Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Hema en Groeneweg 48-50
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPhemagroeneweg-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
In het kader van de ontwikkeling van het Centrumplan Ermelo wordt het plein bij winkelcentrum De Enk herontwikkeld. Hiervoor is een gedeelte van het winkelpand van de HEMA benodigd. In ruil daarvoor kan het pand uitgebreid worden aan de westzijde. Even ten zuiden van de HEMA staan aan de Groeneweg 48-50 twee woningen. Deze woningen worden herontwikkeld tot 3 woningen (er komt één woning extra bij).
 
Omdat de uitbreiding van de HEMA en de ontwikkeling van de woning strijdig zijn met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen tussen winkelcentrum De Enk en de Groeneweg in het centrum van Ermelo. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
 
 
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Kom Ermelo, vastgesteld op 23 januari 2013. De afbeelding laat een uitsnede van het bestemmingsplan zien.
 
verplicht
 
Uitsnede bestemmingsplan met globale begrenzingen plangebied
  
Het pand van de HEMA heeft de bestemming Centrum. Hierbij zijn verschillende functies mogelijk, zoals detailhandel, dienstverlening, kleinschalige bedrijven, pensions en wonen. Er is bebouwing mogelijk met een maximale bouwhoogte van 15 meter en een maximale goothoogte van 10 meter. Verder geeft een functieaanduiding aan dat er ook op de verdieping detailhandel mogelijk is.
 
De woningen aan de Groeneweg hebben de bestemming Gemengd. Hierbij zijn naast wonen de functies dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige bedrijven en pensions mogelijk. Er is bebouwing mogelijk met een maximale bouwhoogte van 11 meter en een maximale goothoogte van 6 meter.
 
Voor het plangebied en de omgeving geldt tevens de dubbelbestemming Waarde - Archeologie H, die regels bevat ter bescherming van het archeologisch bodemarchief.
 
De uitbreiding van de HEMA past niet binnen de bestemming Verkeer. Ook past de ontwikkeling van 3 woningen niet binnen de bouwvlakken en de toegestane woningaantallen in de bestemming Gemengd. Om de plannen te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
 
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving en een beschrijving van de haalbaarheidsaspecten. Tevens worden hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de resultaten uit de procedure opgenomen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde, waarbij wordt ingegaan op haalbaarheidsaspecten zoals bijvoorbeeld milieu, beleid en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen dat in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tenslotte komen in hoofdstuk 5 de resultaten van het eerder genoemde overleg aan de orde.
     
Hoofdstuk 2 Het plan
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Ermelo ligt op de meest noordwestelijke flank van de Veluwse stuwwal. De bebouwde kom van Ermelo ligt op de grens tussen landschapstypen (Heide, Weide en Bos). Dit heeft de verdere opbouw van het dorp bepaald. Ermelo heeft in de 20ste eeuw een behoorlijke ontwikkeling doorgemaakt. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kent Ermelo een stormachtige ontwikkeling. Verschillende uitbreidingswijken worden gerealiseerd. Ook het historisch gegroeide dorpscentrum transformeert in de loop van de jaren tot een centrum met winkels, kantoren en dienstverlening.
 
In de jaren '70 wordt het winkelcentrum de Enk gerealiseerd, waar onderhavig plangebied deel van uitmaakt. Het winkelcentrum vormde een aanvulling op de winkels aan de historische straten in het centrum. De Groeneweg vormt één van de woonstraten die reeds vóór de Tweede Wereldoorlog bebouwd waren.
 
2.2 Bestaande ruimtelijke situatie
Zoals reeds eerder benoemd, maakt het plangebied onderdeel uit van het centrum van Ermelo. Het centrum biedt een mix aan verschillende functies, zoals winkels, woningen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, e.d. De bebouwing heeft ook een gevarieerd karakter, van kleinschalige woonbebouwing tot grootschalige winkelbebouwing. Op de luchtfoto is dit te zien.
 
verplicht
 
Luchtfoto met globale begrenzing plangebied
 
Het winkelcentrum De Enk is gerealiseerd in de jaren '70 en vormt samen met het noordelijk gelegen Pauwenplein het hart van het winkelgebied in Ermelo. Door de architectuur doet de Enk wat verouderd aan. De grote luifels en de krappe maatvoering van de loopgebieden zorgen voor een besloten karakter. Ook laat de beeldkwaliteit van het gebied te wensen over.
  
verplichtverplicht
Zijgevel pand HEMAEntree HEMA
 
De Groeneweg is een relatief rustige weg die voorzien is van vooral vrijstaande woonbebouwing. De twee bestaande woningen Groeneweg 48 en 50 zijn een restant van deze dorpsbebouwing. Een gedeelte van de bebouwing langs de Groeneweg is in het verleden gesloopt ten behoeve van parkeerruimte. Dit is ook het geval bij de parkeerplaats naast het plangebied. De ontstane ruimtelijke beeldkwaliteit laat te wensen over.
  
verplichtverplicht
Straatbeeld Groeneweg met woningen nr. 48 en 50Achterzijde woningen Groeneweg 48 en 50
 
De woningen Groeneweg 48 en 50 zijn voorzien van kleine tuinen (zie foto). De kavels worden omgeven door openbare ruimte (vooral parkeerplaatsen).
 
2.3 Ontwikkeling
De gemeente heeft het initiatief genomen tot herontwikkeling van het plein voor de HEMA. Hiervoor is het noodzakelijk dat de entree gewijzigd wordt en een deel van het pand wordt betrokken bij het plein. De eigenaar van het pand heeft besloten om mee te werken. In ruil daarvoor wordt de westzijde uitgebreid van het pand uitgebouwd, zodat er meer winkel- en magazijnruimte ontstaat. Dit gaat ten koste van de ruimte op parkeerplaats De Bree. Op de afbeelding is de ligging van de uitbreiding weergegeven.
 
verplicht
 
Projecttekening uitbreiding HEMA en uitbreiding tuinen Groeneweg 48-50
 
Door het aanpassen van de entree van het pand van de HEMA wordt de verbinding tussen De Enk en De Bree verbeterd. Delen van de aanwezige luifels zullen worden verwijderd, wat zorgt voor meer lucht en licht. Ook is de HEMA beter herkenbaar in het straatbeeld. Door de trekkracht van de HEMA op het publiek profiteren ook de andere winkels in de omgeving.
 
Op de afbeelding is ook te zien dat de tuinen van de woningen Groeneweg 48 en 50 worden uitgebreid. Dit zorgt ervoor dat de woonkwaliteit op deze locatie verbetert. Tevens biedt het ruimte om de woning Groeneweg 50 te herontwikkelen tot een twee-onder-één-kap-woning. De herontwikkeling van de woningen aan de Groeneweg biedt kansen voor een betere beeldkwaliteit en door de grotere tuinen een betere woonkwaliteit.
 
Door de beoogde uitbreidingen van de HEMA en de woningen aan de Groeneweg wordt er parkeerruimte ingeleverd. Dit is meegenomen in het plan tot herinrichting van het parkeerterrein de Bree. Hierbij wordt het parkeerterrein uitgebreid, waarmee het aantal parkeerplaatsen per saldo (ondanks de uitbreidingen van de HEMA en de woningen aan de Groeneweg) toeneemt (zie ook paragraaf 3.7). Er zijn daarmee voldoende parkeerplaatsen aanwezig om dit initiatief mogelijk te maken.
 
De verbouwing van het pand van de HEMA geeft een positieve impuls aan de beeldkwaliteit, zowel aan de zijde van de entree aan De Enk als de zijgevel aan de zijde van De Bree. De entree kan op een fraaie manier worden ingepast in het gebouw, wat een positieve impuls geeft aan de uitstraling van het plein. De gevel aan de zijde van De Bree heeft een fraaiere uitstraling dan de huidige gevel aan deze zijde van het gebouw. De gevel moet voorzien zijn van gevelopeningen en blinde gevels zijn niet toegestaan. In de regels van dit bestemmingsplan zijn nadere bepalingen voor de beeldkwaliteit opgenomen.
  
Hoofdstuk 3 Haalbaarheid
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan moet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten om zeker te stellen dat het bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk beleid op gemeentelijk niveau, maar ook dat van hogere overheden. Bij ontwikkelingen speelt de uitvoerbaarheid op basis van milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven een rol, evenals water, archeologie, flora en fauna en verkeer en parkeren en moet aangetoond worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
 
3.2 Beleid
3.2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
 
Gebiedsgericht
 
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
 
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
 
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
 
Ladder duurzame verstedelijking
 
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
 
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
  1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
 
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
 
Conclusie
 
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR. De afstand tot de Ecologische Hoofdstructuur van de Veluwe is voldoende groot dat er geen gevolgen te verwachten zijn.
 
In het initiatief wordt ten opzichte van de bestaande situatie één woning en winkelruimte toegevoegd. De toename is dermate klein dat het plan niet voorziet in een regionale behoefte en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is. Bovendien vindt de uitbreiding plaats in bestaand stedelijk gebied.
 
Gezien het bovenstaande staat het Rijksbeleid uitvoering van onderhavig initiatief niet in de weg.
 
3.2.2 Provinciaal beleid/regionaal beleid
Provinciale Structuurvisie Gelderland 2005 (inclusief uitwerkingen)
 
Het Streekplan Gelderland 2005, de Streekplanuitwerkingen Nationaal landschap, Kernkwaliteiten en omgevingscondities, Kwalitatief woonprogramma en Zoekzones stedelijke functies geven het ruimtelijk beleid van de provincie weer ten aanzien van de bovenstaande ontwikkelingen. Na de inwerkingtreding van de Wro is het Streekplan inwerking getreden als structuurvisie.
 
Het plangebied ligt in overig bebouwd gebied. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied (herstructurering, intensivering en revitalisering). Hiervoor is ondermeer een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte nodig door fysieke aanpassingen.
 
Provinciale verordening Gelderland
 
Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. De Ruimtelijke Verordening Gelderland voorziet hierin.
 
De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. De vigerende ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking voor wonen en werken hoofdzakelijk plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied. De verordening legt dit beleid van bundeling en intensivering vast door hiervoor voorschriften op te nemen. Bij de afzonderlijke voorschriften uit de verordening is in de artikel gewijze toelichting een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen.
 
Conclusie
 
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van de uitbreiding van een bestaand winkelpand en het mogelijk maken van 3 woningen in plaats van 2 bestaande woningen. De structuurvisie Gelderland en de ruimtelijke verordening geven geen specifieke aanwijzingen geven voor een dergelijk (klein) initiatief. Hiermee kan gesteld worden dat de structuurvisie en de verordening uitvoering van het initiatief niet in de weg staan.
 
3.2.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Ermelo 2025
 
Op 1 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Ermelo op grond van artikel 2.1 Wet ruimtelijke ordening structuurvisie ‘Ermelo 2025’ vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. In de visie zijn verschillende beleidsterreinen zoals onderwijs, huisvesting, natuur, zorg, ruimtelijke ordening, maatschappelijke zorg, enzovoort, zijn met elkaar in verband gebracht. Na afweging van verschillende belangen zijn er keuzes gemaakt over de gewenste ontwikkelrichting.
 
In de structuurvisie is het beleid voor de ontwikkeling van Ermelo tot 2025 opgenomen. De structuurvisie heeft een tweeledig doel. Enerzijds vormt de visie een ruimtelijk toetsingskader en een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Deze visie formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Anderzijds bevat de structuurvisie een ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. Dus welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden.
 
De Structuurvisie geeft dus de hoofdlijnen aan waarbinnen Ermelo op een verantwoorde manier kwaliteiten kan versterken (gebruikswaarde, belevingswaarde en toetsingswaarde). De Structuurvisie geeft een ruimtelijk, functioneel en sociaal economisch raamwerk voor veranderingen in bevolkingssamenstelling, ruimtegebruik, economische activiteiten en verwachte ontwikkelingen in het buitengebied. De visie is dusdanig geformuleerd dat het als toetssteen gebruikt kan worden om ontwikkelingen en initiatieven te beoordelen.
 
De visie voor de toekomst van Ermelo valt uiteen in drie verschillende speerpunten: Omgeving, zorg, recreatie en toerisme. Onder het speerpunt omgeving valt het beleid voor wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap. Het tweede speerpunt zet het beleid voor zorg uiteen. Het derde speerpunt is gericht op recreatie en toerisme.
 
Voor wonen geldt op hoofdlijnen dat reeds geplande woningbouwplannen blijven in beeld, voor de ontwikkeling van nieuwe plannen bestaat geen noodzaak. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele groei van Ermelo na 2025. In het woningbouwprogramma ligt het accent op grondgebonden levensloopbestendige woningen en nultreden appartementen. Er wordt gestuurd op de bouw van betaalbare woningen voor startende gezinnen, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van duurzaamheidsaspecten als middel om de woonlast te beperken.
 
Voor het Centrumgebied is in 2010 een burgervisie ontwikkeld. In dit traject hebben bewoners, ondernemers, belangenbehartigers, vertegenwoordigers van voorzieningen en vertegenwoordigers van bezoekers gezamenlijk een visie ontwikkeld voor de ontwikkeling van het centrum van Ermelo. In deze visie is versterking van het kernwinkelgebied voor de detailhandel doelstelling, evenals het verbeteren van de centrumfunctie in bredere zin.
 
In de burgervisie staat centraal: “Het centrum van Ermelo moet een groene en toegankelijke ontmoetingsplek met een hart worden. Ermelo is trots op haar diversiteit en dorpse karakter.” Vanuit deze doelstelling worden de benodigde ingrepen verder geconcretiseerd. Dit betreft onder meer de toekomst van de detailhandel in het centrum. De broosheid van het centrum van Ermelo komt hierbij in onderzoeken aan de orde. Het kernwinkelgebied (voetgangersgebied) is kwetsbaar. De binding van Ermeloërs aan het centrum is minder hoog dan in andere gemeenten, de extra bestedingen als gevolg van recreatie lijken beperkt en vooral gericht op dagelijkse boodschappen, de verkopen via internet zullen toenemen en er bestaat een aantrekkingskracht van winkels in en nabij De Verbinding. Er zullen ingrepen nodig zijn om het kernwinkelgebied goed te laten functioneren in de toekomst. Uitbreiding van het aantal vierkante meters is hierbij niet in de eerste plaats aan de orde, het gaat met name om kwaliteit en inrichting. Zo is de situering van trekkers (supermarkten en populaire winkels) erg belangrijk. Ook de bereikbaarheid en het aanwezig zijn van voldoende parkeergelegenheid op de goede plek is van belang. Tenslotte is de inrichting en levendigheid een opgave. Denk hierbij aan horeca, de aankleding van de openbare ruimte en de uitstraling en kwaliteit van panden. Investeringen in het centrum zullen nodig zijn, onder meer door de gemeente.
 
Concreet betekent dit dat voor de ontwikkeling van het centrum uitgegaan wordt van drie gebieden:
  • De Verbinding: hierbij staan de dagvoorzieningen centraal (dagelijkse boodschappen, geen verdere versterking van de detailhandel). Wel zijn functies en voorzieningen die aansluiten op aanwezige toeristisch recreatieve voorzieningen (Pakhuis en de molen) denkbaar;
  • Het Tussengebied (tussen De Verbinding en de Rabobank): dit is te zien als aanloopgebied, ook hier wordt geen versterking van de detailhandel voorgestaan;
  • Het kernwinkelgebied (tussen Rabobank en Immanuelkerk); hier is een sterke impuls nodig, detailhandel moet flink versterkt worden en andere maatregelen zijn nodig.
In de structuurvisie worden voor het centrum een aantal maatregelen/aandachtspunten benoemd. Zo is het een belangrijke opgave voor het centrum om de 'trekkers' in het winkelbestand beter te situeren. De positie van de Hema en de supermarkten is hierbij belangrijk. Het centrum kan worden versterkt door toevoeging van woningen voor jongeren en ouderen en de combinatie van wonen en zorg.
 
Conclusie
 
Het opknappen van winkelcentrum "De Enk" door het realiseren van het gewijzigde front past in het realiseren van een sterke impuls voor dit gedeelte van het centrum. Het opknappen van het pand van de HEMA past hierin. Het realiseren van de 3 woningen aan de Groeneweg 48-50 biedt mogelijkheden om de woningen meer levensloopbestendig te maken dan in de bestaande situatie het geval is. Hiermee past het initiatief in de doelstellingen van de Structuurvisie Ermelo 2025.
  
Masterplan Centrum Ermelo
 
Het Masterplan voor het centrum van Ermelo is een uitwerking van wat er in de "Structuurvisie Ermelo 2025" staat over het centrum. Onder het motto: “Ermelo, centrum naar mijn hart” heeft het college op 29 mei ingestemd met het Masterplan Centrumontwikkeling en het plan is vastgesteld door de raad op 28 juni 2012. In het plan zijn de plannen en ambities voor het (winkel)centrum van Ermelo vastgelegd. Het grootste deel investeert de gemeente in de openbare ruimte.
 
Als belangrijke verbeterplekken ziet de gemeente De Enk en De Markt. Maar ook komen er plannen die het verbeteren van gevels aanmoedigen en de afspraken over uitstallingen verbeteren. Op verkeersgebied worden maatregelen voorgesteld die de toegankelijkheid en verkeersveiligheid verbeteren. Onder meer door uitbreiden van het aantal parkeerplekken, duidelijkere verwijzing naar vrije plaatsen en door de parkeerplaatsen vriendelijker aan te kleden.
 
Het Masterplan is gesplitst in twee delen.
  • Een algemeen, sterk beleidsmatig gekleurd deel. Hierin staan de algemene beleidskaders centraal en worden uitspraken gedaan over thema's als winkelstructuur, sfeergebieden, inrichting winkelgebied, gewenste functiewijzigingen, verkeer/parkeren en gewenste beeldkwaliteit.
  • Een uitwerkingsdeel. Hierin staan de kaders voor concrete situaties, met voorbeelden, uitwerkingen en nadere uitleg.
In het Masterplan Centrum Ermelo vormt het gebied rondom de Enk en het Pauwenplein één van de uitgewerkte deelgebieden. Hierin is gesteld dat dit gebied aanvoelt als het midden en het hart van het winkelcentrum. De architectuur van het zeventigerjarendeel van de bebouwing rond en achter (ten zuiden van) het Pauwenplein heeft weinig charme. De fors gedimensioneerde luifelrand, tevens balustrade, is log en scheidt de winkels teveel van de bebouwing erboven. Het terugliggen van de woningen ten opzichte van de winkels eronder veroorzaakt dat de gevels van de woningen weinig bijdragen aan de omsluiting van de pleinruimte. De bovenbouw is soms aardig, soms schraal. Meer naar het zuiden wordt door een smaller straatje de Hema en een aantal 'verswinkels' bereikt. Verder doorgaand naar de Groeneweg biedt het straatje weinig aantrekkelijks. Een gedeelte van de bebouwing langs de Groeneweg is in het verleden zonder veel scrupules gesloopt ten behoeve van parkeerruimte. De ontstane ruimtelijke beeldkwaliteit laat veel te wensen over.
 
verplicht
 
Uitgangspunten Masterplan Centrum Ermelo locatie Pauwenplein - De Enk
 
Voor de ontwikkeling van het gebied worden onder andere de volgende uitgangspunten genoemd (ook in de afbeelding te zien):
  • Zichtrelatie naar 2e plein behouden
  • Verbeteren beeldkwaliteit gevelwanden
  • Verbeteren pleininrichting
  • Vergroten en herinrichten van de parkeerplaats aan de Groeneweg en afschermen van de weg
  • Het zichtbaar maken van de HEMA is van eminent belang. Door de trekkracht van de HEMA profiteren ook de andere winkels. Andersom profiteert de HEMA van de sfeer van het nieuwe Pauwenplein, de variatie en kwaliteit van de andere winkels
Conclusie
 
Ontwikkeling van de entree van de HEMA in combinatie met de herinrichting van het plein passen binnen de uitgangspunten van het centrumplan. Ook de uitbreiding aan de westzijde biedt kansen voor een fraaiere gevel en een betere herkenbaarheid aan deze zijde. De ontwikkeling van woningen aan de Groeneweg geeft voor een impuls aan de entree van het centrum vanaf de Groeneweg. Uitvoering van onderhavig bestemmingsplan past hiermee binnen de uitgangspunten van het Masterplan Centrum Ermelo.
  
3.3 Milieuaspecten
3.3.1 Bedrijven en milieuzonering
Algemeen
 
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
 
Conclusie
 
Ten aanzien van de uitbreiding van de Hema: de detailhandelsfunctie wordt uitgebreid aan de oostkant. Als het alleen gaat om uitbreiding van het aantal vierkante meters verkoopruimte, dan is er akoestisch geen bezwaar. Er is voldoende afstand naar de omliggende bewoning en hier zit nog een parkeerterrein tussen bovendien. Er dient wel rekening gehouden te worden met de verplaatsing van de afvalcontainers. Als de uitbreiding van de Hema leidt tot vergroting en verplaatsing van de airco-capaciteit, is afhankelijk van de situering van deze airco's akoestisch onderzoek noodzakelijk. Dit komt dan echter aan de orde op het moment dat een melding op grond van het Activiteitenbesluit wordt ingediend en speelt in deze ruimtelijke procedure geen rol.
 
Ten aanzien van de drie te ontwikkelen woningen moet vooral gekeken worden naar omliggende bedrijvigheid. Voor alle omliggende bedrijven (autobedrijf Van den Berg, Vliek tweewielers en de Hema zelf) geldt dat er akoestisch gezien voldoende afstand is of geluid niet relevant is of andere woonhuizen al beperkend zijn.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
 
3.3.2 Bodem
Algemeen
 
Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.
 
Om goed inzicht te krijgen van de bodemkwaliteit en eventuele beperkingen qua uitvoering of financiën moeten onderzoeken worden uitgevoerd. Aangetoond moet worden of de bodem geschikt is voor de voorgenomen functie(s) en activiteiten. Als de bodem daar niet geschikt voor is, dient omschreven te worden of het geschikt maken van de bodem financieel haalbaar is. Bij activiteiten moet gedacht worden aan onder andere koude-warmteopslag, grondverzet en ondergronds ruimtegebruik. Voor de beoordeling van de diffuse bodemkwaliteit kan gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart. Voor de beoordeling van lokale verontreinigingen is een gedegen historisch onderzoek nodig, eventueel aangevuld met bodemonderzoek om leemten of verouderde onderzoeken aan te vullen. Op grond van historische informatie kan ook onderzoek naar asbest in bodem of puin nodig zijn.
 
Conclusie
 
Op beide locaties is een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn ook als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
 
Voor wat betreft de locatie De Enk 26 geldt dat het uitgevoerde bodemonderzoek voldoende inzicht geeft in de bodemkwaliteit (grond, grondwater en asbest) ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging en bouwvlakwijziging op en nabij De Enk 26. Plaatselijk is een sterk verhoogde concentratie zink in de bovengrond aangetroffen. In een aanvullend onderzoek zal de omvang van deze verontreiniging moeten worden bepaald. Op basis van de reeds bekende onderzoeksgegevens , is de verwachting dat de omvang van de verontreiniging dusdanig is dat sanering hiervan geen financiële belemmering vormt voor de voorgenomen plannen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor sloop en bouw zullen, naast het reeds uitgevoerde bodemonderzoek,  de resultaten van het aanvullend onderzoek moeten worden overlegd. Te zijner tijd kunnen aanvullende voorwaarden ten aanzien van bodem gesteld worden in omgevingsvergunning sloop en bouw.
 
Voor wat betreft de locatie Groeneweg 48-50 geldt dat er slechts lichte verhogingen van de chemische parameters in grond en grondwater zijn aangetroffen. Er treden geen risico’s voor mens of milieu op. De grond van de onderzoekslocatie kan als niet-asbestverdacht worden beschouwd, er zijn geen beperkingen voor het bewerken en hergebruiken van de bodem voor wat asbest betreft.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten kan gesteld worden dat onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van bodemkwaliteit.
 
3.3.3 Geluid
Algemeen
 
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).
 
Conclusie
 
Het plangebied ligt niet binnen wettelijke (aandacht)zones van wegen en/of spoorwegen. De omliggende wegen hebben namelijk een snelheidsregime van 30 km/uur en de woningen liggen buiten de zone van de spoorweg. Vanuit de Wet geluidhinder is er geen verplichting om onderzoek te verrichten aan de te verwachten geluidbelastingen op de woonbestemmingen. Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is er echter wel noodzaak om de akoestische situatie bij de woningen in beeld te brengen. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
 
Uit het onderzoek blijkt dat er voor wat betreft de milieueffecten ten aanzien van wegverkeer, spoorweg en het parkeerterrein, er geen milieu hygiënische belemmering bestaan om de bestemmingen te ontwikkelen.
 
Het verdiend wel aanbeveling om bij de realisatie van de woonbestemmingen rekening te houden met de verhoogde geluidbelastingen van de Groeneweg en het parkeerterrein. Vanuit de wetgever wordt in nieuwe situaties gestreefd naar een binnen niveau van maximaal 33 dB. Hiermee wordt een goed leefklimaat in de woning gerealiseerd. Deze waarde wordt geadviseerd om als richtwaarde aan te houden bij de realisatie van de woningen.
 
Bij de aanvragen om omgevingsvergunning dient rekening te worden gehouden met de verhoogde geluidbelastingen van de Groeneweg en het parkeerterrein. Dit betekent extra maatregelen (Denk hierbij aan extra geluidisolatie van de woning, e.d.).
 
Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van geluid.
 
3.3.4 Lucht
Algemeen
 
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
 
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
 
Conclusie
 
De luchtkwaliteit van het plangebied moet voldoen aan de norm van 40 µg/m³. Voor het plangebied geldt een achtergrondconcentratie voor NO2 van 20-22,5 µg/m³. Deze luchtkwaliteit voldoet aan de norm en is passend bij de te realiseren bestemmingen. Voor zowel de uitbreiding van de HEMA als de ontwikkeling van 1 extra woning aan de Groeneweg geldt dat dit “niet in betekenende mate bijdraagt” en dus valt onder het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen”. Het aspect lucht vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
 
3.3.5 Externe veiligheid
Algemeen
 
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede uit de risicokaart.
 
verplicht
 
Uitsnede risicokaart (bron: provincie Gelderland)
 
Plaatsgebonden risico
 
Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
 
Groepsrisico
 
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
 
Conclusie
 
Rond de locatie van de HEMA en de Groeneweg bevinden zich geen Bevi-bedrijven of anderszins (grote) opslagen voor gevaarlijke stoffen die de externe veiligheid kunnen beïnvloeden. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
 
3.4 Water
3.4.1 Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
 
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
 
3.4.2 Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.
 
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
 
Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. De functie 'stedelijk gebied' geldt voor alle bebouwde kommen in Gelderland. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.
 
3.4.3 Beleid Waterschap Veluwe
Het algemeen bestuur van Waterschap Veluwe heeft op 25 november 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben dit plan goedgekeurd bij besluit van 17 december 2009.
 
Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van niet afwentelen. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal Waterschap Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat waterlopen breder en minder diep gemaakt worden, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Het principe van vasthouden-bergen-afvoeren moet als leidend principe gelden bij nieuwe ontwikkelingen. Waar mogelijk moet het hemelwater in het plangebied worden vastgehouden en geïnfiltreerd. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem.
 
Eén van de belangrijkste taken van Waterschap Veluwe is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. Het Waterschap zorgt dan ook voor veilige dijken waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.
 
3.4.4 Situatie plangebied
De watersituatie in het plangebied wijzigt in geringe mate, omdat nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Deze bebouwing wordt echter gerealiseerd op bestaand verhard terrein. Door de grotere tuinen van de woningen Groeneweg 48-50 ontstaan er meer mogelijkheden om water in te laten zijgen in de bodem. De ontwikkeling heeft hiermee geen noemenswaardige negatieve invloed op de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De uitbreiding van de HEMA geeft naar verwachting geen noemenswaardige belasting op het riool. De extra woning aan de Groeneweg geeft dat wel, maar ook dit levert geen problemen op voor de rioolcapaciteit, die op een dergelijke kleine uitbreiding is berekend.
 
3.4.5 Reactie waterschap
Tijdens het vooroverleg wordt het ontwerpplan met het waterschap besproken.
 
3.5 Flora en fauna
Algemeen
 
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Natuurbeschermingswet 1998 en eventuele andere natuurregelgeving. Bij deze activiteit moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust.
 
Vogel- en Habitatrichtlijnen
 
De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden vormen in de Europese unie tezamen een coherent Europees ecologisch netwerk ten behoeve van herstel en behoud van de natuurlijke habitats en de daarin aanwezige soorten. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
 
Natuurbeschermingswet 1998
 
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland en is gericht op gebiedsbescherming. Sinds 1 oktober 2005 zijn tevens de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in de Natuurbeschermingswet 1998 opgenomen. Deze wet bepaalt in Nederland welke activiteiten wel en niet mogen plaatsvinden in en/of nabij deze beschermde gebieden. Voor activiteiten die schadelijk zijn voor de natuurgebieden en instandhoudingsdoelstelling geldt een vergunningplicht. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998:
  • Natura 2000-gebieden;
  • beschermde natuurmonumenten;
  • gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.
Voor de aangewezen soorten en habitats zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld die worden uitgewerkt in beheerplannen. De beheerplannen, die ook duidelijkheid moeten geven over de activiteiten die wel of niet plaats kunnen vinden, zijn nog niet definitief vastgesteld. In Nederland zijn nog niet alle grenzen van de Natura 2000-gebieden definitief aangewezen, de ontwerp-aanwijzingsbesluiten liggen nu ter inzage.
 
Voor activiteiten die plaatsvinden in of nabij een beschermd gebied (in de gemeente Ermelo de Veluwe en Veluwerandmeren) in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient een voortoets plaats te vinden om de ingreep te toetsten op mogelijke effecten op de aangewezen gebieden en natuurwaarden (inclusief cumulerende effecten). Volgt uit deze voortoets (oriënterende fase) de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen vergunning te worden verleend. Is er mogelijk wel een negatief, maar zeker niet significant effect dan dient een vergunning te worden aangevraagd middels een verslechterings- of verstoringstoets. Als er kans is op significante negatief effecten, dan dient een passende beoordeling en MER plaats te vinden.
 
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het in de om-geving aanwezige Natura 2000 gebied Veluwe ligt op ruim 800 m afstand, daarvan ge-scheiden door woningen en wegen. De activiteiten bestaan uit winkel en bewoning.
Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen. Aanvullend onderzoek is niet nodig. 
  
Flora- en faunawet
 
In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.
 
De werkzaamheden bestaan uitbreiding van de Hema, sloop van Groeneweg 50, realisatie van een dubbele nieuwe woning en aanpassing van Groeneweg 48 in het centrum van Ermelo.
De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk plaats in de periode die voor eventueel aanwe-zige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling. Vogels
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens eventueel broe-dende vogels in het broedseizoen.
Mogelijk zijn nesten van de Huismus aanwezig. Dit zijn dan vaste rust- of verblijfplaatsen welke jaarrond beschermd zijn. Bij verdwijnen van nestruimte door de sloop van de woning is het aanbieden van vervangende nestruimte als mitigerende maatregel noodzakelijk. Dit kan eenvoudig door het plaatsen van een mussenflat aan de woning Groeneweg 48. Een negatief effect op de soort is daarmee dan uit te sluiten.
 
Zoogdieren Er zijn geen vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Dit is in het jaargetijde waarin de inventarisatie heeft plaatsgevonden ook nauwelijks mogelijk. Er zijn mogelijk inkruipsporen aangetroffen op de muur van de HEMA, welke duiden op mogelijke (zomer)verblijfplaatsen. Er is nader onderzoek nodig om dit te kunnen vaststellen of uitsluiten. Dit kan pas vanaf medio half maart plaatsvinden en is ook afhankelijk van de weersomstandigheden. Uitvoe-ring dient plaats te vinden conform het vleermuisprotocol in de periode april-oktober. Bij het aantreffen van verblijfplaatsen van vleermuizen is een ontheffing noodzakelijk van de Dienst Regelingen (DR) van het Ministerie van EZ. Er zijn dan compenserende en mitige-rende maatregelen nodig. In de nieuwe muur zijn dan bijvoorbeeld nieuwe spouwvoorzie-ningen nodig en mogelijk tijdelijke verblijfplaatsen (vleermuiskasten).
Planrealisatie heeft geen invloed op de foerageermogelijkheden van vleermuizen.
Er zijn verder geen beschermde zoogdieren aangetroffen of te verwachten.
 
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het op basis van de huidig bekende gegevens niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3.
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de Minister goedgekeurde Gedragscode Flora- en Faunawet hoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van vogels of soorten uit Tabel 2 van de Flora- en Faunawet.
Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
     
EHS
 
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van de EHS mag aangenomen worden dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS-gebied Veluwe. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
 
Voorbehoud en zorgplicht
 
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, litera-tuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico’s op verstoring van be-schermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de onthef-fingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet).
Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groe-pen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voor-jaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broed-tijd (15 maart-15 juli).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perio-den van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Het is mogelijk dat hiervoor formeel een ontheffing FF-wet nodig is.
Ecologische kansen
Overigens zijn relatief eenvoudig extra voorzieningen (niet verplicht) te realiseren voor vo-gels, bijv. een voorziening voor de gierzwaluw, een vide voor de Huismus (verplicht als nesten aanwezig zijn) en een spouwvoorziening voor vleermuizen (verplicht als verblijf-plaatsen aanwezig zijn).
 
Advies 
 
1) Uitvoering van de werkzaamheden (met name de sloop van opstallen) zo mogelijk laten plaatsvinden buiten de broedperiode. Overigens mogen eventuele vroege of late leg-sels niet worden verstoord. De beste tijd is dan tussen september en maart.
 
2) Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en Faunawet), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
 
3) Aanbevolen wordt in de nieuwe woning voorzieningen aan te brengen voor de huismus (bijv. een vide). Als door de werkzaamheden huismusnesten verdwijnen is deze maatregel formeel verplicht.
 
4) In de te slopen wand van de HEMA is bij een aantal stootvoegen een verkleuring aan-wezig welke zou kunnen duiden op het inkruipen van vleermuizen. Mogelijk zijn hier (zomer)verblijfplaatsen aanwezig. Om dit te kunnen vaststellen of uitsluiten is nader onderzoek noodzakelijk. Indien de spouw feitelijk in gebruik is als verblijfplaats is deze onder de wetgeving strikt beschermd en is een ontheffing noodzakelijk.
Gelet hierop wordt het volgende geadviseerd:
a) Het uitvoeren van nader onderzoek conform het vleermuisprotocol in de periode tussen april en oktober (aantal bezoeken van 2 uur). Bij het aantreffen van verblijf-plaatsen is een ontheffing FF-wet nodig en zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld. Hierin zijn dan de mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen, zoals het ophangen van tijdelijke vleermuiskasten in de buurt. In de nieuwe muur zullen spouwvoorzieningen voor vleermuizen moeten worden aangebracht. Er zal dan mogelijk een vertraging optreden in de uitvoering van het project (proceduretijd bedraagt ca.16 weken).
b) Het is aan te bevelen om een ecologisch werkprotocol op te stellen.
 
5) Door het uitvoeren van bovenbedoelde maatregelen, wordt voorkomen dat er verbods-bepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden worden.
 
6) Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000 gebied Veluwe of op de EHS. Hiermee is nader onderzoek of een vergun-ning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig.
   
3.6 Archeologie en cultuurhistorie
3.6.1 Archeologie
Verdrag van Valletta
 
Het Verdrag van Valletta is het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Het verdrag is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Het Verdrag van Valletta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf, ook wel behoud 'in situ' genoemd. Opgravingen moeten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat daarbij het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. Malta wil verder bevorderen, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Het verdrag gaat ervan uit dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en eventuele opgravingen zelf moet betalen. Door het verdrag is tevens geld vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek.
 
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
 
Nationaal beleid op het gebied van archeologie is vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007), die een Nederlandse uitwerking is van het Europese Verdrag van Valletta. De wet regelt hoe het rijk, de provincies en de gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De nieuwe wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden, verstaan.
 
Beleidsnota archeologische monumentenzorg
 
De gemeente Ermelo heeft in 2009 een beleidsnota archeologische monumentenzorg opgesteld. In deze nota is (nieuw) beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau en zijn het beleid en het instrumentarium van de gemeente op het gebied van archeologie afgestemd op de ontwikkelingen in het archeologisch bestel. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van het archeologische beleid.
 
verplicht
 
Archeologische beleidskaart 2009 met plangebied
 
Te zien is dat het plangebied onderdeel uitmaakt van AWG categorie 4 (middeleeuwse bewoningszone). Hierbij wordt gestreeft naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring moeten worden vermeden. Indien behoud niet mogelijk is, dan moet er bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
 
Deze archeologische beleidskaart is vertaald naar het bestemmingsplan. In het beleid is aangegeven met welke bescherming gebieden beschermd moeten worden. In paragraaf 4.2 zijn de dubbelbestemmingen beschreven.
 
Conclusie
 
Het plan voor de HEMA betreft een uitbreiding in westelijke richting op het bestaande parkeerterrein De Bree. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 200 m². Het huidige gebruik is trottoir en parkeerplaats. Deze is in de periode van de realisatie van het winkelcentrum De Enk aangelegd. Er heeft in die tijd al beroering van de grond plaatsgevonden. De planlocatie ligt in de middeleeuwse bewoningszone die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht, een inventariserend archeologisch vooronderzoek, voor ingrepen die dieper dan 0,30 m en groter dan 100 m² zijn. De uitbreiding van het winkelpand van de Hema voldoet aan beide criteria. In principe moet dit vooronderzoek worden uitgevoerd. Het gemeentelijk beleid staat ook afwijkingen toe. Indien een bodemingreep wordt gerealiseerd op geroerde grond is een onderzoek naar archeologische sporen en vondsten niet zinnig. Deze afwijkingsmogelijkheid heeft de gemeente en heeft deze verschillende malen toegepast. Uit de informatie blijkt dat er geen kelder onder de uitbreiding van de Hema wordt gerealiseerd. De bodemingreep zal niet dieper zijn dan maximaal 1.00 meter. Binnen deze diepte is de grond voor de aanleg van het parkeerterrein in het verleden al geroerd. De kans op het aantreffen van archeologische sporen dan wel vondsten is hierdoor tot een minimum gereduceerd. Voor wat betreft het plangebied van de HEMA wordt geen archeologisch onderzoek vereist.
 
Het gedeelte van het plan aan de Groeneweg 48-50 betreft deels snippergroen. Op deze gronden worden geen bouwactiviteiten mogelijk gemaakt. Hierdoor zullen er geen bodemverstorende activiteiten plaatsvinden. Wel bestaat de mogelijkheid dat er in plaats van de woning Groeneweg 50 twee woonhuizen worden gerealiseerd. De bouwmogelijkheid wordt opgenomen, maar of er wordt gerealiseerd is niet bekend. Bij meerdere locaties in het komplan wordt de bodem pas onderzocht als er een concrete aanvraag voor het bouwen van een gebouw is. Dan is ook bekend tot welke diepte de bodem wordt geroerd. Voor dit deelgebied geeft het opnemen van een onderzoeksplicht voor archeologie aan de aanvraag van een omgevingsvergunning voldoende zekerheid. Hiertoe is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Kom Ermelo.
 
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van archeologie.
 
3.6.2 Cultuurhistorie
Monumentenwet 1988
 
De bescherming van cultuurhistorische monumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet vormt de basis voor de subsidieregelingen voor onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen. Daarnaast is een aantal beleidsregels vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de Monumentenwet. Op 1 januari 2009 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd.
 
De kern van de nieuwe Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009 wordt gevormd door vier aanwijzingsprogramma's die zowel de periode vóór als na 1940 betreffen:
  • aanwijzingsprogramma voor monumenten in herstructureringswijken;
  • aanwijzingsprogramma voor monumenten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  • aanwijzingsprogramma voor monumenten uit de periode 1958-1965;
  • aanwijzingsprogramma voor te beschermen archeologische monumenten.
Stads- en dorpsgezichten worden mede door de minister van VROM aangewezen. Vóór aanwijzing vraagt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument ligt, eventueel aan Gedeputeerde Staten van de provincie, en aan de Raad voor Cultuur. Aan de bescherming van gemeentelijke monumenten ligt een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van een gemeente ten grondslag.
 
Nota Belvoir 2 (2005-2008) en Nota Belvoir 3 (2009-2012)
 
De Nota's Belvoir bevatten cultuurhistorisch beleid dat erop gericht is de kwaliteit van de leefomgeving in de bestaande en toekomstige inrichting van Gelderland te behouden en verder te versterken door ontwikkeling. In de Nota Belvoir 2 (2005- 2008) is niet gekozen voor behoud of voor ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, maar voor behoud en ontwikkeling.
 
De nota Belvoir 3 is een vervolg op de eerdere nota's en is vooral gericht op de uitvoering. In deze nota is vastgelegd hoe de provincie Gelderland het cultuurhistorisch erfgoed wil bewaren en versterken. De provincie wil cultuurhistorische waarden actief betrekken bij de ruimtelijke inrichting en een actieve rol spelen bij de duurzame instandhouding daarvan. De nota bevat ontwikkelingsgericht beleid waarbij de cultuurhistorie als kernkwaliteit een volwaardige rol vertolkt bij de duurzame inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving.
 
Monumenten
 
Binnen het plangebied liggen geen monumenten of beeldbepalende panden.
 
Conclusie
 
In dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die ingrepen op het vlak van cultuurhistorie betekenen. Het pand van de HEMA heeft geen cultuurhistorische waarde. Ook de woningen kennen, hoewel ze in de basis al van vóór de Tweede Wereldoorlog stammen, geen cultuurhistorische waarde (wegens verbouwingen, e.d.).
 
3.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavig initiatief wordt naast de uitbreiding van de HEMA (winkelruimte) een extra woning aan de Groeneweg mogelijk gemaakt. De uitbreiding is dusdanig klein van aard dat gesteld kan worden dat de Groeneweg voldoende verkeerscapaciteit biedt hiervoor.
 
Wel zorgt de uitbreiding voor een toename van de behoefte aan parkeerplaatsen. Dit wordt nog eens versterkt omdat beide planonderdelen (zowel de uitbreiding van de HEMA als het mogelijk maken van 3 woningen in plaats van 2 aan de Groeneweg) ten koste gaan van de bestaande parkeercapaciteit op de parkeerplaats De Bree. Echter, het parkeerterrein De Bree wordt heringericht. Hiertoe zijn enkele kavels aangekocht, zodat De Bree kan worden uitgebreid in westelijke richting. De nieuw ingerichte parkeerplaats biedt plaats aan 119 parkeerplaatsen. Dit betekent ten opzichte van de oude situatie een toename van 30 parkeerplaatsen. Per saldo neemt het aantal parkeerplaatsen dus toe, ondanks de uitbreidingen van de HEMA en de woningen aan de Groeneweg.
 
De uitbreiding van de HEMA omvat circa 200 m2, terwijl er aan de voorzijde circa 50 m2 wordt toegevoegd aan de openbare ruimte. Het winkeloppervlak neemt hiermee toe met 150 m2. In de parkeernormen motorvoertuigen (zie bijlage 3 van de regels) wordt er bij de categorie "wijk-, buurt- en dorpscentra" aangegeven dat voor een dergelijke winkel per 100 m2 bvo 4,5 parkeerplaatsen zijn. Dit zou betekenen dat er voor de uitbreiding van de HEMA 6,8 parkeerplaatsen extra nodig zijn. Door het realiseren van de uitbreiding verdwijnen er 6 parkeerplaatsen. Dit zorgt ervoor dat er 13 parkeerplaatsen extra nodig zijn.
 
Voor de woning geldt dat er op eigen terrein één parkeerplaats mogelijk wordt gemaakt. Dit betekent dat er ook nog behoefte is aan 0,7 parkeerplaats in de openbare ruimte. Door het vergroten van de tuinen verdwijnen er 7 parkeerplaatsen. In totaal moeten er voor de extra woning 8 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
 
Aangezien de herinrichting van het parkeerterrein voorziet in een toename van 30 parkeerplaatsen, wordt hiermee ook in de benodigde parkeercapaciteit voor de uitbreidingen voorzien. Hiervoor zijn 21 parkeerplaatsen benodigd.
 
Hiermee is onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van verkeer en parkeren.
 
3.8 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Conclusie
 
Met de eigenaar van de panden is een koop- en realisatieovereenkomst gesloten. Hiermee zijn de kosten van de exploitatie anderszins verzekerd. In de overeenkomst is ook het afwikkelen van de eventuele planschade geregeld. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op economisch vlak.
 
3.9 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Ermelo vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een vrijstelling.
 
Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is, zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.
 
Hoofdstuk 4 Toelichting op de regeling
 
4.1 Algemeen
4.1.1 Achtergronden bij de systematiek van het plan
Onderhavig bestemmingsplan hanteert dezelfde bestemmingsssytematiek van het vigerende bestemmingsplan Kom Ermelo. Met het plan wordt ook recht gedaan aan de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied.
 
Het dorpscentrum van Ermelo is een levendig en dynamisch gebied. Er zijn veel functies aanwezig en er doen zich vele ontwikkelingen voor. Dit betekent dat het bestemmingsplan ook flexibel genoeg zal moeten zijn om ruimte en sturing te geven aan deze ontwikkelingen. Deze flexibiliteit wordt, net als in de voorgaande plannen, gevonden door gebruik te maken van flexibele bestemmingen. Dit zijn 'Centrum' en 'Gemengd'. Binnen deze flexibele bestemmingen is een mix van functies mogelijk, afgestemd op specifieke gebieden.
 
De toepassing van de flexibele bestemmingen biedt zowel de bewoners, ondernemers als de gemeente meer flexibiliteit, minder administratie en minder noodzaak tot het doorlopen van een planologische procedure.
 
4.1.2 Opbouw van het plan
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
 
Als uitgangspunt voor de plansystematiek is het recente bestemmingsplan Kom Ermelo genomen. De systematiek en bestemmingsregelingen van dat bestemmingsplan zijn omgevormd naar het specifieke plangebied van onderhavig bestemmingsplan en aangepast aan de meest recente wetgeving en landelijke bestemmingsplanstandaarden.
 
4.1.3 De verbeelding
De analoge verbeelding bestaat uit een kaart met een bijbehorende legenda. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden.
 
Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens) en worden daarom verklaringen genoemd.
 
Naast bestemmingen en aanduidingen komen op de verbeelding zones voor. Deze zones zijn dubbelbestemmingen of gebiedsaanduidingen en geven gebieden aan waarbinnen bijzondere beperkende en/of aanvullende regels gelden ten behoeve van de bescherming van een specifiek belang of een specifieke waarde (bijvoorbeeld een zone ter bescherming van archeologische waarden). Zones vallen niet samen met de primaire (enkel)bestemmingen, maar liggen over (een gedeelte van) één of meer bestemmingen heen.
 
4.1.4 De regels
Algemeen
 
De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.
  • Hoofdstuk 1 (artikel 1 en artikel 2) bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen Centrum tot en met Waarde - Archeologie H) bevat de regels in verband met de bestemmingen en dubbelbestemmingen. Per bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikel 7 tot en met artikel 11) bevat de algemene regels van het plan waaronder een aantal algemene ontwikkelingsbepalingen die zijn opgenomen in de vorm van wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders.
  • Hoofdstuk 4 (artikel 12 en artikel 13) bevat overgangs- en slotregels.
 
Bestemmingen
 
Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan slechts een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijking van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijking van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijziging (indien aanwezig).
Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van bijvoorbeeld een functieaanduiding.
 
De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de specifieke gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving.
 
De afwijkings- en wijzigingsregels geven het bevoegd gezag (meestal burgemeester en wethouders) bevoegdheden om onder voorwaarden een afwijking te verlenen van een regel dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.
  
Flexibiliteitsbepalingen
 
Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsbepalingen opgenomen regels. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid gemotiveerd wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria/ voorwaarden opgenomen in de regels.
 
De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan het bevoegd gezag om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige gevraagd.
 
De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheid van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.
 
4.2 De bestemmingen
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: Centrum, Gemengd, Verkeer - Verblijfsgebied en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
 
Centrum
 
Het pand van de HEMA heeft de bestemming Centrum gekregen. Deze bestemming is van toepassing op de kern van het centrumgebied in Ermelo. De voor Centrum aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven (in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), detailhandel, dienstverlening, horeca, pensions en wonen. Uitgezonderd de functie wonen en de aangeduide functie detailhandel, zijn de overige functies alleen op de begane grond toegestaan.
 
Gemengd
 
Aan de randen van het centrum van Ermelo komt ook de bestemming Gemengd voor. Dit is ook toegepast op de woningen Groeneweg 48-50. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Daarnaast zijn dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, parkeren, pensions en wonen toegestaan. Uitgezonderd de functie wonen zijn de overige functies alleen op de begane grond toegestaan.
 
Verkeer - Verblijfsgebied
 
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegepast voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende percelen. Binnen de bestemming zijn ook terrassen mogelijk gemaakt en aangeduid.
 
Waarde - Archeologie
 
Gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarden zijn bestemd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie H. bouwwerken en werkzaamheden die meer dan 30 cm diep worden uitgevoerd zijn niet direct toegelaten. Ook geldt een oppervlaktemaat van 100 m2. Bouwwerken en werkzaamheden kunnen eventueel wel worden toegelaten via een omgevingsvergunning waarbij in ieder geval een Inventariserend Archeologisch Onderzoek moet worden uitgevoerd.
   
Hoofdstuk 5 Procedure
5.1 Inspraak en vooroverleg
In verband met het bepaalde in artikel 1.3,.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de
voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan bekend gemaakt.  
 
Vooroverleg
 
Waterschap
 
In het overleg met het waterschap is het initiatief voorgelegd met het Waterschap vallei en Veluwe. vanuit het Waterschap zijn geen belemmeringen benoemd ten aanzien van de uitvoering van het plan.
  
Provincie
 
Het initiatief raakt geen provinciale belangen. Om die reden is het initiatief niet voorgelegd aan de provincie.     
5.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 35 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen en leiden tot aanpassing van het plan.
 
Ambtshalve wordt aanleiding gezien het plan te wijzigen.
 
De wijzigingen zijn:
Plankaart
- De maximale bouwhoogte wordt verlaagd naar 12 m.
- De maximale goothoogte wordt verhoogd naar 10.5 m.
Regels
- De 10% ontheffingsbevoegdheid komt te vervallen.
- Aan artikel 3.2.4.3 wordt het materiaal "Hout" toegevoegd.
- Aan artikel 3.2.4.4 wordt een lid toegevoegd over overhangend groen op bovenverdiepingen.
Toelichting
- Bovenstaande paragraaf wordt toegevoegd.