Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Woningbouw Horsterweg/ Groene Allee
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPhorsterwg202t206-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Er is een verzoek ingediend waarin het perceel aan de aan de Horsterweg 204-206 wordt getransformeerd, er staat een woonboerderij met inpandig twee woningen en een kleine bedrijfsgebouw. Het bedrijfsgebouw ten westen van het perceel wordt gesloopt. Op de locatie van het bedrijfsgebouw wordt een nieuwe woning gerealiseerd, ten koste van één woning in de woonboerderij. De woonboerderij zal in dit bestemmingsplan als vrijstaande woning worden bestemd. Binnen dit perceel zijn planologisch 3 woningen mogelijk. Met de overgebleven woningcontingent wordt een woning gebouwd aan de Groene Allee.
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied betreft de percelen aan de Horsterweg 204-206 en aan de Groene Allee (perceel kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie G 6399 en 6401. De Horsterweg vormt een belangrijke ontsluitingsweg van Ermelo richtng de Rijksweg A28, de Groene Allee is een gebiedsontsluitingsweg van het park 's Heerenloo. Beide percelen vallen binnen de komgrenzen van Ermelo.
    
Afbeelding 1: locatie plangebied
  
1.3 Vigerend bestemmingsplan
De locatie aan de Horsterweg 204-206 ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Midden West en heeft de bestemming Wonen en Bedrijf. Binnen het bestemmingsplanvlak Wonen zijn drie woning mogelijk. Binnen de bestemming Bedrijven een bedrijfsgebouw.
 
De locatie aan de Groene Allee valt binnen het bestemmingsplan 's Heeren Loo en heeft de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschaps waarden. 
 
De realisatie van nieuwe woningen past niet binnen de bestemmingen van beide locaties. Derhalve is daarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
 
   
Afbeelding 2: Vigerende bestemmingsplannen Buitengebied Midden West (l) en 's Heeren Loo (r)
1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en
toekomstige situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de
uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de
milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan op de
maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.
 
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
 
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.
 
De Amvb ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
 
Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op
uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.1.2 Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen
van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari
2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze
wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
 
De boerderij en het bedrijfsgebouw aan de Horsterweg hebben geen cultuurhistorische waarde. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie hebben de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bestemmingsplan daarom geen negatieve invloed.
2.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Bij de eerste trede moet worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan hoeft de ladder niet toegepast te worden. Een stedelijke ontwikkeling kent volgens het Bro de volgende definitie:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen.
 
Voorliggend plan betreft een plan voor woningbouw. Echter in het plangebied worden dermate weinig woningen ontwikkeld (twee woningen verspreidt over twee locaties) dat uit jurisprudentie blijkt dat hier geen sprake is van een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro. Daarnaast wordt er woningcontingent-technisch geen woningbouw toegevoegd. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
 
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
 
• een duurzame economische structuur;
• het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat bij initiatieven voor functieverandering deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen.
 
Bij een initiatief in het buitengebied geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
 
Voorliggend plan voorziet in de sloop een bedrijfsgebouw van ca. 100m2. In het huidige bestemingsplan zijn er drie woningen mogelijk op het perceel aan de Horsterweg 204 en 206. Deze woningcontigenten worden verdeeld over twee andere locaties. Een aan de Horsterweg, in plaats van het bedrijfsgebouw en een aan de Groene Allee. De nieuw te bouwen woningen worden zo natuurlijk mogelijk ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context. Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
2.2.2 Omgevingsverordening
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
 
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
• een duurzame economische structuur;
• het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
 
Voorliggend plan voorziet in de sloop van een bedrijfsgebouw van circa 100 m2. Er vindt geen toevoeging van woningaantallen, De bestaande mogelijkheid van drie woningen wordt over twee locaties verspreid. De nieuw te bouwen woningen worden zo natuurlijk mogelijk ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context.
 
Woningbouwlocaties
Voor nieuwe woonlocaties geldt, dat deze slechts worden toegestaan wanneer deze passen binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave. Hiervoor zijn door Gedeputeerde Staten een Kwalitatief Woonprogramma en een kwantitatieve opgave wonen voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld (juli 2015). Onderhavig plan betreft de verplaatsing van een bestaande woning met bijbehorende voorzieningen. Er is derhalve geen toename van het aantal woningen aan de orde. Het plan heeft daardoor geen relatie met het kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogramma. Het plan past daarmee binnen deze afspraken.
 
Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het gebied versterken.
 
Het voorliggend plan voor woningbouw aan de Horsterweg en Groene Allee past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie Ermelo 2025.
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Bestaande situatie plangebied
In dit bestemmingsplan worden twee bouwlocaties aan elkaar gekoppeld. In dit hoofstuk zal de huidige situatie van beide locaties beschreven worden.
 
In oktober 2014 heeft het college besloten medewerking te verlenen voor het bouwen van een woning
aan de Horsterweg nabij 206, op de locatie van het bestaande bedrijfsgebouw. Op dit betreffende
perceel is één woning aanwezig, volgens het bestemmingsplan zijn er 3 woningen mogelijk. Doormiddel van deze overgebleven contingenten is de woning aan de Horsterweg, nabij 206, mogelijk. Dan blijft er nog één over, deze wordt ingezet voor het realiseren van een woning aan de Groene Allee, aansluitend op het perceel aan de Horsterweg 206.
 
De omgeving kenmerkt zich voornamelijk door bebouwingsclusters- en linten en door voornamelijk
burgerwoningen. Ten noorden en noordoosten van de planlocaties liggen de voorzieningenclusters van 's Heeren Loo en Groot Emaus. Ten westen ligt de bebouwingskern en ten zuiden ligt de Horsterweg, welke zich kenmerkt door lintbebouwing. Ten zuiden van de Horsterweg liggen recreatieterreinen. De omgeving bestaat uit een afwisseling van bosgebied en open agrarische landschappen.
 
Geschiedenis
Om de stedenbouwkundige structuren in het gebied te kunnen doorgronden, is de historische kaartendatabase geraadpleegd. Alleen het gebied rond de Horsterweg is meegenomen.
 
Afbeelding 6: Bebouwingsgeschiedenis Horsterweg e.o.
 
Uit bovenstaande uitsneden blijkt, dat de hoofdstructuren in het gebied zich voor de jaren '50 van de
vorige eeuw reeds gevormd hadden. Toen reeds was er sprake van een bebouwingscluster bij de kruising Horsterweg, Fokko Kortlanglaan en lintbebouwing langs de Horsterweg, alsmede een bebouwingsclustertje met bos op de hoek Horsterweg / Groene Allee. Eind jaren '501 begin jaren '60 van de vorige eeuw is het bebouwingscluster rond de Horsterweg / Fokko Kortlanglaan uitgebreid met enkele straten, waarvan de Dokter Schreurerlaan de voornaamste was. Destijds is de open long in het middengebied verkleind en is de basis gelegd voor een bebouwde kom van redelijke omvang, gecombineerd met verdichting van de lintbebouwing. Ook de zorginstellingen hebben zich vanaf die periode uitgebreid.
  
Afbeelding 7: Huidige situatie
  
In de jaren '70 en '80 vonden er relatief weinig stedelijke ontwikkelingen plaats. Wel hebben de
zorginstellingen zich uitgebreid en begonnen de recreatieparken met hun groei. Na die periode is het
relatief 'rustig' gebleven in het buurtschap, qua grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen. Her en der zijn er plukjes bebouwing geplaats, maar de groene long in het middengebied is altijd opengebleven.
De voornaamste stedenbouwkundige structuren zijn derhalve de 'bebouwde kom', de lintbebouwing en de openheid.
 
3.2 Toekomstige situatie plangebied
De woning aan de Groene Allee wordt op een bestaand grasveld gerealiseerd, binnen een bestaande groenstructuur. De woning wordt daarmee niet in het open gebied gebouwd, waardoor de openheid van aangrenzende open zone behouden blijft. Ter compensatie van de bouw van een woning zal op de locatie Horsterweg 204-206 een woonbestemming ingeleverd worden. Hierdoor wordt er derhalve geen woning toegevoegd in het buurtschap.
 
De nieuwe woning wordt gerealiseerd aan de Groene Allee en wordt ook duidelijk op deze weg
geprojecteerd, middels een positionering haaks op de weg en een eigen inrit. Het om te vormen
bedrijfsgebouw aan de Horsterweg deelt de inrit met de locatie Horsterweg 204-206, met in stand
houden van de karakteristieke bomenrij.
 
 
Bij bouw van de woning aan de Groene Allee wordt een bestaand cluster bebouwing op de hoek
Horsterweg / Groene Allee extra kracht bij gezet. Door de bouw van de woning direct ten noorden van de bestaande woning binnen een naar binnen gekeerde groenstructuur, wordt geen afbreuk gedaan aan de openheid van de groene long.
  
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
  
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het pan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage locatie Horsterweg (november 2015), opgesteld door Van der Poel milieuadvies BV en opgenomen in de bijlage (1) van deze toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. 
 
De onderzoekslocatie heeft een totale oppervlakte van ca. 400 m2. Op de locatie bevindt zich momenteel een diepvriesgebouw uit 1960. Uit het standaard historisch vooronderzoek (NEN 5725) blijkt dat op de onderzoeklocatie geen onder- en bovengrondse tanks aanwezig zijn, of zijn geweest. Voor zover bekend hebben op de onderzoekslocatie verder geen bodembedrijgende activteiten plaatsgevonden en zijn geen stoffen opgeslagen (geweest). Verder zijn op de onderzoekslocatie geen eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd en hebben, voor zover bekend, geen calamiteiten plaatsgevonden waarbij de bodem verontreinigd is geraakt. Perceel I 3751 is gelegen binnen de interventiewaarde contour van een mobiele grondwaterverontreiniging met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen. In 2014 is een eind- evaluatierapport opgesteld mbt de grondwatersanering. In de nabije omgeving is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondvitaal aan de Horsterweg 163. Tijdens dit onderzoek zijn in de boven- en ondergrond geen overschrijdingen aangetoond, in het grondwater is chroom boven streefwaarde aangetoond. Aan de Horsterweg 155 is door Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn dezelfde als het onderzoek aan de Horsterweg 163. In de boven- en ondergrond zijn geen overschrijdingen aangetoond, in het grondwater chroom boven streefwaarde.   
     
De onderzoeksopzet is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5740. Hierbij is de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV) gehanteerd. Daarnaast is de bovengrond (NEN 5707) geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
 
In MMI is geen aanwezigheid van asbesthoudend materiaal aangetoond.
 
De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht.
 
Milieuhygienisch zijn er naar onze mening geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
 
De gestelde hypothese dat de locatie als "niet-verdacht" beschouwd kan worden is niet juist gebleken op basis van het aangetoonde licht verhoogde gehalte aan zink in de bovengrond en de aangetoonde licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht gezien de geringe verhogingen.
 
De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in de bodem als "onverdacht" kan worden aangemerkt is juist gebleken.
 
Groen Allee 
In de rapportage locatie Groene Allee (november 2015), opgesteld door Van der Poel milieuadvies BV en opgenomen in de bijlage (2) van deze toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven.
 
De onderzoekslocatie heeft een totale oppervlakte van ca. 1050 m2. Uit het standaard historisch vooronderzoek (NEN 5725) blijkt dat op de onderzoeklocatie geen onder- en bovengrondse tanks aanwezig zijn, of zijn geweest. Voor zover bekend hebben op de onderzoekslocatie verder geen bodembedrijgende activteiten plaatsgevonden en zijn geen stoffen opgeslagen (geweest). Verder zijn op de onderzoekslocatie geen eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd en hebben, voor zover bekend, geen calamiteiten plaatsgevonden waarbij de bodem verontreinigd is geraakt. Perceel I 3751 is gelegen binnen de interventiewaarde contour van een mobiele grondwaterverontreiniging met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen. In 2014 is een eind- evaluatierapport opgesteld mbt de grondwatersanering. In de nabije omgeving is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondvitaal aan de Horsterweg 163. Tijdens dit onderzoek zijn in de boven- en ondergrond geen overschrijdingen aangetoond, in het grondwater is chroom boven streefwaarde aangetoond. Aan de Horsterweg 155 is door Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn dezelfde als het onderzoek aan de Horsterweg 163. In de boven- en ondergrond zijn geen overschrijdingen aangetoond, in het grondwater chroom boven streefwaarde. 
 
De onderzoeksopzet is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5740. Hierbij is de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV) gehanteerd. Daarnaast is de bovengrond (NEN 5707) geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
 
In MMI is geen aanwezigheid van asbesthoudend materiaal aangetoond.
 
De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht.
 
Milieuhygienisch zijn er naar onze mening geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
 
De gestelde hypothese dat de locatie als "niet-verdacht" beschouwd kan worden is niet juist gebleken op basis van het aangetoonde licht verhoogde verhoogde concentratie aan barium en zink in het grondwater. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht gezien de geringe verhogingen.
 
De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in de bodem als "onverdacht" kan worden aangemerkt is juist gebleken.
4.1.3 Geluidhinder
Omdat sprake is van bebouwing met een geluidgevoelige bestemming, dient de geluidbelasting
vanwege het wegverkeer getoetst te worden aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder.
 
Voor wat betreft het wegverkeer geldt dat voor bebouwing met een woonbestemming de
voorkeursgrenswaarde in alle gevallen 48 dB bedraagt.
 
Omdat, in het geval van de ontwikkellocatie aan de Horsterweg, sprake is van ‘vervangende’
nieuwbouw kan ontheffing worden verleend tot een geluidbelasting van maximaal 68 dB
(binnenstedelijke weg aanwezig, vervangende nieuwbouw).
Omdat, in het geval van de ontwikkellocatie aan de Groene Allee, sprake is van nieuwbouw
kan ontheffing worden verleend tot een geluidbelasting van 63 dB (binnenstedelijke weg
aanwezig, nieuwe woningen).
 
Berekening locatie Horsterweg (Bijlage 3)
De maximale geluidsbelasting Lden ten gevolge van de Horsterweg op de vervangende
nieuwbouw aan de Horsterweg bedraagt 52 dB op de maatgevende zuidwestgevel (inclusief
aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012). Hiermee wordt voor de Horsterweg niet voldaan aan de
voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
Wel wordt er voldaan aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 68 dB (binnenstedelijke
weg aanwezig, vervangende nieuwbouw).
Voor de nieuw te realiseren woning aan de Horsterweg dient met betrekking tot de
geluidbelasting ten gevolge van de Horsterweg een verzoek om een hogere waarde te worden
ingediend van maximaal 52 dB voor de maatgevende zuidwestgevel.
 
Berekening locatie Groene Allee
De maximale geluidsbelasting Lden ten gevolge van de Horsterweg bedraagt 43 dB op de
maatgevende zuidwestgevel van de ontwikkellocatie aan de Groene Allee. De geluidbelasting ten
gevolge van de Groene Allee zelf bedraagt ten hoogste 41 dB op de maatgevende
noordoostgevel (inclusief aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012). Hiermee wordt voor de Horsterweg en
de Groene Allee voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
Dit betekent dat de Horsterweg en de Groene Allee geen belemmering vormen voor de nieuw te
realiseren woning binnen de ontwikkellocatie aan de Groene Allee. Er is hier geen hogere waarde
procedure vereist.
 
Conclusie
Het onderdeel geluid vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanprocedure. Voor de locatie Horsterweg zal een procedure hogere grenswaarde geluid gevolgd worden. Deze loopt gelijk op met de bestemmingsplanprocedure.
 
4.1.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
 
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de inde wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbeter of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
 
Niet in betekende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
 
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
 
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
 
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
 
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
 
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van een 1 extra woning ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
4.1.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
 
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een
ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van risico’s vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd.
Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 
Conclusies uit het onderzoek (bijlage 4)
In opdracht van Aeres is door Windmill Milieu en Management een onderzoek uitgevoerd naar de risico’s ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen. Aanleiding voor het onderzoek is de ontwikkeling van een plan aan de Horsterweg/Groene Allee in Ermelo. De initiatiefnemer wenst een bestaand bedrijfsgebouwtje te vervangen door een woning en wil daarbij aan de Groene Allee
nog een woning realiseren. Het plangebied is gelegen in de (directe) nabijheid van enkele transportassen waarvoor het aspect externe veiligheid onderzocht dient te worden.
 
Onderzocht is of buisleidingen en overige transportassen een belemmering vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied. Tevens is bepaald welke effecten de plannen hebben op de hoogte van het groepsrisico van de betreffende buisleidingen. De berekeningen hebben overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA.
 
Uit de inventarisatie volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden 10-6-risicocontour van een buisleiding. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied voor externe veiligheid van de buisleiding 2155-leiding-A-510-deel-1 zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleiding is bepaald. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van andere buisleidingen.
 
Na realisatie van het plan (twee woningen) neemt het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de genoemde aardgastransportleiding toe. Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie blijkt dat de planrealisatie niet leidt tot een toename van de hoogte van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden.
 
Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie ter plaatse van de planlocatie Horsterweg-Groene Allee te Ermelo.
 
In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een beperkte verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.
 
Tevens bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Zwolle-
Amersfoort en wegvak G61 van de A28.  De beperkte verantwoordingsplicht geldt tevens voor de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Zwolle-Amersfoort en de A28.
4.2 Waterhuishouding
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
 
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
 
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
  • Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
  • Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
  • De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
  
4.3 Natuurwaarden
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
 
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
 
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
 
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
 
a. Algemene soorten. Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
b. Overige soorten. De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
c. Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen.
 
De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
2. er is geen alternatief; en
3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
 
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
 
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
 
Conclusies uit het onderzoek (bijlage 5)
Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern van Ermelo en betreft een leegstaand bedrijfsgebouw, een weiland en een klein deel van een bosschage. Het plangebied is gelegen op circa 600 meter van het GNN, maar niet nabij (binnen een straal van 2.000 meter) een Natura2000-gebied.
 
De aanleiding voor het uitvoeren van onderhavige quickscan is de gewenste realisatie van twee woningen en een bijgebouw. In dit kader zal een bestaande schuur worden omgebouwd tot woning en zullen een woning en bijgebouw nieuw worden gebouwd. Hiervoor dient het bestaande bouwblok te worden vergroot. Er worden geen opstallen geamoveerd of oppervlaktewateren gedempt. Voor de toerit naar de nieuwe woning zullen enkele groenstructuren/ bomen worden gerooid. De ingrepen vallen binnen de Flora- en faunawet onder het belang j: de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Onderhavige quickscan is gebaseerd op een bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 29 september 2015 plaatsgevonden.
   
4.4 Cultuurhistorie
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft de locatie aan de Horsterweg en Groene Allee een lage archeologische waarden. De woning aan de Horsterweg wordt gebouwd op de locatie van de bestaande bedrijfsgebouw.
 
Afbeelding 6: Uitsnede Archeologische waardenkaart
 
Het uitvoeren van een onderzoek op deze planlocatie wordt daardoor niet als waarde- en zinvol gezien.
4.5 Verkeer en vervoer
Met voorliggend plan wordt een bedrijf beëindigd en de woonbestemming met 3 wooneenheden verdeel over twee locaties. Er worden geen extra woningen toegevoegd. In de nieuwe situatie komen op het perceel aand e Horsterweg 204-206 2 woningen en aan de Groene Allee komt één woning. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigbewegingen per dag. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor 12 motorvoertuigbewegingen per dag. Over het algemeen hebben bedrijven meer motorvoertuigbwegingen per dag dan een woning door verkeersbewegingen die worden veroorzaakt door medewerkers en bezoekers. 
 
Per saldo zal er minder verkeersbewegingen zijn in de nieuwe situatie. Problemen op de Horsterweg en Groene Allee worden daarom niet verwacht.
 
Parkeren
De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Parkeernota van de gemeente Ermelo. Een woning heeft een geprognosticeerde behoefte aan 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren wordt op eigen terrein gerealiserd. Op beide locaties is voldoende ruimte om aan de gemeentelijke parkeernorm te kunnen voldoen.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
 
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
 
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemers een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten twee bestemmingen.
 
Aan de voorzijde van de woningen ligt de bestemming 'Tuin' (artikel 3). Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen niet toegestaan.Wel is het binnen deze bestemming mogelijk om in-/uitritten te realiseren en er mag geparkeerd worden.
 
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen' (artikel 4). De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwblok. Met een aanduiding is het type woningen aangegeven. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en buiten het bouwblok.
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
In artikel 5 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in artikel 8 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Daarnaast omvat dit artikel een regeling voor aan huis verbonden beroepen. In artikel 8 zijn algemene afwijkingsregels opgenomen en in de Overige regels in artikel 9 is bepaald dat de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen van toepassing blijven.
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 10). Ten slotte bevat het plan een slotregel (artikel 11).
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
In het kader van overleg is het plan verzonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Men heeft aangegeven met het voorliggend plan in te stemmen. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending is daarom aan die bestuursorganen achterwege gebleven.
 
6.2 Zienswijzen
Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.