direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drieërweg 306
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Drieërweg 306 in Ermelo was een agrarisch bedrijf gevestigd, echter de agrarische bedrijfsvoering is gestaakt. De woning en voormalig agrarische opstallen zijn wel nog op het perceel aanwezig. Het perceel ligt in de buurtschap Drie, in het Speulderbos en Sprielderbos. De bebouwing is vlak na de tweede wereldoorlog gebouwd en heeft cultuurhistorische waarden in het totale boerenensemble op het perceel.

Het perceel is verkocht en de nieuwe eigenaar (tevens Initiatiefnemer) heeft niet de intentie om een nieuwe agrarische bedrijfsvoering op te starten. Daarom is aan de gemeente verzocht om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Initiatiefnemer wil hierbij de bestaande opstallen laten staan zodat het huidige karakteristieke ensemble aan bebouwing behouden blijft.

Vanwege de agrarische bestemming op het perceel, is het niet toegestaan om het perceel in gebruik te nemen als burgerwoning. Om dit gebruik wel mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het gebruik van het perceel als burgerwoning vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het natuurgebied De Veluwe, in de buurtschap Drie, in het Speulderbos en Sprielderbos. Het plangebied wordt omringd door agrarische gronden aan de oost- en zuidzijde, een recreatiewoning aan de Drieërweg 302 aan de noordzijde en de Sprielderweg en eigen inrit vanaf de Drieërweg aan de westzijde. Om deze gronden heen liggen nog een paar agrarische percelen en enkele woonpercelen, verder wordt het gebied omringd door het natuur-/bosgebied van de Veluwe. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie D, nummers 102 en nummer 1828 (ged.). Afbeelding 1.1 geeft de globale begrenzing en ligging van het plangebied weer, voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied en globale begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Agrarische enclave en Speuld” (vastgesteld op 28 mei 2015 ) en heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H' en de gebiedsaanduidingen 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'Overige zone - natuurrand'. Afbeelding 1.2 geeft de uitsnede weer van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Agrarische enclave en Speuld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' is binnen het bouwblok een agrarisch bedrijf met bijbehorende bouwwerken toegestaan. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H' regelt de bescherming omtrent eventueel aanwezige archeologische waarden binnen deze bestemming.

Binnen de regeling voor de gebiedsaanduiding 'Overige zone - natuurrand' is geregeld dat kamperen en het plaatsen van kampeermiddelen niet is toegestaan op deze gronden. De gebieds aanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' regelt de oppervlakte van veestallen.

Initiatiefnemer wil het plangebied gebruiken als burgerwoning en niet meer ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Daarom is voorliggende herziening opgesteld, waarbij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1'.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Drieërweg 306" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ermelo, in de buurtschap Drie. Deze buurtschap ligt in het Natura 2000-gebied De Veluwe op ongeveer twee kilometer ten westen van het dorp Speuld en is ontstaan als agrarische nederzetting in het Speulder- en Sprielderbos. De bebouwing in Drie is gesitueerd langs de Sprielderweg (waar het plangebied ook aan ligt, alleen is de nummering van het perceel aan de Drieërweg) en bestaat uit drie woonpercelen, een recreatiewoning, een restaurant, een werkschuur ten behoeve van het natuurgebied en de bebouwing in het plangebied. Afbeelding 2.1 geeft de ligging van deze percelen weer. Het plangebied ligt aan de noordzijde van Drie. De agrarische gronden aan de oost- en zuidzijde van het plangebied waren oorspronkelijk in gebruik ten behoeve van het (voormalig) agrarisch bedrijf in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie omgeving plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De woning en de bijgebouwen in het plangebied zijn na de tweede wereld oorlog gebouwd. Een deel van de oorspronkelijke opstallen is gesloopt, maar de opzet van het perceel (het boerenensemble) en het type bebouwing dat nog op het perceel staat heeft karakteristieke waarden. Afbeelding 2.2 geeft een impressie van het huidige aanzicht van het perceel weer vanaf de Sprielderweg.

In het perceel was een rundveebedrijf gevestigd met een milieuvergunning voor 25 melkkoeien, 63 stuks jongvee en 36 vleesstieren. Nadat het perceel is verkocht aan de huidige eigenaren, is de agrarische bedrijfsvoering niet meer voortgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Huidig aanzicht perceel vanaf de Sprielderweg (bron: gemeente Ermelo)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Initiatiefnemer heeft niet de intentie om het boerenbedrijf voort te zetten en wil de woning gebruiken als een burgerwoning. Bijbehorende opstallen dienen dan als bijgebouw bij de woning. Feitelijk verandert er niets op het perceel, er vindt alleen een planologische wijziging plaats. Met voorliggend plan wordt het agrarisch bouwblok van het perceel verwijderd en daarvoor in de plaats krijgt het perceel een woonbestemming.

De woonbestemming ligt over de gronden rond de woning, de gronden die ook ingericht zijn als woonerf. Het nieuwe woonperceel krijgt een oppervlakte van ongeveer 7375 m2. Deze grens komt niet overeen met het agrarisch bouwblok binnen het vigerende bestemmingsplan, dat is groter. Omdat dit bestemmingsplan er tevens voor zorgt dat het agrarisch bouwblok verdwijnt, heeft het plangebied een andere vorm dan het woonperceel. De gronden rond de woonbestemming behouden de agrarische bestemming, maar dan zonder bouwblok. Afbeelding 3.1 geeft het vooraanzicht van de woning weer, gezien vanaf de oprit vanaf de Sprielderweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401_0005.jpg"

Afbeelding 3.1: Vooraanzicht woning (bron: gemeente Ermelo)

De bestaande bijbehorende bouwwerken op het perceel blijven behouden. De totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt meer dan in het vigerende bestemmingsplan/gemeentelijk beleid bij een woning in het buitengebied is toegestaan. Aangezien het hier om een karakteristiek perceel gaat waarbij, naast het aanzicht van de bebouwing, het totale boeren ensemble op het perceel een belangrijk aspect is van de karakteristieke waarden, is het gewenst om deze hoeveelheid bebouwing te behouden. Niet alle bebouwing voldoet aan de (voor de agrarische enclave) standaard toegestane maximale bouwhoogte van 5 meter en een goothoogte van 3 meter. Daarom wordt ook voor dat aspect maatwerk verricht.

De milieuvergunning voor het agrarisch bedrijf wordt ingetrokken en de agrarische gronden die in gebruik waren voor het agrarisch bedrijf in het plangebied, worden terug in eigen beheer genomen bij Staatsbosbeheer. Deze gronden hadden binnen het vigerende bestemmingsplan al de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en behouden deze bestemming.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit betreffende artikel. Aangezien er bij dit plan sprake is van een bestemmingswijziging waarbij een agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, hoeft de behoefte voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet te worden gemotiveerd.

4.2 Provinciaal beleid

Algemeen

De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit 2015. De laatste actualisatie heeft van 20 februari tot en met 2 april 2017 ter inzage gelegen. Deze actualisatie heeft betrekking op bedrijventerreinen en de luchtkwaliteit naar aanleiding van binnenvaart. Deze onderwerpen zijn niet van belang voor voorliggend plan. Daarom is de laatste actualisatie niet meegenomen in deze toets.

Regio Noord-Veluwe

De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • de Groene ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk;
  • het Natura2000-gebied;
  • het intrekgebied water.

Hierna wordt nader ingegaan op de onderwerpen in relatie tot voorliggend plan.

 

Groene ontwikkelingszone en Gelders natuurnetwerk

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
    • a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
    • b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
    • d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig met de Omgevingsverordening.
  • 2. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
    • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
    • b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Er vindt alleen een planologische wijziging plaats van een agrarisch bouwblok naar een woonperceel. Door deze planologische wijziging is het niet meer mogelijk om een agrarisch bedrijf op te richten in het plangebied. Doordat er geen agrarisch bedrijf meer gevestigd kan worden in het plangebied, neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied en op het plangebied af, net als de uitstoot vanuit de stallen. Dit zorgt voor een verbetering voor de natuurgebieden. Voorliggend plan draagt daarmee bij aan de versterking van de GO en GNN.

Natura2000-gebied

Alle Natura 2000-gebieden in Gelderland zijn bijzonder gevoelig voor stikstofdepositie uit de lucht (ammoniak en stikstof) met uitzondering van de Veluwerandmeren en Arkemheen. Voor stikstofgevoelige gebieden werkt de provincie aan de Programmatische Aanpak Stikstof.

Doorwerking plangebied

Doordat met voorliggend plan de bestaande agrarisch bedrijfsvoering verdwijnt en het niet meer mogelijk is om een nieuw agrarisch bedrijf op te richten, zal de stikstofdepositie in de lucht, afkomstig van de stallen en het aantal verkeersbewegingen afnemen. Dit heeft een positief effect op het Natura2000-gebied de Veluwe waar het plangebied in ligt..

Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Doorwerking plangebied

Het plangebied krijgt geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan bijdraagt aan de versterking van de natuurgebieden en daarmee voldoet aan het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.

In het buitengebied zet Ermelo in op:

  • ruimte bieden aan agrarische functies primair in het LOG in lijn met het provinciale reconstructieplan;
  • het ondersteunen en sturen van nieuwe initiatieven in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen en een vitaal buitengebied zijn gewenst, maar moeten wel passen in het karakter van het buitengebied;
  • het stimuleren van een kwaliteitsslag in het buitengebied: sloop oude bebouwing en nieuwbouw die een hedendaagse streekeigen invulling geeft;
  • voortbouwen op landschapsontwikkelingsplan en het realiseren van boscompensatie.

Met name aan de oostzijde zijn de natuurwaarden unieke kwaliteiten die de functies en gebruiksmogelijkheden bepalen. Hoe dichter bij de natuur, hoe meer de functies en het gebruik van gebieden in lijn zijn met natuurwaarden.

Op de visiekaart is het plangebied aangewezen als een gebied voor 'doorontwikkeling Buurtschap' en een 'cultuurhistorisch punt' nabij het plangebied. Afbeelding 4.2 geeft een uitsnede weer van de visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401_0006.jpg"

Afbeelding 4.2: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ermelo 2025 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Doorontwikkeling buurtschap

In de buurtschappen is niet langer het agrarisch gebruik leidend, maar is sprake van vooral een woonfunctie of combinatie van functies. De ligging in het landschap en langs historische routes is nog steeds relevant. Binnen die context is verdere ontwikkeling mogelijk, op het gebied van wonen en andere functies zoals recreatie of werken vanuit huis.

Cultuurhistorisch punt

Ermelo kent een rijke historie. Cultuurhistorische kwaliteiten zijn onderdeel van een aantrekkelijk woon- en recreatieve omgeving en een aantrekkelijk winkelgebied. De gemeente wil bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorische waarden als basis hanteren en op een passende (eigentijdse) manier beter beleefbaar maken.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf beëindigd, de milieuvergunning ingetrokken en blijft alleen de woning met bijgebouwen over. Zoals hiervoor aangegeven, past een woonfunctie bij de doorontwikkeling van een buurtschap en is het hiermee passend binnen buurtschap Drie.

Nabij het plangebied ligt een cultuurhistorisch punt. De historische waarde van het boerenerf ensemble in het plangebied, draagt bij aan deze cultuurhistorische waarden. Met voorliggend plan verdwijnt een agrarisch bedrijf, maar de opzet en inrichting van het perceel blijft behouden. Om dit ensemble te kunnen behouden, wordt bij dit perceel maatwerk geleverd met betrekking tot de hoeveelheid bijgebouwen.

Voorliggend plan zorgt voor een goede invulling voor het plangebied waarbij een karakteristiek boerenerf in stand blijft en daarmee bijdraagt aan de kwaliteit van het plangebied en omgeving. Gesteld kan worden dat voorliggend plan past binnen de Structuurvisie Ermelo 2025.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.1.2 Beoordeling

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).

Interne werking

Het plangebied ligt in de buurtschap Drie in het bosgebied de Veluwe. In de buurtschap staat tevens een recreatiewoning en is een restaurant gevestigd. De recreatiewoning ligt op een afstand van ongeveer 13 meter vanaf de woonbestemming en op ruim 55 meter vanaf de woning. Een vakantiewoning is niet als zodanig genoemd in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering. Daarom is gekeken naar een functie die het best vergelijkbaar is met een recreatiewoning. Een hotel/pension is over het algemeen groter en heeft meerdere bezoekers dan één recreatiewoning, maar deze functie is wel het best vergelijkbaar. Voor een hotel/pension geldt een richtafstand van 10 meter, deze afstand wordt daarom ook aangehouden voor de recreatiewoning. Gezien de afstand van de recreatiewoning tot de woonbestemming en tot de woning, kan worden gesteld dat wordt voldaan aan deze richtafstand.

Het restaurant ligt op een afstand van ruim 200 meter vanaf het plangebied. Volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering geldt voor een restaurant een richtafstand van 10 meter ten opzichte van milieugevoelige objecten. Gezien de afstand van ruim 200 meter wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Externe werking

De nieuwe functie waarin dit plan voorziet - de functie 'wonen' - wordt niet gezien als een milieubelastende functie voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Aangezien in het kader van milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstanden, worden naastgelegen recreatiewoning en restaurant niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden door de planologische wijziging naar een woonbestemming in het plangebied.

5.1.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Beoordeling

Voorliggend plan betreft alleen het planologisch wijzigen van een agrarisch bouwblok met bedrijfswoning naar de bestemming 'Wonen -1'. In het plangebied was al een bedrijfswoning (een geluidsgevoelig object) mogelijk, er wordt geen nieuwe woning toegevoegd en de bestaande woning wordt ook niet verplaatst. Aangezien voorliggend plan geen extra geluidsgevoelig object mogelijk maakt, is onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet nodig.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.3.2 Beoordeling

Voorliggend plan maakt geen extra woning in het plangebied mogelijk, de bestaande woning blijft behouden en wordt alleen bestemd als burgerwoning. Doordat het plangebied in een gebied ligt met een 'grote kans op asbest' is voor voorliggend plan wel een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd door P.J. milieu bv . De resultaten van dit onderzoek worden hierna kort weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting.

Uit het veldonderzoek blijkt dat de hypothese 'onverdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek geen stand houdt. Ter plaatse van de uitlaat van de voormalige melkmachine is een matig verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. Op basis van het nader onderzoek blijkt dat circa 2 m³ van de bodem matig verhoogde gehalten minerale olie bevat. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte PCB aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdachte locatie voor het verkennend asbest in grondonderzoek stand houdt. In de grove en fijne fractie is asbest aangetoond. Ter plaatse van de westelijke spoelzone van de westelijke schuur overschrijdt het gehalte de interventiewaarde. Daarmee is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Uit de risicobeoordeling blijkt dat de sanering niet spoedeisend is.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek danwel nader asbest in grondonderzoek te adviseren. Geadviseerd wordt het asbestdak van de westelijke schuur te verwijderen om toename van de asbestgehalten te voorkomen.

5.3.3 Conclusie

Gezien de mate van verontreiniging en de locatie van de verontreiniging, kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.4.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in een wijziging van een agrarische bedrijf naar een burgerwoning met bijgebouwen. Dit heeft tot gevolg dat hierdoor alleen de verkeersbewegingen van en naar de woning in het plangebied overblijven. Dit aantal zal hetzelfde blijven als het aantal verkeersbewegingen van en naar de bedrijfswoning. Het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van het agrarisch bedrijf zoals vrachtverkeer en landbouwverkeer zal verdwijnen. Hierdoor kan met zekerheid gesteld kan worden dat er sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging, er zal zelfs een verbetering optreden met voorliggend plan.

Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.5.2 Beoordeling

Het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming, leidt niet tot een andere situatie in het kader van de externe veiligheid. Het aantal personen en/of (beperkt)kwetsbare objecten in het plangebied neemt niet toe en met voorliggend plan wordt geen risicobron mogelijk gemaakt.

5.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Water

5.6.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Waterplan Provincie Gelderland

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

5.6.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.7.3 Beoordeling

De bestaande gebouwen op het perceel blijven behouden. Er worden geen nieuwe bouwwerken gebouwd en/of gebouwen gesloopt. Dit betekent dat er wat betreft de hemelwaterafvoer niets wijzigt. Het afvalwater zal mogelijk afnemen aangezien er geen agrarisch bedrijf meer mogelijk is op het perceel. Wat betreft de afvoer van het afvalwater wijzigt er niets. Voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Aangezien voorliggend plan alleen een functiewijziging betreft waarbij geen (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden, heeft dit plan nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

5.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.7.2 Beoordeling

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied is gelegen in het Natura 2000-gebied de Veluwe. Met voorliggend plan wordt een agrarisch bouwblok verwijderd en bijbehorende milieuvergunning ingetrokken. Dit betekent dat een agrarisch bedrijf in het Natura 2000-gebied verdwijnt. Het perceel krijgt een woonbestemming. Afbeelding 5.2 geeft de ligging weer van het plangebied in het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdrieerweg306-0401_0007.jpg"

Afbeelding 5.2: Ligging plangebied in Natura2000-gebied de Veluwe (bron: Provincie Overijssel)

Een agrarisch bedrijf zorgt voor uitstoot van stikstof vanwege onder andere de dierenmest en het (landbouw)verkeer van en naar het agrarisch bedrijf en op het bedrijf. Met het verdwijnen van een agrarisch bedrijf verdwijnt tevens deze uitstoot van stikstof vanuit de stallen. Dit betekent dat voorliggend plan zorgt voor een verbetering voor het Natura 2000-gebied de Veluwe en dat er geen significant negatieve effecten optreden.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het plangebied ligt in het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone. Zoals hiervoor aangegeven, zorgt voorliggend plan voor het verdwijnen van een agrarisch bedrijf en daarmee voor het verdwijnen van stikstofuitstoot. Tevens zorgt voorliggend plan ervoor dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied afneemt. Dit alles zorgt voor een verbetering voor de GNN en GO. Voorliggende ontwikkeling zorgt derhalve niet voor de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN en GO.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Met voorliggend plan wordt alleen de bestemming 'Agrarisch' omgezet naar 'Wonen -1'. Er worden geen gebouwen gesloopt en er wordt niets nieuws bijgebouwd. Het perceel zal minder intensief gebruikt worden aangezien er geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd. Voorliggend plan zal dan ook niet zorgen voor een verstoring van beschermde soorten.

5.7.3 Conclusie

De voorgenomen aanpassing van de bestemming leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb of het provinciaal natuurbeleid.

5.8 Erfgoed

5.8.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

5.8.2 Beoordeling

Cultuurhistorie

In de omgeving zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig. Wel heeft het perceel en de buurtschap Drie karakteristieke waarden. De karakteristieke waarden in het plangebied komt voort uit het boerenensemble en de architectuur van de bebouwing. Om dit te behouden blijft de bestaande bebouwing behouden. Het behoud van het boerenensemble in het plangebied, draagt tevens bij aan het behoud van de karakteristieke waarden in de buurtschap. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.

Archeologie

Het plangebied is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden is het niet zomaar toegestaan om nieuwe gebouwen op te richten of bestaande gebouwen uit te breiden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en daarmee de grond dieper te roeren dan 30 cm. Voordat hier medewerking aan verleend kan worden, moet zijn aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Met voorliggend plan vindt alleen een aanpassing van de bestemming plaats. De bestaande bebouwing blijft behouden en er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats. Doordat de grond niet wordt geroerd over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm, is een onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden niet nodig.

5.8.3 Conclusie

Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.9 Verkeer en parkeren

5.9.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie.

5.9.2 Beoordeling

Verkeer

Binnen de vigerende planologische situatie is een agrarisch bedrijf mogelijk in het plangebied. Dit is hier tot voor kort ook gevestigd geweest. Een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning zorgt voor de nodige verkeersbewegingen van autoverkeer, maar zeker ook voor vrachtverkeer en landbouwverkeer. Nu de bestemming wordt omgezet naar 'Wonen', is het niet meer mogelijk om hier een agrarisch bedrijf te vestigen. Dit betekent dat het aantal verkeersbewegingen vanwege de aanwezigheid van het agrarisch bedrijf verdwijnen en dat daarmee het aantal verkeersbewegingen afneemt. Deze afname zal met name betrekking hebben op vrachtverkeer en landbouwvoertuigen. Voorliggend plan zorgt dan ook zeker niet voor een verslechtering van de verkeerssituatie ter plaatse, maar voor een verbetering.

Parkeren

Ook voor het parkeren zal er sprake zijn van een afname van de parkeervraag. De parkeerbehoefte voor de woning blijft over in het plangebied. Gemiddeld heeft een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeerbehoefte van 2,4 parkeerplaatsen per woning (bron: CROW uitgave 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Binnen de bestemming 'Wonen -1' in het plangebied is voldoende ruimte voor het realiseren van dit aantal parkeerplaatsen.

5.9.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.10.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied ligt in een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 5.7.2 heeft dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het GNN/GO. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Milieugevolgen

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen nadelige milieugevolgen te verwachten die aanleiding geven tot het voeren van een m.e.r. procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opzet van het plan

6.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan “Buitengebied 2010”.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels
  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.1.4 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden: hierin is aangegeven welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd zonder vergunning.

In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.1.5 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6):
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregel (Artikel 7):

In deze regel is opgenomen hoe moet worden omgegaan met afwijkende maten van bestaande bouwwerken.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene aanduidingsregel (Artikel 9):

Hierin zijn de regels bepaalt met betrekking tot de aanduidingen 'Overige zone - natuurrand'.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking.

  • Overige regels (Artikel 12)

In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.

6.1.6 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Wijze van bestemmen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch met waarden - Natuur - en landschapswaarden (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden die binnen het agrarisch bouwblok lagen, maar buiten de bestemming 'Wonen - 1' liggen. Deze bestemming sluit aan bij de omliggende agrarische gronden. Binnen deze bestemming is geregeld dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarische doeleinden. Dit kan zowel bedrijfsmatig als particulier, waardoor het bijvoorbeeld ook mogelijk is voor de eigenaren van het plangebied om paarden op het perceel te laten grazen. Bebouwing is op deze gronden niet toegestaan.

Wonen - 1 (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de woning met bijbehorende bouwwerken en erfinrichting. Dit zijn de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het wonen in het plangebied. Voor deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling voor deze bestemming in het bestemmingsplan 'Agrarische enclave en Speuld'. Echter om het bestaande boerenensemble te kunnen behouden, is voor de bijgebouwen een bijzondere regeling opgenomen. Deze gebouwen zijn op de verbeelding aangegeven middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'. In de regels is bepaald dat alleen ter plaatse van deze aanduiding bijgebouwen zijn toegestaan.

De goot- en nokhoogte van de bijgebouwen is bij sommige bijgebouwen ook hoger dan de maximaal toegestane hoogte zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Agrarische enclave en Speuld'. Daarom is voor de bijgebouwen ook een specifieke hoogte opgenomen die aansluit bij de bestaande situatie.

Waarde - Archeologie H

Deze dubbelbestemming ligt over bijna het gehele plangebied. Met deze bestemming is de regeling opgenomen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. De gronden met deze bestemming mogen niet geroerd worden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30cm zonder dat is aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de overheid budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen voor bouwplannen zoals aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. Volgens artikel 6.2.1 Bro is in de volgende gevallen sprake van een bouwplan waarvoor kosten verhaal verplicht is:

  • de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte.

Met onderhavig plan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt waardoor er geen verplichting geldt tot kostenverhaal en het vaststellen van een exploitatieplan. De ambtelijke kosten worden in dit geval verhaald via de gemeentelijke legesverordening.

7.2 Financiële haalbaarheid

Voorliggend plan betreft geen bouwplan en er hoeft niets gesloopt te worden. De kosten voor de uitvoering van dit project zijn dan ook niet hoog. De kosten die gemaakt moeten worden voor de uitvoering van het plan, zijn voor rekening van initiatiefnemers. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geraakt en dat het waterschap een positief advies uitbrengt. In het kader van het vooroverleg, wordt het plan nog wel voorgelegd aan het waterschap.

8.2 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft in dit kader ter inzage geleggen gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

8.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.