Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Kruising Hamburgerweg - Dirk Staalweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPkruisingHamburgD-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Ermelo is voornemens de bestaande kruising Hamburgerweg - Dirk Staalweg her in te richten. Dit vloeit voort uit het programma voor 2014-2020 van de Actualisatie GVVP Ermelo van 25 september 2013. Ten behoeve van de herinrichting zijn inrichtingsvarianten verkend en voorgelegd aan omwonenden. Bij de gekozen inrichtingsvariant verbetert:
  • de verkeersveiligheid,
  • de verkeersafwikkeling en
  • de oversteekbaarheid van de Hamburgerweg voor fietsers.
Aangezien de realisatie op basis van het geldende bestemmingsplan Kom Ermelo niet mogelijk is, is het nodig een ruimtelijke procedure te doorlopen. Deze partiële bestemmingsplanherziening betreft uitsluitend een aanpassing van de verbeelding en vormt daarmee de juridische basis voor het kunnen vergunnen, aanleggen en beheren van de nieuwe kruising.
  
1.2 Ligging en begrenzing
De kruising Hamburgerweg - Dirk Staalweg ligt binnen de bebouwde kom in het zuiden van Ermelo. In onderstaande afbeeldingen zijn de locatie en de huidige inrichting aangeduid. De Dirk Staalweg vormt de verbinding naar het centrum aan de noordzijde van de kruising. Aan de zuidzijde van de kruising is de Paul Krugerweg de route naar onder meer het Groevenbeek College. De Dirk Staalweg en Paul Krugerweg vormen samen een primaire fietsroute. De Hamburgerweg verbindt de N303 met het bedrijventerrein Kerkdennen in oostwestelijke richting.
 
Afbeelding 1. Ligging in omgeving    
Afbeelding 1. Ligging plangebied in omgeving (bron: Google Maps).
 
Afbeelding 2. Bestaande inrichting kruising, openbaar gebied is geel gearceerd (bron:Geoviewer ERM)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Kom Ermelo, vastgesteld op 23 januari 2013. De bestaande kruising heeft daarbij de bestemming Verkeer. Herinrichting van de kruising is hier niet strijdig met de bestemming.
 
Afbeelding 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor de complete herinrichting van de kruising is in totaal echter ca. 45 m2 meer ruimte nodig ten opzichte van het bestaande ruimtebeslag. Aan de zuidwestzijde van de bestaande kruising gaat het om ca. 27 m2  met de bestemming Tuin, die behoort bij Hamburgerweg 77. Daarnaast gaat het om ca. 18 m2 met de bestemming Tuin behorend bij het perceel Dirk Staalweg 89, die aan de noordoostzijde van de bestaande kruising ligt. Ook bij de percelen Hamburgerweg50 en 52 is verkeer geprojecteerd over marginale delen met de bestemming Tuin (2 x 2 m2) . Deze gronden zijn bestemd voor:
"tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, privésportvoorzieningen zoals zwembaden en tennisbanen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en erven en gebouwen ten dienste van de naastgelegen woonbestemming." 
De inrichting en het gebruik van deze gronden ten dienste van de doorstroming van het verkeer is dus niet toegestaan. Om de beoogde herinrichting van de kruising te kunnen toestaan, is het nodig deze partiële bestemmingsplanherziening vast te stellen, waarin netgenoemde gronden de bestemming Verkeer krijgen. Uitwerking hiervan vindt plaats door uitsluitend de verbeelding aan te passen, zodat voor deze gronden ook de bestemming Verkeer komt te gelden. De regels van het moederplan "Kom Ermelo" blijven onveranderd van toepassing.
  
Voor het plangebied geldt aanvullend de dubbelbestemming Waarde - Archeologie H.  De voor 'Waarde - Archeologie H' aangewezen gronden zijn (...) tevens bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Ter bescherming hiervan is het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig (voorheen: aanlegvergunning). Het gaat om: 
a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
f. het scheuren van grasland.
 
De omgevingsvergunning "mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen".
 
In deze bestemmingsplantoelichting wordt in paragraaf 4.4. hierop nader ingegaan. De dubbelbestemming blijft onverminderd gelden.
 
1.4 Werkwijze en opzet van toelichting
In hoofdstuk 2 is het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie van het plangebied komen in hoofdstuk 3 aan bod. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de uitvoerbaarheid met aandacht voor de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid, Provinciaal en Regionaal beleid
De (her)inrichting van de kruising is gelet op de ligging, schaal en omvang een gemeentelijke aangelegenheid. Het raakt in ruimtelijke zin niet aan rijks- of provinciale belangen of doelen, zoals vervat in het actuele beleid van rijk of provincie. In hoofdstuk 4 komt per milieuthema het beleid van hogere overheden aan bod voor zover dit voor het plan relevant is.
2.2 Gemeentelijk beleid
2.2.1 Structuurvisie
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme. Qua verkeer en vervoer en infrastructuur zet de structuurvisie onder meer in op:
  • zo goed mogelijk begeleiden van verkeersstromen op het bestaande wegennet van Ermelo: autoverkeer geleiden waar het kan, beperken waar het moet;
  • stimuleren van fiets en openbaar vervoer;
  • terughoudendheid bij aanleg nieuwe infrastructuur.
Verder is vermeld dat de inspanning is gericht op het streven naar maximale doorstroming van west naar oost en dat de uitwerking hiervan in het GVVP plaatsvindt, zie paragraaf 2.2.2.
 
De Hamburgerweg is zo'n route van west naar oost. Een deugdelijke inrichting van de kruising draagt bij aan een goede doorstroming. Tegelijkertijd draagt de voorgenomen herinrichting bij aan het stimuleren van het fietsgebruik, want de kruising is ook een onderdeel van het primaire fietsnetwerk (Paul Krugerweg - Dirk Staalweg) en de verkeersveiligheid voor met name fietsers verbetert hierdoor.   
2.2.2 GVVP
Op moment van opstellen van dit bestemmingsplan is het GVVP opgevolgd door de "Actualisatie GVVP Ermelo, beleidsvisie 2025 en uitvoeringsprogramma 2014-2020" ( 15 oktober 2013). Hierin is vermeld dat uit de evaluatie bleek dat er al veel is bereikt, maar ook nieuwe thema's en wensen van onze burgers naar voren komen. Meer mensen ervaren negatieve kanten van het verkeerssysteem waaronder geluidoverlast en verminderde oversteekbaarheid.
 
Bij het thema bereikbaarheid is het doel van het beleid de geleiding van verkeersstromen, goede doorstroming van het (auto)verkeer en het vergroten van de bereikbaarheid van het centrum. Het (doorgaand) verkeer wordt zo veel mogelijk via gebiedsontsluitingswegen gefaciliteerd. Het fietsverkeer wordt sterk gestimuleerd als hét alternatief voor de korte afstand, waarbij het verbeteren van fietspaden en fietsenstallingen noodzakelijk is.
 
Op het gebied van verkeersveiligheid worden investeringen afgewogen afhankelijk van verkeersintensiteiten en het risicoprofiel. Ouderen en fietsers hebben prioriteit en er wordt ingezet op verkeerseducatie op scholen en voor senioren. De samenwerking met inwoners is voor het signaleren en oplossen van knelpunten belangrijk.
 
In het kader van leefbaarheid wordt sluipverkeer tegengegaan , worden parkeerproblemen opgelost en wordt openbare ruimte toegankelijker voor inwoners met een beperking. Overlast in de vorm van geluid-, fijnstof- en trilling wordt beperkt. Handhaving vindt plaats in samenwerking met de politie. Voor alle gebiedsonsluitingswegen in de bebouwde kom wordt een geluidcontourenkaart opgesteld.
 
Een aantal projecten zijn in het GVVP als prioritair project aangemerkt. Zo ook het Kruispunt Dirk Staalweg / Hamburgerweg / Paul Krugerweg: "Het doel van de herinrichting is het verbeteren van de veiligheid voor de vele (jonge) fietsers op dit kruispunt. De Paul Krugerweg is de toegangsweg naar een grote middelbare school en een grote voetbalvereniging. Tevens komt een nieuwbouwwijk aan het einde van de Paul Krugerweg en dat zal ook extra verkeer genereren". (deze wijk Groevenbeek Noord is inmiddels gerealiseerd).
   
Afbeelding 4. Uitsnede uit de Actualisatie GVVP, wegencategorisering.
 
In de Actualisatie GVVP Ermelo van 25 september 2013 is de aanpassing van de kruising opgenomen in het programma voor 2014-2020. Door Witteveen en Bos is in 2016 een variantenstudie opgesteld (zie bijlage 2 van deze bestemmingsplantoelichting) en in overleg met de omgeving heeft het college de keuze op de voorkeursvariant bepaald.
 
Afbeelding 5. Voorkeursvariant (bron: Variantenstudie kruispunt Hamburgerweg-Dirk Staalweg-Paul Krugerweg, onderbouwing voorgesteld ontwerp, 18 augustus 2016)
  
2.2.3 Ermelo Onbelemmerd en Zorgzaam (EOZ)
EOZ is het project waarmee de gemeente Ermelo zoveel mogelijk sociale en fysieke drempels voor de maatschappelijke integratie van verstandelijke en lichamelijke gehandicapten wil wegnemen. In het ontwerp voor de herinrichting van de kruising is dit verwerkt door te voorzien in zebrapaden, opstelruimte tussen de vluchtheuvels en verlaagde trottoirbanden.
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Huidige situatie
De kruising Hamburgerweg - Dirk Staalweg is zo ingericht dat het verkeer op de gebiedsontsluitingsweg Hamburgerweg voorrang heeft op het kruisende verkeer. Het profiel van de Hamburgerweg heeft twee rijbanen, fietssuggestiestroken en verhoogde trottoirs. Op diverse plaatsen vindt langsparkeren plaats en direct ten oosten van de kruising ligt een bushalte. Ter plaatse van de kruising zijn er vluchtheuvels van ca. 2 meter breed. Het wegdek op de kruising is groen geverfd om aandacht voor de verkeersveiligheid te vragen. Aangrenzend aan het wegprofiel liggen aan 3 van de vier zijden van de kruising tuinen, aan de zuidoostzijde ligt een openbaar groenveldje met enkele volwassen bomen. De Hamburgerweg wordt als gebiedsontsluitingsweg relatief druk bereden door vrachtverkeer van en naar Kerkdennen.
 
Afbeelding 6. Kruising vanaf de Hamburgerweg - oostzijde (bron: Google Street View)
 
De Dirk Staalweg en Paul Krugerweg zijn wegen met een 30 km/u-regime. Voetgangers kunnen gebruik maken van verhoogde trottoirs, voor het overige is de rijbaan voor gemengd verkeer. Plaatselijk vindt langsparkeren plaats en is er een smalle groenstrook met bomen. Bij de kruising is er een wit gemarkeerd vluchteiland met breedte van ca. 1,5 a 2,0 meter.
Deze wegen zijn als woonstraat relatief rustig, overige kruisingen zijn gelijkwaardig vormgegeven. Op specifieke momenten heeft deze primaire fietsroute piekintensiteiten van fietsers van en naar de scholen en sportvelden.
 
Afbeelding 7. Kruising vanaf de Paul Krugerweg (bron: Google Street View)
       
3.2 Toekomstige situatie
De vormgeving van het kruispunt Hamburgerweg-Dirk Staalweg-Paul Krugerweg voldoet niet meer aan het huidige gebruik. De groene coating en het afwaarderen van de Dirk Staalweg naar 30 km/u was voor een bepaalde periode een goede oplossing, maar inmiddels is het gebruik van het kruispunt gewijzigd. Door de toegenomen intensiteit van het (vracht)verkeer in combinatie met (schoolgaande) fietsers ontstonden knelpunten wat betreft de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling.
 
Ten opzichte van de bestaande situatie omvat de beoogde kruising ca. 45 m2 meer ruimtebeslag. Om de kruising te kunnen realiseren, is de aankoop van deze grond nodig. Deze gronden zijn in gebruik als tuin. Aan de zuidwestzijde van de bestaande kruising gaat het om ca. 27 m2 die die behoort bij Hamburgerweg 77 en in eigendom is van Uwoon. Daarnaast gaat het om ca. 18 m2 particuliere tuin behorend bij het perceel Dirk Staalweg 89, die aan de noordoostzijde van de bestaande kruising ligt. Ook bij de percelen Hamburgerweg50 en 52 is het plangebied geprojecteerd over marginale delen van de particuliere voortuinen die ten behoeve van de reconstructie worden aangekocht.
 
De nieuwe inrichting bevat op de kruising meer ruimte tussen de rijbanen. Hierdoor zijn er betere kansen voor de oversteekbaarheid, zowel voor afslaand verkeer op de Hamburgerweg als voor overstekende voetgangers en fietsers. Bovendien worden zebrapaden aangelegd. De rijbanen zullen niet opnieuw van groene coating worden voorzien nu de aandacht door de meer gebogen rijbaan wordt getrokken.
   
Afbeelding 8. Voorkeursvariant
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
 
4.1.1 Inleiding
 
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
In dit geval verandert uitsluitend het gebruik van smalle stroken tuin naar gebruik voor verkeer. Dit is een minder gevoelige bestemming. Bovendien worden de gronden verhard. Er is gelet op het historisch gebruik geen aanleiding te verwachten dat er sprake is van verontreinigingen. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is ten behoeve van dit plan niet nodig.
4.1.3 Milieuzonering
           
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. In onderhavig plan veranderen dergelijke afstanden niet, milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde functies. 
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Het plangebied betreft een verkeersweg, waarbij de situering van de wegas wordt aangepast. De afstand tussen de wegas en de gevels van bestaande geluidgevoelige bestemmingen verandert enigszins. In navolgende paragrafen wordt hierop nader ingegaan.
 
4.1.4.1 Wegverkeerslawaai: nieuwe weg nabij bestaande geluidgevoelige bestemming
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe weg nabij nieuwe en bestaande woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarde uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:   
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;  
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. De situering van de wegas is van belang.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
 
Vanwege de herinrichting van de kruising moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de woningen in die gevallen waarbij de wegas dichter bij de woningen komt te liggen. De herinrichting van de kruising heeft géén invloed op de verkeersintensiteit ter plaatse. Aangezien er sprake is van een geringe verschuiving van de wegas ter plaatse van de kruising, is in het kader van een zorgvuldige planvoorbereiding de geluidbelasting op gevels onderzocht. 
 
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De resultaten van het akoestisch onderzoek, dat door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe in opdracht van de gemeente Ermelo is uitgevoerd, zijn vervat in de rapportage "Akoestisch onderzoek reconstrustie kruising Hamburgerweg, Dirk Staalweg en Paul Krugerweg te Ermelo, rapport" (kenmerk Z-16-182845 d.d. 14 december 2016). Deze is opgenomen als bijlage 2 van deze bestemmingsplantoelichting.
Vanwege de herinrichting van de kruising is het in het kader van de Wet geluidhinder nodig te onderzoeken of de geluidbelasting op de gevels van woningen significant toeneemt. De modellering is door de ODNV uitgevoerd op basis van het gemeentelijk verkeersmodel met rekenprogramma Winhavik (versie 8.74) dat voldoet aan de Standaard Rekenmethode 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de Hamburgerweg, de Dirk Staalweg en Paul Krugerweg, waarbij als peiljaar 2016 en 2030 zijn gehanteerd. Vanwege het snelheidsregime is wettelijk gezien enkel voor de Hamburgerweg toetsing vereist. Uit de resultaten komt naar voren dat de geluidhinder op woningen niet significant toeneemt, zodat geen sprake is van een reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder. Formeel gezien zijn er geen maatregelen nodig. Het leefklimaat verandert vanwege de herinrichting van de kruising niet.
4.1.4.2 Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen
Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Amersfoort- Zwolle heeft een geluidzone van 600 meter. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo’n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarde uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Onderhavig plangebied ligt op bijna 800 meter afstand van de spoorlijn. Bovendien verandert de ligging van de gevels van geluidgevoelige bestemmingen met dit plan niet. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:       
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht. 
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
 
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
 
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de herinrichting van een bestaande kruising. De herinrichting leidt naar verwachting niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
    
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en de opslag van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dienen op dit moment de Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 
Onderzoeksresultaten
Aangezien de herinrichting van de kruising niet leidt tot een verandering in het aantal personen dat in het plangebied verblijft of tot een verandering bij risicobronnen, draagt het plan niet bij aan een toe- of afname van het persoonsgebonden risico en het groepsrisico ter plaatse. Nader onderzoek of een verantwoording is dan ook niet nodig. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze bestemmingsplanherziening.
4.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningsleidingen en leukemie bij kinderen tussen de 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico’s adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
 
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. De herinrichting van de kruising leidt niet tot veranderingen in het verblijf ter plaatse. Nader onderzoek is niet nodig.
4.1.8 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r). De activiteiten zijn onderverdeeld in: 
  1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.); 
  2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onder C van de bijlage bij het besluit m.e.r. en de activiteit een drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
 
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De relevante milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
               
4.2 Waterhuishouding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een  waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. In het kader van de watertoetsprocedure is het plan ter afstemming voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Door de behandelend ambtenaar, de heer Timmer, is in november 2016 gesteld dat een toename van 45 m2 aan verhard oppervlak dusdanig beperkt is dat dit naar verwachting niet tot problemen voor de waterhuishouding leidt en onderstaande standaard waterparagraaf volstaat.
 
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
 
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw"
heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Schoon hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
Afvalwater, niet zijnde ‘schoon’ hemelwater, aansluiten op het riool;
Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
Mogelijk is een watervergunning of melding nodig.
 
Verantwoordelijkheden
 
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen, adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG/RHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
 
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
     
4.3 Natuurwaarden
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
 
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
a.     Algemene soorten
Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
b.    Overige soorten
De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.  
c.     Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
a.     er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
b.     er is geen alternatief; en
c.     doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
 
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
 
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
 
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
 
Conclusie
De planontwikkeling vindt grotendeels plaats ter plaatse van reeds verhard terrein. In totaal is de aankoop van 45 m2 in cultuur gebrachte grond (tuinen bij woningen) met het plan gemoeid. Deze maken geen deel uit van de gebiedsbescherming. Evenmin is sprake van potentiële verblijfplaatsen voor beschermde soorten. Derhalve is een nader onderzoek danwel een ontheffing niet nodig. Wel geldt de algemene zorgplicht. 
4.4 Cultuurhistorie
4.4.1 Cultuurhistorische waarden
Wettelijk kader
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
 
In het plangebied en de nabije omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of structuren aanwezig. De wegenstructuur blijft behouden. De herinrichting van de kruising zorgt niet voor een aantasting van cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4.2 Archeologische waarden
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1998) en regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen.  
Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
 
Archeologisch beleid gemeente Ermelo
De gemeente Ermelo heeft in 2009 een beleidsnota archeologische monumentenzorg opgesteld. In deze nota is beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau en zijn het beleid en het instrumentarium van de gemeente op het gebied van archeologie afgestemd op de ontwikkelingen in het archeologisch bestel. Deze archeologische beleidskaart is vertaald naar het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie H’. Hier geldt dat er geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd of bestaande gebouwen mogen worden vergroot indien en voor zover het nieuwe gebouw of de uitbreiding groter is dan 100 m2, en daarvoor de grond dieper dan 0,3 meter wordt geroerd.    
 
In onderhavige bestemmingsplanherziening blijft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie H onverminderd gelden. Hiertoe is nader onderzoek niet nodig. De verwachting is dat ter plaatse van deze kruising de grond reeds is geroerd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de werkzaamheden die verband houden met de aanleg en herinrichting van het kruispunt, worden de potentiële archeologische waarden nader beschouwd.  
4.5 Verkeer en vervoer
Voor wat betreft het gemeentelijk verkeersbeleid en het vooronderzoek naar inrichtingsvarianten, wordt verwezen naar paragraaf 2.2.2 en bijlage 1 van deze bestemmingsplantoelichting.
 
Vanwege het plan verandert de verkeersintensiteit ter plaatse niet. Vanwege een geringe verplaatsing van de wegas heeft de Omgevingsdienst in het kader van de Wet geluidhinder in het geluidmodel berekend dat de geluidbelasting op de gevels van woningen niet significant wijzigt en geen maatregelen benodigd zijn.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat geen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. De herinrichting van de kruising vindt grotendeels plaats op gemeentelijk eigendom. De kosten hiervoor zijn op basis van het GVVP opgenomen in de gemeentebegroting. Ten behoeve van het plan is conform de begroting in totaal 45 m2 particuliere grond aangekocht. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
Deze partiële bestemmingsplanherziening betreft uitsluitend een aanpassing van de verbeelding. Het bestemmingsvlak Verkeer is marginaal verruimd ten koste van de bestemming Tuin.
 
De regels van het "moederplan" bestemmingsplan Kom Ermelo, vastgesteld d.d. 23 januari 2013 blijven onverminderd gelden. Alleen de regels die de naamgeving van het plan betreffen, zijn in deze partiële bestemmingsplanherziening daadwerkelijk gewijzigd. Dit zijn Artikel 1 Begrippen, lid 1 "plan" en Artikel 10 Slotregel. Voor de raadpleegbaarheid van dit plan zijn echter alle van toepassing zijnde regels van het moederplan opgenomen.
 
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:  
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
 
Bij de bestemmingsregels zijn alleen de regels van de bestemming Verkeer en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie H weergegeven. Voorts zijn de van toepassing zijnde inleidende, algemene, overgangs- en slotregels weergegeven. 
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1).  In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
 
Uitsluitend artikel 1.1. is met deze partiële bestemmingsplanherziening aangepast, voor het overige betreft het een weergave van de relevante regels uit het bestemmingsplan Kom Ermelo.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten één bestemming en één dubbelbestemming.
 
Voor onderhavig plangebied is alleen de bestemming Verkeer van toepassing, artikel 24 in het moederpan Kom Ermelo. Hierin is geregeld dat er wegen voor het doorgaande verkeer zijn toegestaan, paden, groen- en parkeervoorzieningen en water. Bouwwerken, zoals lichtmasten, mogen niet hoger zijn dan 10 meter.
 
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie H blijft in het plangebied gelden. Een omgevingsvergunning is nodig bij bouwwerken en werkzaamheden die groter zijn dan 100 m2 en dieper reiken dan 0,3 meter.
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
Voor de leesbaarheid van het plan zijn de relevante algemene regels en overgangs- en slotregels uit het moederplan opgenomen. Uitsluitend de slotregel met de naamgeving is voor deze partiële bestemmingsplanherziening gewijzigd.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
Voorafgaand aan deze bestemmingsplanherziening hebben informatieavonden plaatsgevonden met omwonenden uit de buurt, waarbij de reacties van omwonenden zijn betrokken in de besluitvorming voor de voorkeuzevariant van de kruising.
 
Informatieavond
Deze bestemmingsplanherziening is gelet op de geringe aard en omvang direct als ontwerp ter inzage gelegd, waarmee de formele bestemmingsplanprocedure is begonnen. Gedurende de terinzagelegging is het mogelijk om een zienswijze op het bestemmingsplan in te dienen.
 
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten en toezending aan die bestuursorganen blijft dan ook achterwege. Het standpunt van het Waterschap is reeds verwerkt in paragraaf 4.2 van deze bestemmingsplantoelichting.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 13 december 2016 tot en met 24 januari 2017. Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingebracht. Voor de beantwoording wordt verwezen naar de zienswijzennota, die is opgenomen als bijlage 3 van de bestemmingsplantoelichting. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.