Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Telgterweg 267
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPtelgterweg267-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij de gemeente Ermelo is een verzoek ontvangen voor functieverandering op het perceel Telgterweg 267. De aanvrager wil het agrarische bedrijf beëindigen. Hierom heeft hij verzocht, ter vervanging van de aanwezige opstallen, een geschakelde woning te mogen realiseren en de bedrijfswoning een woonbestemming te geven.
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied betreft het perceel Telgterweg 267. Het perceel ligt in het landelijk gebied van de gemeente Ermelo, aan de rand van het buurtschap Telgt. 
Figuur 1: ligging in omgeving
 
Het plangebied wordt gevormd door het genoemde perceel. Kadastraal is dat bekend gemeente Ermelo, sectie G, nummers 4040, 4041 en 4065. Het perceel wordt aan de noordkant begrensd door de Telgterweg, aan de oostkant door de Telgterengweg. Aan de westzijde ligt de Telgterweg 273 en aan de zuidzijde de Telgterengweg 9.
 
Figuur 2: luchtfoto omgeving met plangebied rood omkaderd
    
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Midden-West. Het plangebied heeft de bestemming agrarisch gebied met de nadere aanduiding intensieve veehouderij en een agrarisch bouwblok. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, waarbij intensieve veehouderij is toegestaan. 
De realisatie van nieuwe woningen past niet binnen de bestemming. Derhalve is daarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
  
Figuur 3: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Buitengebied Midden-West
1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. 
 
Deze structuurvisie heeft betrekking op de ruimtelijke hoofdstructuur en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.1.2 Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
De boerderij en de opstallen aan de Telgterweg hebben geen cultuurhistorische waarde. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie hebben de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bestemmingsplan daarom geen negatieve invloed.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
  
In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat bij initiatieven voor functieverandering deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Bij een initiatief in het buitengebied geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid. 
 
Voorliggend plan voorziet in de sloop van circa 759 m2 aan agrarische bebouwing. Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd. Minder dan 35% van deze sloopmeters wordt teruggebouwd in de vorm van een geschakelde woning met één gezamenlijk bijgebouw. De nieuw te bouwen woningen worden zo natuurlijk mogelijk ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context. Ze worden toegevoegd aan de lintbebouwing van de Telgterweg, ten westen van de bestaande woning. Daarnaast wordt de bestaande boomgaard op de hoek Telgterweg / Telgterbuurtweg versterkt en er wordt een houtwal aangelegd. Deze landschappelijke inpassing zorgt voor een afronding van het bebouwde gedeelte van de kern Telgt. Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
 
2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingdvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
 
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld.
   
Landbouw
De provincie maakt voor de veehouderij onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak 'Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij'.
Het beleid voor de niet grondgebonden landbouw was afgelopen jaren gebaseerd op de reconstructieplannen die in 2005 zijn vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie en omgevingsverordening worden de drie Gelderse reconstructieplannen (Veluwe, Achterhoek-Liemers en Gelderse Vallei Utrecht-Oost) ingetrokken. De ruimtelijke zonering – aanduiding van de gebieden extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden – met daarin een gedifferentieerd beleid, is in het nieuwe omgevingsbeleid overgenomen.
In verwevingsgebieden is het oprichten van een geheel nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van de niet-grondgebonden landbouw niet toegestaan. Voor ondernemers die een nieuwe locatie zoeken zijn voldoende bestaande locaties te verwerven.
In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. De mate waarin bedrijven daadwerkelijk de niet-grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet agrarische bestemmingen in de directe omgeving. De uitbreiding van de niet-grondgebonden veestapel op een bedrijf vergt, mede met het oog op de andere functies in de omgeving van het bedrijf, op zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren. Ruimtelijke kwaliteit verdient aandacht zowel op schaal van het (nieuwe) gebouw, het erf als de landschappelijke inpassing.
De noodzaak om nieuwvestigingsruimte te bieden is afgelopen jaren kleiner geworden. Door de marktontwikkeling stoppen veel bedrijven. Deze bestaande bedrijfslocaties komen beschikbaar. Ook binnen verwevingsgebieden komen bestaande locaties voor hergebruik beschikbaar die gezien hun ligging, goede ontwikkelingsmogelijkheden bieden.
 
Wonen
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio vervolgens gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Dat begint bij kennis van de bestaande woningvoorraad. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag.
 
Voorliggend plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
2.2.3 KWP
De woningbehoefte per regio wordt als indicatieve taakstelling door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd die niet in het KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders. Iedere vijf jaar wordt een nieuw Kwalitatief Woonprogramma vastgesteld en tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe gegevens. Voorts wordt flexibiliteit bevorderd door de mogelijkheid die gemeenten hebben om meer plancapaciteit voor woningbouw in ontwikkeling te hebben dan dat er woningen zouden moeten worden opgeleverd. Een overmaat aan plancapaciteit van 20-30% van de KWP afspraak wordt door de provincie Gelderland aangemoedigd.
Voorliggend plan past binnen de afspraken gemaakt in het kader van het KWP.
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Ermelo onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de Streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
  
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan dit regionale beleid. Er wordt meer dan 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen  gesloopt. Minder dan 50% van de gesloopte oppervlakte wordt teruggebouwd voor een geschakelde woning.  
2.4 Gemeentelijk beleid
 
2.4.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
 
Specifieke aandacht is nodig voor de agrarische sector. Deze zal de komende jaren aan sterke verandering onderhevig zijn. Ruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, mogelijkheden voor neveninkomsten en omschakeling naar wonen en andere vormen van werken (functieverandering), zijn hierbij de trefwoorden. De gemeente wil het agrarisch ondernemerschap ondersteunen, in hoofdbedrijf en nevenactiviteiten. De agrarische sector is erg gereguleerd met regels op het gebied van natuur, milieu, ruimtelijke ordening en bedrijfsvoering. Waar mogelijk wil de gemeente meewerken aan maatwerkoplossingen en een integrale beoordeling van activiteiten (natuur, milieu, maar ook vanuit een vitaal buitengebied en onderhoud landschap).
 
Tegelijkertijd komen agrarische gebouwen vrij en zullen resterende bedrijven groter worden. De gemeente kan de agrarische sector ondersteunen door het toekennen van bouwblokken die op maat zijn gesneden (specifiek vanwege bedrijfsvoering en inpassing), innovatie, energieopwekking, herordening grond / vrijwillige kavelruil, samenwerking tussen bedrijven en verbreding inkomsten en educatie. Om de te verwachten dynamiek in het buitengebied in goede banen te leiden zal de gemeente kaders stellen voor ontwikkeling. Daartoe dienen onder andere het gemeentelijk beleid inzake functieverandering.
 
De functieverandering naar woningbouw aan de Telgterweg 267 past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie Ermelo 2025.
2.4.2 Structuurvisie Functieverandering
Op 25 oktober 2012 is de Structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisiebeleid. Dit beleid is van toepassing op alle aanvragen die na 29 februari 2012 zijn ontvangen door de gemeente. De voorbereiding voor onderhavige functieverandering gaat terug naar 2008. Derhalve valt deze ontwikkeling buiten de werking van de structuurvisie.
Voorliggend verzoek past echter wel binnen dit vastgestelde functieveranderingsbeleid. Er wordt circa 759 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt. Minder dan 35% van deze sloopmeters wordt teruggebouwd in de vorm van een geschakelde woning met één gezamenlijk bijgebouw.
  
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Bestaande situatie plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Ermelo en ligt aan de oostelijke rand van het buurtschap Telgt. Het buurtschap Telgt wordt gekarakteriseerd door de lineaire structuur die het buurtschap verbindt. De bebouwing van Telgt is voornamelijk een lintbebouwing, die de ruimtelijke structuur onderschrijft. Het buurtschap Telgt heeft zich vanaf het einde van de 19e eeuw ontwikkeld als concentratie van bebouwing, binnen het nederzettingspatroon van dekzandruggen. Binnen het gebied zijn deze herkenbaar. Telgt heeft een langgerekte structuur van lintbebouwing, die verdicht is langs oude wegen. De woningen zijn organisch langs de wegen gepositioneerd. Er is geen duidelijke rooilijn zichtbaar.
In de directe omgeving van het plangebied is sprake van functiemenging. Er liggen zowel (agrarische) bedrijven als burgerwoningen in de directe nabijheid. 
    
3.2 Toekomstige situatie plangebied
Voor de functieverandering worden de bestaande agrarische opstallen gesloopt. Dit is ca. 759m2 aan opstallen. Het agrarische bedrijf wordt beëindigd.
In ruil hiervoor wordt een geschakelde woning gerealiseerd. De bijgebouwen bij deze woningen zijn samengevoegd in één gebouw. De bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming met een bijgebouw van ca. 112m2 (herbouw van bestaande schuur). De woning die blijft staan ligt in de lintbebouwing van Telgt.
De nieuw te bouwen woningen worden zo natuurlijk mogelijk ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context. Ze worden toegevoegd aan de lintbebouwing van de Telgterweg, ten westen van de bestaande woning. Door de woning niet direct aan de Telgterweg te positioneren wordt de grillige rooilijn van Telgt in stand gehouden. De nieuw te bouwen woningen worden aangesloten op de bestaande in- en uitrit. Ter afscheiding naar naastgelegen perceel Telgterweg 273, wordt tussen de nieuwe woningen en het perceel Telgterweg 273 een groene afscheiding van ongeveer drie meter hoog aangelegd. De strook tussen deze percelen krijgt de bestemming Tuin. Hiermee biedt het bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden op deze strook.
De bestaande boomgaard op de hoek Telgterweg / Telgterbuurtweg wordt versterkt en er wordt een houtwal aangelegd. Deze landschappelijke inpassing zorgt voor een afronding van het bebouwde gedeelte van de kern Telgt. De gekozen bebouwingstypologie sluit aan bij de bebouwing die in en rond Telgt is gerealiseerd. De nieuwe woningen worden maximaal 8 meter hoog.
 
Figuur 4: Inrichtingsplan 
   
Figuur 5: Gevelaanzicht nieuw te bouwen woningen
  
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft onder andere de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder zijn dan 5 jaar. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 22 augustus 2013, opgesteld door PJ Milieu BV en opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat in het grondwater de parameters barium en kwik zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek wordt echter niet noodzakelijk geacht. Daarnaast is er bij het 'verkennend asbest in grondonderzoek' ter plaatse van gat 4 asbest aangetoond. De interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. wordt echter niet overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de vastgestelde milieuhygiënisch bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend plan. 
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Ermelo de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks milieubelastende activititeiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddelde moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
 
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
Milieucategorie
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1
10 m
0 m
2
30 m
10 m
3.1
50 m
30 m
3.2
100 m
50 m
4.1
200 m
100 m
4.2
300 m
200 m
5.1
500 m
300 m
5.2
700 m
500 m
5.3
1.000 m
700 m
6
1.500 m
1.000 m
 
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijk invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
 
Onderzoeksresultaten Milieuzonering
De planlocatie ligt in een landelijk gebied met verspreid liggende woningen en (agrarische) bedrijvigheid. Er kan derhalve geen correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype "rustige woonwijk" uitgevoerd worden. Dit plan betreft alleen milieugevoelige functies. Er is hierdoor alleen sprake van inwaartse zonering.
 
Rond het plangebied komt een aantal bedrijven voor variërend van agrarische bedrijven tot garagebedrijven.
Op de Telgterengweg 261 zit een garagebedrijf. De richtlijnafstand voor een dergelijk bedrijf naar milieugevoelige functies is 30 meter. Voorliggend plan valt niet binnen dit invloedsgebied.
Op de Telgterweg 275 zit Veluws Landbouw Mechanisatie. De richtlijnafstand voor dit bedrijf is tevens 30 meter. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan. Daarnaast is voor dit bedrijf de woning Telgterweg 273 het meest beperkend.
Op de Telgterweg 226/228 zit een metaalbedrijf. De richtafstand voor dit bedrijf is 50 meter. Het plangebied ligt binnen deze richtafstand. Aangezien in er op kortere afstand reeds meer woningen zijn gelegen, zijn de nieuw te bouwen woningen niet de beperkende factor.
 
Rond de planlocatie bevindt zich ook een aantal veehouderijen. Voor deze veehouderijen is het geuraspect op het plan onderzocht. In de rapportage d.d. 9 september 2013 opgesteld door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur  en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de omliggende veehouderijen die van belang zijn de Telgterweg 210-212 (melkrundveehouderij) en de Telgterweg 255 (eendenhouderij) betreffen.
Voor melkrundveehouderijen gelden vaste afstanden tussen de veehouderij en geurgevoelige objecten. Deze afstand is in het buitengebied ten minste 50 meter. De afstand tussen de rand van het perceel Telgterweg 210-212 en de locatie van de nieuwe woningen betreft ruim 85 meter. De afstand tot de stal (emissiepunt) is nog groter, ruim 120 meter. De veehouderij vormt geen belemmering voor de bouw van de woningen.
De afstand van de eendenhouderij tot de nieuw te bouwen woningen is ruim 150 meter. Voor eenden geldt geen vaste afstand. Omdat dit bedrijf al wordt beperkt in zijn mogelijkheden door omliggende burgerwoningen die op veel kortere afstand liggen is de planlocatie niet beperkend.
 
Voor de nieuw te bouwen woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Omliggende bedrijven vormen geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
        
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt wegverkeerslawaai beschouwd.
 
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden inclusief aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
 
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Telgterweg en de Telgterengweg. Voor zowel de Telgterweg als de Telgterengweg doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. In de rapportage d.d. 13 mei 2015 opgesteld door Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Telgterweg en de Telgterengweg berekend. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op de voorgevel (noord) van de nieuwe woningen vanwege de Telgterweg Lden= 48 dB bedraagt op de begane grond en 49 dB op de 1e verdieping. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden= 48 dB.
Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige of financiële bezwaren. Het aanbrengen van geluidreducerend asfalt is geen optie voor een dergelijk project. Ook het plaatsen van een afschermende voorziening is in deze situatie geen optie. Door het opschuiven van de voorgevel met 4,5 meter is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Stedenbouwkundig is dit echter geen wenselijke situatie. De bouw van de twee woningen is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van een hogere waarde van Lden = 49 dB.
 
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekenende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijnstof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
 
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate, maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
 
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van twee geschakelde woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
  
  
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een
ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd.
Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor-, en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten oosten van het perceel waarvoor het verzoek om functieverandering is ingediend ligt een hogedrukaardgasleiding. Aan de hand van de kaart met daarop de invloedsgebieden van de hogedrukaardgasleiding blijkt dat het perceel waarvoor het verzoek om functieverandering is ingediend buiten het invloedsgebied ligt van de hogedrukaardgasleiding.
 
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
4.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
 
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningsleidingen en leukemie bij kinderen tussen de 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico’s adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
 
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
 
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
4.1.8 Milieueffectrapportage
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
  1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het besluit m.e.r. en de activiteit een drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
 
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de voorliggende paragrafen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
4.2 Waterhuishouding
In de 'Watertoetsprocedure voor postzegelplannen' van het Waterschap Vallei en Veluwe, zijn postzegelplannen gedefinieerd als: (partiële) herzieningen en vrijstellingen ex artikel 19 WRO binnen en buitenstedelijk gebied, welke betrekking hebben op minder dan 10 woningen of de introductie van minder dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak. Op deze algemene normering is een aantal uitzonderingen opgenomen.  
 
Algemeen
Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied. Het plangebied bevind zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
 
Grondwater
Het plangebied heeft grondwatertrap VII (bron: Atlas Gelderland). Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Door de diepe ligging zal grondwater geen overlast veroorzaken in dit plan en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan 'grondwaterneutraal' worden ontwikkeld. Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Er zullen geen uitlogende bouwmaterialen worden toegepast, derhalve is hier sprake van afvoer van schoon hemelwater van daken, dus wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.       
   
Oppervlaktewater
In de directe omgeving van het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.    
      
Natuur
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.        
 
DWA en RWA
Het regenwater van daken en terreinverhardingen mag niet afgevoerd worden naar de riolering. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.       
   
Procedures
Door de planvorming neemt het verhard oppervlak met minder dan 1.500 m2 toe. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan een landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden. Het plan zal wel in het kader van vooroverleg aan Waterschap Vallei en Veluwe worden voorgelegd. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
4.3 Natuurwaarden
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
 
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
  1. Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  2. Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  3. Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
  1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
  2. er is geen alternatief; en
  3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
 
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
   
Onderzoeksresultaten
Ten behoeve van de planontwikkeling is door Groenewold Adviesbureau voor Milieu&Natuur een quickscan uitgevoerd naar beschermde flora en fauna. Deze quickscan is in bijlage 4 bij de toelichting terug te vinden. Op basis van deze quickscan blijkt dat er in het plangebied geen beschermde soorten gevonden of te verwachten zijn, behoudens broedende vogels in het broedseizoen, de steenuil en foeragerende vleermuizen. Het plangebied is onderdeel van het foerageergebied van de steenuil. De weilanden en randen van het perceel blijven grotendeels intact. Het foerageergebied blijft daarmee in stand. Daarnaast is het mogelijk dat vleermuizen in of om het plangebied foerageren. De boomgaard is hiervoor een gunstige plek. De geplande activiteiten hebben geen invloed hierop. Er vindt geen aantasting plaats van verblijfplaatsen, (potentieel) onmisbare vliegroutes en foerageergebied.
Door het stoppen van de agrarische activiteiten zal de stikstofemissie van het perceel afnemen. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten op de Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren.
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van de EHS mag aangenomen worden dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS-gebied Veluwe of Veluwerandmeren.
4.4 Archeologie
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek bij een bodemverstoring van dieper dan 0,30 meter en groter dan 100 m2 uitgevoerd moet worden.
 
Figuur 6: Archeologische verwachting
 
Onderzoeksresultaten archeologie
In de rapportage opgesteld door Archeodienst BV d.d. 10 september 2013, zie bijlage 5 van deze toelichting, zijn de resultaten van het archeologisch onderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de voorgenomen werkzaamheden op de locatie voor de nieuw- en herbouw vanwege de aangetroffen verstoringen slechts een beperkte bedreiging vormen. Voor de locatie van de geplande haag en aanvulling van de boomgaard vormen de ingrepen wel een bedreiging van het archeologisch bodemarchief, maar zijn de ingrepen van een dusdanige kleine schaal dat wordt betwijfeld, mochten er archeologische resten worden aangetroffen, of de informatiewaarde een zinvolle bijdrage levert aan de archeologische kennis van het gebied. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt een vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
4.5 Verkeer en vervoer
Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf beëindigd en daarvoor in de plaats komt een geschakelde woning. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigbewegingen per dag. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor 12 motorvoertuigbewegingen per dag.
Over het algemeen hebben (agrarische) bedrijven meer motorvoertuigbewegingen per dag dan een woning door verkeersbewegingen die worden veroorzaakt door medewerkers en bezoekers. Ook is de intensiteit minder, nu er bij woningen minder sprake is van vervoersbewegingen met vrachtauto's en tractoren.
Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Problemen op de Telgterweg worden daarom niet verwacht.
 
Parkeren
De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Parkeernota van de gemeente Ermelo. In het plangebied worden planologisch 2 woningen mogelijk gemaakt. Een woning heeft een geprognosticeerde behoefte aan 2 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt hierdoor 4 extra parkeerplaatsen.
Binnen het plangebied wordt een carport gerealiseerd met 4 parkeerplaatsen. Daarnaast is op het terrein van het plangebied ruimte genoeg om aan de gemeentelijke parkeernorm te kunnen voldoen.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschadeovereenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten drie bestemmingen.
 
De achterliggende en oostelijk liggende gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3). Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Bijbehorende bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn wel toegestaan. Voor de oostelijk liggende gronden is de aanduiding "specifieke vorm van groen-boomgaard" en de aanduiding "houtwal" opgenomen. Op de locatie waar de boomgaard is aangeduid wordt een boomgaard gerealiseerd. Ter plaatse van de aanduiding "houtwal" wordt een houtwal gerealiseerd. 
 
Aan de voor- en westzijde van de nieuwe woningen, de voorzijde van de bestaande woning en de strook grond grenzend aan het naburige perceel Telgterweg 273 met een breedte van 5 meter, ligt de bestemming 'Tuin' (artikel 4). Binnen deze bestemming is het alleen mogelijk om gebouwen op te richten ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen". Daarnaast is het binnen deze bestemming mogelijk om in-/uitritten te realiseren en er mag worden geparkeerd.
 
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen' (artikel 5). De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwblok. Met een aanduiding is het type woningen aangegeven. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming Wonen en buiten het bouwblok. Het is alleen mogelijk om gebouwen op te richten ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
In artikel 6 is een Antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. In artikel 7 zijn de Algemene bouwregels voor onder andere bestaande afmetingen en voor ondergronds bouwen opgenomen. 
Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in artikel 8 een aantal activiteiten expliciet genoemd. 
In artikel 9 zijn Algemene afwijkingsregels opgenomen. De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 10). Ten slotte bevat het plan een slotregel (artikel 11).
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
De procedurele voorbereiding van dit bestemmingsplan is begonnen met het terinzageleggen van een voorontwerpbestemmingsplan van 20 februari 2014 tot en met 5 maart 2014. Tijdens de terinzagelegging is op 25 februari 2014 een informatieavond gehouden. Gedurende de terinzagelegging is het mogelijk om een reactie op het bestemmingsplan in te dienen. Tijdens deze periode is één inspraakreactie ingediend, van de eigenaren van naastgelegen perceel, Telgterweg 273. De beantwoording van de inspraakreactie is terug te lezen in de 'Nota van inspraak bestemmingsplan Telgterweg 267', zie bijlage 6 van deze toelichting.
Naar aanleiding van deze inspraakreactie is het plan aangepast. De woningen en bijgebouwen zijn verder naar het oosten opgeschoven en tussen de nieuwe woningen en de woning aan de Telgterweg 273 wordt een groene afscheiding geplaatst.
 
In het kader van het vooroverleg is het plan gezonden naar het Waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Gelderland. De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat in het voorontwerp provinciale belangen aan de orde zijn, deze zijn in het plan goed verwerkt. 
Het waterschap heeft aangegeven dat het plan akkoord is.
Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending aan die bestuursorganen blijft daarom achterwege.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Telgterweg 267 heeft samen met het ontwerpbesluit vanaf 4 juni 2015 tot en met 15 juli 2015 voor eenieder ter inzage gelegen. In dezelfde periode heeft ook het ontwerpbesluit hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder ter inzage gelegen. 
Gedurende deze periode van zes weken zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt tegen het ontwerpbestemmingsplan of tegen het ontwerpbesluit hogere grenswaarde geluid.