Plan: | Oude Nijkerkerweg 129-57, Ermelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPonijkerkerw12957-0401 |
Sinds 1 januari 2019 heeft het rijk financiering beschikbaar gesteld voor de 'uitkoopregeling woningen onder een hoogspanningsverbinding', gemeenten kunnen gebruik maken van deze financiering om woningen uit te kopen die onder hoogspanningsverbindingen staan indien deze verbindingen niet in aanmerking komen voor verplaatsing of ondergrondse aanleg. Na uitkoop van een woning is het aan de gemeente om uiterlijk 15 juli 2027 te voldoen aan de verplichting om de woonbestemming te verwijderen.
Naar aanleiding van de uitkoopregeling heeft de gemeente Ermelo de recreatiewoning, met aanduiding 'permanente bewoning', aan de Oude Nijkerkerweg 129-57 uitgekocht. Deze recreatiewoning bevindt zich onder een hoogspanningsverbinding en is om die reden niet meer geschikt voor permanente bewoning.
Het plangebied maakt deel uit van het 'Facet bestemmingsplan recreatieterreinen permanente bewoning', dat als aanvulling geldt op het onderliggende (moeder) bestemmingsplan 'Recreatieterreinen'. Binnen het facet bestemmingsplan is deze locatie bestemd met de aanduidingen 'dove gevel' en 'permanente bewoning'. Binnen het onderliggende bestemmingsplan is deze locatie bestemd als 'Recreatie – Verblijfsrecreatie 1'. Door gebruik te maken van de uitkoopregeling moet voldaan worden de bijbehorende verplichting tot het verwijderen van de woonbestemming. Het voorliggende plan voorziet in die verplichting.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan de Oude Nijkerkerweg 129-57 en staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie I, nummers 4552. Het oppervlak bedraagt in totaal 530 m². De ligging en begrenzing zijn weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het 'Facet bestemmingsplan recreatieterreinen permanente bewoning' dat als aanvulling geldt op het onderliggende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen'. Binnen het facet bestemmingsplan is deze locatie bestemd met de aanduidingen 'dove gevel' en 'permanente bewoning'. Binnen het onderliggende bestemmingsplan is deze locatie bestemd als 'Recreatie – Verblijfsrecreatie 1'.
Figuur 1.2 geeft een uitsnede van het facet bestemmingsplan weer en figuur 1.3 geeft een uitsnede van het onderliggende moederplan weer. De gronden in het plangebied zijn in het moederplan bestemd voor 'Recreatie – verblijfsrecreatie 1' en heeft in het facet bestemmingsplan de aanduiding 'permanente bewoning. Daarnaast bevat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkings-, wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheden om de aanduiding 'permanente bewoning' te verwijderen.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Facet bestemmingsplan recreatieterreinen permanente bewoning" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Recreatieterreinen" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Het is noodzakelijk de bestemming ter plaatse van het plangebied te herzien om zo te voldoen aan de verplichting van de uitkoopregeling om permanente bewoning juridisch-planologisch onmogelijk te maken en te verankeren.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met het beleid. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie I nummer 4552 en heeft een omvang van circa 530 m2. In de huidige situatie staat binnen het plangebied een recreatiewoning die voor permanente bewoning gebruikt kan worden. Het plangebied wordt aan de achterzijde begrensd door een agrarisch perceel en aan beide zijkanten begrensd door recreatiewoningen. Naastgelegen recreatiewoningen zijn gelijk aan de recreatiewoning die zich binnen het plangebied bevindt maar dan wel zonder de mogelijkheid tot permanente bewoning. Aan de voorzijde wordt het plangebied begrensd en tevens ontsloten door de Oude Nijkerkerweg. Over de recreatiewoning hangen hoogspanningskabels van de hoogspanningsverbinding Ede - Harderwijk. In figuur 2.4 is de ligging en begrenzing weergegeven.
Figuur 2.4: ligging en globale begrenzing van het plangebied
In de beoogde situatie vinden geen wijzigingen aan de (bestaande) fysieke situatie plaats. Doordat er hoogspanningskabels over het plangebied hangen is het niet meer wenselijk om permanente bewoning mogelijk te maken op deze locatie, daarom zal dat niet meer mogelijk zijn. Dit is enkel een juridisch planologische wijziging. In de beoogde situatie is uitsluitend recreatief niet-permanent gebruik toegestaan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). De ladder bestaat niet meer uit drie treden. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Doorwerking plangebied en conclusie
Bij het voorgenomen plan is geen sprake van een fysieke (stedelijke) ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is geen sprake van strijdigheid met rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Er vindt geen stedelijke ontwikkeling plaats en daarom vormt de ladder geen probleem. De SVIR vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee bovengenoemde nationale belangen gemoeid zijn en die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor het onderhavige plan.
Sinds 1 januari 2019 biedt het Rijk financiering aan gemeenten om woningeigenaren van woningen die onder hoogspanningsverbindingen staan uit te kopen. De uitkoopregeling is een tegemoetkoming aan de maatschappelijke wens om bewoners de mogelijkheid te geven om niet langer onder een hoogspanningsverbinding te hoeven wonen. Gemeenten kunnen, op verzoek en in overleg met woningeigenaren, aanspraak maken op de regeling mits de woning ervoor in aanmerking komt.
Woningen komen in aanmerking voor de uitkoopregeling indien deze op 1 januari 2017 en op het moment van aanvraag:
Hierbij gaat het om de volle breedte van de draden tussen de masten, inclusief de buitenste draad, ook als dat een bliksemdraad is. De woning hoeft dus niet volledig onder de draden te staan, een klein gedeelte van de woning volstaat. Wel moet de gehele woning of een gedeelte van een woning onder de draden liggen, de regeling is niet van toepassing op bijgebouwen of andere gebouwen die niet aan te merken zijn als woongebouw.
Indien de woning in aanmerking komt kan de gemeente de bewoners uitkopen. Het is dan aan de gemeente om na aankoop een passende invulling te vinden voor het pand anders dan wonen.
Doorwerking plangebied
De locatie voldoet aan de voorwaarden, want de woning ligt (deels) onder de hoogspanningsverbinding Ede - Harderwijk (150 kV). Er is dus gebruik gemaakt van de uitkoopregeling. Na uitkoop van de bewoner is ervoor gekozen om door middel van een nieuw bestemmingsplan 'permanente bewoning' n iet meer mogelijk te maken op deze locatie.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, geactualiseerd op december 2018, vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomst bestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie in het kader van een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland zeven ambities gedefinieerd. Om deze ambities naar beleid te kunnen vertalen is er per ambitie een aanpak geformuleerd.
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde, veilige, schone en welvarende leefomgeving. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Ter bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op innovatie en duurzaamheid om deze aspecten toekomstbestendig te maken. Bij ruimtelijke initiatieven is het de uitdaging om een match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen.
Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie. Navolgend worden de regels die van toepassing zijn op het plangebied behandeld.
Recreatiewoningen
Ten aanzien van het aspect recreatiewoningen is het volgende voorschrift (artikel 2.4 van de omgevingsverordening) opgenomen:
Doorwerking in het onderhavige plan
In het regionale programma 'vitale vakantieparken' is het verbod op permanente bewoning een van de uitgangspunten dat als kader dient voor de gemeentelijke uitwerking van het regionale programma in het projectplan kwaliteitsimpuls verblijfsrecreatie. Hiermee voldoet het onderhavige plan aan artikel 2.4 van de omgevingsverordening. Naast de omgevingsvisie en de omgevingsverordening hanteert de provincie Gelderland ook de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik, echter is die in dit geval niet aan de orde omdat er geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Eind juni 2013 is door de Provinciale Staten van Gelderland een regiocontract vastgesteld waarvan dit programmaonderdeel uitmaakt. Het regiocontract verbindt 8 Noord Veluwse gemeenten, de provincie, ondernemers en vele anderen om samen te werken, om zo doormiddel van een gezamenlijke en integrale aanpak de kwaliteit en uitstraling van de verblijfsrecreatie te verhogen en het voorkomen en/of beëindigen van ongewenste situaties op vakantieparken.
Het programma loopt sinds 2013 en heeft veel opgeleverd voor de betrokken partijen, dit is terug te zien in het 'Bestuursakkoord Vitale Vakantieparken 2017-2021' waarin de samenwerking bestendigd is. Inmiddels is het programma verder ontwikkeld en is de samenwerking gegroeid. Eind 2019 is dan ook een nieuw programmaplan opgesteld voor de 11 Veluwse gemeenten die onderdeel uitmaken van het programma. Dit recente programmaplan zal nu verder belicht worden.
Programmaplan vitale vakantieparken 2019-2022.
Vanuit het bestuursakkoord kwam de wens naar voren om 'door te willen pakken', om die reden is het programmaplan voor 2019-2022 opgesteld. Deze wens is terug te zien in de richting van het programmaplan, namelijk: doorgaan, maar beperk en versterk.
Doorwerking in het onderhavige plan
De gemeente Ermelo heeft een projectplan kwaliteitsimpuls verblijfsrecreatie vastgesteld (zie paragraaf 3.4.1), waarin het programma vitale vakantieparken nader is uitgewerkt.
Het projectplan kwaliteitsimpuls verblijfsrecreatie (vastgesteld september 2013) geeft richting aan de Ermelose invulling van het regionale project Vitale Vakantieparken. In het projectplan is deze invulling opgedeeld in een twee sporen aanpak: het beleidsspoor en het uitvoeringsspoor. De toekomstvisie op de verblijfsrecreatie in Ermelo is de voornaamste bouwsteen in het beleidsspoor. Het uitvoeringsspoor is voornamelijk uitgewerkt in het projectplan zelf.
Beleidsspoor
Toekomstvisie op de verblijfsrecreatie in Ermelo vormt de voornaamste bouwsteen voor de later op te stellen beleidsproducten zoals bestemmingsplan(nen) en een handhavingsstrategie. Het doel van de visie is om een stimulerend en richtinggevend toetsingskader te bieden, voor zowel marktpartijen als de gemeente. Het streefbeeld is onder andere dat er recreatieve parken komen puur voor verhuur en niet-recreatieve parken komen voor eventuele woningparken.
Uitvoeringsspoor
In het Projectplan is het uitvoeringsspoor uitgewerkt door een combinatie van een sectorale, gebiedsgerichte en een individuele/park aanpak. Het uitvoeringsspoor legt de focus voornamelijk op clusters aan vakantieparken verdeeld over de gemeente. Daarbij wordt er onderscheidt gemaakt in vijf verschillende werkzaamheden, verschillend per gewenste aanpak. Een van de werkzaamheden is handhaving, daarbij wordt, onder ander, ingegaan op 'hoe om te gaan met permanente bewoning' omdat dit niet altijd wenselijk wordt geacht.
Doorwerking in het onderhavige plan
Binnen het beleidsspoor en het uitvoeringsspoor is het niet meer wenselijk om permanente bewoning van bungalows, stacarvans en recreatiewoningen te hebben. Het streven is dan ook naar vermindering van deze soorten van permanente bewoning die in het verleden zijn ontstaan. In het onderhavige plan wordt hier uitvoering aan gegeven en het voornemen past dan ook binnen het projectplan kwaliteitsimpuls verblijfsrecreatie.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving (w.o. wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap), zorg en recreatie en toerisme.
Op de visiekaart hieronder (figuur 3.1) is het plangebied Oude Nijkerkerweg 129-57 aangeduid met de blauwe pijl. Het plangebied is niet aangeduid of nader benoemd in de structuurvisie. Op te merken is dat de Oude Nijkerkerweg de aanduiding hoofdfietsroute heeft, dit is ter bevordering van snel en gemakkelijk fietsverkeer tussen de kernen.
Figuur 3.1: uitsnede van de visiekaart
Doorwerking in het onderhavige plan
Het onderhavige plan wordt niet beïnvloed door de structuurvisie omdat het plangebied niet aangeduid is en het plan geen impact heeft op omliggende gebieden.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (hierna LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hieronder wordt het planvoornemen aan getoetst aan het LOP. In figuur 3.5 is de ligging van het plangebied met een blauwe pijl aangegeven.
Figuur 3.5 ligging in visiekaart Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten 2011-2021
Zoals in figuur 3.5 is te zien, ligt het plangebied in bos- en heidelandschap en in dit geval hoofdzakelijk boslandschap. Dit landschap kenmerkt zich door groot aaneengesloten bosgebieden met grote open ruimten van heidegebieden en kleine open ruimten van dorpen. Het is een gesloten bosgebied met daarbinnen kleinschalige agrarische percelen. Nabij het plangebied bevindt zich nog een instellingsterrein met landschappelijke waarden, ondanks dat er in het landschapsontwikkelingsplan niets genoemd staat over deze aanduiding is uit de structuurvisie landgoed Veldwijk & De Hooge Riet te achterhalen dat het gaat om de zorginstelling GGZ centraal. Deze zorginstelling ligt verborgen binnen het bosrijke landschap.
Doorwerking in het onderhavige plan
Het onderhavige plan verandert niets aan de fysieke situatie van het plangebied, daardoor heeft het plan geen impact op het landschapsontwikkelingsplan.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zou normaliter moeten worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'. In het voorgaande bestemmingsplan was op deze locatie sprake van een gevoelige bestemming (omdat sprake was van permanente bewoning), in het voorliggende plan is er sprake van een minder gevoelige bestemming (omdat de woning nu puur als vakantiewoning kan worden gebruikt en dit een minder gevoelige bestemming is dan permanente bewoning) terwijl er geen nieuwe fysieke realisatie plaats vindt. Dit heeft tot gevolg dat het woon- en leefklimaat verbeterd ten opzichte van de voorgaande situatie, ondanks dat permanente bewoning niet meer mogelijk is binnen het voorliggende plan. Daarnaast worden omliggende bedrijven door dit bestemmingsplan in ieder geval niet in hun bedrijfsmogelijkheden beperkt.
Veel ruimtelijke plannen hebben te maken met geluid; als ontvanger van geluid of als veroorzaker van geluid. Het aspect geluid wordt geregeld in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving omtrent het aspect geluid betreffen:
Het begrip 'geluidgevoelige objecten' is in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer bepaalt. De Wet geluidhinder maakt onderscheid in de volgende drie categorieën:
In de Wet milieubeheer wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar deze wet gaat wel uit van dezelfde objecten. Als middels een plan een geluidsbron of een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt, of een uitbreiding van een geluidsbron of een geluidgevoelig object plaatsvindt, dan is een toetsing in het kader van geluid nodig. Voor voorliggend plan is getoetst aan de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening, daaruit kwam naar voren dat verder onderzoek niet nodig is aangezien er geen sprake is van de realisatie of uitbreiding van een geluidsbron. Tevens neemt de mate van gevoeligheid van de in het plangebied aanwezige functies af.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. In het geval van het voorliggende plan is er geen sprake van de realisatie van een woning of een ander soort (fysiek) gebruik van de bodem, daarom is een bodemonderzoek niet nodig geacht.
De versnippering van de erfgoed wetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is er op gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2022 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Erfgoedverordening 2018 gemeente Ermelo
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Navolgend volgt een beoordeling van het onderhavige plan.
Cultuurhistorie
Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het deelgebied geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vinden geen fysieke veranderingen plaats en worden dus geen waarden en karakteristieken van de omgeving aangetast.
Archeologie
Het plangebied is gelegen binnen een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde waarin een onderzoek uitgevoerd moet worden indien er vergravingen plaatsvinden met een oppervlak groter dan 100 m2 en over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 30 cm. Deze norm wordt in het plangebied niet overschreden. Het uitvoeren van een onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de Ermelo vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Volgens de provinciale risicokaart, ligt er in de nabijheid van het plangebied een buisleiding. Langs de Oude Nijkerkerweg bevindt zich een buisleiding die mogelijk gebruikt wordt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De (bestaande) fysieke situatie van het plangebied verandert niet en er wordt geen (beperkt) kwetsbaar object gerealiseerd waardoor dit geen gevolgen heeft op de aanwezigheid van de buisleiding.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Het uitvoeren van een 'quickscan Natuur' en/of een stikstofberekening is niet noodzakelijk aangezien de bestaande fysieke situatie behouden blijft. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:
Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van de Wm zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.
Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:
Ook als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.
Besluit NIBM (Niet in betekenende mate bijdragen)
De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waar de Regeling NIBM niet op van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.
Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:
In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM project:
Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:
De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende norm overschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
De wetgeving omtrent luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor het voorliggende plan aangezien de bestaande fysieke situatie behouden blijft en er dus geen sprake is van een (nieuwe) ontwikkeling of realisatie.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
In het voorliggende plan is er geen sprake van ontwikkelingen die invloed hebben op verkeer(stoename) of waardoor extra parkeerplaatsen nodig zijn waardoor geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoering.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
In voorgaande paragrafen zijn diverse milieuaspecten onderzocht en is aangegeven welke invloed deze hebben op het plan. Gebleken is dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgeslote, om die reden wordt een aanmeldnotitie MER niet noodzakelijk geach. Het aspect MER is vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied als geheel, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.
Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming.
De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
Eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
Eisen waaraan het gebruik moet voldoen (terreinbehoeft, parkeernorm, etc.);
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is
opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordening regelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Hieronder volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende dubbel- en enkelbestemmingen.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Dit is de enige enkelbestemming binnen het plangebied. Binnen deze bestemming is het toegestaan een recreatiewoning te realiseren binnen het aangeduide bouwvlak. De bestaande recreatiewoning past binnen deze bestemming en bijbehorend bouwvlak. Voor het maximaal toegestane oppervlakte van een recreatiewoning geldt dat indien er een hoge dichtheid recreatiewoningen in een gebied zijn, de oppervlakte van de recreatiewoningen lager ligt. Doormiddel van een specifieke bouwaanduidingen worden de hoge dichtheid.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Gronden rond de bovengrondse hoogspanningsverbinding Ede - Harderwijk (150 kV) hebben de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding". De dubbelbestemming zorgt voor de bescherming van een specifiek belang naast de eigenlijke bestemming die rust op de gronden.
Waarde - Archeologie
Ter bescherming van gronden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben deze gronden de dubelbestemming "Waarde - Archeologie".De dubbelbestemming zorgt voor de bescherming van een specifiek belang naast de eigenlijke bestemming die rust op de gronden.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het voorliggende plan beperkt enkel de bestaande situatie doormiddel verwijderen van de voorheen toegekende aanduiding 'Permanente bewoning'. In het voorliggende plan is op basis van het Bro geen sprake van een bouwplan, in een dergelijk geval is een grondexploitatieregeling niet van toepassing. Het bestemmingsplan wordt dan ook economisch uitvoerbaar geacht.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.
Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het ontwerpbestemmingsplan is ook naar het waterschap verstuurd.
PM
De procedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft van 22 oktober 2020 tot en met 2 december ter inzag gelegd, gedurende die periode is een zienswijze naar voren gebracht bij de gemeenteraad. Op basis van die zienswijze is het plan gewijzigd vastgesteld.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.