1.1 Aanleiding
De woning is in 1999 uitgebreid met een meergeneratiewoning. Deze aanbouw stond in open verbinding met de naastgelegen woning. De eigenaar heeft uit eigen beweging besloten om de doorgang dicht te zetten, waardoor er feitelijk twee zelfstandige woningen zijn gerealiseerd. Vaststaat dat voor deze dichtzettingnooit vergunning is verleend en ook nooit, op basis van de geldende bestemmingsplannen, had kunnen worden verleend
Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Midden West heeft de eigenaar van het perceel geen zienswijze kenbaar gemaakt. Wel is er namensde eigenaar een reactie gegeven op het reparatieplan. Het bestemmingsplan Reparatie Buitengebied Midden-West heeft enkel en alleen tot doel om bestemmingen van percelen te repareren naar aanleiding van het besluit van Gedeputeerde Staten en/of uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het bestemmingsplan Buitengebied Midden-West. Om die reden maakt het perceel geen onderdeel uit van het reparatieplan.
Onder de vlag van het functieveranderingbeleidzijn er mogelijkheden voor een legaliserende
woningsplitsing. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet initiatiefnemer 500 m2 aan bestaande voormalige agrarische opstallen gesloopt worden.
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied betreft het perceel Slagsteeg 37-39. Het perceel ligt in het landelijk gebied van de gemeente Ermelo, achter de lintbebouwing van de Buitenbrinkweg.
Figuur 1: Locatie plangebied
Het plangebied wordt gevormd door het genoemde perceel. Kadastraal is dat bekend gemeente
Ermelo, sectie G nummers 5816 en 5577. Het perceel wordt aan de oostzijde begrensd door de
Slagsteeg, aan de zuidzijde door een halfverharde oprit van Slagsteeg 35. Aan de westzijde ligt
Slagsteeg 35 en aan de noordzijde de Buitenbrinkweg 49 en Slagsteeg 43.
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Midden West. Op basis van het bestemmingsplan heeft het perceel een woonbestemming, waarbij een gedeelte van het ontwerp is geprojecteerd op de bestemming Agrarische doeleinden.
Figuur 2: uitsnede van het bestemmingsplan Buitengebied Midden West
1.4 Werkwijze en opzet van toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie van het plangebied wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheidbeschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnischerandvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden.
Hoofdstuk 5 geeft een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De StructuurvisieInfrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft betrekking op de ruimtelijke hoofdstructuur en
het mobiliteitsbeleidvoor Nederland. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden
beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat
verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op
uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.1.2 Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen
van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari
2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze
wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In het plangebied staan geen monumentale gebouwen. Op de
planlocatie wordt naast de bestaande bebouwing een dubbel woonhuis gerealiseerd. De
Buitenbrinkweg is één van de dekzandruggen als uitloper van de Veluwe richting de oude Zuiderzee. Op de archeologische verwachtingenkaart heeft het perceel een lage verwachtingswaarde
gekregen. Voor deze bestemmingsplanherziening is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat met uitvoering van dit plan naar verwachting geen archeologische resten worden verstoord.
2.2 Provinciaal beleid
Streekplan Gelderland 2005
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent geen streekplannen meer, maar een
structuurvisie met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de
Wro per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie
gekregen. Op de beleidskaart Ruimtelijke structuur van het streekplan ligt het plangebied in het multifunctioneel platteland. De provincie geeft geen sturing aan deze gebieden.
2.2.1 Algemene provinciale structuurvisie
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Met de inwerkingtreding aan de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het
Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.
Het Streekplan Gelderland 2005 is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.
Functieverandering
Op basis van het functieveranderingbeleid ligt het perceel in de zoekzone multifunctioneel platteland. Functieverandering is binnen deze zoekzone mogelijk, als er minimaal 500m2 wordt gesloopt, waarbij 50% mag worden teruggebouwd. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma. Bij het functieveranderingsbeleid komen ook voormalige
agrarische opstallen in aanmerking, mits deze op legale wijze zijn gebouwd en een agrarische functie
hebben gehad.
Gemeente Ermelo heeft met de Structuurvisie Functieverandering een nadere invulling gegeven voor functieverandering.
2.2.2 Ruimtelijke verordening
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening die op 27 juni 2012 door Provinciale Staten is vastgesteld, stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw.
In artikel 2.2 is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en
werken slechts is toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied, (...), binnen de zoekzones wonen en
werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.
Op grond van artikel 2.3, lid b is in afwijking van artikel 2.2 nieuwe bebouwing in geval van
functieverandering naar een niet-agrarische functie toegestaan, die leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak. Voorliggend plan voldoet hieraan, er wordt geen nieuwe bebouwing aan het perceel toegevoegd.
2.2.3 KWP
De woningbehoefte per regio wordt als indicatieve taakstelling door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het
KWAP in een regio woningen worden gerealiseerd die niet in het KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en
uiteindelijk zelfs tot leefstand in die regio of elders. Iedere vijf jaar wordt een nieuw Kwalitatief
Woonprogramma vastgesteld en tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe gegevens. Voorst wordt flexibiliteit bevorderd door de mogelijkheid die gemeenten hebben om meer plancapaciteit voor woningbouw in ontwikkeling te hebben dan dat er woningen zouden moeten worden opgeleverd. Een overmaat aan plancapaciteit van 20-30% van de KWP
afspraak wordt door de provincie Gelderland aangemoedigd.
In dit plan worden 1 woning gelegaliseerd.
2.3.1 Structuurvisie Gemeente Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisiebevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale
ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren.
Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
Specifieke aandacht is nodig voor de agrarische sector. Deze zal de komende jaren aan sterke verandering onderhevig zijn. Ruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, mogelijkheden voor neveninkomsten en omschakeling naar wonen en andere vormen van werken (functieverandering), zijn hierbij de trefwoorden. De gemeente wil het agrarisch ondernemerschap ondersteunen, in
hoofdbedrijf en nevenactiviteiten. De agrarische sector is erg gereguleerd met regels op het gebied van natuur, milieu, ruimtelijke ordening en bedrijfsvoering. Waar mogelijk wil de gemeente meewerken aan maatwerkoplossingen en een integrale beoordeling van activiteiten (natuur, milieu, maar ook vanuit een vitaal buitengebied en onderhoud landschap).
Tegelijkertijd komen agrarische gebouwen vrij en zullen resterende bedrijven groter worden. De gemeente kan de agrarische sector ondersteunen door het toekennen van bouwblokkendie op maat zijn gesneden (specifiek vanwege bedrijfsvoering en inpassing), innovatie, energieopwekking, herordening grond / vrijwillige kavelruil, samenwerking tussen bedrijven en verbreding inkomsten en educatie. Om de te verwachten dynamiek in het buitengebied in goede banen te leiden zal de gemeente kaders stellen voor ontwikkeling. Daartoe dienen onder andere het gemeentelijk beleid inzake functieverandering.
De functieverandering naar woningbestemmingaan de past in het beleidskaderzoals geschetst in de
structuurvisie.
2.3.2 Structuurvisie Functieverandering
Op 25 oktober 2012 is de structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze structuurvisie
bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisiebeleid. Dit beleid is van
toepassing op alle aanvragen die na 29 februari 2012 zijn ontvangen door de gemeente.
Via het functieveranderingsbeleid zijn er mogelijkheden voor een legaliserende woningsplitsing. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet initiatiefnemer 500 m2 aan bestaande voormalige agrarische opstallen gesloopt worden.
Er kan worden voldaan aan een sloopopgave van 393m2 op eigen terrein. De overige 107m2 worden aangevult uit de gemeentelijke sloopadministratie. De salderingsmeters mag volgens de structuurvisie maximaal 25% van de totale sloopopgave bedragen. Hieraan wordt voldaan.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Huidige situatie
De woning is in 1999 uitgebreid met een meergeneratiewoning. Deze aanbouw stond in open verbinding met de naastgelegen woning. De eigenaar heeft uit eigen beweging besloten om de doorgang dicht te zetten, waardoor er feitelijk twee zelfstandige woningen zijn gerealiseerd. Vaststaat dat voor deze dichtzetting nooit vergunning is verleend en ook nooit, op basis van de geldende bestemmingsplannen, had kunnen worden verleend
Derhalve staat vast dat er op het perceel maar één woning aanwezig mag zijn en dat de (voormalige)
meergeneratiewoning geen planologische rechten heeft voor een zelfstandige functie.
Figuur 3: Luchtfoto huidige situatie en de sloopopgave in het geel aangeven.
3.2 Toekomstige situatie
In deze functieverandering wordt één woning gelegaliseerd. Er worden geen verbouwingen aan de woningen gepleegd. De huidige inritten blijven gehandhaafd. De karakteristieke laanbeplanting als entree van de woning blijft in dit geheel een beeldbepalend element. Er wordt aan de Slagsteeg een
picknicktafel geplaatst voor recreatief gebruik als rustpunt voor recreanten.
Figuur 3: Nieuwe situatie
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en flora & fauna.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Het betreft hier een bestaande situatie. De woning is al gebouwd en zal niet verder uitbreiden. Bodemonderzoek is daarom niet nodig.
4.1.3 Asbestonderzoek
Op 28 mei 2013 heeft een visuele inspectie plaatsgevonden inclusief destructief onderzoek (bijlage 1). De inventarisatie t.p.v. het geinventariseerde gedeelte van de schuren betreft een volledige inventarisatie volgens type A. De inventarisatie is uitgevoerd middels desk research, een visuele inspectie en destructief onderzoek. Op basis van desk research, de eenvoudige structurele opbouw en de resultaten van het onderzoek zijn er met betrekking tot dit te inventatiseren gedeelte van de bouwwerken, geen beperkingen aan het onderzoek t.a.v. de aanwezigheid van niet-direct waarneembare asbesthoudende materialen en kan t.b.v. de voorgenomen sloopwerkzaamheden worden volstaan met een asbestinventarisatie type A. De asbestinventarisatie is geschikt voor het slopen van de kapconstructie/dakbedekking van beide schuren.
De hoeveelheden asbesthoudende materiaal kunnen als volgt worden samengevat nl:
- ca. 350 m2 asbesthoudende golfplaaten als dakbedekking van beide schuren;
- ca. 55 m2 asbesthoudende golfplaat losstaande buiten.
De asbesthoudende materialen zijn aan de hand van een geautomatiseerde databestand SMA-rt ingedeeld in risicoklassen welke van toepassing zijn tot het verwijderen van de asbesthoudende materialen. Na toetsing middels het databestand SMA-rt wordt voor het grootste deel van de hiervoor genoemde asbesthoudende materialen een risicoklasse 2 verkregen. Op basis van deze risicoklasse dienen de verwijderingswerkzaamheden te worden uitgevoerd door een SC 530 gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek in het kader van NEN 2991. (risicobeoordeling in niet - sloop situatie).
Ondanks de zorgvuldigheid, waarmee deze inventarisatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd, wijzen wij erop dat het altijd mogelijk is dat incidenteel asbestverdachte/asbesthoudende materiaal onopgemerkt is gebleven.
Mocht tijdens de sloopwerkzaamheden toch nog asbestverdachte/ asbesthoudende materialen worden waargenomen dient dit direct gemeld te worden, zodat een aanvullende inventarisatierapport type B kan worden uitgevoerd.
Voor de bestemmingsplanprocedure is geen aanvullend onderzoek nodig.
4.1.4 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Ermelo de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks milieubelastende activititeiten (naar SBI-code gerangschitk) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddelde moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding:afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandcriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijk invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functiesals de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Milieuzonering in relatie tot het plangebied
Ten oosten en zuiden van het plangebied bevinden zicht twee veehouderijen. Voor veehouderijen gelden vaste afstanden tot geurgevoelige objecten. Deze afstand is in het buitengebied ten minste 50 meter. De afstand tussen de rand van het perceel Slagsteeg 36 en de locatie van de te legaliseren woning betreft ruim 115 meter. De afstand tot de stal (emissiepunt) is nog groter, namelijk ca. 129
meter. De afstand tussen de rand van het perceel Slagsteeg 33 en de locatie van de te legaliseren woning betreft ruim 110 meter. De afstand tot de stal (emissiepunt) is nog groter namelijk ruim 160 meter.
Voor de te legaliseren woning kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. De omliggende bedrijven vormen geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
4.1.5 Geluidhinder
In opdracht van Veluws Ontwerpburo is door MilieuCoördinator een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai in het kader van de realisatie van een bouwplan (woningbouw) aan de Horsterweg 239 te Ermelo. Dit akoestisch rapport is opgenomen in bijlage 2.
In verband met de realisatie van de woning dient een omgevingsvergunning in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden aangevraagd. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Horsterweg en de
Buitenbrinkweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken en meetvoorschrift geluid 2012. In voorliggende rapportage zijn de uitgangspunten, rekenresultaten en conclusies van het onderzoek beschreven.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Horsterweg bedraagt ten hoogste 49 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Buitenbrinkweg bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voor beide wegen niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied wordt wel gerespecteerd
Bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke en/of verkeerskundige aard. De gemeente wordt verzocht om hogere waarden te verlenen.
4.1.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waar aan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de inde wet genoemde grenswaarden, of
- De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbeter of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
- Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Luchtkwaliteit ten aanzien van dit plan
Het bestemmingsplan beoogt het feitelijk toevoegen van 1 woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden
bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM
produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en
betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de
verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. In
deze kaarten is dus ook de emissie van stoffen ten gevolge van de in de nabijheid van de betreffende woningen gelegen agrarische bedrijven. Toetsing aan deze kaarten betekent dus ook toetsing aan deze bedrijven. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10
Luchtconcentratie Norm
NO2 jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
PM10 jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit
Stof | 2012 | 2015 | 2020 |
PM10 | 21.6 µg/m3 | 23.0 µg/m3 | 21.7 µg/m3 |
NO2 | 16.7 µg/m3 | 17.4 µg/m3 | 14.4 µg/m3 |
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen
blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibmproject betreft. Het voorgenomen plan zal niet tot problemen leiden ten aanzien van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
4.1.7 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd.
Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De onderhavige locatie ligt buiten de invloedsgebieden van de risicobronnen Rijksweg A 28, de provinciale wegen N302 en 303, de spoorlijn Zwolle – Amersfoort en de hogedrukaardgasleidingen. Dat betekent dat het aspect externe veiligheid niet van toepassing is.
4.1.8 Archeologie
Op de archeologische beleidskaart heeft het perceel een extra aanduiding. Net als het noordelijk gelegen buurperceel. Beide percelen bevatten historische informatie als een onverhoogde huisplaats met een oudste datering uit de 15 de eeuw. Het perceel Slagsteeg 37-39 staat bekend als “boerderij Klinkenberg”. Dit betekent dat de geplande ruimtelijke ingrepen een verstoring van de archeologische en cultuur-historische waarden kan betekenen. Voordat de daadwerkelijke sloop van een gebouw gaat plaatsvinden, moet een verkennend archeologisch onderzoek zijn uitgevoerd. Verstoring van het bodemarchief vindt plaats wanneer onzorgvuldig de fundering wordt verwijderd, kunnen archeologische waarden/sporen/vondstmateriaal verstoord. Een inventariserend archeologisch onderzoek is noodzakelijk voordat de sloop van een gebouw.
4.1.9 Natuuronderzoek.
Algemeen
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden
aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats.
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de initiatiefnemer een natuurtoets uitgevoerd voor de voorgenomen functiewijziging Slagsteeg 37 te Ermelo. De huidige situatie bestaat uit een dubbele woning (nr. 39 en nr. 37 als inwoning) met erf, tuinen en opstallen. Initiatiefnemer heeft het voornemen de schuren/opstallen te slopen. Hiervoor in de plaats wordt de woning nr. 37 bestemd als een zelfstandige woning. Het volledige onderzoek vindt u in bijlage 3.
Flora- en Faunawet
Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de algemene soorten en de strikt beschermde soorten.
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens broedende vogels in het broedseizoen. Uit de nabije omgeving is de Das bekend met een burchtlocatie op een afstand van ca. 450m en aan de overzijde van de Buitenbrinkweg. Het is waarschijnlijk dat delen van het plangebied behoren tot het foerageergebied van de Das. Realisatie van het plan verandert daar niets aan. De te slopen schuren zijn ongeschikt als winterverblijf voor vleermuizen.
Er vindt door realisatie van het plan dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
Natuurbeschermingswet en EHS
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op resp. 3.300m en 1.270m afstand. De bestaande en nieuwe situatie betreft bewoning. In relatie tot de ingreep en het gebruik zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhoudingsdoelstellingen en kunnen externe werking of effecten op de EHS worden uitgesloten. Hiermee is een vergunning in het kader van de
Natuurbeschermingswet niet nodig. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Voorbehoud en zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet).
Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen.
4.1.10 Waterhuishouding
In de 'Watertoetsprocedure voor postzegelplannen' van het waterschap Veluwe van augustus 2005 zijn postzegelplannen gedefinieerd als: (partiële) herziening en vrijstellingen ex artikel 19 WRO binnen en buiten stedelijk gebied welke betrekking hebben op minder dan 10 woningen of de introductie van minder dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak.
Algemeen
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige
Keurzone en niet binnen zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Grondwater
Het plangebied ligt op de grens van grondwatertrap V, VI en VIIa. Er is in en om het gebied geen
grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie
Gelderland deze heeft gedefinieerd. Hemelwater wordt binnen het plangebied geïnfiltreerd. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast, zodat sprake is van afvoer van schoon hemelwater van
daken. Hiermee wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater
verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan, zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
In de directe omgeving van het plangebied komt geen oppervlakte water voor. Door dit plan ontstaat
geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit plan heeft geen
nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Natuur
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen
nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
DWA en RWA
Het regenwater van daken en terreinverhardingen mag niet afgevoerd worden naar de riolering. Het
gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Voor de vuilwaterafvoer van woningen wordt aangesloten op de ter plaatse aanwezige drukriolering. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit om deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw te verwerken.
Procedures
Door de planvorming neemt het verhard oppervlak met minder dan 1.500 m2 toe. Het plangebied ligt
niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden
Aangezien het plan zich buiten stedelijk gebied bevindt, zal het zoals afgesproken wel in het kader van vooroverleg aan Waterschap Veluwe worden voorgelegd. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
4.1.11 Verkeer en vervoer
Verkeer
Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie niet toenemen, aangezien het een bestaande situatie betreft.
Parkeren
De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Parkeernota van de gemeente Ermelo. In het plangebied wordt een bestaande woning gelegaliseerd. Voor deze
woning geldt een behoefte van 1,9 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt hierdoor twee parkeerplaatsen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein, hiervoor is voldoende ruimte. Hiermee voldoet het plan aan de gestelde parkeernormen en wordt geen parkeeroverlast verwacht.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregelsbevatten drie bestemmingen.
De zuidelijke en oostelijk liggende gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3). Binnen
deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Bijbehorende bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn wel toegestaan. Voor de oostelijk liggende gronden is de aanduiding "houtwal" opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding "houtwal" is een bestaande houtwal aanwezig.
Aan de voorzijde van de woningen ligt de bestemming 'Tuin' (artikel 4). Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Daarnaast is het binnen deze bestemming mogelijk om in-/uitrittente realiseren en er mag geparkeerd worden.
De woonpercelenkrijgen de bestemming 'Wonen' (artikel 5). De situering van de woningen wordt
vastgelegd door middel van een bouwblok. Met een aanduiding is het type woningen aangegeven.
Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en
buiten het bouwblok.
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregel
In artikel 6 is een antidubbeltelregelopgenomen. De antidubbeltelregelstrekt ertoe dat gronden die al
eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals
meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in artikel 8 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Daarnaast omvat dit artikel een regeling voor aan huis verbonden beroepen. In artikel 9 zijn algemene afwijkingsregels
opgenomen en in de Overige regels in artikel 10 is bepaald dat de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen van toepassing blijven.
De verplichte overgangsregelsvoor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2
van het Bro opgenomen (artikel 11). Ten slotte bevat het plan een slotregel (artikel 12).
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
Ter inzage ontwerpbestemmingsplan
De procedurele voorbereiding van dit bestemmingsplan is begonnen met het terinzageleggen van een
ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de terinzagelegging is er één zienswijze op het bestemmingsplan íngediend.
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan gezonden naar het Waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Gelderland. Deze hebben aangeven geen bezwaren te hebben op dit plan. Daarnaast is het plan niet van betekenis voor de buurgemeenten en blijft toezending aan die bestuursorganen achterwege.
6.2 Zienswijzen
Liandon heeft een zienswijze ingediend omdat op de verbeelding geen dubbelbestemming Leiding- Hoogspanningsverbinding is aangegeven. Over het plangebied loopt een hoogspanningsleiding (50 kV) met een strook van 25 zakelijk recht. Liandon verzocht dit op te nemen in het bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan is een dubbelbestemming Leiding- Hoogspanningsverbinding opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan de zienswijze van Liandon.
6.3 Economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.