direct naar inhoud van Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
Plan: Uitbreiding De Paalberg, Drieërweg 125
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPdrieerweg125-0401

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiebedrijven waar personen, die hun vaste verblijfplaats elders hebben, voor hun recreatie verblijf kunnen houden in natuurplaatsen en de daarbij behorende voorzieningen tot een maximum aantal natuurplaatsen van niet meer dan 40;
  • b. ter hoogte van de aanduiding 'parkeerterrein' alléén voor een parkeerterrein;

en voorts voor de instandhouding van de hierop voorkomende houtopstanden en de aanleg van groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd de volgende bij een recreatiebedrijf behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • bedrijfsgebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen;
  • bouwwerken geen gebouwen zijnde, die functioneel bij de inrichting van een recreatiebedrijf behoren.
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Per recreatiebedrijf mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 150 m2;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • d. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen.
3.2.2 Mobiele kampeermiddelen

Op kavels behorende bij mobiele kampeermiddelen mag niet worden gebouwd.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de speelvoorzieningen ten behoeve van het klimbos hebben een hoogte van maximaal 11 meter;
  • b. de hoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en speelwerktuigen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Mobiele kampeermiddelen

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor de bouw van individuele sanitaire units op de kavels voor mobiele kampeermiddelen, mits:

  • a. de oppervlakte van een unit maximaal 6 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van een unit maximaal 3 meter bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het aantal parkeerplaatsen per recreatiebedrijf mag niet minder dan 1 voor elke kavel voor een mobiel kampeermiddel bedragen.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte aan verharding en/of halfverharding mag niet meer bedragen dan 2.000 m2 per hectare.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Algemeen
  • a. Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden;
    • 2. het vellen van bomen;
    • 3. het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen en poelen;
    • 4. het aanleggen van drainage.
  • b. Het onder a vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
    • 1. welke plaatsvinden binnen een afstand van 10 meter uit de bestaande bebouwing;
    • 2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
    • 3. welke ten tijde van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
    • 4. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van een normaal beheer;
    • 5. die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zo ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de onder lid c bedoelde waarden en functies niet te verwachten is.
  • c. De onder a bedoelde werken en werkzaamheden zijn alleen toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de ruimtelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische en landschappelijke waarden, alsmede de milieukwaliteit niet onevenredig aangetast worden.