Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Oude Telgterweg 243 en 245 en Telgter Engweg 45
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPoudetelgwg243245-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij de gemeente Ermelo is een verzoek ontvangen voor functieverandering op het perceel Oude Telgterweg 243-245 en aan de Telgter Engweg 45. De aanvrager van het perceel aan de Oude Telgterweg 243-245 wil het agrarische bedrijf beëindigen. Hiervoor 2 woningen realiseren en de resterende sloopmeters te gebruiken om op de locatie aan de Telgter Engweg twee woningen te realiseren. Hierom heeft men verzocht, ter vervanging van de aanwezige opstallen, twe vrijstaande woningen aan de Oude Telgterweg 243-245 te mogen realiseren en aan de Telgter Engweg twee geschakelde woningen. In dit bestemmingsplan wordt deze plannen planologisch geregeld.
 
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied betreft de percelen Oude Telgterweg 243-245 en Telgter Engweg 45. De Oude Telgterweg vormt een belangrijke ontsluitingsweg van het buitengebied van Ermelo, de Telgter Engweg is kleine ontsluitingsweg. Beide percelen liggen in het landelijk buitengebied van de gemeente Ermelo.
Afbeelding 1: Ligging van beide locaties
 
Het plangebied wordt gevormd door het genoemde percelen. Voor de locatie Oude Telgterweg 243-245 is dat Kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie G, nummers 3808, 3807, 2145 en 2147. De percelen worden aan de noordwest-kant begrensd door de Oude Telgterweg, aan de oostkant door gronden van Kwekerij de Limieten BV. Aan de westzijde door gronden van Oude Telgterweg 257 en aan de zuidzijde liggen gronden van NSW Roghair BV.
 
Voor de locatie Telgter Engweg 45 is dat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie G nummer 3621. Dit perceel wordt aan de noordkant begrensd door de percelen aan de Ruigehoekweg 8 en 10, aan de oostkant door de Ruigehoekweg. Aan de westzijde wordt het begrensd door de landbouwgronden, aan de zuidzijde door de Telgter Engweg.
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Beide locaties liggen in het bestemmingsplan Buitengebied Midden West. Het plangebied aan de Oude Telgterweg 243-245 heeft de bestemming agrarisch met een agrarisch bouwblok. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
 
Het plangebied aan de Telgter Engweg 45 heeft de bestemming Wonen. De realisatie van nieuwe woningen past niet binnen de bestemmingen van beide locaties. Derhalve is daarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
 
     
 
Afbeelding 2: Vigerende bestemmingsplannen, links Oude Telgterweg 243-245 en rechts Telgter Engweg 45
1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en
toekomstige situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de
uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de
milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan op de
maatschappelijke uitvoerbaarheid.
 
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
 
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
 
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.
De Amvb ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
 
Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op
uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
 
2.1.2 Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen
van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari
2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze
wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
 
De boerderij en de opstallen aan de Oude Telgterweg en Telgter Engweg hebben geen cultuurhistorische waarde. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie hebben de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bestemmingsplan daarom geen negatieve invloed.
 
2.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
 
Bij de eerste trede moet worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan hoeft de ladder niet toegepast te worden. Een stedelijke ontwikkeling kent volgens het Bro de volgende definitie:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen.
 
Voorliggend plan betreft een plan voor woningbouw. Echter in het plangebied worden dermate weinig woningen ontwikkeld (vier woningen verspreidt over twee locaties) dat uit jurisprudentie blijkt dat hier geen sprake is van een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast.
 
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
 
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
 
• een duurzame economische structuur;
• het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
 
In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat bij initiatieven voor functieverandering deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Bij een initiatief in het buitengebied geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
 
Voorliggend plan voorziet in de sloop van totaal circa 2547 m2 aan agrarische bebouwing. De agrarische bedrijven aan de Oude Telgterweg 243/245 en aan de Telgter Engweg 45 worden beëindigd. Tot 35% van deze sloopmeters wordt teruggebouwd in de vorm van twee vrijstaande woningen en twee geschakelde woningen. De nieuw te bouwen woningen worden zo natuurlijk mogelijk ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context. Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
 
2.2.2 Omgevingsverordening
 
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingdvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
 
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld.
 
Landbouw
 
De provincie maakt voor de veehouderij onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak 'Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij'.
 
Het beleid voor de niet grondgebonden landbouw was afgelopen jaren gebaseerd op de reconstructieplannen die in 2005 zijn vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie en omgevingsverordening worden de drie Gelderse reconstructieplannen (Veluwe, Achterhoek-Liemers en Gelderse Vallei Utrecht-Oost) ingetrokken. De ruimtelijke zonering – aanduiding van de gebieden extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden – met daarin een gedifferentieerd beleid, is in het nieuwe omgevingsbeleid overgenomen.
 
In verwevingsgebieden is het oprichten van een geheel nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van de niet-grondgebonden landbouw niet toegestaan. Voor ondernemers die een nieuwe locatie zoeken zijn voldoende bestaande locaties te verwerven. In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. De mate waarin bedrijven daadwerkelijk de niet- grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet agrarische bestemmingen in de directe omgeving. De uitbreiding van de niet-grondgebonden veestapel op een bedrijf vergt, mede met het oog op de andere functies in de omgeving van het bedrijf, op zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren. Ruimtelijke kwaliteit verdient aandacht zowel op schaal van het (nieuwe) gebouw, het erf als de landschappelijke inpassing.
 
De noodzaak om nieuwvestigingsruimte te bieden is afgelopen jaren kleiner geworden. Door de marktontwikkeling stoppen veel bedrijven. Deze bestaande bedrijfslocaties komen beschikbaar. Ook binnen verwevingsgebieden komen bestaande locaties voor hergebruik beschikbaar die gezien hun ligging, goede ontwikkelingsmogelijkheden bieden.
 
Wonen
De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten
moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke
bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale markten, desondanks is het van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en
kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking.
Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio
vast.
 
De opgave is vastgesteld in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024 en vastgelegd in de
Omgevingsverordening (art. 2.2.1.1). In artikel 2 lid 2.1.1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woonlocaties- en de daar te bouwen woningen toegestaan zijn, mits deze aansluiten op het vigerende bouwprogramma (door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma), waarin de kwantitatieve opgave betreft het wonen voor de regio is opgenomen.
Door de provincie is berekend dat er voor de periode 2013 tot en met 2024 een behoefte is aan een
netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is er een binnenregionale verdeling gemaakt. De 4 te bouwen woningen kunnen worden gerealiseerd binnen deze regionale verdeling tot en met 2024. Hiermee staat het provinciaal beleid de ontwikkeling niet in de weg.
 
Voorliggend plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
  
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Ermelo onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de Streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
 
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
 
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan dit regionale beleid. Er wordt meer dan 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt. Minder dan 50% van de gesloopte oppervlakte wordt teruggebouwd.
 
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
 
Specifieke aandacht is nodig voor de agrarische sector. Deze zal de komende jaren aan sterke verandering onderhevig zijn. Ruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, mogelijkheden voor neveninkomsten en omschakeling naar wonen en andere vormen van werken (functieverandering), zijn hierbij de trefwoorden. De gemeente wil het agrarisch ondernemerschap ondersteunen, in hoofdbedrijf en nevenactiviteiten. De agrarische sector is erg gereguleerd met regels op het gebied van natuur, milieu, ruimtelijke ordening en bedrijfsvoering. Waar mogelijk wil de gemeente meewerken aan maatwerkoplossingen en een integrale beoordeling van activiteiten (natuur, milieu, maar ook vanuit een vitaal buitengebied en onderhoud landschap).
 
Tegelijkertijd komen agrarische gebouwen vrij en zullen resterende bedrijven groter worden. De gemeente kan de agrarische sector ondersteunen door het toekennen van bouwblokken die op maat zijn gesneden (specifiek vanwege bedrijfsvoering en inpassing), innovatie, energieopwekking, herordening grond / vrijwillige kavelruil, samenwerking tussen bedrijven en verbreding inkomsten en educatie. Om de te verwachten dynamiek in het buitengebied in goede banen te leiden zal de gemeente kaders stellen voor ontwikkeling. Daartoe dienen onder andere het gemeentelijk beleid inzake functieverandering.
 
De functieverandering naar woningbouw aan de Oude Telgterweg 243/245 en Telgter Engweg 45 past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie Ermelo 2025.
2.4.2 Structuurvisie functieverandering
Op 25 oktober 2012 is de structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisiebeleid. Dit beleid is van toepassing op alle aanvragen die na 29 februari 2012 zijn ontvangen door de gemeente.
 
Voorliggend verzoek past binnen dit vastgestelde functieveranderingsbeleid. Er wordt totaal circa 2547 m2 aan bebouwing gesloopt. Slechts 35% van deze bebouwing wordt teruggebouwd in de vorm van twee vrijstaande woningen en twee geschakelde woningen verdeeld over twee locaties. .
Voorliggend plan voldoet aan de regels van de structuurvisie Functieverandering.
 
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Bestaande situatie plangebied
In dit bestemmingsplan worden twee locaties aan elkaar gekoppeld. Middels functieverandering worden in totaal 4 woningen mogelijk gemaakt. In dit hoofdstuk zal de huidige situatie van beide situaties beschreven worden.
 
Oude Telgterweg 243/245
 
Het perceel heeft een oppervlakte van circa 3,19 ha. Aan de Oude Telgterweg staat een markante bedrijfswoning die dateert uit de twintig tachtig van de vorige eeuw. De woning is georiënteerd op de Oude Telgterweg. Direct achter de woning staat een groot complex van stallen en bouwwerken met een oppervlakte van 2.197 m2. Het huidige erf heeft, naast de boerderij, geen waardevolle bebouwing of een historische opbouw. De bebouwing heeft nauwelijks of geen een relatie met het achterliggende landschap.
 
Afbeelding 2: Huidige situatie plangebied.
 
De bomenrij en -groep die het perceel aan de zuidzijde omzoomd zijn waardevolle elementen. Dit zijn restanten van de oude houtwallenstructuur van het kampenlandschap, deze zijn beeldbepalend en waardevol.  
Afbeelding 3: landschapskarakeristieken nabij plangebied. 
 
Telgter Engweg 45
 
Het perceel aan de Telgter Engweg heeft een oppervlakte van circa 0,48 ha. De voormalig boerderij is niet bijzonder en het het erf evenmin. De bebouwing is georienteered op de Telgter Engweg. Deze bebouwing heeft geen duidelijke realtie met het achterliggende landschap.
 
Afbeelding 4: Huidige situatie plangebied
     
3.2 Toekomstige situatie plangebied
Oude Telgterweg 243-245
 
In de nieuwe situatie zal de gezamelijke inrit verlegd worden. De inrit zal in de nieuwe situatie ten zuiden van de boerderij komen. Achter de bestaande boerderij komt een gezamelijk erf met twee nieuwe vrijstaande woningen. De twee vrijstaande woningen krijgen een gezamelijk bijgebouw van in totaal 150m² tussen de twee vrijstaande woningen. Ten noorden van het gemeenschappelijk erf komt een groot bijgebouw van 350m² die grotendeels in gebruik komt van bestaande boerderij en deel (elk 75 m²) door beide vrijstaande woningen. Achter het erf ligt een groot weiland die als paardenwei gebruik zal worden.
 
De bestaande houtwallen blijven behouden en versterkt. Er worden doorzichten gecreeerd die het erf interessante ligging geven in het geheel.
 
Afbeelding 5: Nieuwe situatie aan de Oude Telgterweg 243-245
 
Telgter Engweg 45
 
In de nieuwe situatie worden er 2 twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd parallel aan de bestaande boerderijwoning. Tussen de boerderijwoningen en de nieuwe woningen komen de bijgebouwen van de nieuwe woningen. Hierdoor ontstaat een gemeenschappelijk erf die toegankelijk is met één in- en uitrit. Het nieuwe erf wordt met opgaand groen landschappelijk ingepast.   
Afbeelding 6: Nieuwe situatie Telgter Engweg 45
 
3.3 Uitgangpunten beeldkwaliteit
 
3.3.1 Oude Telgterweg 243-245
Het ontwerp (landschappelijk en architectonisch) is maatwerk en betreft een kwalitatieve vertaling tussen de Oude Telgterweg en het Kerkpad (open ruimte en zichten naar het achterliggend erf).
Vooralsnog kunnen de volgende aspecten en intenties in beschouwing worden genomen:
 
  • De ligging t.o.v. het landschap (open weilanden omzoomt met oude eiken / houtwallen) bepaalt de inrichting;
  • De bestaande en nieuwe bebouwing vormen één erf;
  • De bestaande boerderij is duidelijk te herkennen als hoofdgebouw vanaf de Oude Telgterweg en het Kerkpad;
  • De bestaande bebouwing biedt aanknopingspunten voor het nieuwe ontwerp in vorm, kleurstelling en materialen;
  • Rekening houden met de welstandseisen / bestemmingsplanregels van de gemeente;
  • Nieuwe bebouwing:
  • Plaatsing in relatie tot de open weilanden, de houtwallen en enkele solitaire bomen;
  • Gesitueerd op het achtererf en georiënteerd naar het hofje, het open landschap en het Kerkpad;
  • Eenvoudige bouwvolumes (woningen en bijgebouwen) die zich schikken aan de bestaande boerderij.
 
Bebouwing
De nieuwe woningen staan als ‘dependances’ op het achtererf aan het interne hofje en zijn naar het open landschap gericht. De nieuwe woningen en bebouwing/schuren moeten zich (onder)schikken aan de bestaande boerderij.
 
Situering
  • Op het achtererf in relatie het open landschap en de houtwallen;
  • In situering en uitstraling ondergeschikt aan bestaande woning.
 
Vormgeving
  • De nieuwe bebouwing heeft een rechthoekige vorm met een hoogte van maximaal 1½ lagen en is voorzien van een kap;
  • De kap wordt uitgevoerd als zadeldak;
  • De bijgebouwen van de woningen zijn gecombineerd en in samenhang met de woningen uitgevoerd (gelijke / passende materialen en kleuren);
  • Bijgebouwen kunnen worden uitgevoerd als kapschuren;
  • Dakhelling hoofdgebouw / bijgebouw tot ca. 45 graden.
 
Detaillering, kleuren en materialen
De kappen zijn voorzien van riet of ongeglazuurde donkere dakpannen. De gevels zijn opgebouwd uit:
  • Bakstenen/handvormstenen (aardetinten) en / of donkere houten delen;
  • Antracietkleurige / gebrande bakstenen/handvormstenen of grijze cementtrasraam voor de plint;
  • De kozijnen en de boeidelen zijn wit / grijs;
  • De bewegende delen alsmede de betimmeringen zijn wit / grijs;
  • De luiken zijn uitgevoerd in donkere kleuren.
 
 
Verharding
De verharding zal in een landelijke sfeer aangelegd worden met straatstenen, gebakken of betonnen klinkers met een rustige kleurstelling (donkergrijs / aardetinten), vorm en patroon.
 
Erfbeplanting
Het hofje (met beuk of notenboom) grenst aan het open weiland dat met oude eiken en houtwallen is afgebakend. De tuinen van de nieuwe woningen leunen tegen de monumentale houtwallen aan. Hierdoor is een inrichting met natuurlijke uitstraling en inheemse / traditionele beplanting wenselijk.
 
Het ingetogen ingerichte hofje (open grasveldje met notenboom of beuk) is het centrale element van het gehele erf en biedt de oude boerderij weer zicht en ruimte (begrenzing van de tuin van de boerderij door lage gesneden hagen van beuk, haagbeuk, liguster of Spaanse aak.
 
 
Landschap en aanknopingspunten recreatieve route
 
3.3.2 Telgter Engweg 45
De inrichting van het erf houdt rekening met de in de omgeving voorkomende landschappelijke elementen, zoals;
  • Samenhang van bebouwing en groen;
  • Doorzichten en overgangen naar het landschap.
 
Het ontwerp (landschappelijk en architectonisch) is maatwerk en betreft een kwalitatieve vertaling gezien de ligging / zichtlocatie / hoek Oude Telgterweg - Telgterengweg - Telgtereng.
Vooralsnog kunnen de volgende aspecten en intenties in beschouwing worden genomen:
 
  • De ligging in het landschap (in de overgang van de ‘besloten’ bosrand naar de openheid van de eng) is de basis voor de inrichting;
  • De bestaande grote eiken aan de Telgterengweg zorgen voor de overgang van de Oude Telgterweg naar de Telgtereng;
  • Rekening houden met de welstandseisen / bestemmingsplanregels van de gemeente;
  • De bebouwing in de omgeving varieert in vorm, omvang, kleurstelling, materialen en functie;
  • De bestaande en nieuwe bebouwing vormen één erf / nieuwe bebouwing wordt de kwalitatieve drager van het erf;
  • Belangrijke aspecten / referenties t.b.v. nieuwe bebouwing:
  • Plaatsing in relatie tot de openheid van de eng;
  • Zichtlocatie: op grote afstand vanaf de Telgterengweg zichtbaar;
  • Geen achtertuinen maar zijtuinen;
  • Alle gevels zijn door de situering / oriëntatie even belangrijk;
  • Eenvoudig bouwvolume (wel met samengesteld kap);
  • Het ontwerp realiseert de overgang naar de open eng / Locatie-gebonden maatwerk;
  • Kleur- en materiaalgebruik gebaseerd op de omgeving;
 
Bebouwing
De nieuwe bebouwing is als ‘hoekpunt’ georiënteerd op de eng en op de weg. Hiermee zal de bebouwing in uitstraling en materialisering een verbijzondering zijn maar ook passen bij de bestaande bebouwing in de omgeving van de Telgterengweg.
 
Situering
  • In de (bosrijke) overgang tussen bebouwde kom en open landschap;
  • In situering en uitstraling gelijkwaardig aan bestaande woning. 
 
Vormgeving
  • De nieuwe bebouwing heeft een rechthoekige vorm met een hoogte van 1½ lagen en is voorzien van een kap;
  • De kap wordt uitgevoerd als zadeldak of een samengestelde T-kap (hoekoplossing);
  • De kapschuur met parkeerplaatsen en bergingen wordt in samenhang met de hoofdvorm/woningen uitgevoerd (gelijke / passende materialen en kleuren);
  • Dakhelling hoofdgebouw circa 45 graden of steiler.
 
Detaillering, kleuren en materialen
De kappen zijn voorzien van ongeglazuurde rode / antracietkleurige gebakken dakpannen.
De gevels zijn opgebouwd uit:
  • Gemêleerde (roodbruine en rode) bakstenen/handvormstenen voor de gevel;
  • Antracietkleurige/gebrande bakstenen/handvormstenen voor de plint en de punten van de zijgevels;
  • De kozijnen en de boeidelen zijn wit;
  • De bewegende delen alsmede de betimmeringen zijn wit.
 
Verharding
 
Passende materialen/vormen:
  • Straatstenen gebakken / beton met donkere kleurstellingen / aardetinten
  • In verband of patroon
 
  
 
Erfbeplanting
 
Erf en tuin liggen in de bosrijke overgang van bebouwde kom naar open eng en vraagt een inrichting met natuurlijke uitstraling en inheemse / traditionele beplanting.
 
  • Meidoorn;
  • Hagen (beuk, haagbeuk, meidoorn, spaanse aak
  • Bustuin
 
 
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
Oude Telgterweg 243/245 (bijlage 1)
Aanleiding tot het uitvoeren van het onderzoek is het aantreffen van asbesthoudend materiaal tijdens voorgaand verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek van PJ Milieu BV. Het doel van het nader asbest in grondonderzoek is het in meer detail vaststellen van het gehalte en de omvang van de bodemverontreiniging met asbest.
 
Conclusie
Op basis van de resultaten van de beschikbare achtergrondinformatie is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging met asbest. Het nader asbest in grond is uitgevoerd conform de NEN 5707. Tijdens de inspectie is ter plaatse van de onderzoekslocatie asbesthoudend materiaal aangetroffen. Uit de berekeningen van het asbest in grondgehalte blijkt dat het gehalte asbest ter plaatse de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. niet overschrijdt.
 
Bij de uitvoering van het verkennend asbest in grondonderzoek zijn in de gaten 11 en 18 enkele stukken asbesthoudend materiaal aangetroffen, meegenomen en geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s wordt overschreden. Bij de uitvoering van dit nader onderzoek is een intensievere onderzoeksinspanning uitgevoerd. Hierbij wordt de interventiewaarde niet overschreden. Verwacht wordt dat het gemiddelde gehalte lager is dan de interventiewaarde.
 
Het is niet precies bekend wanneer de verontreiniging met asbest in grond op de locatie is ontstaan. Op basis van de zintuiglijke waarnemingen tijdens het uitgevoerde asbest in grondonderzoek lijkt asbesthoudende grond ter plaatse van de inrichting van het terrein gebruikt te zijn. Gezien de jaartallen van de bebouwing is de verontreiniging met asbest vermoedelijk vòòr 1993 ontstaan.
 
Aanvullend nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Wel dient er alert te zijn bij graafwerkzaamheden op de eventuele aanwezigheid van ‘asbestnesten’.
 
Telgter Engweg 45 (bijlage 2)
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdachte locatie’ ten aanzien van deellocatie A
(voormalige gasolietank) geen stand houdt. In de grond en het grondwater is minerale olie niet aangetoond in een gehalte boven de streefwaarde.
 
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdachte locatie’ ten aanzien van deellocatie B (overig onverdacht terrein) geen stand houdt. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdachte locatie’ stand houdt voor het verkennend asbest in grondonderzoek. Zintuiglijk en analytisch is geen asbest aangetroffen. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de verlening van een bouwvergunning, alsmede de aanvraag van de bestemmingsplanwijziging.
 
Aanbevelingen
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend
onderzoek worden verlangd.
4.1.3 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt wegverkeerslawaai beschouwd.
 
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
 
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
 
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief afstrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
 
De gemeenteraad van Ermelo heeft in 2012 de Structuurvisie functieverandering vastge-steld. Hierin zijn de mogelijkheden voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing uitgewerkt. Nieuwe plannen en verzoeken worden aan dit beleid getoetst. Initiatiefnemer wil gebruik maken van deze regeling. De gemeente heeft onder meer ge-steld dat uit een akoestisch moet blijken of de ontwikkeling op basis van de Wet geluidhin-der mogelijk is.
 
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur is gevraagd dit onderzoek uit te voeren. Uit het onderzoek moet blijken of een eventuele procedure hogere waarde nodig is en dient mede als onderbouwing van de milieuparagraaf bij het bestemmingsplan.
 
Oude Telgterweg 243-245 (bijlage 3)
Als maatgevend jaar is uitgegaan van peiljaar 2024. Op basis van de verkeersgege-vens van de gemeente Ermelo is uitgegaan van een etmaalintensiteit van 3.883 en 182 mvt/etmaal voor resp. de Oude Telgterweg en de Telgterbuurtweg. De maximum snel-heid bedraagt 60 km/uur. Het wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton (DAB).
 
De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning vanwege de Oude Telgterweg bedraagt Lden= 47 dB (incl. aftrek ex art. 110 Wgh van 5 dB) en voldoet hiermee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De bijdrage van de Telgterbuurtweg is lager dan Lden= 30 dB en daarmee verwaarloosbaar.
Verkeerslawaai vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan. Bij de geluidwering van de gevels uitgaan van de standaard waarde van Ga;k=20 dB, zoals omschreven in het Bouwbesluit 2012.
 
Telgter Engweg 45 (bijlage 4)
Als maatgevend jaar is uitgegaan van peiljaar 2024. Op basis van de verkeersgege-vens van de gemeente Ermelo is uitgegaan van een etmaalintensiteit van 3.883 en 1.000 mvt/etmaal voor resp. de Oude Telgterweg en de Telgterengweg. De maximum snelheid bedraagt 60 km/uur. Het wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton (DAB).
De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning vanwege beide wegen samen bedraagt Lden=45 dB (incl. aftrek ex art. 110 Wgh van 5 dB) en voldoet hiermee ruim-schoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Verkeerslawaai vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan. Bij de geluidwering van de gevels uitgaan van de standaard waarde van Ga;k=20 dB, zoals omschreven in het Bouwbesluit 2012.
  
4.1.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de inde wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbeter of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
 
Niet in betekende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
 
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
 
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
 
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van een 2 geschakelde woningen en 2 vrijstaande woningen, verdeeld over twee locaties. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
 
4.1.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
 
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een
ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd.
Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 
Onderzoek (bijlage 5)
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor-, en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten noordwesten en ten zuidoosten van het plangebied waarvoor het verzoek om functieverandering is ingediend liggen twee hogedrukaardgasleidingen. Aan de hand van de kaart met daarop de invloedsgebieden van de hogedrukaardgasleiding blijkt dat het plangebied waarvoor het verzoek om functieverandering is ingediend buiten het invloedsgebied ligt van de hogedrukaardgasleiding.
 
Groepsrisico neemt door deze ontwikkeling toe. In het onderzoek is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
 
Uit onderzoek blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorliggend plan.
   
4.2 Waterhuishouding
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
 
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
 
• Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
• Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
• Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
• De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
• Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
• Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
  
4.3 Natuurwaarden
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
 
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
 
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
 
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
 
  1. Algemene soorten. Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  2. Overige soorten. De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  3. Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
2. er is geen alternatief; en
3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
 
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
 
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
 
Oude Telgterweg 243-245 (bijlage 6)
 
Flora en faunawet
Het betreft een plan waarbij bestaande agrarische opstallen worden gesloopt en realisatie plaats vindt van twee nieuwe vrijstaande woningen en bergingen. Het slopen moet plaatsvinden buiten de broedtijd, in de periode die voor eventueel aanwe-zige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling.
 
Er zijn behoudens de steenuil geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, be-houdens eventueel broedende vogels in het broedseizoen. Door de planrealisatie verdwij-nen potentiële nestplaatsen van de boerenzwaluw. Het verdient aanbeveling bij de nieuw-bouw hiervoor vervangende nestvoorzieningen te plaatsen.
 
Het terrein is onderdeel van het leefgebied van de steenuil. Nestplaatsen zijn bij de quick-scan niet gevonden. Wel is een tweetal territoria bekend vanuit de nabije omgeving, ten noorden van de Oude Telgterweg. Het lijkt onwaarschijnlijk dat er zo dicht bij nog een derde territorium aanwezig is. Zekerheid over de aan- of afwezigheid van een nestplaats is alleen te verkrijgen door in de periode tussen 15 februari en 15 april een gerichte inventarisatie uit te voeren. Het terrein is wel onderdeel van het leefgebied van de steenuil. Maatregelen zijn nodig om een vergelijkbare of betere kwaliteit foerageergebied te krijgen. Bij voldoende zekerheid hierover is een ontheffing Flora- en Faunawet niet nodig. Overigens kunnen de maatregelen bijdragen tot een mooie woonomgeving.
 
Het is aan te bevelen de maatregel in een inrichtingsplan op te nemen evenals het opstellen van een ecologisch werkprotocol. De maatregelen moeten tijdig worden getroffen, doelmatig en duurzaam zijn. Er zijn geen vleermuizen of verblijfplaatsen hiervan aangetroffen in het plangebied. Ook heeft het plan geen invloed op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Er zijn verder geen beschermde zoogdieren aangetroffen of te verwachten.
 
Het plan heeft geen negatie-ve gevolgen voor de das. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het op basis van de huidig bekende gegevens niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3.
 
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de Minister goedge-keurde Gedragscode Flora- en Faunawet hoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van soorten uit Tabel 2 van de Flora- en Faunawet. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
 
Natuurbeschermingswet en EHS/GNN
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat de functiewijziging geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Veluwe (tevens EHS/GNN) en ligt op ca. 790m afstand. Daartussen zijn andere woningen, wegen, spoorbaan, een sport- en een recreatie-terrein gelegen.
Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 of de EHS. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
 
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, litera-tuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico’s op verstoring van be-schermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
 
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de onthef-fingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bij-voorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zo-als de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
 
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groe-pen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voor-jaar meestal geen problemen. Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perio-den van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
 
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Het is mogelijk dat hier-voor formeel een ontheffing FF-wet nodig is.
 
Telgter Engweg 45 (bijlage 7)
 
Flora- en Faunawet
Het betreft een plan waarbij bestaande agrarische opstallen worden gesloopt, waarvoor in de plaats een nieuwe 2-onder-1-kap woning wordt gerealiseerd. Het slopen moet plaatsvinden buiten de broedtijd, in de periode die voor eventueel aanwe-zige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling.
 
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens eventueel broe-dende vogels in het broedseizoen. Wel is de huismus in het plangebied aanwezig. Nesten hiervan zijn jaarrond beschermd (Flora- en Faunawet). Er zijn bij het locatiebezoek geen huismusnesten aangetroffen in de te slopen bebouwing. Uit voorzorg is het advies wel om in de nieuwbouw per woning minimaal 1 mussenflat op te hangen of een vide in de dakgoot te plaatsen.
 
Er zijn geen vleermuizen of verblijfplaatsen hiervan aangetroffen in het plangebied. Ook heeft het plan geen invloed op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Er zijn verder geen beschermde zoogdieren aangetroffen of te verwachten.
 
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het op basis van de huidig bekende gegevens niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3.
 
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de Minister goedge-keurde Gedragscode Flora- en Faunawet hoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van soorten uit Tabel 2 van de Flora- en Faunawet. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
 
Natuurbeschermingswet en EHS/GNN
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat de functiewijziging geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Veluwe (tevens EHS/GNN) en ligt op ruim 580m afstand. Daartussen zijn andere woningen, wegen, spoorbaan, een sport- en een recreatie-terrein gelegen.
Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 of de EHS. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
 
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, litera-tuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico’s op verstoring van be-schermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
 
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de onthef-fingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bij-voorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zo-als de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groe-pen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voor-jaar meestal geen problemen.
 
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perio-den van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
 
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waarge-nomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Het is mogelijk dat hier-voor formeel een ontheffing FF-wet nodig is.
 
  
4.4 Archeologie
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft de locatie aan de Telgter engweg 45 een hoge archeologische verwachting. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek bij een bodemverstoring van dieper dan 0,30m en groter dan 100m2 uitgevoerd moet worden.
 
Er is een bureau- en booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 8), het onderzoek ik conform de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. In het kader van het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd, om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.
 
Het plangebied ligt in het Midden - Nederlandse dekzandgebied in een zone waar dekzandglooiingen voorkomen, direct ten oosten van de Veluwse stuwwallen. Op basis van de bodemkaart komen in het plangebied hoge bruine enkeerdgronden voor, die worden gekenmerkt door een minstens 50 cm dik plaggendek. Op basis van deze landschappelijke ligging kunnen in het plangebied archeologische resten uit allerlei archeologische perioden voorkomen. Het vondstniveau wordt vewrwacht onderin het plaggendek, in een 'cultuurlaag'. In de top van de C-horizont kunnen archeologische sporen voorkomen. Op basis van het ontbreken van aanwijzingen voor historische bebouwing wordt de kans op resten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd klein geacht.
 
In het plangebied zijn 5 boringen gezet tot 120 cm - mv. Ter plaatse van boorprofiel 1 en 2 is de bodem tot in de top van de C-horizont omgewerkt. In boorprofiel 3 en 5 is boven de C-horizont een humeus pakket aangetroffen dat wordt geinterpreteerd als een plaggendek. Opvallend zijn de uiteenlopende diktes van het pakket; in boorprofiel 1 is de dikte 105 cm en in boorprofiel 5 is de dikte 55 cm. In boorprofiel 4 is onder het humeuze pakket bruine B-horizont aanwezig. Deze bodemopbouw is opvallend aangezien op basis oud kaartmateriaal hier tussen 1962 en 1974 bebouwing bevond. Waarschijnlijk heeft de B-horizont zich na de sloop van de voormalige bebouwing ontwikkeld.
 
Gezien de gevarieerde bodemopbouw in het plangebied wordt geconcludeerd dat de bodem in het plangebied in het recente verleden is omgewerkt.
 
Bureau voor Acheologie adviseert de plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.  
4.5 Verkeer en vervoer
Locatie Oude Telgterweg 243-245
Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf beëindigd en daarvoor in de plaats komen 2 vrijstaande woningen. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigbewegingen per dag. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor 12 motorvoertuigbewegingen per dag. Over het algemeen hebben (agrarische) bedrijven meer motorvoertuigbwegingen per dag dan een woning door verkeersbewegingen die worden veroorzaakt door medewerkers en bezoekers. Ook is de intensiteit minder, nu er bij woningen minder sprake is van vervoersbewegingen met vrachtauto's en tractoren. Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Problemen op de Oude Telgterweg worden daarom niet verwacht.
 
Locatie Telgter Engweg 45
Op deze locatie komen 2 geschakelde woningen. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigbewegingen per dag. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor 12 motorvoertuigbewegingen per dag. Deze toename heeft geen gevolgen voor de Telgter Engweg.
 
Parkeren
De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Parkeernota van de gemeente Ermelo. In het bestemmingsplan worden planologisch 4 woningen mogelijk gemaakt. Een woning heeft een geprognosticeerde behoefte aan 2 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt hierdoor 8 extra parkeerplaatsen. Parkeren wordt op eigen terrein gerealiserd. Op beide locaties is voldoende ruimte om aan de gemeentelijke parkeernorm te kunnen voldoen.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
 
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
 
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemers een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten zes bestemmingen.
 
De oosterlijk gelegen gronden aan de Oude Telgterweg 243-245 krijgt de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3). Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Bijbehorende bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn wel toegestaan. Binnen deze bestemmingen is een aanduiding "houtwal" aangegeven, hier is een bestaande houtwal of een toekomstige houtwal aanwezig.
 
Op de locatie aan de Oude Telgterweg is een groenelement opgenomen die binnen de bestemming Groen (artikel 4) gerealiseerd dienen te worden. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk gebouwen op te richten.
 
Aan de voorzijde of rondom de woningen ligt de bestemming 'Tuin' (artikel 5). Binnen deze bestemming is het niet mogelijk gebouwen op te richten, tenzij anders aangegeven. Wel is het binnen deze bestemming mogelijk om in-/uitritten te realiseren en er mag geparkeerd worden. Binnen deze bestemmingen is een aanduiding "houtwal" en "houtsingel" aangegeven, hier is een bestaande houtwal of een toekomstige houtwal aanwezig.
 
Voor de inrit en parkeerplaatsen is de bestemming 'Verkeer en Verblijfsgebied' (artikel 6) opgenomen.
Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen op te richten, tenzij anders aangegeven.
 
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen' (artikel 7). De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwblok. Met een aanduiding is het type woningen aangegeven. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en buiten het bouwblok.
 
In verband met de aanwezigheid van een hogedrukgasleiding is de bestemming Leiding - Gas opgenomen. Binnen deze bestemming
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregel
In artikel 9 is een Antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden.
 
In artikel 10 zijn de Algemene bouwregels voor onder andere bestaande afmetingen en voor ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in artikel 11 een aantal activiteiten expliciet genoemd.
 
In artikel 12 zijn Algemene afwijkingsregels opgenomen. De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 13). Ten slotte bevat het plan een slotregel (artikel 14).
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
In het kader van overleg is het plan verzonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Men heeft aangegeven met het voorliggend plan in te stemmen. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending is daarom aan die bestuursorganen achterwege gebleven.
6.2 Zienswijzen
Er zijn op het ontwerp bestemmingsplan geen zienswijzen ingediend.