Plan: | Bestemmingsplan De Beek 125 e.o |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPdebeek125eo-0401 |
De Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (hierna KNHS) is voornemens een aantal wijzigingen door te voeren in het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Agrarische enclave en Speuld”. Het KNHS-centrum is gelegen aan De Beek 125 en met een totaal oppervlak van 23 hectare het grootste onderdeel van het Nationaal Hippisch Centrum waar ook andere organisaties zijn gevestigd. Het plan beslaat het grootste en actieve deel van dit centrum.
Op grond van artikel 3.1 Wro heeft het bevoegd gezag de taak om te bestemmen in lijn met een goede ruimtelijke ordening. Hieronder wordt ook verstaan het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de feitelijke situatie. De beoogde wijzigingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Agrarische enclave en Speuld”. In hoofdstuk 1.3 wordt nader ingegaan op de beoogde wijzigingen. Om deze wijzigingen mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan ter plaatse te herzien. De beoogde planwijzigingen worden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van het onderhavige bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan De Beek 125 te Ermelo. In figuur 1.1 is de globale ligging weergegeven en in figuur 1.2 is aan de hand van de verbeelding van dit bestemmingsplan de exacte begrenzing weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
Figuur 1.2: Plankaart met daarop de begrenzing van het plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Agrarische enclave en Speuld”. In figuur 1.3 is een uitsnede opgenomen van het vigerende bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn diverse bestemmingen aanwezig, welke hierna worden beschreven in samenhang met de strijdigheden.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische enclave en Speuld"
Bestemmingen en strijdigheden
Enkelbestemming - Agrarisch Natuur- en landschapswaarden
Deze enkelbestemming geldt voor het overgrote gedeelte van het plangebied en biedt ruimte aan agrarische activiteiten. Binnen de bestemming zijn een aantal aanduidingen opgenomen die gebied specifieke waarden borgen. Het gaat in dit geval om de "landschapswaarden 1 & 2" welke de kleinschaligheid en openheid van het landschap borgen.
De aanduidingen "landschapswaarden 1 & 2" zijn niet overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, omdat deze waarden schaars aanwezig zijn en vermengen met de terreinexploitatie. De beoogde wijziging vindt plaats in het zuidelijke deel van het plangebied. Hier worden agrarische gronden (kadastraal bekend als EMLOO-C-1096) met een oppervlak van circa 2,25 hectare bestemd naar de enkelbestemming Natuur. Aanvullend worden in het plangebied aanduidingen opgenomen die de realisatie van parkeerplaatsen, paardenbakken én hippische/niet hippische evenementen mogelijk te maken. Het parkeren tijdens evenementen en het daarvoor aanbrengen van een verhard ontsluitingspad wordt mogelijk gemaakt door de aanvraag van een omgevingsvergunning. Op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan zijn deze aanduidingen duidelijk weergegeven.
Enkelbestemming - bedrijf
De enkelbestemming bedrijf geldt ter plekke van de huidige opstallen van de KNHS en kent daarbij de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paardensport- en fokkerijorganisaties'. Binnen deze aanduiding zijn activiteiten gericht op de hippische sport en fokkerij en hun organisaties, inclusief de opleiding van kaderleden, het organiseren van keuringen en evenementen en horeca toegestaan. Deze aanduiding geldt voor nagenoeg de gehele bedrijfsbestemming, uitgezonderd de bedrijfswoning aan De Beek 101. Ter plekke van deze woning geldt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - uitsluitend bedrijfswoning'. Hier is uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan. Binnen de bedrijfsbestemming is het bij het gebouw aan De Beek 105 de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overnachtingslokaal' opgenomen. Ter plekke van deze aanduiding is het aanbieden van overnachtingen toegestaan.
De initiatiefnemer is voornemens om ter plekke van de bedrijfsbestemming ook hippische/niet hippische evenementen mogelijk te maken. Dit is nader gedefinieerd in 1.33 niet hippische evenementen en 1.32 hippische evenementen. Het doel hiervan is het verbreden van het bestaande evenementen aanbod.
Enkelbestemming - Groen - Waardevol Landschapselement
Deze enkelbestemming geldt in het vigerende plan op twee landschapselementen aan de noordzijde van het plangebied.
De initiatiefnemer is voornemens deze bestemming uit te breiden aan de noordzijde van het plangebied én langs oostelijke zijde van de huidige bedrijfsbestemming. De uitbreiding van deze bestemming heeft het doel de landschappelijke kwaliteiten beter de waarborgen in het bestemmingsplan. Daarmee vervallen de overige aanduidingen "landschapswaarden 1 & 2".
Enkelbestemming - Natuur
De enkelbestemming natuur is in het vigerende bestemmingsplan opgenomen aangrenzend aan de bedrijfsbestemming. Het feitelijk gebruik is echter al jaren anders. De grond wordt namelijk gebruikt voor agrarische doeleinden. Deze natuurbestemming is niet bestemd in lijn met de goede ruimtelijke ordening ex. art. 3.1. Wro.
De initiatiefnemer is voornemens deze natuurbestemming (circa 8.200 m2) te betrekken bij de agrarische bestemming waardoor ook paardensport- en fokkerijorganisaties zijn toegestaan. Deze uitbreiding van de agrarische bestemming wordt gecompenseerd door het uitbreiding van de natuurbestemming in het zuidelijk deel van het plangebied. Aanvullend wenst de initiatiefnemer ook hippische/niet hippische evenementen mogelijk te maken op deze locatie.
Voor de volgende bestemmingen incl. functieaanduidingen worden voor de volledigheid overgenomen conform het vigerende bestemmingsplan. Voor de archeologische waarden wordt een wijziging doorgevoerd met een uitzondering op onderzoek voor reeds geroerde gronden en paardenbakken.
Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan De Beek 125 e.o" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan, zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
Ligging en omgeving
Het plangebied is gelegen tussen de dorpen Uddel, Garderen en Speuld. Het plangebied wordt langs de oostelijke zijde begrenst door de Staverdense beek. De noord-en westzijde worden begrenst door wegen De Beek en N302. Het zuidelijke deel van het plangebied loopt over in het landelijke gebied en grenst aan de Paleisweg. In de omgeving van het plangebied bevinden zich een beschermd landgoed en enkele oude agrarische enclaves binnen het Veluwemassief. De omgeving wordt gedomineerd door agrarische bedrijvigheid, boscomplexen en heidevelden. Het plangebied is gelegen op de flank en dal van de Staverderdense/Hierdensebeek. Hierdoor ontstaan kansen voor de natuur en landschapsontwikkeling.
Bebouwing
Het Nationaal Hippisch Centrum, ook wel bekend als het KNHS-centrum, is met 23 hectare het kloppend hart van hippisch Nederland. Op het centrum is naast de KNHS ook de KWPN gevestigd, het grootste stamboek van warmbloed en wedstrijdpaarden, alsmede vele andere organisaties.
De KNHS organiseert diverse trainingen, cursussen en evenementen. Veelal vinden deze plaats in het KNHS centrum. De bebouwing is dan ook hoofdzakelijk gericht ter ondersteuning van de bedrijfsactiviteiten. Denk hierbij aan rij bakken, paddocks, onderhoud ruimtes, kantoren, bedrijfswoningen etc. Daarbij zijn er in het plangebied in totaal 3 bedrijfswoningen aanwezig. Het gebouw aan De Beek 105 wordt gebruikt als kantoor en overnachtingslokaal.
Ontsluiting
Het plangebied is van oudsher georiënteerd op De Beek, via waar het plangebied wordt ontsloten richting de N302. Het plangebied heeft aan de noordzijde vijf ontsluitingen en aan de westzijde twee ontsluitingen. In figuur 2.1 zijn deze ontsluitingen aangeduid met de witte pijlen.
Figuur 2.1: Bestaande ontsluitingen
Herbestemming natuurgronden
Voorliggend bestemmingplan voorziet in de herbegrenzing van de Enkelbestemming - Natuur. In de huidige situatie ligt de natuurbestemming tegen de bedrijfsbestemming aan, zie figuur 2.2. Dit bestemmingsgebied is circa 8.200 m2 groot. Deze natuurgronden worden betrokken bij de huidige agrarische bestemming. In het zuidelijke deel van het plangebied (zie verbeelding) wordt agrarische grond bestemd naar natuur aangrenzend aan de Groene ontwikkelingszone. De inrichting van dit perceel is opgenomen in figuur 2.3.
Figuur 2.2: Bestaande natuurbestemming nabij bedrijf
Figuur 2.3: Beoogde inrichting nieuw natuurperceel
Uitbreiden evenementen activiteiten
In het vigerende bestemmingsplan is geen begrenzing gesteld naar aard en omvang van hippische evenementen en worden deze uitsluitend in het vergunningenspoor beperkt door de begrenzing uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. KNHS wil het mogelijk maken om ook hippische/niet-hippische evenementen te organiseren, waarbij het gaat om een ‘of-situatie’. KNHS is niet voornemens dat meerdere evenementen, hippisch en niet-hippisch, tegelijkertijd te organiseren.
Concreet betekent dit dat in voorliggend bestemmingsplan de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - niet hippische evenementen toegestaan' is opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn activiteiten toegestaan gericht op niet hippische evenementen, niet-hippische activiteiten, maar ook voor hippische evenementen en hippische activiteiten. De globale begrenzing van de aanduidingen zijn opgenomen in figuur 2.4, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Om overlast van o.a. stof te voorkomen ter plaatse van de tribune zijn maatregelen genomen door de KNHS. Ter plaatse van bestaande tribune is de zandweg deels afgesloten en geldt een verplichte rijrichting, waardoor er geen overlast meer is ter plekke van de tribune.
Figuur 2.4: Aanduiding niet hippische evenementen
Parkeren
Ten behoeve van parkeren tijdens evenementen is een aanduiding opgenomen binnen de agrarische bestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is parkeren t.b.v. niet hippische evenementen, niet-hippische activiteiten, maar ook voor hippische evenementen en hippische activiteiten toegestaan. De globale begrenzing van de aanduiding is opgenomen in figuur 2.5, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Figuur 2.5: Aanduiding parkeerterrein t.b.v. evenementen
Paardenbakken
De initiatiefnemer wenst een aantal paardenbakken te realiseren op gronden die reeds als zodanig worden gebruikt. Ter plaatse van de aanduiding 'paardenbak' is de aanleg van paardenbakken toegestaan. De globale begrenzing van de aanduiding is opgenomen in figuur 2.6, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Figuur 2.6: Aanduiding paardenbakken
Groen - Waardevol landschapselement
Deze bestemming wordt overgenomen en uitgebreid waarmee het centrum van de KNHS landschappelijk ingepast word en deze inpassing ook planologisch geborgd is. Het is wel mogelijk om deze bestemming te doorkruisen ten behoeve van ontsluitingen en inritten.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Voorliggend plan voorziet in de basis in het in overeenstemming brengen van de planologische situatie en het feitelijke gebruik. Planologisch gaat het om het uitbreiden van de agrarische bestemming ter plekke van de natuurgronden grenzend aan de bedrijfsbestemming. Deze natuurgronden worden verplaatst en vergroot naar een locatie grenzend aan de Staverdense beek en zorgt daarmee voor overeenstemming met het feitelijk gebruik. Door actualisering van het bestemmingsplan neemt de oppervlakte van het bouwvlak en daarmee de bebouwingsmogelijkheden beperkt toe. Omdat de oppervlakte natuur met een factor 3 toeneemt en landschapselementen beter geborgd worden is deze actualisering naar de feitelijke situatie verdedigbaar. Gelet op het feit dat de gronden al worden gebruik voor bedrijfsdoeleinden wordt gesteld dat er behoefte is aan deze uitbreiding. Het plan voldoet daarmee aan de behoefte toets zoals opgenomen in artikel 3.1.6. Bro.
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.3 is toegelicht waarom de voorgenomen ontwikkeling niet ladder plichtig is.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
Hierna wordt dieper ingegaan op de thema's uit de verordening die van toepassing is op het plangebied.
Beschermingszone natte landnatuur
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen in een Beschermingszone natte landnatuur maakt geen functies mogelijk die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur. Deze zone is gelegen aan de noordoost zijde van het plangebied.
Ammoniakbuffergebied
Het ammoniakbuffergebied is een zone van 250 meter rondom zeer gevoelige natuur in het Gelders natuurnetwerk waar de emissie van ammoniak niet mag toenemen bij uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)/Groene Ontwikkelzone (GO)
Het GNN is een samenhangend netwerk van binnen de provincie Gelderland bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten. De GO is een gebied met een andere bestemming dan natuur dat ruimtelijk is vervlochten met het Gelders natuurnetwerk. In onderstaande figuur is het plangebied (rode begrenzing) ten opzichte van het GO en GNN weergegeven.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelzone.
Nationaal landschap buiten de GO en GNN
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied behoort tot het Nationaal Landschap de Veluwe.
Figuur 3.2 Uitsnede kaart Nationaal landschap
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Beschermingszone natte landnatuur
Op grond van de omgevingsverordening liggen delen van het NHC-terrein ook in een Beschermingszone landnatuur. De gemeente, provincie waterschap, KNHS en HGLK hebben uitgebreid overleg gehad of de waterbergingsvoorziening, natuurontwikkeling en het parkeren geen negatieve invloed heeft op deze beschermingszone. Met de uitwerking van de natuurontwikkeling door KNHS samen met het HGKL is voldoende hard gemaakt dat er geen negatieve invloed is van de nieuwe functies op deze zone.
Ammoniakbuffergebied
Het plangebied is gelegen de zone van 250 meter rondom zeer gevoelige natuur in het Gelders natuurnetwerk. Het voorliggende plan biedt een passend juridisch kader voor de bestaande bedrijfsbestemming en voegt de mogelijkheid voor niet hippische evenementen toe. Het plan voorziet niet in de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderij en heeft daarmee geen toename van ammoniak emissie tot gevolg.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)/Groene Ontwikkelzone (GO)
Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Omdat de bescherming van GNN/GO geen externe werking kent, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van GNN/GO. Om de westelijk gelegen agrarische bedrijven niet te beperken in de bedrijfsvoering is in de planregels opgenomen dat de natuurstrook niet als Natura 2000 mag worden aangewezen.
Nationaal landschap buiten de GO en GNN
Het plangebied behoort tot het Nationaal Landschap de Veluwe. Het voorliggende plan voorziet in het vergroten en verplaatsen van de natuurbestemming naar een locatie langs de Staverdense beek. Daarbij worden ook landschapselementen als zodanig bestemd waardoor deze elementen planologisch geborgd zijn evenals het groene aanzicht van het plangebied. Het plan doet daarmee geen afbreuk aan de kwaliteiten van het Nationaal landschap de Veluwe.
Wonen, leven en sport
In het Gelders sportakkoord geeft de Provincie aan dat zij inzet op duurzame sportontwikkeling. Het KNHS centrum is daarvoor een uithangbord waar natuur, landschap, dieren en sport samengaan en de ontwikkeling daartoe bijdraagt omdat natuur en landschap wordt ontwikkeld.
Op basis van de hiervoor genoemde motivering wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de regels van de provinciale verordening. De motivering m.b.t. Natura 2000 is opgenomen in hoofdstuk 4.5 Flora en fauna.
Er komen veel opgaven op Ermelo af en de gemeente wil zich hierop zo goed mogelijk voorbereiden. Daarom heeft de gemeente een nieuwe omgevingsvisie opgesteld. Deze visie vormt de basis voor toekomstige ontwikkelingen en geeft op hoofdlijn de gewenste ontwikkelrichting aan. De ambities worden vertaald naar concrete uitvoeringsagenda's. De visie is onderverdeeld in 6 thema's;
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De uitbreiding van de activiteiten rondem evenementen is feitelijk een planologische wijziging om het feitelijk gebruik in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan en vormt daarmee in gebruik geen uitbreiding. Voorliggend bestemmingsplan sluit, met het mogelijk maken van niet hippische evenementen, aan bij het thema "Ontspannen verblijven en recreëren ", waardoor naast de bestaande hippische evenementen op het terrein van de KNHS ook niet hippische evenementen mogelijk zijn. Het terrein van de KNHS is voor deze activiteiten zeer geschikt, goed vind- en bereikbaar. Met deze evenementen draagt de KNHS bij aan het vergroten van het evenementen aanbod. Het voorliggende plan sluit daarmee aan bij de omgevingsvisie van Ermelo.
Ermelo is rijk aan cultuur en erfgoed, hoe zij hiermee omgaat is opgenomen in de notitie Cultuuraanpak Ermelo. Cultuur is van mensen, door mensen en voor mensen. Van cultuur geniet ieder op zijn of haar eigen manier. De één geniet van muziekvoorstellingen, de ander geniet van het cultuur historische decor. Door cultuur meer toegankelijk te maken zorgen we ervoor dat het echt gaat leven. Mensen genieten, leren en beleven. Bovendien draagt het bij aan andere doelen van de gemeente. Cultuur voegt iets toe, is levendig, inspireert en verbindt. Cultuur verrijkt het leven van inwoners. En het trekt ook bezoekers naar Ermelo. e mogelijk mensen betekenis krijgt. Cultuur kan je verwonderen of helpt verbinden. Cultuur doet wat met je, het raakt je en zet je aan het denken. Cultuur verbindt je met het verleden en met anderen. Mensen beleven cultuur vaak samen als maker of bezoeker. Cultuur jaagt participatie ontmoeting en samenzijn aan. En helpt iedereen zich te ontwikkelen. Bij de uitvoer van het cultuuraanbod hanteerd de gemeente rekening met de volgende vier uitgangspunten.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van de aanduiding "Niet hippische evenementen toegestaan". Waardoor naast de bestaande hippische evenementen op het terrein van de KNHS ook niet hippische evenementen mogelijk zijn. Het terrein van de KNHS is hiervoor ook zeer geschikt, goed vind-en bereikbaar. Gelet op de ligging in de Veluwse natuur ligt het voor de hand om ook evenementen te organiseren die hierbij aansluiten, het uitgangspunt hierbij is vraaggericht aanbod ontwikkelen. Hierbij zijn samenwerkingen met andere partijen denkbaar. De ontwikkeling sluit daarmee aan bij de notitie Cultuuraanpak 2021-2024.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hierna wordt het planvoornemen getoetst het LOP.
De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:
Figuur 3.4 laat deze verschillende hoofdzones zien.
Figuur 3.4: Kaart met landschappelijke hoofdzones (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten 2011-2021)
Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden, die elk hun eigen karakteristieken kennen. Het plangebied is daarbij gelegen binnen zone II: Flankzone van het Veluwemassief, deze hoofdzone is onder te verdelen in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen.
Figuur 3.5 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het plangebied in het 'Jonge heideontginningenlandschap' is gelegen.
Jonge heideontginningenlandschap
Jonge heideontginningenlandschappen zijn ontstaan vanaf circa 1850. In dit landschapstype liggen verspreid enkele boerderijen. Het landschap kenmerkt zich door bossen en graslanden welke veelal bestaan uit grootschalige rechte percelen een open landschap.
Figuur 3.5 Kaart met ligging van het plangebied in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het jonge heide ontginningslandschap. Voor dit landschapstype gelden de volgende aandachtspunten.
Voorliggend plan voorziet in nieuwe natuurontwikkeling langs de Staverdense beek én de borging van het landschappelijke raamwerk in de vorm van houtwallen-singels. Het onderhavige plan is daarom in lijn met het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021'.
In 2019 is de uitvoeringsnota groen- en natuurinclusief bouwen ingevoerd, met als strekking dat bij alle nieuwbouw aanvragen het thema groen- en natuurinclusief bouwen aan de orde is. Voor alle nieuwbouwprojecten geldt dat er een aantal punten aan compensatie maatregelen gerealiseerd moeten worden.
Doorwerking plangebied
Voorliggend plan voorziet niet in directe fysieke bouwplannen, het betreft enkel een passend juridisch kader. Omdat er niet direct fysieke ingrepen plaatsvinden zijn de thema's groen- en natuurinclusief bouwen niet getoetst. Natuurinclusief bouwen wordt gekoppeld aan de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden, op dat moment vindt de toetsing plaats. Het beleid vormt echter geen belemmering voor de planwijzigingen.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Voorliggend plan voorziet feitelijk in twee bestemmingswijzigingen, namelijk de herbestemming van de natuurgronden bij de bedrijfsbestemming naar agrarisch en de herbestemming van agrarische gronden langs de Staverdense beek naar natuur.
Bestemmingswijziging natuur naar agrarisch
Dit gebied was tot circa 1987 in gebruik als wei-/bouwland. In 1995 was het gebied in gebruik als camping met kampeerplaatsen en enkele paden. In 2011 is het gebruik als camping beëindigd. Paden zijn nog wel aanwezig. In 2013/2014 is het gebied in gebruik als opslag voor grond van de herinrichting van het KNHS-terrein. In 2015 is gebied heringericht waarbij de paden deels zijn verwijderd en deels heringericht zijn.
Gezien het voorgaande gebruik is de kans op bodemverontreiniging niet groot. Een bodemonderzoek wordt derhalve niet zinvol geacht. Voorgenoemde is reeds bevestigd door de Omgevingsdienst.
Bestemmingswijziging agrarisch naar natuur
Om te bepalen of de bodemkwaliteit passend is voor de natuurbestemming is door Montferland Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten worden hierna beschreven.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van het onderzoek kan worden gesteld dat de bodem geschikt is voor het huidige en toekomstige gebruik. De omgevingsdienst heeft het verkennende onderzoek beoordeeld en kan in stemmen met de resultaten.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027
Op 22 november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) officieel vastgesteld door het algemeen bestuur. Het BOP is een gebiedsgericht programma dat door een uitgebreide participatieaanpak is ontwikkeld en vormgegeven en vormt de uitwerking van de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050).
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Watertoets
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de water kwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De gehele watertoets is in Bijlage 2 Watertoets behorend bij de toelichting opgenomen. Hierop is het volgende naar voren gekomen:
Beoordeling
Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Het voorgenomen plan voorziet niet in het toevoegen van verhardingen. De nieuwe ontsluitingswegen t.b.v. de bereikbaarheid van het grasland worden uitgevoerd in halfverharding.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Dit advies wordt in de verdere planuitwerking meegenomen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken bij bouwprojecten. Dit advies wordt door de KNHS ten uitvoer gebracht bij nieuwe bouwactiviteiten. Daarbij is de KNHS in bezit van een melding activiteitenbesluit, volgt dit ook op en indien dit niet gebeurt is mogelijkheid tot handhaving.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
HEN en SED functie
Het plangebied raakt een watergang met een HEN- of SED-functie. In het plangebied liggen één of meerdere wateren met een zeer hoge ecologische waarde. Dit zijn de zogenaamde HEN en SED wateren. HEN-water is water van het hoogst ecologische niveau. SED water is water met een specifieke ecologische doelstelling. Met deze functie toekenning, wil de Provincie Gelderland de ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen.
Het provinciale beleid is gericht op bescherming van deze wateren. In het beleid worden twee typen ecologisch belangrijk water onderscheiden: HEN-water en SED- water. HEN-water is water van het hoogst ecologische niveau. Het benadert de meest natuurlijke situatie. De provincie wil die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen. SED-water is water met een specifiek ecologische doelstelling. Deze kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen. De meest natuurlijke situatie ligt voor deze wateren echter niet in het verschiet. De provincie wil vooral de natuurwaarden herstellen en beschermen.
De Staverdense beek loopt langs de oostelijke zijde van het plangebied en wordt aangemerkt als HEH water. Voorliggend plan voorziet in het verplaatsen en vergroten van de bestemming natuur. De nieuwe bestemming komt te liggen langs de Staverdense beek, het perceel wordt op een natuurlijke manier ingericht waardoor de ecologische waarden worden versterkt. In figuur 4.1. is de inrichting weergegeven.
Figuur 4.1 Inrichting natuurperceel langs de Staverdense beek
A-watergang
Het plangebied raakt een A-watergang met bijbehorende beschermingszone en onderhoudsstrook, enkele C-watergangen en een wadi. De onderhoudsstrook ligt aan beide zijden van de A-watergang en is 5 meter breed gemeten vanaf de insteek van de watergang. De wadi en de C-watergangen (gegraven buffersloten) zijn eerder ter compensatie van uitbreiding van verhard oppervlak aangelegd. Met het waterschap wordt besproken welke gevolgen de ontwikkeling heeft voor de A- en C-watergangen in het plangebied en met welke regels (Keur) rekening gehouden moet worden bij de verdere uitwerking van het plan. Voor de werkzaamheden is een watervergunning vereist. Bij de bestaande wadi zijn geen werkzaamheden gepland en is geen vergunning nodig.
Indien de werkzaamheden betrekking hebben op de realisatie van de nieuwe natuur, zal hiertoe een watervergunning aangevraagd worden.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Archeologische waarden
Binnen het plangebied gelden diverse archeologische dubbelbestemmingen welke zijn opgenomen om de archeologische waarden ter plekke te beschermen. Deze beschermingsregels zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, waarmee de archeologische waarden beschermd blijven. Het is geborgd in de bestemmingen Waarde - Archeologie H, Waarde - Archeologie L en Waarde - Archeologie M.
Conclusie
Met het overnemen van de archeologische dubbelbestemmingen zijn de waarden beschermd. Er bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het Rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
Onderzoek
Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat het plangebied onderdeel is van het beschermde stads-en dorpsgezicht. Deze waarden zijn via de bestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht opgenomen in dit bestemmingsplan. In deze bestemming zijn regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van deze waarden.
Conclusie
Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet voorziet in een implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming kunnen provincies in hun verorderningen, zoals de Omgevingsverordening beleid formuleren voor wat vroeger de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werd genoemd en thans is opgenomen het Natuur Netwerk Nederland (NNN), in Gelderland vervat in een regeling voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en aanpalend Groene Ontwikkelingszones (GO)
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden in relatie tot het vaststellen van plannen en het uitvoeren van projecten is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten van een habitatplan op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een passende beoordeling uitgevoerd worden. In een beoordeling worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend. Voorafgaand aan een passende beoordeling en/of vergunningsplicht kan een uitgebreide voortoets worden uitgevoerd. Indien uit deze voortoets blijkt dat er geen sprake is van significant negatieve effecten, kan de gemeenteraad het plan zonder passende beoordeling of vergunning vaststellen.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden. Daarom is onderzoek uitgevoerd.
In februari 2022 is door Natuurbank Overijssel een natuurtoets uitgevoerd waarbij de Wet natuurbescherming (Wnb). Hieronder volgen de conclusies uit het ecologisch onderzoek. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 Flora en fauna onderzoek behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Het plangebied vormt functioneel leefgebied van beschermde vogels, amfibieën, vleermuizen, amfibieën en mogelijk vissen.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rustplaats beschadigd en vernield. Voor de beschermde amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten).
Als gevolg van het aanleggen van half-verharding, het graven van een beekmeander en het aanleggen van bos, gaat foerageergebied van dassen verloren. Door het aanbrengen van beplanting en het aanbrengen van vier takkenbossen, wordt de geschiktheid van het plangebied als foerageergebied voor dassen versterkt. Op basis van deze maatregelen wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van het foerageergebied van dassen, op een dusdanige wijze, dat bestaande dassenburchten niet langer kunnen functioneren. Er is derhalve geen sprake van overtreding van een verbodsbepaling. Nader onderzoek of het aanvragen van en ontheffing is niet nodig. Om met zekerheid te kunnen vaststellen dat geen fourageergebied verloren gaat en versterkingsmaatregelen worden uitgevoerd voordat de aanleg van half-verharding plaatsvindt, is voor het graven van een beekmeander en het aanleggen van bos, is in artikel 3.5, 5.3 en 7.5 een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Gebiedsbescherming GNN en GO
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone is verdere toetsing aan beleidsregels voor de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone niet aan de orde.
Stikstofdepositie
Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied de Veluwe, daarom is een onderbouwing opgesteld die ingaat op de stikstofproblematiek. Deze onderbouwing is opgenomen in Bijlage 4 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder volgen de conclusies uit het onderzoek.
Aanlegfase
De aanlegfase is noodzakelijk om tot doelmatig beheer van het Natura 2000 gebied (Veluwe, Staverdense Beek) te komen en is daarom in beginsel niet beoordelingsplichtig. Zonder dit plan wordt dit beheer niet uitgevoerd, waardoor sprake is van een directe koppeling. Daarnaast is in de planregeling in artikel 3.2 sub f een verplichting opgenomen deze aanlegfase emissieloos te doen, tenzij sprake is van een vrijstelling.
De conclusie is dat de aanlegfase in beginsel beoordelingsvrij is en in de planregeling geborgd is dat deze emissieloos geschiedt.
Gebruiksfase
De Wnb-vergunning is onherroepelijk en voorziet niet in toegekende ontwikkelingsruimte onder de PAS waardoor gebruik van de vergunning zou kunnen leiden tot een strijdigheid met artikel 6 Habitatrichtlijn en intrekking op grond van artikel 5.4 Wnb is dan ook niet te voorzien. De vergunning vergund 80 paarden, 20 pony’s, 82.628 auto’s en 17.108 vrachtwagens per jaar.
Er is sprake van planologische ontwikkelingen.
Vergunningplicht
Voor het plangebied is eerder een vergunning Wet natuurbescherming verleend. Deze vergunning kan op grond van artikel 2.8 lid 2 jo. 2.7 lid 1 Wnb in het planspoor worden gebracht op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2016:2271. De vergunning is opgenomen als Bijlage 5 Vergunning Wnb behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan en wordt derhalve geïncorporeerd.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels van de Wet natuurbescherming.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Evenementen
Het terrein van evenementen wordt in planologische zin vergroot om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de milieuvergunde situatie (Melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer). De hoofdactiviteiten blijven op dezelfde locaties binnen de bedrijfsbestemming. Daarbij wordt ruimschoots aan de minimale afstandscriteria voldaan. Om desondanks te voorkomen dat omliggende woningen onaanvaardbare geluidhinder ervaren is in artikel 1.28 een regeling voor het meest verstorende geluid opgenomen, te weten dB(C).
Voorliggend bestemmingsplan voorziet hoofdzakelijk in het in overeenstemming brengen van de huidige en planologische situatie ter plekke van de bestemming natuur. Het plan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe geluidsgevoelige functies die mogelijk hinder ondervinden van weg of spoorlawaai. Het terrein van evenementen wordt in planologische zin vergroot, desondanks wordt ruimschoots voldaan aan de minimale afstandcriteria en blijven de hoofdactiviteiten op dezelfde locaties. Er is geen sprake van een verzwaring van functies. Om te voorkomen dat de planologische wijzigingen tot onevenredige hinder leiden is een geluidsregeling opgenomen. Er is daarmee sprake een aanvaardbaar woon en leefklimaat.
Tevens ligt het plangebied niet in nabijheid van een industrieterrein. Vanuit de Wet Geluidhinder zijn geen belemmeringen voor het plan.
Het plan voldoet aan de kaders van de Wet Geluidhinder en er sprake van een aanvaardbaar woon en leefklimaat. Het plan voorziet daarmee in een goede ruimtelijke ordening.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (fracties PM10 en PM2,5). Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen
In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen
Voorliggend bestemmingsplan voorziet hoofdzakelijk in het in overeenstemming brengen van de huidige en planologische situatie ter plekke van de bestemming natuur. Er worden geen gevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het plan draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Het is niet nodig dit met de NIBM tool te berekenen.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan en er sprake van een aanvaardbaar woon en leefklimaat.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | ||
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 | |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.
Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe geurgevoelige objecten of uitbreiding van veehouderij-activiteiten waardoor een nadere toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij niet noodzakelijk wordt geacht.
Aan de hand van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden en het aspect geur geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Aan de hand van de VNG richtlijnen is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. Binnen het plangebied wordt feitelijk alleen de bedrijfsbestemming uitgebreid waarbij de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - paardensport- en fokkerijorganisaties geldt. Dit type bedrijf is ook opgenomen in de VNG bedrijvenlijst, onder paardenfokkerijen met SBI code 0134. Voor dit type bedrijf wordt de grootste richtafstand bepaald door het aspect geur. Deze afstand bedraagt 50 meter.
Het terrein van evenementen wordt in planologische zin vergroot, desondanks blijven de minimale afstandcriteria ruimschoots aangehouden en de hoofdactiviteiten blijven op dezelfde locatie en is er geen sprake van een verzwaring van functies. Er is daarom sprake een aanvaardbaar woon en leefklimaat.
Op basis van bovenstaand onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan en er sprake van een aanvaardbaar woon en leefklimaat.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Om te beoordelen of er in of rondom het plangebied risicobronnen liggen is de risicokaart van Nederland geraadpleegd. De uitsnede van de kaart is hierna weergegeven.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied aangeduid met de blauwe contour
Transport over het water
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van transport over het water vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Transport over de weg
In of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen wegen waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvind. De risico’s als gevolg van transport over de weg vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Transport over het spoor
In of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen spoorwegen waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvind. De risico’s als gevolg van transport over het spoor vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR10-6-risicocontour. De risico’s als gevolg van een inrichting vormen geen aandachtspunt waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.
Voorliggend plan voorziet in het uitbreiden van de bedrijfsbestemming en het mogelijk maken van niet hippische evenementen. De uit te breiden bedrijfsbestemming heeft geen bouwvlak en kent dus geen extra bebouwing en daarmee geen extra parkeerbehoefte. De evenementen die worden georganiseerd zijn op dit moment nog onbekend. Gesteld wordt dat bij evenementen wordt getoetst aan de nota parkeernormen van de gemeente Ermelo.
Ontsluiting en verkeersafwikkeling
In de huidige situatie worden in het plangebied hippische evenementen georganiseerd, waarbij geen hinder ontstaat qua ontsluiting of verkeersafwikkeling. Met het toestaan van niet hippische evenementen wordt hier ook geen probleem verwacht. Het plangebied beschikt over voldoende ontsluitingswegen aan de noord-en westzijde. Vanuit deze ontsluitingen wordt het verkeer afgewikkeld via De Beek naar de provinciale weg.
Bereikbaarheid actief en openbaar vervoer
De planontwikkeling is gelegen in het buitengebied. Voor voetgangers zijn er geen speciale voorzieningen aanwezig en deze zijn voor de planontwikkeling zelf niet noodzakelijk. Fietsers kunnen via bestaande wegen en fietspaden de locatie goed bereiken. Er zijn geen openbaar vervoer haltes in de nabijheid, en bepaalde doelgroepen kunnen eventueel gebruik maken van de regiotaxi.
De algehele conclusie is de er geen belemmeringen zijn geconstateerd vanuit verkeer en mobiliteit.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd. Dit geldt ook voor het trafo huisje dat, wordt verplaatst naar de rand van het plangebied.
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Daarbij zijn binnen het huidige planlogische regime reeds evenementen toegestaan, er is geen sprake een veranderende planologische mogelijkheden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Binnen deze bestemming is ruimte voor agrarische activiteiten en landschappelijke waarden. In voorliggend plan worden hier de aanduidingen 'paardenbak', 'parkeerterrein' en 'niet hippische evenementen toegestaan' aan toegevoegd.
De bedrijfsbestemmingsmogelijkheden blijven bestaan en worden aangevuld met de aanduiding 'niet hippische evenementen toegestaan'.
De bestemming 'Groen-' is opgenomen ten behoeve van de versterking en bescherming van groene waarden.
Deze bestemming wordt opgenomen ter plekke van de zend/ontvangstinstallatie.
Deze bestemming is opgenomen in het zuidelijke deel van het plangebied en wordt volgens het inrichtingsplan ingericht als natuur langs de Staverdense beek. De nieuwe inrichting versterkt de ecologische waarde van het gebied door het toepassen van een kruidenrijk grasland en het toepassen van inheemse beplanting in de vorm van houtwallen, hagen, bosjes en bomen.
Deze bestemming is overgenomen van het vigerende bestemmingsplan en ligt aan de oostelijke zijde van het plangebied.
In het bestemmingsplan zijn diverse dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van waarden. Denk hierbij aan archeologische, landschappelijke en natuurlijke waarden. Deze bestemmingen zijn aanvullend op de enkelbestemming en hebben regels voor bijv. bouwwerkzaamheden. De archeologische bestemmingen zijn aangevuld met een uitzonderingsregel voor onderzoek voor paardenbakken en reeds geroerde gronden.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit hoofdstuk zijn de algemene bouwregels opgenomen en deze gelden voor alle andere regels.
Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
In dit hoofdstuk worden algemene aanduidingsregels opgenomen ter bescherming van locatiespecifieke waarden.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Dit betreffen algemene regels waarmee het college kan afwijken van bepaalde maatvoeringen in het bestemmingsplan.
Hierin zijn regels opgenomen die gelden voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in bepaald aanduidingsgebieden.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Er is sprake van een beginsel plicht tot handhaving, waarmee het maatschappelijk belang gediend is. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente sluit met de initiatiefnemers een overeenkomst over de grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin worden afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Beek 125 e.o'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd, te weten Provincie Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe, ODNV en de VNOG. De reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg hebben de provincie Gelderland en het waterschap een positief advies gegeven. Dit advies wordt meegenomen in de verdere plan uitwerking.
De provincie Gelderland heeft een vooroverlegreactie ingediend, houdende:
Omdat de oude planologische situatie geen enkele restrictie gaf aan het houden van hippische evenementen naar omvang gaf de oude planologische situatie de mogelijkheid om 365 dagen per jaar evenementen te houden. Met de nieuwe planologische situatie wordt de definitie ten aanzien van evenementen met niet-hippische evenementen wat verruimd maar worden de aard en omvang duidelijk beperkt.
De initiatiefnemer onderhoudt frequent contact met de omgeving over de exploitatie van het centrum. Er zijn telefoonnummers bekend waar omwonenden met vragen of klachten terecht kunnen. In het kader van dit plan heeft op 16 juni 2022 een bijeenkomst plaatsgevonden waar het plan is gepresenteerd en omwonenden vragen konden stellen. Twee ambtelijk medewerkers van de gemeente waren daarbij ook aanwezig. Het plan is positief ontvangen.'
Het ontwerpbestemmingsplan wordt 6 weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden in dit hoofdstuk verwerkt.