natuuronderzoeken al enigszins gedateerd zijn is in het kader van de vaststelling van dit plan een oplegnotitie Natuurtoets bestemmingsplan Veldzicht Noord Ermelo 4e fase opgesteld (4 januari 2017) (bijlage 14a).
Hieruit komt het volgend naar voren:
 
De in 2011 uitgevoerde natuuronderzoeken geven nog een goed beeld van de huidige situatie. Er zijn geen nieuwe beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. De huismus en de steenuil zijn nog steeds aanwezig in het plangebied.
 
Uitvoering van de werkzaamheden laten plaatsvinden buiten de broedperiode (15 maart- 15 augustus). Overigens mogen ook vroege of late legsels niet worden verstoord.
 
Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de algemene ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wet natuurbescherming), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Eventuele uitvoering volgens een goedgekeurde gedragscode geeft hiervoor een goede basis (mits de betreffende soorten hierin ook zijn benoemd).
 
Eventuele nestlocaties binnen en buiten de onderzoekslocatie mogen niet worden verstoord. In en vlak buiten de onderzoekslocatie zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van de Huismus en de Steenuil aanwezig. Om deze veilig te stellen zijn mitigerende en compenserende maatregelen noodzakelijk.
Diverse voor de steenuil naar verwachting gunstige maatregelen zijn in de afgelopen jaren reeds uitgevoerd. Grotendeels op gemeentegrond (natuurlijke oevers waterberging, houtwal waterberging, knotbomen fietspad, wal Middelerf, overhoekjes en poel Meeboerserf) en deels op particulier terrein (F. Kortlanglaan 164: fruitbomen en hagen). Het advies is de randen van de uitbreiding van het retentiebekken natuurlijk in te planten, bijv. met een knip- en scheerheg. Advies is aanvullend nog wel een aantal schuilplaatsen en uitkijkpunten voor de Steenuil te realiseren rond de waterberging. Als de wal nog wordt doorgetrokken langs de zuidgrens van F. Kortlanglaan 162 en dit wordt ingeplant is daar ook een geschikte plaats voor een nestkast. Bij voorkeur wordt onder een nestkast ook een takkenril aangelegd. Dat vergroot de overlevingskans van de jongen aanzienlijk bij een val uit het nest.
 
Voor de Huismus is het advies om 4 maanden voor de eventuele sloop van de woningen deze te inventariseren op eventuele nestplaatsen. Per nestplaats minimaal 3 maanden voor de sloop twee tijdelijke nesten ophangen. Als mitigerende maatregel aan de nieuw te bouwen bedrijfspanden per nestplaats twee speciale mussenpannen, vogelvides of mussenflats (nestkasten) realiseren op daarvoor geschikte plaatsen.
 
Er moet zekerheid bestaan dat de maatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Dat kan via een ecologisch werkprotocol. Daar staat bijv. in dat de kasten niet nu al moeten worden opgehangen, maar vlak voor de sloop. Wanneer alternatieve nestlocaties zijn gerealiseerd, kan de sloop plaatsvinden vanaf september, omdat huismussen tot in augustus jongen kunnen hebben.
 
Door het uitvoeren van bovenstaande maatregelen, wordt voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in de Wet natuurbescherming worden overtreden. De functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van de Huismus en de Steenuil komt niet in het geding. Een ontheffing is dan ook niet nodig.

 
4.8.4 Conclusie
Ten behoeve van bedrijventerrein Veldzicht 4e fase worden voldoende mitigerende en compenserende maatregelen getroffen ten behoeve van de Steenuil.
Bij grondwerkzaamheden, het rooien van bomen en kappen van opgaande vegetatie dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. Dit loopt van 15 maart - 15 augustus. Het verstoren en vernietigen van nesten is niet toegestaan en dient voorkomen te worden. Aanbevolen wordt de werkzaamheden ruim buiten het broedseizoen uit te voeren. Werken binnen het broedseizoen zijn mogelijk mits een ter zake deskundige heeft aangetoond dat er geen nesten verstoord worden
 
Er zijn geen belemmeringen vanuit ecologisch oogpunt.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.9.1 Algemeen
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.
4.9.2 Archeologie
Door Raap advies is in september 2012 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden ter plaatse van het plangebied Veldzicht-Noord 4e fase.
 
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werden in het plangebied vooral overblijfselen van jachtkampen uit de Steentijd verwacht. Vanwege de realtief lage ligging en de latere geschiedenis van deze contreien werd de kans op het aantreffen van grotere nederzettingscomplexen klein geacht.
 
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem in het plangebied verstoord is tot (plaatselijk ver) in de C-horizont. De kans op het aantreffen van nog intacte resten van (kwetsbare) vuursteensites is verwaarloosbaar klein.
 
Gezien de onderzoeksresultaten en de voorgenomen ingrepen in het plangebied is geconcludeerd dat bij de uitvoering hiervan gen archeologische waarden zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om geen aanvullend archeologisch vooronderzoek te laten verrichten en het plangebied vrij te geven.
Op basis van deze bevinden heeft het college een selectiebesluit (12069475) genomen.
4.9.3 Cultuurhistorie
Rijksmonumenten 
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie biedt inzicht in de cultuurhistorische waarden van het plangebied.
 
Figuur 9:
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart
 
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Met voorliggend plan worden er geen waarden aangetast.
4.9.4 Conclusie
Voor wat betreft het onderdeel archeologie zijn er geen belemmeringen, de kans op het aantreffen van nog intacte resten is verwaarloosbaar klein.
 
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Met voorliggend plan worden er geen cultuurhistorische waarden aangetast.
4.10 Verkeer en ontsluiting
 
4.10.1 Verkeer
Door het ontwerp van Veldzicht Noord 4e fase zal de huidige verkeerssituatie op de Lokhorstweg nabij het spoor veranderen. In de huidige situatie is de Lokhorstweg een doodlopende weg. Door de ontwikkeling van fase 4 wordt het Middelerf doorgetrokken tot aan de Lokhorstweg. Op het gebied van bereikbaarheid en verkeersveiligheid levert dit geen problemen.
4.10.2 Bereikbaarheid
De ruimtebehoefte van grote voertuigen is op een bedrijventerrein maatgevend voor de inrichting en vormgeving van de infrastructuur. Vanwege de grootte van de voertuigen is voor een vlotte afwikkeling van dit economische verkeer op bedrijventerrein veel manoeuvreerruimte noodzakelijk. Als uitgangspunt geldt voor de Middelerf dat deze weg voor twee richtingenverkeer wordt ingericht met een ruim wegprofiel. Hiermee is de manoeuvreervrijheid en de bereikbaarheid voor de toekomstige percelen, maar ook voor de bestaande bedrijven gegarandeerd en het meest optimaal. De Middelerf kan goed worden aangesloten op de omliggende infrastructuur en sluit qua inrichting en profiel aan bij de overige wegen op het bedrijventerrein.
4.10.3 Verkeersveiligheid
Middelerf
Op de Middelerf zal de verkeersintensiteit laag zijn, daarnaast wordt dit geen doorgaande verkeersroute over Veldzicht. De voorgenomen inrichting voldoet aan de uitgangspunten van duurzaam veilig. Verder is er rekening gehouden met de aanwezige bedrijven en de benodigde manoeuvreerruimte.
 
Aantakking Lokhorstweg
Bij de aantakking op de Lokhorstweg zal de Lokhorstweg enigszins worden verlegd om ook de bochtstralen goed uit te voeren. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de aanwezige uitritten en de bevoorradingsperrons van Presswood. De weg ligt op ruime afstand van de perrons, zodat ook ten tijde van de bevoorrading tussen cabine en rijbaan voldoende vrije manoeuvreerruimte overblijft voor de logistiek aldaar. Om de manoeuvres nabij deze aansluiting verder te vergemakkelijken zal de overzijde van de rijbaan worden uitgevoerd met een overijdbare verhardingsconstructie.
Ter compensatie voor de vervallen vrachtwagenparkeerplaatsen langs de Lokhorstweg, worden er langs het spoor aan de Middelerf vrachtwagenparkeerlocaties gerealiseerd. Het verplaatsen van deze vrachtwagens zorgt er voor dat algehele verkeerssituatie ter plaatse overzichtelijker wordt.
 
Meeboerserf aantakking Noordzijde
De Middelerf wordt aan de noordzijde middels een gelijkwaardig kruising aangetakt op de overige wegen. De ontsluiting van het bedrijventerrein Veldzicht 4e fase, zal plaatsvinden via de recent aangelegde ontsluitingsweg Meeboerserf aan de westzijde van het deel 4e fase die aansluit op een verlenging van het Middelerf en op de Lokhorstweg. De Middelerf wordt aan de noordzijde middels een gelijkwaardig kruising aangetakt op de overige wegen.
4.10.4 Conclusie
Vanuit verkeer gezien biedt het ontwerp een goede ontsluiting voor de toekomstige percelen. De verkeersveiligheid en bereikbaarheid zijn goed. Met de nieuwe overzichtelijke situatie wordt ook voor bestaande bedrijven de bereikbaarheid vanuit meerdere richtingen verbeterd, waarbij alle ruimte vrij blijft om goed te kunnen manoeuvreren.
4.11 Kabels en leidingen
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden.
4.12 MER
Dit project is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
 
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
5.2 Artikelsgewijze toelichting
 
5.2.1 Inleidende regels
artikel 1  Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

artikel 2  Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
5.2.2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
 
Artikel 3. Bedrijventerrein
Artikel 4. Groen
Artikel 5. Verkeer
5.2.2.1 Bedrijventerrein
De bestemming 'Bedrijventerrein' regelt welke bedrijven toegestaan zijn op het bedrijventerrein en welke bedrijven hiervan uitgezonderd worden (strijdig gebruik). Daarnaast zijn regels opgenomen voor het bouwen en de inrichting van de percelen.  Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bedrijven die in de representatieve zone liggen en bedrijven die daarbuiten liggen. Aan gebouwen en terreinen in de representatieve zone worden meer ruimtelijk kwalitatieve eisen gesteld. Om op deze manier tot een kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein te kunnen komen.
 
Er is een afwijking mogelijk gemaakt voor grotere terreinen dan 5000m2 indien aangetoond kan worden dat er sprake is van een aan de betreffende kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering  een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt. Dit is conform de Provinciale verordening. Het kan gaan om een bedrijf met bijzondere sociale of economische binding aan de kern Ermelo of locatie bijvoorbeeld vanwege de werkgelegenheidsstructuur of de nabijheid van klanten. Ook kan gedacht worden aan een binding aan de betreffende kern of locatie vanwege specifieke ontsluitingsmogelijkheden om omdat het bedrijf een sterke (economische) binding heeft met andere bedrijven op de betreffende locatie. Wel moet het bedrijf verkeerskundig goed te ontsluiten zijn en milieutechnisch goed in te passen zijn.
    
5.2.2.2 Groen
De bestemming "Groen" is alleen opgenomen voor het structureel groen. Het betreft hier de groenstrook naast het spoor en het afschermende groen aan de noordzijde van het bedrijventerrein.  In de bestemmingen "Bedrijventerrein " en "Verkeer" is het eveneens mogelijk groen aan te leggen. In de groenstrook aan de noordzijde van het bedrijventerrein zijn afspraken gemaakt over het voorkomen van zicht op het bedrijventerrein (een zichtwal en -scherm) ten behoeve van de noordelijk gelegen percelen. In de regels is voorzien in deze maatregelen.
5.2.2.3 Verkeer
De bestemming Verkeer  voorziet naast wegen, trottoirs, paden en andere verkeersvoorzieningen in de mogelijkheid voor aanleg van groen en waterhuishoudkundige voorzieningen en alles wat men verder kan verwachten binnen deze bestemming. Specifiek aangeduid is een parkeerplaats voor vrachtwagens. Deze geeft een plek aan vrachtwagens die wachten op het laden- of lossen op het bedrijventerrein Veldzicht.
5.2.2.4 Leiding - Gas
De Dubbelbestemming Leiding - Gas  is opgenomen om het zakelijk recht van de ter plaatse aanwezige hoge-drukgasleiding te borgen.
5.2.3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

artikel 7 Anti-dubbeltelregels.
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

artikel 8 Algemene afwijkingsregels.
In dit artikel is een aantal aanvullende afwijkingen opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. 
        
artikel 9 Algemene wijzigingsregels.
Met dit artikel is het mogelijk  Bijlage 2 te wijzigen wanneer nieuw gemeentelijk parkeerbeleid vastgesteld is waaruit andere parkeernomen blijken.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
artikel 10   Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

artikel 11 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Voor het plan is een exploitatieplan opgesteld.
 
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij
  • het kostenverhaal anderszins verzekerd;
  • er geen noodzaak is voor locatie-eisen;
  • er geen noodzaak is voor het stellen van eisen aan de te realiseren woningbouwcategorieën
In dit geval is de gemeente slechts voor een deel eigenaar van de benodigde gronden en is ze voornemens de overige gronden te verwerven. Daarnaast is één grondeigenaar voornemens zelf de nieuwe bestemming te realiseren. 
 
Het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro is daarom noodzakelijk. Er is voor het plangebied daarom tevens een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld. Dit plan geeft een positief exploitatieresultaat.
 
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 25 oktober 2012 verstuurd aan diverse vooroverlegpartijen. Er is reactie ontvangen van:
 
Alliander namens de netbeheerders Liander en TenneT.
Deze geeft aan dat zowel Liander als Tennet geen belangen hebben in onderhavig projectgebied
 
Provincie Gelderland
Het voorontwerp geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van het provinciale belang zoekzone verstedelijking. Het plangebied is gelegen in een zoekzone verstedelijking nieuwe bedrijventerreinen. De afdelingen hebben geconstateerd dat vorengenoemd beleid goed verwerkt in het plan.
Gelet op het provinciale belang dient de terinzagelegging van het ontwerp opnieuw aan de provincie kenbaar gemaakt te worden.
 
Op 25 oktober 2016  is het plan nogmaals besproken met het Waterschap. Zij heeft opnieuw aangegeven geen opmerken te hebben over het plan.
7.2 Zienswijzen
Van 24 november 2016 tot en met 4 januari 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan Veldzicht Noord 4e fase en bijbehorend ontwerpbeeldkwaliteitsplan en ontwerpexploitatieplan met de daarbij behorende stukken, voor een ieder ter inzage gelegen.
 
Gedurende de zienswijzentermijn zijn drie zienswijzen binnengekomen. Deze zijn beantwoord in de zienswijzennota veldzicht Noord 4e fase (Bijlage 17).
 
De zienswijzen hebben tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid. Daarnaast hebben ook een paar ambtelijke wijzigingen plaatsgevonden die tevens in deze nota zijn vermeld.