direct naar inhoud van Regels
Plan: Omgeving Oude Nijkerkerweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPonijkerkerweg23-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Omgeving Oude Nijkerkerweg 23 met identificatienummer NL.IMRO.0233.BPonijkerkerweg23-0401 van de gemeente Ermelo;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarische bedrijven:

bedrijven gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder mede een paardenhouderij is te verstaan, uitgezonderd wormen- en madenkwekerijen, fokkerijen en mesterijen van ganzen, eenden en kalkoenen, alsmede pelsdierhouderijen, een en ander voor zover deze bedrijvigheid plaatsvindt in de open lucht en buiten het bouwvlak;

1.6 agrarische nevenactiviteit:

een hobbymatige activiteit, waarbij de activiteit in ruimtelijk, functioneel en economisch opzicht ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;

1.7 ander werk:
  • a. een werk, geen bouwwerk zijnde;
  • b. anders dan bij wijze van intensieve veehouderij;
1.8 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die niet door bebouwing mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen;

1.10 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.11 beroepsuitoefening aan huis:

een bedrijfsmatige activiteit, uit te oefenen door de bewoner(s) van de betrokken woning, niet behorend tot een van de categorieën als genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit behorende bij de Wet milieubeheer zoals dit luidt ten tijde van de vaststelling van dit plan en niet zijnde detailhandel, dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.12 bestaand:
  • a. met betrekking tot bebouwing:
    de legaal opgerichte bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp tervisieleggen van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan en bebouwing waarvoor ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een bouwvergunning was verleend;
  • b. met betrekking tot gebruik:
    het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een (vrijstaand of aangebouwd) gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de voorschriften een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak:

een op de plankaart door bebouwingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief medegebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat (een) voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte(n) vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwvlak dan wel bestemmingsvlak kan worden aangemerkt;

1.24 inwoning:

het wonen in een woning door één of meer personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de hoofdbewoner(s) van die woning;

1.25 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch opzicht;

1.26 mantelzorg:

zorg die noodzakelijkerwijs langdurig, onbetaald en vanuit een persoonlijke betrokkenheid wordt verleend door familie, vrienden en mensen uit de naaste omgeving aan hulpbehoevende ouderen, zieken of gehandicapten;

1.27 milieucontour:

de minimale afstand tot het bestemmingsvlak die een bedrijf ten opzichte van een stankgevoelig object dient aan te houden uit hoofde van het voor het bedrijf bepaalde bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geurhinder en veehouderij, respectievelijk de voor het bedrijf toepasselijke milieuvergunning, dan wel de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering';

1.28 normaal onderhoud:

werkzaamheden met het doel objecten in zodanige conditie te houden of te brengen dat voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.29 nutsvoorzieningen:

voorzieningen van openbaar nut, zoals gas, elektriciteit en water, en de aanlevering daarvan, voor zover niet groter zijnde dan 20 m³;

1.30 onderbouw:

een voor mensen toegankelijk gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.31 peil:
  • a. 1. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse waarvan het bouwwerk hoofdzakelijk toegankelijk is;
  • b. 2. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte meer dan 1 meter boven of meer dan 1 meter beneden de onder a bedoelde hoogte is gelegen;
1.32 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.33 praktijk- en/of kantoorruimte:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw dat uitsluitend dienstbaar is aan de uitoefening van een beroep aan huis;

1.34 schuilgelegenheid:

een, niet voor bewoning bestemd, agrarisch bedrijfsgebouw, dat dient voor beschutting van vee tegen weersinvloeden;

1.35 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig), waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf waaronder begrepen een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.37 voorgevelrooilijn:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.38 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.39 zone:

een in het plan als zodanig aangegeven gebied, waarvoor speciale, aanvullende bepalingen gelden in verband met de afweging van alle in het geding zijnde belangen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte en diepte van bouwwerken:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.2 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van de – al dan niet denkbeeldige - gevels (en/of het hart van ge-meenschappelijke scheidsmuren), neerwaarts geprojecteerd op peil;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk; wat betreft gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen hierbij niet meegerekend;

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen en boven peil;

2.6 plaats, lengte, breedte en diepte van een bestemmings-, bouwvlak, of aanduidingsgrens op de plankaart:

op, vanaf en/of tussen het hart van de lijnen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. verkeer;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Afbeelding 1: Maximale hoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde.

bouwwerk   maximale bouwhoogte  
erf- of terreinafscheidingen   1 meter  
overige andere bouwwerken   3 meter  

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 voor het bouwen van kleine agrarische gebouwen, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en opslagschuurtjes voor gereedschap buiten een bouwvlak, met dien verstande dat
    • 1. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m²;
    • 2. het gebouw dient rechtstreeks ten dienste te staan van een agrarisch bedrijf;
    • 3. er sprake dient te zijn van bij het agrarisch bedrijf behorende gronden met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 3 hectare;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    • 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie;
  • b. lid 3.2.2 voor erf- of terreinafscheidingen tot een hoogte van 2 meter mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat-, bebouwingsbeeld en/of het landschapsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden als bedoeld in lid 3.1, sub c mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van:

  • a. de bestaande wegen en uitwegen, met in achtneming van het bestaande aantal rijstroken;
  • b. de aanleg van fiets- en voetpaden voor zover zij zijn gelegen binnen een zone van 30 meter uit de as van de bestaande weg of uitweg.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • b. het rooien van randbeplanting op erven en groensingels langs hoofdwegen;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • e. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

3.5.2 Uitzondering

Het in 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere werken en/of werkzaamheden:

  • a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. andere werken welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

3.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 3.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. verkeer;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,

en daarnaast voor:

  • f. het behoud van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
    • 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde, kleinschalige akkercomplexen (engen);
    • 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (slagenverkaveling, ontsloten via een recht wegenpatroon).

4.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 4.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

Afbeelding 2: Maximale hoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde.

bouwwerk   maximale bouwhoogte  
erf- of terreinafscheidingen   1 meter  
overige andere bouwwerken   3 meter  

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1 voor het bouwen van kleine agrarische gebouwen, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en opslagschuurtjes voor gereedschap buiten een bouwvlak, met dien verstande dat
    • 1. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m²;
    • 2. het gebouw dient rechtstreeks ten dienste te staan van een agrarisch bedrijf;
    • 3. er sprake dient te zijn van bij het agrarisch bedrijf behorende gronden met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 3 hectare;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    • 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de landschappelijke waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie;
  • b. lid 4.2.2 voor erf- of terreinafscheidingen tot een hoogte van 2 meter mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat-, bebouwingsbeeld en/of het landschapsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden als bedoeld in lid 4.1, sub c mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van:

  • a. de bestaande wegen en uitwegen, met in achtneming van het bestaande aantal rijstroken;
  • b. de aanleg van fiets- en voetpaden voor zover zij zijn gelegen binnen een zone van 30 meter uit de as van de bestaande weg of uitweg.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het rooien van randbeplanting op erven en groensingels langs hoofdwegen;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • f. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • g. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • h. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

4.5.2 Uitzondering

Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere werken en/of werkzaamheden:

  • a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. andere werken welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

4.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 4.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven alsmede voor:

  • a. beroepsuitoefening aan huis;
  • b. opslag.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 1
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel in de bouwgrens ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' of evenwijdig aan en naar die bouwgrens toe wordt gebouwd;
  • c. binnen de milieucontour van bestaande bedrijven is het bouwen van woningen niet toegestaan, met dien verstande, dat, indien een woning reeds aanwezig is, de woning niet dichter bij het betrokken bedrijf mag worden gebouwd;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 4 meter respectievelijk 8 meter;
  • e. de inhoud van woningen mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • f. bijgebouwen worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
  • g. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter respectievelijk 5 meter;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  • i. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • j. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en/of bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de woonsituatie bevoegd, af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2, sub h ten behoeve van de vergroting van de oppervlakte van een bijgebouw voor het stallen van hobbymatig gehouden vee en/of het telen van gewassen en daarbij behorende activiteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de bewoner van de woning beschikt over ten minste 5.000 m² grond naast of in de directe omgeving van het betrokken woonperceel, ten behoeve van het weiden van vee of het telen van gewassen;
    • 2. na vergroting mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 200 m²;
  • b. lid 5.2, sub d en e ten behoeve van de vergroting van de inhoud van een woning met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting dient rechtstreeks verband te houden met inwoning uit hoofde van mantelzorg;
    • 2. de vergroting mag niet meer bedragen dan 125 m³, waarbij de woning na vergroting niet meer dan 875 m³ mag bedragen;
    • 3. de uiterlijke verschijningsvorm van de woning, bepaald door goothoogte, nokhoogte, nokrichting, dakvorm en dakhelling, alsmede de situering op het perceel, dient te worden gehandhaafd;
    • 4. voor zover de vergroting betrekking heeft op een vergroting van de onderbouw, mag de oppervlakte tussen de buitenwerkse muren met niet meer dan 10% van de bestaande oppervlakte worden vergroot;
    • 5. de vergroting mag niet leiden tot woningsplitsing;
    • 6. de woning dient in visueel opzicht de uitstraling van één woning te behouden.
  • c. lid 5.2, sub h ten behoeve van de vergroting van de oppervlakte van een bijgebouw in het kader van mantelzorg met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting dient rechtstreeks en noodzakelijk verband te houden met inwoning in de woning uit hoofde van mantelzorg;
    • 2. de oppervlakte van het te vergroten bijgebouw mag met niet meer dan 60 m² worden vergroot;
    • 3. de afwijking blijft beperkt tot één bijgebouw per bestemmingsvlak dan wel bouwvlak voor zover aangegeven.
  • d. lid 5.2, sub h ten behoeve van het toestaan van extra gebouwen al dan niet met agrarische nevenactiviteit met dien verstande dat:
    • 1. aangetoond dient te worden dat het gebouw of de gebouwen noodzakelijk is of zijn in verband met de verbetering van het dierenwelzijn, waarvoor geen mogelijkheden aanwezig zijn in de bestaande gebouwen;
    • 2. de vergroting na ontheffing mag per afzonderlijk bestemmingsvlak dan wel bouwvlak voor zover op de plankaart aangegeven niet meer bedragen dan 150 m²;
    • 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • e. lid 5.2, sub i voor erf- of terreinafscheidingen tot een hoogte van 2 meter mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat-, bebouwingsbeeld en/of het landschapsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Beroepsuitoefening aan huis

Gebruik als bedoeld in lid 5.1, sub a ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis is uitsluitend toegestaan indien niet meer dan 60 m² aan gebouwen bij wonen voor de beroepsuitoefening aan huis wordt benut, dan wel de bestaande benutte oppervlakte indien die meer bedraagt.

5.4.2 Opslag

Gebruik als bedoeld in lid 5.1, sub a is uitsluitend toegestaan ten behoeve van opslag is uitsluitend toegestaan voor de opslag van goederen bij woningen, met dien verstande dat de opslag binnen de bijgebouwen plaatsvindt en wel tot ten hoogste 300 m³.

5.4.3 Paardenbak

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden als bedoeld in lid 5.1, sub a ten behoeve van een paardenbak.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.4.3 ten behoeve van het gebruik van gronden behorende bij woningen, niet zijnde recreatiewoningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste daarvan, mits:

  • a. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde woning;
  • b. door middel van onderzoek aangetoond is dat er geen reële mogelijkheden zijn om de paardenbak binnen het bouwvlak dan wel het bestemmingsvlak te realiseren;
  • c. de paardenbak in de nabijheid van de desbetreffende woning respectievelijk de hoofdbebouwing van het desbetreffende bedrijf wordt gesitueerd;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8 meter en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter bedraagt, en
  • e. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (een) leiding(en) ten behoeve van het transport van gas, met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Verbod

Op de voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming(en).

6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten dienste van de leiding, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, gehoord de leidingbeheerder, afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 ten behoeve van bebouwing die op grond van het bepaalde in de voorgaande artikelen is toegestaan, indien en voor zover dit uit veiligheidsoverwegingen aanvaardbaar is.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

6.4.2 Uitzondering

Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere werken en/of werkzaamheden:

  • a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. andere werken welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

6.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 6.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding;
  • b. het beheer en onderhoud van de verbinding;

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag ten hoogste 40 meter bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 6 meter bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, gehoord de leidingbeheerder, afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 ten behoeve van bebouwing die op grond van het bepaalde in de voorgaande artikelen is toegestaan, met uitzondering van nieuw te bouwen woningen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Verboden gebruik

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:

  • a. een gebruik van de gronden voor onderbouw, anders dan ten behoeve van een woning;
  • b. een gebruik van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • c. een gebruik van de gronden, gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwpercelen en bouwvlakken, als paardenbak;
  • d. een gebruik voor (detail)handel, met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen als ondergeschikte nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;
  • e. een gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein, groepskampeerterrein en/of natuur-kampeerterrein;
  • f. een gebruik voor motor-, water- en modelvliegtuigsport;
  • g. een gebruik voor een seksinrichting.

tenzij dat gebruik uitdrukkelijk in overeenstemming is met de betreffende bestemming dan wel op de betreffende gronden in of krachtens het plan is toegestaan.

9.2 Gebruik ten behoeve van aan huis verbonden beroep

Voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep mag ten hoogste 60 m² van de oppervlakte van de woning en de bijgebouwen worden gebruikt, mits:

  • a. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • b. het gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van het gebied;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • d. geen detailhandel wordt uitgeoefend, anders dan in de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • e. de activiteiten geen duurzame ontwrichting veroorzaken van de bestaande distributieve voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg hebben; bedrijfsactiviteiten die normaliter in een winkelcentrum of winkelstraat worden uitgeoefend zijn niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag is bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken van het plan:

  • a. ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m² en een maximale goothoogte van 3 meter, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  • b. voor het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen, voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • c. voor het overschrijden van de op de plankaart en in de voorschriften aangegeven maten, minimale en maximale afmetingen van bebouwing met maximaal 10%;
  • d. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van palen en masten, met een bouwhoogte van maximaal 15 meter, mits de noodzaak in het kader van de bedrijfsvoering wordt aangetoond.

10.2 Criteria

Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 10.1 worden niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de woonsituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1, sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 11.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 11.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels Bestemmingsplan Omgeving Oude Nijkerkerweg 23".