4.1.1 Flora en Fauna
Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplanting- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Het betreft hier de aanleg van een fietspad door een gebied bestaande uit bomen, struiken en planten. Het doel is om een meer veilige fietsverbinding op dit deel van de Julianalaan te creëeren. De voorgenomen aanleg is te omschrijven als een ingreep in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Het is noodzakelijk om een natuurwaardenonderzoek te doen (natuurtoets) om een beschrijving te geven van de te verwachten effecten van de ruimtelijke ingreep op beschermde soorten. Door in een vroegtijdig stadium de natuurwaarden binnen het plangebied te beoordelen, kan hier in de planvorming rekening mee worden gehouden. Bij een veldbezoek op 27 april 2011 is het plangebied en de directe omgeving opgenomen. Uit bijgaand onderzoek (zie bijlage 1, Natuurtoets bestemmingsplan Aanleg fietspad Julianalaan Ermelo) blijken de volgende effecten op natuurwaarden.
Flora
Tijdens het veldbezoek is een aantal wilde planten aangetroffen zoals de Braam, Smalle weegbree en Bereklauw. Verder ook verschillende soorten bomen, onder meer Zomereik, Lijsterbes, Beuk. Er zijn geen beschermde en bedreigde soorten aangetroffen en op basis van de terreinkenmerken ook niet in de onderzoekslocatie te verwachten. Bij ruimtelijke ingrepen geldt automatisch een vrijstelling van verbodsartikel 8 van de Flora- en faunawet voor laag beschermde soorten. Het aanvragen van een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet is voor flora niet nodig.
Amfibieën
Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën aangetroffen. Gezien de afwezigheid van geschikt voortplantingswater in de directe omgeving zijn deze soorten ook niet te verwachten. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet hoeft voor amfibieën derhalve niet te worden aangevraagd.
Reptielen
Tijdens het veldbezoek zijn geen reptielen aangetroffen. Het gebied is potentieel geschikt als verblijfplaats voor de Hazelworm. Er zijn geen waarnemingen uit deze omgeving bekend. Gezien de locatie is een enkel exemplaar echter niet uit te sluiten. De voorgenomen ingreep zal hierop geen effect hebben, noch op aantasting van het leefgebied. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet hoeft voor reptielen derhalve niet te worden aangevraagd.
Vlinders
Gedurende het veldbezoek zijn rupsen gevonden van diverse spanners. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. het biotoop geeft geen aanleiding te veronderstellen dat beschermde soorten in het plangebied zullen voorkomen. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet hoeft voor vlinders derhalve niet te worden aangevraagd.
Libellen
Gezien het ontbreken van oppervlaktewater in of in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen beschermde soorten libellen te verwachten. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet hoeft voor libellen derhalve niet te worden aangevraagd.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn vraatsporen aangetroffen van muizen, waarschijnlijk Aardmuis of Rosse woelmuis. De aanwezigheid van enkele soorten is niet geheel uit te sluiten. Het gebied heeft overigens een beperkte waarde als leefgebied voor zoogdieren. Bij de planrealisatie kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren verloren gaan. Het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten hier echter niet aan de orde, omdat automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen 9 en 11 uit de Flora- en faunawet geldt.
Uit diverse studies in de omgeving van het plangebied is bekend dat de Das er voorkomt. In of in de omgeving van het plangebied is bekend dat de Das er voorkomt. In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen aanwijzingen aangetroffen waaruit de aanwezigheid van Das blijkt. Daarnaast is het plangebied gezien de ligging geen geschikte vaste verblijfplaats. Overigens valt niet uit te sluiten dat een das het gebied sporadisch door trekt. De voorgenomen ingreep zal hierop geen effect hebben en geeft een minimale reductie van een matig geschikt foerageergebied. Het aanvragen van een ontheffing voor de Das is daarom niet nodig.
Vleermuizen
Uit een inventarisatie in 2005 blijkt de ruimere omgeving van het plangebied te worden gebruikt door Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger om te foerageren. De Ruige dwergvleermuis is in de omgeving waargenomen. Gezien de locatie zou het plangebied geschikt kunnen zijn als foerageergebied of als onderdeel van een vliegroute. Ter indicatie is op 4 mei 2011, tussen 21:30 en 23:00 uur geluisterd met de batdetector. Er zijn daarbij circa 5 overvliegende en jagende gewone dwergvleermuizen gehoord en één Ruige dwergvleermuis. Deze soorten maken dus gebruik van het gebied, zowel als foerareergebied en als vliegroute. De aanleg van het fietspad zal dit gebruik niet teniet doen. Er zijn geen vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig in het plangebied. Er vindt geen aantasting plaats van (potentieel) onmisbare vliegroutes en foerageergebied en er is als gevolg van de beoogde plannen geen schade te verwachten op vleermuizen. Als, zoals dat er naar uitziet, aan weerszijden van het fietspad opslag blijft bestaan, wordt het voor beide soorten mogelijk zelfs een meer geschikt foerageergebied. Het aanvragen van een ontheffing is vloor vleermuizen niet aan de orde.
Vogels
Ondanks dat er geen volledige broedvogelinventarisatie is uitgevoerd kan op basis van waarnemingen tijdens het veldbezoek, de terreingesteldheid, bekende verspreidingsgegevens en ervaring een uitspraak worden gedaan over de mogelijke soortensamenstelling.
Aan de hand van de terreinkenmerken is vastgesteld dat de onderzoekslocatie een mogelijke waarde heeft als broedgebied voor vogels. Het betreft bosgebied met opslag van planten en struiken. Daarnaast zijn takkenhopen en boomrestanten aanwezig die als schuil- en nestelplek kunnen dienen. Tijdens het veldbezoek zijn de volgende soorten gehoord en/of gezien:
Koolmees, Pimpelmees, Boomkruiper, vink, Merel, Zanglijster, Gaai, Zwartkop, Roodborst, Winterkoning, Grote bonte specht en Tjeftjaf. Er is gezocht naar holtes in de bomen geschikt voor holenbroeders. Deze zijn vanaf de grond niet waargenomen.
In het algemeen kan worden gesteld dat ingrepen in het plangebied tijdens het broedseizoen (15 maart - 15 juli) sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van de reproductie. Wettelijk gezien wordt daarom ook geen ontheffing verleend indien (broed)vogels worden verstoord. De effecten op (broed)vogels in het plangebied en de directe omgeving zullen naar verwachting beperkt of nihil zijn. In de directe omgeving zijn er overigens voldoende alternatieven, zowel om te nestelen als om voedsel te zoeken. Indien voor of na het broedseizoen bomen, struweel en vegetatie worden verwijderd, blijven effecten tijdens het broedseizoen naar verwachting beperkt.
Eventuele nestlocaties binnen en buiten de onderzoekslocatie mogen niet worden verstoord. In de onderzoekslocaties zijn geen nestplaatsen van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats te verwachten zoals spechten, roofvogels en uilen.
Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen altijd te worden voorkomen. Dit is mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels. Indien dat niet mogelijk is dan moet aantoonbaar zijn onderzocht (door een deskundige) dat er geen verstoring van broedvogels heeft plaatsgevonden.
Advies
- Uitvoering van de werkzaamheden, met name het kappen van bomen en het verwijderen van de opslag, zoveel mogelijk laten plaatsvinden buiten de broedperiode (15 maart- 15 juli) en bij voorkeur tussen september en december. Overigens mogen ook vroege of late legsels niet worden verstoord.
- Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan algemene "zorgplicht" (art. 2 Flora- en faunawet), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Eventuele uitvoering volgens de "Gedragscode Flora- en faunawet voor de bouw- en ontwikkelsector" geeft hiervoor een goede basis.
- De in het plangebied al aanwezige oude boomstronken en grof dood hout niet afvoeren maar verplaatsen tot buiten de plangrens. Dergelijke elementen verhogen de variatie in het gebied en vormen goede schuilplaatsen en voedselbronnen voor allerlei soorten.
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Ermelo. Het gebied bestaat uit bos en opslag. In de omgeving staan verspreid woningen en zijn kleinschalige bedrijven aanwezig.
Natura 2000
Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van natuurbescherming in Europa. Het is een samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de Europese Unie is het doel. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De kortste afstand van het plangebied tot Natura2000 gebied Veluwe bedraagt circa 930 meter.
Diverse habitats en soorten van de veluwe zijn beschermd, zoals enkele bos- en heidetypen. Specifieke bescherming is er voor o.a. het Vliegend hert, Gevlekte witsnuitlibel en Kamsalamander. Relevante vogelsoorten zijn o.a. Wespendief, Zwarte specht, Boomleeuwerik, Nachtzwaluw en IJvogel. Voor het Veluwerandmeer zijn kranswierwateren en meren met krabbescheer beschermde habitats en soorten als Meervleermuis, Kleine modderkruiper, Roerdomp en Grote karekiet.
Geen van deze relevante habitats en soorten zijn in het plangebied aangetroffen of te verwachten. Gezien de biotoopeisen van de relevante soorten in relatie tot het plangebied en de huidige terreingesteldheid zijn hier ook geen voortplantings-, foerageer-, overwintering- of vaste (rust)plaatsen te verwachten. De beoogde ingreep c.q. de aanleg van het fietspad heeft daarmee geen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten. Realisatie brengt de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe en de Veluwerandmeren niet in gevaar.
Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de waarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt de "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied. Deze "onbegrensdheid" biedt veel ruimte tot interpretaties. Uitgangspunt is dat externe werking de bestaande activiteiten zo weinig mogelijk hindert.
De indicatoren voor verstoring en verslechtering noemt de Leidraad van de Europese Commissie (2000):
- Verslechtering van kwaliteit van een habitat treedt op wanneer in een bepaald gebied de door dit habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer het met de specifieke structuur en functies die voor de instandhouding van het habitat op langere termijn noodzakelijk zijn, dan wel met de staat van instandhouding van de met dit habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking met de begintoestand.
- Verstoring van een soort in een gebied treedt op wanneer uit populatiedynamische gegevens betreffende de soort in dat gebied blijkt dat de soort het gevaar loopt, in vergelijking met de begintoestand, niet langer een levensvatbare component van het natuurlijke habitat te zullen blijven.
De realisatie van het fietspad heeft geen van de genoemde effecten tot gevolg, waarmee externe werking zeer onwaarschijnlijk is.