Algemeen
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Natuurbeschermingswet 1998 en eventuele andere natuurregelgeving. Bij deze activiteit moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust.
Vogel- en Habitatrichtlijnen
De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden vormen in de Europese unie tezamen een coherent Europees ecologisch netwerk ten behoeve van herstel en behoud van de natuurlijke habitats en de daarin aanwezige soorten. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland en is gericht op gebiedsbescherming. Sinds 1 oktober 2005 zijn tevens de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in de Natuurbeschermingswet 1998 opgenomen. Deze wet bepaalt in Nederland welke activiteiten wel en niet mogen plaatsvinden in en/of nabij deze beschermde gebieden. Voor activiteiten die schadelijk zijn voor de natuurgebieden en instandhoudingsdoelstelling geldt een vergunningplicht. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998:
- Natura 2000-gebieden;
- beschermde natuurmonumenten;
- gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.
Voor de aangewezen soorten en habitats zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld die worden uitgewerkt in beheerplannen. De beheerplannen, die ook duidelijkheid moeten geven over de activiteiten die wel of niet plaats kunnen vinden, zijn nog niet definitief vastgesteld. In Nederland zijn nog niet alle grenzen van de Natura 2000-gebieden definitief aangewezen, de ontwerp-aanwijzingsbesluiten liggen nu ter inzage.
Voor activiteiten die plaatsvinden in of nabij een beschermd gebied (in de gemeente Ermelo de Veluwe en Veluwerandmeren) in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient een voortoets plaats te vinden om de ingreep te toetsten op mogelijke effecten op de aangewezen gebieden en natuurwaarden (inclusief cumulerende effecten). Volgt uit deze voortoets (oriënterende fase) de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen vergunning te worden verleend. Is er mogelijk wel een negatief, maar zeker niet significant effect dan dient een vergunning te worden aangevraagd middels een verslechterings- of verstoringstoets. Als er kans is op significante negatief effecten, dan dient een passende beoordeling en MER plaats te vinden.
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het in de om-geving aanwezige Natura 2000 gebied Veluwe ligt op ruim 800 m afstand, daarvan ge-scheiden door woningen en wegen. De activiteiten bestaan uit winkel en bewoning.
Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Flora- en faunawet
In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.
De werkzaamheden bestaan uitbreiding van de Hema, sloop van Groeneweg 50, realisatie van een dubbele nieuwe woning en aanpassing van Groeneweg 48 in het centrum van Ermelo.
De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk plaats in de periode die voor eventueel aanwe-zige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling. Vogels
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens eventueel broe-dende vogels in het broedseizoen.
Mogelijk zijn nesten van de Huismus aanwezig. Dit zijn dan vaste rust- of verblijfplaatsen welke jaarrond beschermd zijn. Bij verdwijnen van nestruimte door de sloop van de woning is het aanbieden van vervangende nestruimte als mitigerende maatregel noodzakelijk. Dit kan eenvoudig door het plaatsen van een mussenflat aan de woning Groeneweg 48. Een negatief effect op de soort is daarmee dan uit te sluiten.
Zoogdieren Er zijn geen vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Dit is in het jaargetijde waarin de inventarisatie heeft plaatsgevonden ook nauwelijks mogelijk. Er zijn mogelijk inkruipsporen aangetroffen op de muur van de HEMA, welke duiden op mogelijke (zomer)verblijfplaatsen. Er is nader onderzoek nodig om dit te kunnen vaststellen of uitsluiten. Dit kan pas vanaf medio half maart plaatsvinden en is ook afhankelijk van de weersomstandigheden. Uitvoe-ring dient plaats te vinden conform het vleermuisprotocol in de periode april-oktober. Bij het aantreffen van verblijfplaatsen van vleermuizen is een ontheffing noodzakelijk van de Dienst Regelingen (DR) van het Ministerie van EZ. Er zijn dan compenserende en mitige-rende maatregelen nodig. In de nieuwe muur zijn dan bijvoorbeeld nieuwe spouwvoorzie-ningen nodig en mogelijk tijdelijke verblijfplaatsen (vleermuiskasten).
Planrealisatie heeft geen invloed op de foerageermogelijkheden van vleermuizen.
Er zijn verder geen beschermde zoogdieren aangetroffen of te verwachten.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het op basis van de huidig bekende gegevens niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3.
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de Minister goedgekeurde Gedragscode Flora- en Faunawet hoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van vogels of soorten uit Tabel 2 van de Flora- en Faunawet.
Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
EHS
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van de EHS mag aangenomen worden dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS-gebied Veluwe. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, litera-tuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico’s op verstoring van be-schermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de onthef-fingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet).
Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groe-pen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voor-jaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broed-tijd (15 maart-15 juli).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perio-den van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Het is mogelijk dat hiervoor formeel een ontheffing FF-wet nodig is.
Ecologische kansenOverigens zijn relatief eenvoudig extra voorzieningen (niet verplicht) te realiseren voor vo-gels, bijv. een voorziening voor de gierzwaluw, een vide voor de Huismus (verplicht als nesten aanwezig zijn) en een spouwvoorziening voor vleermuizen (verplicht als verblijf-plaatsen aanwezig zijn).
Advies
1) Uitvoering van de werkzaamheden (met name de sloop van opstallen) zo mogelijk laten plaatsvinden buiten de broedperiode. Overigens mogen eventuele vroege of late leg-sels niet worden verstoord. De beste tijd is dan tussen september en maart.
2) Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en Faunawet), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
3) Aanbevolen wordt in de nieuwe woning voorzieningen aan te brengen voor de huismus (bijv. een vide). Als door de werkzaamheden huismusnesten verdwijnen is deze maatregel formeel verplicht.
4) In de te slopen wand van de HEMA is bij een aantal stootvoegen een verkleuring aan-wezig welke zou kunnen duiden op het inkruipen van vleermuizen. Mogelijk zijn hier (zomer)verblijfplaatsen aanwezig. Om dit te kunnen vaststellen of uitsluiten is nader onderzoek noodzakelijk. Indien de spouw feitelijk in gebruik is als verblijfplaats is deze onder de wetgeving strikt beschermd en is een ontheffing noodzakelijk.
Gelet hierop wordt het volgende geadviseerd:
a) Het uitvoeren van nader onderzoek conform het vleermuisprotocol in de periode tussen april en oktober (aantal bezoeken van 2 uur). Bij het aantreffen van verblijf-plaatsen is een ontheffing FF-wet nodig en zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld. Hierin zijn dan de mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen, zoals het ophangen van tijdelijke vleermuiskasten in de buurt. In de nieuwe muur zullen spouwvoorzieningen voor vleermuizen moeten worden aangebracht. Er zal dan mogelijk een vertraging optreden in de uitvoering van het project (proceduretijd bedraagt ca.16 weken).
b) Het is aan te bevelen om een ecologisch werkprotocol op te stellen.
5) Door het uitvoeren van bovenbedoelde maatregelen, wordt voorkomen dat er verbods-bepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden worden.
6) Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000 gebied Veluwe of op de EHS. Hiermee is nader onderzoek of een vergun-ning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig.