Plan: | Burgemeester Langmanstraat e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPburglangmanstreo-0402 |
COLOFON: | |||
Betrokken ambtenaar: | R. van den Broek | ||
Projectleider Buro SRO: | M. Geerts / www.buro-sro.nl |
Op 28 juni 2012 is het Masterplan Centrum Ermelo vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen kaders voor onder meer de ontwikkeling van het gebied tussen de Stationsstraat, Burgemeester Langmanstraat en de Chevallierlaan. Op basis van dit Masterplan zijn projecten gedefinieerd en opgenomen binnen het Centrum Programma. De gemeente Ermelo is bezig met de uitvoering van deze projecten, waaronder de herinrichting van het openbaar gebied. Daarnaast vinden op onderdelen herontwikkelingen van vastgoed plaats om de kracht en kwaliteit van het centrum te verbeteren. Het marktgebied rond de Burgermeester Langmanstraat en de Chevallierlaan is een van deze deelprojecten binnen het Centrum Programma. Het betreft hier het entreegebied van het centrum aan de noordwestkant, met daarbinnen een parkeerterrein gelegen naast het gemeentehuis. De gemeente heeft de ambitie om met de ontwikkeling van dit plangebied in combinatie met onder andere de herinrichting van de Stationsstraat het centrum een nieuwe kwaliteitsimpuls te geven. Veel gebouwen zijn binnen het plangebied met achterkanten georiënteerd op het openbaar gebied waardoor een laagwaardige uitstraling is ontstaan. De supermarkten in het gebied hebben behoefte aan uitbreiding en herstructurering van hun winkel lay-out. Ook is het wenselijk om dit deel van het centrumgebied te versterken om zo een beter evenwicht in het totale centrum te genereren en de entree te versterken. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op dit gebied. De ontwikkeling bestaat uit vier deelgebieden: blok A (de supermarkt aan de Burgermeester Langmanstraat), blok B (de supermarkt aan de Stationsstraat met hierboven woningen) en de openbare ruimte (het parkeerplein en de bosrand).
Op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’ past de herontwikkeling van het gebied niet binnen de bestemmingsregels. Gezien de strijdigheid kan de omgevingsvergunning voor het bouwplan niet zonder meer worden verleend.
Het plangebied bevindt zich in het centrum van de kern Ermelo en wordt globaal begrensd door de Stationsstraat, het Raadhuisplein, de Rietlaan en de bomenzone ten noorden van de Chevallierlaan. In het plangebied zijn verschillende voorzieningen aanwezig, waaronder detailhandel en maatschappelijke voorzieningen (de bibliotheek). Daarnaast bevinden er zich woningen in het gebied. Het centrale gedeelte van het gebied bestaat uit een parkeerterrein. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich het gemeentehuis.
De navolgende afbeelding geeft globaal de ligging van het projectgebied weer.
Globale ligging plangebied (openstreetmap.org)
Ten tijde van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan geldt voor de gronden in het plangebied het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’, dat op 23 januari 2013 is vastgesteld. Op de betreffende gronden rusten de bestemmingen ‘Centrum’ (artikel 8), ‘Gemengd’ (artikel 11), ‘Groen’ (artikel 17), ‘Maatschappelijk’ (artikel 20), ‘Verkeer’ (artikel 24) en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ (artikel 27) en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie H’ (artikel 33) en ‘Waarde – Waardevolle boom’ (artikel 36) met bijbehorende aanduidingen.
De navolgende afbeelding figuur toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan met daarop een globale begrenzing van het projectgebied.
Vigerend bestemmingsregime met globale ligging plangebied (ruimtelijkeplannen.nl)
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, ver-gezeld van een toelichting. De regels en verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving en een beschrijving van de haalbaarheidsaspecten. Tevens worden hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de resultaten uit de procedure opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling.
In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden worden beschreven. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
Het plangebied betreft een deel van het centrum van Ermelo. Het gebied bevat het Marktplein, de bosrand ten noorden van dit plein en twee gebieden waarin bebouwing is gesitueerd, blok A en blok B. In de luchtfoto is het globale plangebied met de blok A en blok B weergegeven.
Luchtfoto met globale ligging plangebied en situering blok A en blok B (PDOK)
Blok A omvat een supermarkt (Plus) met daarboven 3 lagen appartementen en een ruimte met een maatschappelijke functie (voormalige bibliotheek). Het gebouw heeft een L-vormige plattegrond, waarbij in de oksel de entree en een parkeerplaats zijn gesitueerd. De hierna opgenomen foto's geven een beeld van de bestaande situatie.
Beeld huidige Plus-supermarkt met daarboven appartementen (blok A) (Google Streetview)
Zicht op achterzijde blok A vanaf hoek Burgemeester Langmanstraat en Rietlaan (Google Streetview)
Blok B omvat de bebouwde ruimte tussen de Stationsstraat aan de zuidzijde en de Burgemeester Langmanstraat aan de noordzijde. In de bebouwing zijn onder andere de Aldi-supermarkt en een Expert elektronicawinkel gevestigd. Een deel van de ruimte staat leeg. Ook is er een deel onbebouwd. Aan de oostzijde van Blok B is een parkeerplaats gesitueerd, die een verbinding vormt tussen de Stationsstraat (autoluw) en de Burgemeester Langmanstraat.
De bebouwing bestaat vooral uit winkelruimte op de begane grond met daarboven bovenwoningen (en overige gebruiksruimte). De voorzijdes zijn gericht aan de Stationsstraat. De gevels aan de Burgemeester Langmanstraat bestaan uit de achterzijdes van deze panden, hoewel er wel vaak entrees zijn gesitueerd. De hierna opgenomen foto's geven een beeld van de bestaande situatie.
Huidige situatie gevels aan Burgemeester Langmanstraat (Blok B) (Google Streetview)
Beeld bestaande Aldi met parkeerplaats vanaf Burgemeester Langmanstraat (Blok B) (Google Streetview)
Beeld bestaande Aldi met parkeerplaats vanaf Stationsstraat (Blok B) (Google Streetview)
De ruimtelijke kwaliteit van dit gebied moet worden versterkt. Veel gebouwen zijn met de achterzijde georiënteerd op het openbaar gebied waardoor een laagwaardige uitstraling is ontstaan. De supermarkten in het gebied hebben behoefte aan uitbreiding en herstructurering van hun winkellay-out.
Het marktplein en de parkeerruimte rond de Chevallierlaan geven een rommelige indruk door de mix van haagjes, muurtjes, plantsoentjes, bermen en bomen. Daarnaast is er in de openbare ruimte ruimte voor verbetering. De foto hierna geeft een beeld van de bestaande situatie van het marktplein.
Overzicht Marktplein vanaf Chevallierlaan met links Blok A (Google Streetview)
Naar aanleiding van het Masterplan Centrum Ermelo is een integrale stedenbouwkundige visie voor het gebied opgesteld, waarin ook een doorkijk wordt geboden naar de daarbij gewenste architectonische vormgeving. Deze visie is als bijlage 10 ingevoegd bij deze toelichting.
Uit het masterplan en de stedenbouwkundige visie blijkt dat ontwikkeling van het westelijk gedeelte van het centrum een belangrijke rol kan spelen in het functioneren van het gehele centrum. Door hier winkelruimte te herstructureren en te versterken kan het westelijk centrumgebied meer gaan functioneren als startpunt voor bezoekers van het centrum. Tevens wordt de levendigheid van het Marktplein vergroot. De nieuwbouwplannen zorgen voor een goede begeleiding van de route van het marktplein naar de Stationsstraat (hoofdwinkelstraat). Uit de distributie planologische onderzoeken blijkt tevens dat er in Ermelo programmatisch ruimte is om het winkelaanbod te versterken.
Naast de herstructurering en toevoeging van winkelruimte wordt de openbare ruimte in het plangebied heringericht. Door deze herinrichting zal het aantal parkeerplaatsen toenemen, wat ten goede komt aan het toegenomen winkeloppervlak.
De planvorming omvat de volgende onderdelen:
Kaart met plangrens bestemmingplan en nieuwbouwplannen (voorlopig)
Op bijgevoegd kaartbeeld zijn de verschillende delen te zien. De verschillende delen zullen hierna worden toegelicht. Daarnaast wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.
Blok A
Blok A bestaat in de huidige situatie uit een supermarkt met daarboven appartementen en de voormalige bibliotheek. De supermarkt heeft de wens om het winkeloppervlak uit te breiden. Ook biedt het distributieplanologisch onderzoek ruimte voor toevoeging van extra winkelruimte. Door de begane grond van Blok A uit te breiden, ontstaat er ruimte voor deze functies. Tevens zorgt deze nieuwe uitbreiding ervoor dat er minder blinde gevels richting de openbare ruimte (looproute tussen Marktplein en Stationsstraat) worden gericht. Aan de zijde van de Burgemeester Langmanstraat heeft het pand extra hoge gevels, maar er is geen programma op de verdieping. Het pand heeft dus een zogenaamde schijngevel. De hoek aan het plein krijgt een bijzondere vormgeving. De plinten van het gebouw zijn transparant. Dat houdt in dat een belangrijk deel van de gevel van glas is en niet afgedekt door (reclame)stickers e.a.. Hierdoor wordt de levendigheid van het gebied versterkt.
De supermarkt kan worden uitgebreid tot een totaaloppervlak van 1.600 m2 BVO. Daarnaast omvat het plan een nieuwe 'subtrekker' van ca. 1.000 m2 en een wat kleinere dagwinkel.
Het beeldkwaliteitsplan schrijft voor dat de typologie van de bebouwing zich kenmerkt als klassieke/traditionele herenhuizen. Op de verdieping worden verder geen nieuwe functies gerealiseerd en de bestaande appartementen blijven gehandhaafd. Wel zullen er in verband met de uitbreiding van de begane grond wijzigingen plaatsvinden bij de entrees en trappenhuizen. Laden en lossen van de supermarkt blijft op de huidige plek gehandhaafd (aan de noordzijde van het pand richting de chevallierlaan). voor de nieuwe winkels zal er laad- en losruimte aan de Burgemeester Langmanstraat worden aangelegd.
Blok B
De panden in het plangebied tussen de Burgemeester Langmanstraat en de Stationsstraat behoren tot blok B. De delen van de panden die langs de Burgemeester Langmanstraat liggen, worden gesloopt. Op de plek van deze te slopen panden en op een deel van de openbare ruimte tussen Burgemeester Langmanstraat en Stationsstraat (de Steeg) wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd.
In het nieuwe plan is op de begane grond ruimte voor een supermarkt van maximaal 2.200 m2 BVO. Deze supermarkt vervangt de huidige supermarkt (Aldi) ter plaatse. De huidige parkeerplaats tussen Burgemeester Langmanstraat en Stationsstraat verdwijnt, door het te realiseren bouwvolume blijft er hier een smallere openbare ruimte zonder parkeerplaatsen over. Langs deze ruimte (de Steeg) is er in het nieuwe bouwvolume nog ruimte voor enkele dagwinkels. Boven de winkels worden in drie bouwlagen maximaal 39 appartementen gerealiseerd.
De bijgevoegde afbeeldingen geven een impressie van het voorlopig bouwplan.
Boven de detailhandel op de begane grond worden deels twee en deels drie verdiepingen met woningen gerealiseerd. De woningen komen aan de noordzijde langs de Burgemeester Langmanstraat en aan de oostzijde langs de steeg te liggen. Enkel aan de zijde van de Burgemeester Langmanstraat wordt een derde verdieping met woningen mogelijk gemaakt. Als gevolg van de afwisseling in het aantal bouwlagen heeft de bebouwing verschillende bouwhoogtes. Ter plaatse van de Burgemeester Langmanstraat worden drie hoogteaccenten aangebracht. Hier bedraagt de maximale bouwhoogte 18 meter. Hetzelfde geldt voor de bebouwing op de hoek van de Burgemeester Langmanstraat en de steeg. Ook dit betreft een hoogteaccent. De overige bebouwing aan de Burgemeester Langmanstraat heeft een bouwhoogte van circa 15 meter en langs de steeg heeft de bebouwing een hoogte van circa 12-14 meter.
Aan de achterzijde van een gedeelte van de woningen zijn terrassen/daktuinen aanwezig. Onder het gebouw wordt een parkeerkelder gerealiseerd. In de kelder zijn 44 parkeerplaatsen aanwezig ten behoeve van de bovengelegen woningen. Ook is er in de kelder voor elke woning een berging beschikbaar. Tot slot wordt er inpandig aan de zijde van de Burgemeester Langmanstraat een laad- en losruimte voor de supermarkt gerealiseerd.
Herinrichting openbare ruimte
De bereikbaarheid en de parkeervoorzieningen zijn mede van belang bij de ontwikkeling van de plannen voor het centrumgebied. Door de nieuwbouw van de panden worden de Burg. Langmanstraat en de verbinding met de Stationsstraat smaller en meer ingericht voor voetgangers. De auto en de fiets zijn te gast.
Het marktplein, de Chevallierlaan en de parkeerplaats ten noorden hiervan worden heringericht. Door de herinrichting schuift de Chevallierlaan ten opzichte van de huidige situering op richting de bosrand waardoor er één aansluitend parkeerterrein ontstaat. De straat wordt zodanig ingericht dat deze minder het karakter krijgt van een doorgaande weg. De doorgaande fietsverbinding via de Chevallierlaan naar de Rietlaan/Hortensialaan wordt in verband met de veiligheid ter hoogte van het parkeerterrein vrijliggend uitgevoerd.
In bijgevoegde afbeelding is het voorlopig ontwerp van het Marktplein/Chevallierlaan afgebeeld (deze tekening kan nog wijzigen, maar geeft wel een idee van de veranderingen).
Concept DO herinrichting Markt Ermelo (MTD)
Op het nieuwe marktplein worden 360 parkeerplaatsen gesitueerd. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de parkeerbalans van het project. Bij de supermarkt aan de Burgemeester Langmanstraat (blok A) bevinden zich twee laad- en losplaatsen op maaiveldniveau. Bij de supermarkt aan de Stationsstraat (blok B) wordt een inpandige laad- en losvoorziening gerealiseerd.
Bomen
In het plangebied komen verschillende bomen voor. In het geldende bestemmingsplan Kom Ermelo zijn veel van deze bomen als waardevol aangemerkt. Bij besluit van 26 januari 2017 heeft de raad besloten het inrichtingsplan voor dit plein aan te passen zodat de meeste bomen behouden kunnen blijven. Voor een 4-tal bomen is dat niet mogelijk: het realiseren van voorliggend bestemmingsplan wordt van groter belang gevonden dan het behouden van deze 4 bomen. Voor een verdere overweging omtrent wordt verwezen naar dat raadsbesluit. Onderstaand ter informatie een afbeelding uit dat raadsbesluit met daarop met rode kruizen de bomen die verdwijnen.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral door de gemeente. Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen 3.2 en 3.3. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied raken geen van de nationale belangen en zijn niet in strijd met het rijksbeleid.
De nationale belangen uit de SVIR worden in de AMvB Ruimte juridisch geborgd. Deze AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Per 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Bestemmingsplannen moeten zoveel mogelijk hun bijdrage leveren aan de uitvoering van dit rijksbeleid.
Onderhavige ontwikkeling heeft geen of nauwelijks invloed op de doelen van het rijksbeleid, zoals opgenomen in de AMvB Ruimte. Een en ander geldt ook voor overig rijksbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 en de Nota Mobiliteit.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit besluit bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken, zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, opgenomen en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Ten tijde van de inwerkingtreding van het Barro waren zes ‘projecten’ beschreven:
- Project Mainport ontwikkeling Rotterdam.
- Kustfundament.
- Grote rivieren.
- Waddenzee en Waddengebied.
- Defensie.
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Na de publicatie van het Barro, is het besluit per 1 oktober 2012 gewijzigd. Met de wijziging zijn algemene regels voor bestemmingsplannen aan het besluit toegevoegd. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringzone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie-installaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Het plangebied is niet gelegen binnen een in het Barro aangewezen gebied of object waarvoor een planologische bescherming geldt. Het beoogde plan is niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en is eveneens niet in strijd met de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en dient overprogrammering te worden voorkomen. Middels de 'ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing door de gemeente plaats. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij onderhavig project, de sloop en nieuwbouw van detailhandel en de realisatie van maximaal 39 woningen, sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Trede 1:
In de eerste trede wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte. Deze eerste trede verplicht de overheid om de nieuwe stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Die behoefte kan zowel zien op de omvang als de kwaliteit van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Detailhandel
Om te beoordelen of er, in het licht van de ladder voor duurzame verstedelijking, voldoende behoefte bestaat om het programma zoals in hoofdstuk 2.2 is beschreven in een bestemmingsplan op te nemen is onderzoek verricht. Dit onderzoek is in bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De conclusie van dit onderzoek is dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte en dat de ruimtelijke effecten beperkt zijn. Bekend is dat er enige leegstand is, maar dat het gezien de leegstand en de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is deze leegstand aan te wenden. Het plan voldoet hiermee aan het gestelde in de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wonen
Uit het Kwalitatief Woonprogramma van de provincie Gelderland (zie paragraaf 3.2.3) blijkt dat er voor de regio Noord-Veluwe een netto woningbehoefte van 6.700 woningen bestaat. Het gevolg is dat (zo blijkt uit het geldende bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’), naast het meegenomen deel uit het KWP2, er voor invulling van de behoefte in de KWP3-periode 2010 (2015-)2019 nog 858 woningen in Ermelo mogen worden gebouwd. De nieuwe woningen in het plangebied dragen bij aan dit woningbouwprogramma. Daarnaast is er in 2014 voor de gemeente Ermelo een woonvisie opgesteld (zie paragraaf 3.3.2). Uit de visie blijkt dat er in de periode 2013-2020 circa 500 tot 700 nieuwe woningen aan de bestaande voorraad moeten worden toegevoegd. Dit sluit aan bij het gestelde in het KWP. Hierbij dient vanuit de vraag gekeken te worden naar de daadwerkelijke behoefte. In dit geval bestaat er binnen Ermelo een vraag naar levensloopbestendige woningen. De woningen in het plangebied vallen onder dit type woning. Het betreffen namelijk gelijkvloerse woningen die middels een lift te bereiken zijn. De nieuwe woningen dragen bij aan de uitvoering van het woningbouwprogramma van de gemeente Ermelo voor de periode 2013-2020.
Trede 2:
De ontwikkeling vindt geheel plaats binnen het centrum van Ermelo en daarmee binnen het bestaand gebied. Er wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder.
Conclusie:
Uit het voorgaande blijkt dat de beperkte uitbreiding van de detailhandel en de realisatie van de nieuwe woningen passen kwantitatief en kwalitatief gezien binnen de actuele regionale behoefte. Tevens vindt de nieuwe ontwikkeling plaats binnen het bestaand stedelijk gebied en middels herstructurering. Daarmee is aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking en de regels uit het Bro.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie en haar partners streven samen naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. Door trends als internetwinkelen, schaalvergroting en branchevervaging en door demografische ontwikkelingen verandert de winkelmarkt en neemt de vraag naar winkels aanzienlijk af. De ruimtevraag verandert mee. De bestaande centra in de (binnen-)steden en dorpen staan centraal. Om deze in de toekomst vitaal te houden streven de provincie en haar partners naar tansformatie en vernieuwing van bestaande winkelgebieden. De provincie en haar partners willen overcapaciteit aan winkels terugdringen. Dit voorkomt leegstand en aantasting van de sociale en economische vitaliteit van winkelgebieden in dorpen en steden. De provincie heeft hiertoe twee doelen geformuleerd:
Wonen
Ten aanzien van het thema wonen stelt de provincie dat er wordt gestreefd naar het in balans brengen en houden van vraag en aanbod op de woningmarkt: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met de veranderende vraag? De provincie ziet daarbij de volgende opgaven:
Vanwege demografische ontwikkelingen neemt de vraag naar groei van de woningvoorraad geleidelijk af. De kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt vraagt echter steeds meer aandacht van alle betrokken partijen. Oplossingen zijn in toenemende mate te vinden in het benutten van kansen mogelijkheden in (het aanpassen van) de bestaande woningvoorraad.
Op grond van de ambitie van de provincie ten aanzien van detailhandel kan worden gesteld dat de transformatie en vernieuwing van bestaande winkelcentra één van de speerpunten is. In dit geval wordt bestaande bebouwing deels gesloopt en verbouwd en wordt er deels nieuwbouw gerealiseerd waarin de detailhandel zich kan vestigen. De totale nieuwe inrichting van het plangebied zorgt ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd en draagt bij aan het voorkomen van leegstand en verpaupering. Ook het versterken van kansrijke locaties behoort tot de doelen vanuit de omgevingsvisie. Het plangebied maakt deel uit van het centrum van Ermelo en betreft een kansrijke locatie. Daarmee past de ontwikkeling goed binnen de doelstellingen uit de omgevingsvisie voor het aspect detailhandel.
Ten aanzien van de ambitie voor wonen geldt dat er beter naar de vraag op de woningmarkt moet worden gekeken. Bij de realisatie van de woningen wordt ook zorgvuldig naar de actuele vraag vanuit de markt gekeken. Daarop kan worden ingespeeld door de realisatie van woningen met onder andere verschillende oppervlaktes. Dit leidt ertoe dat de woningen voor gevarieerde doelgroepen geschikt zijn. De flexibiliteit van de ontwikkeling draagt hieraan bij. Het plan past ook binnen de doelstellingen voor het aspect wonen.
Het project is hiermee niet in strijd met het beleid uit de Omgevingsvisie.
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In artikel 2.3.3.1 wordt ingegaan op het aspect detailhandel. Daarin is het volgende opgenomen:
Bij dit project is naast detailhandel ook het aspect ‘wonen’ van belang. In de omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties: In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het Regionaal Programma Wonen wordt nog opgesteld en vormt de vervanger van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.
Conform de Omgevingsverordening zijn de regels van toepassing die betrekking hebben op de thema’s detailhandel en wonen. De herstructurering zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In samenhang met de overige plannen in het centrum van Ermelo, moet dit plan bijdragen aan de versterking van het kernwinkelgebied. Van duurzame ontwrichting is in dit geval geen sprake. De uitbreiding van het aantal vierkante meters bvo is namelijk relatief beperkt. Deze uitbreiding betreft bovendien hoofdzakelijk het faciliteren van de benodigde groei/uitbreiding van bestaande winkels in het gebied. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn reeds woningen toegestaan binnen de bestemmingen ‘Centrum’ en ‘Gemengd’. Onderhavig plan maakt de realisatie van woningen op de verdieping mogelijk. Het betreft in principe geen nieuwe locatie voor woningen. Er wordt slechts gebruik gemaakt van de bestaande gebruiksmogelijkheden. Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma. In de volgende paragraaf wordt op dit beleidsstuk ingegaan.
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.
De gemeente Ermelo valt, samen met zeven andere gemeenten, onder de regio Noord-Veluwe. Het referentiekader kent voor de acht gemeenten voor de periode 2010-2019 een bruto aantal toe te voegen woningen (7.800 nieuw te bouwen woningen) en een netto aantal (6.700 aan de voorraad toe te voegen woningen). Het verschil wordt veroorzaakt door de aanname van de sloop in de jaren 2010-2019 op basis van de feitelijke trend in het verleden. De gemeenten in de regio hebben samen een aantal afspraken over het regionaal woonprogramma, waaronder:
Toetsing
Onderhavig plan bevat woningen op twee locaties. Boven de supermarkt aan de Burgemeester Langmanstraat (blok A) bevinden zich de bestaande woningen en boven de bebouwing aan de Stationsstraat en de steeg (bij de andere supermarkt; blok B) worden nieuwe woningen gerealiseerd. Op deze locatie is ruimte aanwezig en de aantallen passen binnen het kwantitatieve regionale woningbouwprogramma. De woningen hebben daarnaast verschillende oppervlaktes, behoren tot verschillende prijsklassen en zijn daarmee voor verschillende doelgroepen geschikt. Een deel van de woningen bevindt zich in het goedkopere segment en kan daardoor als betaalbaar worden aangemerkt. Dit betreft een kwart van de woningen. Tot slot zijn alle woningen gelijkvloers en middels een lift te bereiken. Daarmee wordt voldaan aan het beoogde percentage voor nultredenwoningen. Middels het plan wordt aangesloten bij de doelstellingen uit het Kwalitatief Woonprogramma.
Op 1 maart 2012 is de Structuurvisie Ermelo 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente en bevat een integrale visie. Diverse beleidsterreinen (onderwijs, huisvesting, natuurzorg, ruimtelijke ordening, maatschappelijke zorg enzovoort) worden met elkaar in verband gebracht. Het plan dient als basis voor het toekomstige beleid van de gemeente.
Op het centrumgebied wordt in de structuurvisie afzonderlijk ingegaan. Voor het centrumgebied is in 2010 een burgervisie ontwikkeld. In de burgervisie is aangegeven dat voor het gehele centrumgebied moet worden gekomen tot een integrale visie, waarbij, onder andere, de versterking van het kernwinkelgebied en van de totale belevingswaarde doelstellingen zijn. Een van de belangrijke aandachtspunten betreft de detailhandel. Uitbreiding van het aantal vierkante meters is hierbij niet in de eerste plaats aan de orde, het gaat met name om kwaliteit en inrichting. Zo is de situering van trekkers (supermarkten en populaire winkels) erg belangrijk. Ook de bereikbaarheid en het aanwezig zijn van voldoende parkeergelegenheid op de goede plek is van belang. Tenslotte is de inrichting en levendigheid een opgave. De versterking van de kwaliteit van het centrum kan mede worden bereikt door de huisvesting van mensen die graag in een centrummilieu wonen (te denken valt aan starters en senioren) in een combinatie met andere gebruiksfuncties op de begane grond mits die functies niet strijdig zijn met elkaar.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven. Daarop is te zien dat het projectgebied deel uit maakt van het te ontwikkelen kernwinkelgebied.
Toetsing
Op grond van de structuurvisie zijn het projectgebied en de omgeving aangewezen als te herontwikkelen kernwinkelgebied. In het projectgebied wordt de bestaande bebouwing deels gesloopt en verbouwd zodat er ruimte is voor nieuwe detailhandelsruimte en woningen. De supermarkt die op dit moment aan de Stationsstraat is gelegen, wordt aan de zijde van de Burgemeester Langmanstraat gevestigd. Deze supermarkt krijgt daarmee de benodigde aantal vierkante meters voor een gezonde bedrijfsvoering. Daarnaast zijn er nog enkele andere winkelruimtes in dit deel van het gebied beschikbaar. Boven de detailhandel worden aan de zijde van de Burgemeester Langmanstraat drie verdiepingen met woningen gerealiseerd. Aan de zijde van de steeg worden twee verdiepingen met woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen hebben een variërende omvang, waardoor ze geschikt zijn voor verschillende doelgroepen. Omdat de woningen voor een groot deel geen trappen hebben en via een lift toegankelijk zijn, zijn ze ook voor senioren geschikt en kunnen worden aangemerkt als levensloopbestendig. De herstructurering van het gebied en de toevoeging van de woningen zorgt voor een versterking van de levendigheid van het gebied. Ook wordt de bereikbaarheid verbeterd door de herinrichting van de openbare ruimte. De nieuwe ontwikkeling wordt op zorgvuldige wijze ingepast in de omgeving en zorgt ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt vergroot. Het project sluit daarmee goed aan bij de doelstellingen uit de Structuurvisie Ermelo 2025.
In 2014 is voor de gemeente Ermelo een woonvisie opgesteld. Daaruit blijken de volgende doelstellingen voor de komende jaren:
Toetsing
Op onderhavige ontwikkeling zijn voornamelijk de punten over nieuwbouwwoningen en het verbeteren van de geschiktheid van de bestaande woningen van belang. Voor wat betreft de nieuwbouwwoningen in het plangebied geldt dat er een variatie aan appartementen wordt gerealiseerd. De kleinere appartementen bevinden zich in het goedkopere segment en de grotere appartementen behoren tot het duurdere segment. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de verschillende wensen vanuit de markt. Ook zijn eventueel twee woningen samen te voegen tot één woning wanneer daar behoefte aan bestaat. In de gemeente Ermelo kunnen in de periode 2013-2020 nog circa 500 tot 700 woningen worden toegevoegd. De nieuwe woningen in het plangebied dragen bij aan dit woningbouwprogramma. Voor de bestaande woningen geldt dat er geen aanpassingen plaatsvinden. De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen betrekking op deze woningen. De plannen zijn niet in strijd met de Woonvisie Ermelo 2014.
In de notitie zijn de monumentale bomen in de gemeente Ermelo in beeld gebracht. Het bomenbestand in Ermelo bestaat uit een groot aantal oude en historische waardevolle bomen die het behouden waard zijn. In de afgelopen jaren is gesignaleerd dat vele oude bomen verdwijnen voor aanleg van infrastructurele werken en bouwactiviteiten. Om bomen te kunnen behouden is het van belang dat inzichtelijk is waar bomen aanwezig zijn. Om waardevolle oude bomen te sparen is wettelijke bescherming geregeld via de Algemene plaatselijke verordening Ermelo 2011 en het nu geldende bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’. De beleidsnotitie vormt een toetsingskader met criteria waaraan monumentale bomen moeten voldoen. Binnen de gemeente is een lijst met monumentale bomen aanwezig die binnen de APV en het bestemmingsplan worden beschermd.
Toetsing
Ter plaatse van de bouwvlakken worden (de aanduidingen voor) de waardevolle bomen verwijderd. De overige waardevolle bomen blijven indien mogelijk behouden. Er is aandacht voor het terugbrengen van het kwalitatief groen in het gebied.
In deze beleidsregels staat in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders van Ermelo een standplaatsvergunning verleend. In de 'Algemene plaatselijke verordening' staat een verbod op het innemen van een standplaats. Aan het verbod is een vergunningplicht verbonden. Als het college de vergunning verleent, dan mag de standplaats worden ingenomen. Het verbod en de daaraan verbonden vergunningstelsel staat in de artikelen 5:10 tot en met 5:13 van de 'Algemene plaatselijke verordening. In de 'Beleidsregel standplaatsen Ermelo 2010-2015' geeft het college een concreet afwegingskader voor het weigeren of verlenen van standplaatsvergunningen op grond van artikel 5:11 van de 'Algemene plaatselijke verordening'. Daarmee verzekert de gemeente zich ervan dat aanvragen uniform worden behandeld. Dat komt de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede.
Toetsing
In dit bestemmingsplan worden standplaatsen binnen de regels voor de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ mogelijk gemaakt. De afweging van het al dan niet toestaan van standplaatsen vindt plaats op grond van het standplaatsenbeleid en de APV.
Het evenementenbeleid heeft als doelstelling evenementen zodanig te regelen dat aanvragen zo makkelijk mogelijk is, hinder beperkt is, veiligheid is gewaarborgd en er afstemming plaatsvindt tussen aanvrager en vergunningverlener. Lang niet elke activiteit in de openbare ruimte is een evenement. Een evenement is een grootschalige activiteit, dusdanig grootschalig dat dit ook niet in één dag 'klaar' is (inclusief opbouw en opruimen). In dit bestemmingsplan zijn evenementen niet toegestaan. Voor evenementen geldt dat ze een afwijkingsprocedure moeten doorlopen (buitenplans).
Het Masterplan voor het centrum van Ermelo is een uitwerking van wat er in de Structuurvisie Ermelo 2025 staat over het centrum. Onder het motto: "Ermelo, centrum naar mijn hart" heeft het college op 29 mei 2012 ingestemd met het Masterplan Centrumontwikkeling en het plan is vastgesteld door de raad op 28 juni 2012. In het plan zijn de plannen en ambities voor het (winkel)centrum van Ermelo vastgelegd. Het grootste deel investeert de gemeente in de openbare ruimte.
Als belangrijke verbeterplekken ziet de gemeente De Enk en De Markt. Maar ook komen er plannen die het verbeteren van gevels aanmoedigen en de afspraken over uitstallingen verbeteren. Op verkeersgebied worden maatregelen voorgesteld die de toegankelijkheid en verkeersveiligheid verbeteren, onder meer door het uitbreiden van het aantal parkeerplekken, een duidelijkere verwijzing naar vrije plaatsen en door de parkeerplaatsen vriendelijker aan te kleden.
Het Masterplan is gesplitst in twee delen; een algemeen, sterk beleidsmatig gekleurd deel en een uitwerkingsdeel. In het algemene deel staan de algemene beleidskaders centraal en worden uitspraken gedaan over thema's als winkelstructuur, sfeergebieden, inrichting winkelgebied, gewenste functiewijzigingen, verkeer/parkeren en gewenste beeldkwaliteit. In het uitwerkingsdeel staan de kaders voor concrete situaties, met voorbeelden, uitwerkingen en nadere uitleg.
Burgemeester Langmanstraat en parkeergebied Chevallierlaan
De situatie aan de Burgemeester Langmanstraat is, hoewel er voorkanten van bedrijven en winkels, de entree van de bibliotheek en zelfs een restaurant zitten, verworden tot een verwaarloosd e 'achterkant' van deze zijde van het dorpscentrum. Er is volop parkeerruimte aanwezig is tussen Chevallierlaan en de Burgemeester Langmanstraat, en de situatie trekt daarom ook publiek, maar er is geen winkelloopje ontstaan langs de gevelwand van de Burgemeester Langmanstraat. Ook het gedeelte van de straat dat aan de oostzijde verbinding heeft m et de Stationsstraat, is een winkel en levenloos parkeerstraatje, waarbij alleen het uitzicht op het mooie pand van Blokker aan de Stationsstraat een opsteker is. Alleen de supermarkt, de bibliotheek en appartementen erboven en één keer in de week de markt zorgen voor leven aan deze straat.
Voor dit gebied zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Toetsing
Onderhavig plan is een verdere uitwerking van het Masterplan Centrum Ermelo. De plannen uit 2012 zijn geconcretiseerd en de haalbare onderdelen worden in dit bestemmingsplan opgenomen. De ontwikkeling zorgt ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit en levendigheid van het gebied rondom de Burgemeester Langmanstraat worden vergroot. Daarmee wordt bijgedragen aan een versterking van het kernwinkelgebied van Ermelo. Grotendeels ligt dit plan daarmee in lijn met de voornemens uit het Masterplan.
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan is afgestemd op de inhoud van het beeldkwaliteitplan.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient voor een aantal wettelijk verplichte haalbaarheids-aspecten aangetoond te worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling moet inzichtelijk gemaakt worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. De milieu-kwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies.
In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportages zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. In artikel 5.16 van de Wm is vastgelegd dat voor een plan dat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de lucht-kwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd hoeft te worden en het plan doorgang kan vinden. Met andere woorden, draagt een project niet of niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In het Besluit NIBM is in artikel 5 een zogenaamde anticumulatiebepaling opgenomen. Hiermee wordt de verplichting opgelegd om nieuwe plannen die van dezelfde ontsluitingswegen gebruik maken en individueel als NIBM aan te merken zijn, ook als één geheel te beschouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een groot plan met een grote invloed op de luchtkwaliteit opgedeeld wordt in kleinere NIBM deelplannen.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woning-bouwlocaties) opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder nadere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit doorgang hebben.
Het totaal aantal te realiseren woningen is fors kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Voor het aspect detailhandel geldt dat er slechts een beperkte toename plaatsvindt. Dit leidt niet tot een significante toename aan verkeersbewegingen. Ook deze ontwikkeling valt derhalve onder de NIBM-projecten.
Om te voorkomen dat deze methodiek wordt toegepast op een wijze die de wetgever niet beoogt, is in het Besluit NIBM een cumulatiebepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat grote ontwikkelingen worden opgeknipt in kleinere delen, zodat toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege kan blijven. Concreet stelt deze cumulatiebepaling dat ontwikkelingen die gelijktijdig worden gerealiseerd, gecumuleerd aan de luchtkwaliteitseisen moeten worden getoetst. De voorwaarden zijn dat de ontwikkelingen gebruik maken van dezelfde infrastructuur en aan elkaar grenzen of in elkaars directe nabijheid zijn gelegen en de bijdrage van de afzonderlijke plannen minimaal 0,1 microgram per m3 bedraagt. In dit geval zijn er geen andere plannen in de omgeving die bij de voornoemde toetsing moeten worden meegenomen.
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere bij een woning sprake van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico’s uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.
Geconcludeerd wordt dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer of industrie het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. In het geval van industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidsgevoelige functies.
In maart 2017 heeft de Omgevingsdienst Noord-Veluwe de aandachtspunten voor het aspect geluid in een onderzoek verwoord. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij het bestemmingsplan opgenomen. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van ruimtelijke plannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
De VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ editie 2009 is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
De publicatie hanteert een tweetal verschillende omgevingstypen voor de richtafstanden: het omgevingstype ‘gemengd gebied’ en het omgevingstype ‘rustige woonwijk/rustig buitengebied’. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en in rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van een rustig woongebied. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype ‘gemengd gebied’.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden onder andere gedacht worden aan:
(delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
In dit geval is sprake van een dorpskerngebied. In en om het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, zoals wonen, horeca, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Dit betekent dat de omgeving van het plangebied gecategoriseerd kan worden als 'gemengd gebied'. De richtafstanden als genoemd in de VNG brochure kunnen daarmee met één stap worden verminderd.
In het plangebied zelf zijn verschillende functies aanwezig, waaronder dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Middels dit bestemmingsplan worden eveneens extra woningen in het plangebied mogelijk gemaakt. De functies vinden aanpandig aan de mogelijk te realiseren woningen plaats. Dit betekent dat in het plangebied functiemening kan worden toegepast. Om de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten te bepalen, wordt hierbij niet uitgegaan van aan te houden afstanden, maar van activiteiten die toelaatbaar zijn naast of onmiddellijk onder woonbebouwing op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Omdat het plangebied een gebied met functiemenging betreft waarin ook woningen mogelijk zijn, zijn in principe alleen bedrijven behorende tot de milieucategorie A toegelaten die geen of relatief minder milieubelastend zijn voor de omgeving. Ook mede gezien het feit dat het beleid er op is gericht om wonen direct naast andere functies mogelijk te maken, dient te worden gewaakt voor belasting van geluidgevoelige objecten. Andere bedrijven dan bedrijven behorende tot milieucategorie A zijn niet toegelaten behoudens bestaande bedrijven. Aan de toelichting van dit bestemmingsplan is een Staat van Bedrijfsactiviteiten toegevoegd waarin de toegestane bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen.
Binnen het plangebied is ruimte voor twee supermarkten. Deze zijn in de huidige situatie ook al aanwezig. Volgens de VNG-publicatie betreft dit een Categorie B activiteit en moet de activiteit bouwkundig afgescheiden worden van woningen en andere gevoelige functies. De supermarkt aan de Burgemeester Langmanstraat is bouwkundig afgescheiden van de woningen. De supermarkt aan de Stationsstraat daarentegen is niet bouwkundig afgescheiden van de woningen. Direct boven de supermarkt worden namelijk de woningen gerealiseerd. Om deze reden worden er bouwkundige maatregelen getroffen om contactgeluid te vermijden. Derhalve is het in dit geval verantwoord om af te wijken van de systematiek van functiemenging.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving van:
De risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes van toepassing (BEVT). Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:
Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:
In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Voor de regio Veluwe-Noord is een gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Deze visie is sinds 18 juni 2015 in werking getreden.
Voor onderhavige ontwikkeling is de externe-veiligheidssituatie beoordeeld aan de hand van de Risicokaart Nederland. In de navolgende figuur is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Ter hoogte van deze spoorlijn is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Binnen dit gebied (30 meter) zijn geen kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten toegestaan. Dit plan maakt geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen deze zone mogelijk en het plasbrandaandachtsgebied vormt geen belemmering. Daarnaast heeft de spoorlijn ook een plaatsgebonden risicocontour van 6 meter. Het plangebied ligt ook hierbuiten.
In het kader van de Basisnetontwikkeling is het groepsrisico van de spoorlijn berekend. Het groepsrisico ligt lager dan 0,3 keer de oriëntatiewaarde. Het aantal personen in het gebied neemt beperkt toe door de toevoeging van woningen. Echter, op grond van het bestemmingsplan waren woningen in het gebied reeds toegestaan. De toename in het aantal personen in het plangebied is zeer beperkt en derhalve verwaarloosbaar. Daarnaast is de afstand tot de spoorlijn dusdanig groot dat er geen significante bijdrage aan het groepsrisico wordt geleverd.
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ is het van belang om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen. Duidelijk moet zijn of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
In augustus 2011 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Stationsstraat 90-94. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij het bestemmingsplan opgenomen. De conclusie is in deze paragraaf weergegeven. Uit de toetsing van de onderzoekshypothese ‘niet verdacht’ blijkt dat deze vooronderstelling met betrekking tot de analyseresultaten niet is te handhaven. In enkele boven- en ondergrondmengmonsters en het grondwatermonster zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Deze concentraties zijn echter van lichte aard geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
In een grondmengmonster ter plaatse van een onbebouwde insteek aan de Stationsstraat is echter een overschrijding van de interventiewaarde aangetroffen met PAK. De aangegeven concentraties geven aanleiding tot aanvullend onderzoek. De vrij hoge PAK-concentratie is vrijwel zeker te relateren aan de in deze boring aangetroffen bijmenging met puin en steenkool. Aanvullend bodemonderzoek zal zich dan ook moeten richten op het vaststellen van de horizontale en verticale begrenzing van de verontreiniging. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van de vergunningverlening en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
In december 2011 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Stationsstraat 96-106 en de Burgemeester Langmanstraat 15-23. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij het bestemmingsplan opgenomen. De conclusie is in deze paragraaf weergegeven.
De hypothese ‘verdacht’ op het voorkomen van lichte puingerelateerde bodemverontreinigingen is grotendeels juist gebleken. De aangetroffen matige verontreiniging (aan de noordoostelijke voorzijde van het onbebouwde perceel aan de Burgemeester Langmanstraat) betreft mogelijk een zeer lokaal voorkomende verhoging en is binnen de huidige onderzoekslocatie verder niet aangetoond. De eventuele verspreiding buiten de locatie is onbekend. Omdat het geen sterke verontreiniging betreft en de omvang beperkt is, is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
In het mengmonster van de uitkomende grond uit de graafgaten is analytisch één fragmentje asbest aangetoond. Tijdens de visuele inspectie van de uitkomende grond is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De aangetroffen asbestconcentratie bevindt zich ruim onder de restconcentratienorm waardoor geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.
Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij het huidige gebruik bestaan tevens geen risico’s voor de mens, het ecosysteem en verspreiding van verontreiniging. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
In april 2015 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de nieuwbouwlocaties in het plangebied. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De conclusies van het onderzoek zijn in deze paragraaf weergegeven.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de locatie vrij is van verontreinigingen met uitzondering van plaatselijk licht verhoogde gehaltes van kwik, lood, PAK en minerale olie in de grond en plaatselijk verhoogde concentraties van barium, cadmium, kobalt en nikkel in het grondwater. De gehaltes/concentraties zijn echter minimaal en er zijn derhalve geen risico’s aanwezig zijn voor de mens of het milieu.
Voor de locaties ter plaatse van de beoogde nieuwbouw in de steeg en bij de supermarkt aan de Burgemeester Langmanstraat is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen/gemeten. Op basis van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat deze twee locaties niet verdacht zijn voor de aanwezigheid van asbest. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Voor een locatie aan de westzijde van het plangebied is visueel in één monsterpunt een hecht gebonden chrysotiel golfplaat van 3,9 gram aangetroffen. Formeel gezien betekent dat deze locatie wel asbestverdacht is en een nader asbestonderzoek moet worden uitgevoerd. Echter, omdat er slechts sprake is van een enkel plaatje, welke inmiddels niet meer op locatie ligt, en dat er slechts sprake is van (zeer) lichte bijmenging van puin is de kans niet groot dat er asbest boven de interventiewaarde op locatie aanwezig is.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie uiteengezet (de watertoets). De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze plannen/besluiten. De waterhuishouding wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater moeten dus (in samenhang) in beschouwing worden genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van de waterhuishouding betekent ook dat de waterhuishouding moet worden benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om deze integrale benadering vorm te geven en om het watersysteem gezamenlijk op orde te krijgen. Deze toets heeft in het kader van onderhavige ontwikkeling plaatsgevonden.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. Het akkoord heeft als doel om in de periode tot 2015 de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat aan te pakken. In het akkoord zijn afspraken tussen alle overheden gemaakt om te zorgen dat er in alle gebieden voldoende bergend vermogen is om neerslag op een adequate manier af te voeren. Hierbij wordt het principe van 'vasthouden - bergen - afvoeren' gevolgd. Water moet zo lang mogelijk worden vastgehouden of geborgen in het gebied waar het is gevallen, zodat een zo
gelijkmatige en beheerste afvoer mogelijk is. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt zowel bij de gemeente en het waterschap (hoogheemraadschap) als bij de initiatiefnemers van ruimtelijke plannen.
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen, waaronder het Waterplan Gelderland 2010-2015. In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Waterbeheersplan Waterschap Veluwe 2010-2015
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:
De maatregelen die Waterschap Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede- overheden in de deelstroomgebieden.
Voor werkzaamheden en activiteiten aan het water of aan waterkeringen geldt een aantal regels, zodat het waterschap haar taken goed kan uitoefenen. Deze regels zijn vastgelegd in een verordening, genaamd de Keur. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op grondwater, watergangen en waterkeringen.
Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samengegaan als Waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit Waterschap nog geen eigen vastgesteld beleid heeft geformuleerd, wordt bij de toetsing van dit plan getoetst aan het beleid van het voormalig Waterschap Veluwe. Het plangebied lag binnen het beheergebied van dit Waterschap.
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en inpassingsplannen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Voor de aanpak van wateroverlast in een watersysteem is de drietrapsstrategie ‘vasthouden-bergen- afvoeren’ bepalend. Gelet hierop wordt het hemelwater in het plangebied afgekoppeld van de riolering. Uit de Leidraad Riolering alsmede uit het gemeentelijk beleid volgt dat aantoonbaar voldaan moet worden aan 36 mm bij een regenbui T=10. Tot 36 mm wordt het water daarom in de bodem gebracht (of vastgehouden).
Met voorliggend plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert. Het plangebied ligt in een intrekgebied (zie kaart 11 ‘Water en ondergrond’ uit de Omgevingsvisie). De provincie en haar partners streven ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie gebruik van regelgeving en vergunningverlening: verbodsbepalingen en regelgeving voor bepaalde activiteiten en inrichtingen in intrekgebieden. Daar is in dit geval geen sprake van. Het feit dat de ontwikkeling in een intrekgebied ligt, vormt geen belemmering voor de plannen die voorliggen.
De zuidelijke helft van het plangebied ligt in een grondwaterfluctuatiezone. Deze zone is extra gevoelig voor grondwateroverlast. Als de klimaatverandering doorzet, dan zullen de grondwaterstanden structureel blijven stijgen; daarnaast kunnen ook langjarige (niet trendmatige) schommelingen van de neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. De combinatie van deze twee processen zorgt ervoor dat in de grondwaterfluctuatiezone de kans op grondwateroverlast verder toeneemt. Daardoor kan in gebieden waar nu geen overlast is, wateroverlast optreden. Het is daarom van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zonodig maatregelen te nemen. De stijging van de grondwaterstand in de grondwaterfluctuatiezone zal van plaats tot plaats kunnen verschillen, maar de provincie houdt rekening met een lokale stijging van de grondwaterstand langs de randen van de Veluwe tot circa 80 centimeter.
Ten behoeve van de woningen en de supermarkt aan de Stationsstraat wordt een kelder gerealiseerd, waarin onder andere het parkeren voor de bewoners en het laden en lossen ten behoeve van de supermarkt zullen plaatsvinden. In de bestaande situatie is reeds sprake van een verdiepte bouwlaag op deze locatie. De extra verdieping heeft daarmee geen significante invloed op de grondwaterstand en –stroming. De nieuwe kelder wordt waterdicht uitgevoerd om opdrijven te voorkomen. Tijdens de bouw wordt gebruik gemaakt van bronbemaling, waarvoor een watervergunning moet worden verkregen bij het bevoegd gezag (Waterschap Vallei en Veluwe). Tevens dient overleg met en instemming van de gemeente te worden verkregen. Gezien de te verwachten hoeveelheid is afvoer via riolering mogelijk geen optie.
Naar aanleiding van het plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving zijn niet te verwachten. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Door de planvorming neemt het verhard oppervlak per ontwikkeling per saldo met minder dan 1.500 m2 toe. Doordat als gevolg van dit plan geen veranderingen binnen Keurzones plaatsvinden, er geen extra lozingen op (HEN-)oppervlaktewater plaatsvinden, de locatie buiten de zoekgebieden voor waterberging valt en het geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), Tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen etc. betreft, kan worden volstaan met dit standaard wateradvies. Opgemerkt wordt dat ten aanzien van hemelwater geldt dat de trits vasthouden-bergen-afvoeren wordt aangehouden en dat waar mogelijk kansen om af te koppelen worden benut.
Geconstateerd wordt dat de capaciteit van de bestaande riolering mogelijk onvoldoende is voor afvoer van het bronneringswater. Bovendien heeft het onttrekken van dergelijke grote hoeveelheden grondwater gedurende een relatief lange periode grote gevolgen voor de omgeving. De hierdoor ontstane aanzienlijke verlaging (ca. 100 cm aanlegniveau) heeft negatieve invloed op de omgeving inclusief het aanwezige groen. Derhalve dient voor deze werkzaamheden een vergunning bij het Waterschap aangevraagd te worden.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan. Deze waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1998) en regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen.
Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
De gemeente Ermelo heeft in 2009 een beleidsnota archeologische monumentenzorg opgesteld. In deze nota is beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau en zijn het beleid en het instrumentarium van de gemeente op het gebied van archeologie afgestemd op de ontwikkelingen in het archeologisch bestel. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart.
Deze archeologische beleidskaart is vertaald naar het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie H’. Hier geldt dat er geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd of bestaande gebouwen mogen worden vergroot indien en voor zover het nieuwe gebouw of de uitbreiding groter is dan 100 m2, en daarvoor de grond dieper dan 0,3 meter wordt geroerd.
Archeologisch onderzoek
In juni 2015 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de beoogde uitbreidingen van de bestaande bebouwing: de uitbreiding aan de steeg en de uitbreiding van de supermarkt aan de Burgemeester Langmanstraat 11. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn in deze paragraaf weergegeven.
Op basis van het inventariserend veldonderzoek blijkt dat de twee noordelijke onderzoekslocaties op laaggelegen fluvio-eolische afzettingen met een lage archeologische verwachting liggen. De zuidelijke onderzoekslocatie ter plaatse van de uitbreiding aan de steeg ligt op een dekzandrug met een deels afgetopte podzolbodem die wordt afgedekt door een eerddek. Deze deellocatie heeft een hoge archeologische verwachting voor nederzettingsresten uit de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen.
De locaties van de uitbreiding van de supermarkt aan de Burgemeester Langmanstraat heeft een lage archeologische verwachting. Geadviseerd wordt om deze locatie vrij te geven.
De locatie aan de steeg heeft daarentegen een hoge archeologische verwachting voor grondsporen uit de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen. Deze sporen bevinden zich beneneden 120 cm –Mv en worden bedreigd door eventuele toekomstige graafwerkzaamheden beneden 120 cm –Mv.
De graafwerkzaamheden bij de locatie aan de Steeg vinden daarom plaats onder begeleiding van een archeoloog. Hierbij is vooral bij werkzaamheden dieper dan 100 cm –Mv (verwachte diepte van het sporenvlak, plus een buffer van 20 cm) de verwachting dat eventuele archeologische resten worden aangetroffen. Voor het begeleiden van de graafwerkzaamheden is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld en vastgesteld. Het PvE is als Bijlage 7 bij het bestemmingsplan opgenomen.
De werkzaamheden kunnen alleen plaatsvinden indien deze onder begeleiding conform het PvE worden uitgevoerd.
Omdat er geen garantie is dat de ontwikkeling aan de Steeg ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is er voor gekozen om de dubbelbestemming archeologie in de Steeg te handhaven. Zodoende behoudt de gemeente de mogelijkheid om hier archeologisch onderzoek te verlangen. Indien de beoogde ontwikkeling wel doorgang vindt, kunnen de resultaten van het onderzoek mogelijk een handvat bieden om bij toekomstige ontwikkelingen in de Steeg een vrijstelling of ontheffing te verlenen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie. Door de graafwerkzaamheden bij de locatie aan de Steeg onder archeologische begeleiding plaats te laten vinden wordt gewaarborgd dat eventueel aanwezige archeologische resten niet worden verstoord.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Op de kaart is te zien dat er in het plangebied en de nabije omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of structuren aanwezig zijn. De Oude Nijkerkerweg en de Harderwijkerweg betreffen twee hanzewegen. Deze bevinden zich op circa een kilometer ten westen en ten oosten van het plangebied. De historische wegenstructuur blijft behouden.
De bebouwing in het plangebied zelf betreft geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De herstructurering van het gebied zorgt daarom niet voor een aantasting van cultuurhistorische waarden. Het plan zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en een vergroting van de levendigheid van het gebied. Daaraan wordt ook bijgedragen door de groenstructuur zoveel mogelijk te behouden. Het marktgebied van Ermelo wordt hierdoor versterkt.
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie.
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in regelgeving waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is op basis van de Nota Ruimte de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. De EHS is een netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermings-wet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten opgenomen. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten significant kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken van het gebied.
Anders dan bij gebied- en soortenbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuur-wetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend.
De Flora- en faunawet richt zich op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn zijn opgenomen, overgenomen en naar de Nederlandse situatie vertaald.
Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen:
In november 2015 is een natuurtoets uitgevoerd in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 8 bij het bestemmingsplan opgenomen. De belangrijkste conclusies zijn in deze paragraaf weergegeven.
Natuurbescherming
Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000 gebied Veluwe of op de EHS. Hiermee is nader onderzoek of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. De planlocatie ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische hoofdstructuur. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN zijn er geen effecten te verwachten.
Vogels
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens enige nesten van de huismus in de dakgoten alle panden met dakpannen langs de Stationsstraat, vanaf de Aldi tot het Raadhuisplein. Nesten van de huismus zijn vaste rust- of verblijfplaatsen welke jaarrond beschermd zijn. Bij verdwijnen van nestruimte door de sloop van de woning is het tijdig aanbieden van vervangende nestruimte als mitigerende maatregel noodzakelijk, evenals het realiseren van permanente voorzieningen in de nieuwbouw. Een negatief effect op de soort is daarmee dan uit te sluiten. In deze situatie blijven de nestplaatsen gehandhaafd.
Zoogdieren
Langs de Chevallierlaan zijn foeragerende vleermuizen aangetroffen. Het gaat dan om de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Gezien het aantal waargenomen dieren is het waarschijnlijk dat verblijfplaatsen in de directe omgeving aanwezig zijn. Van de Gewone dwergvleermuis is bekend dat dit ook grotere bomen kunnen zijn. Als er grote bomen langs de Chevallierlaan moeten worden gekapt is vooraf nader onderzoek nodig om eventuele verblijfplaatsen uit te sluiten.
In de rest van het plangebied zijn geen vleermuizen waargenomen. Er is gezocht naar specifieke invliegopeningen bij de gebouwen. Deze zijn niet gevonden.
De planrealisatie heeft geen invloed op de foerageermogelijkheden van vleermuizen.
Verder is de Eekhoorn bekend uit het gebied, met name rond de Chevallierlaan. Nesten en verblijfplaatsen van de Eekhoorn zijn beschermd. Er is gezocht naar nesten in de randzone, maar deze zijn niet aangetroffen. Als de kap van grote bomen nodig is moet nader onderzoek plaatsvinden om verblijfplaatsen van de Eekhoorn uit te sluiten.
Bij het aantreffen van verblijfplaatsen van vleermuizen of de Eekhoorn is een ontheffing noodzakelijk van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (voorheen Dienst Regelingen van het Ministerie van EZ). Er zijn dan compenserende en mitigerende maatregelen nodig. In de nieuwe muur zijn dan bijvoorbeeld nieuwe spouwvoorzieningen nodig en mogelijk tijdelijke verblijfplaatsen (vleermuiskasten).
Er zijn verder geen beschermde zoogdieren aangetroffen of te verwachten.
Plantensoorten
Ter plaatse van het plangebied is de aanwezigheid van de steenbreekvaren geconstateerd. Ten aanzien van deze plantensoort zal nader onderzoek plaatsvinden in relatie tot de herinrichting van het gebied.
Uitvoering van de werkzaamheden (slopen en/of kappen) moet zo mogelijk plaatsvinden in de periode die voor eventueel aanwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. De beste tijd om werkzaamheden uit te voeren is globaal tussen september en maart. Bij uitvoering van de werkzaamheden dient altijd invulling te worden gegeven aan de ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en Faunawet), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het op basis van de huidig bekende gegevens niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3.
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de Minister goedgekeurde
Gedragscode Flora- en Faunawet hoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van vogels of soorten uit Tabel 2 van de Flora- en Faunawet. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
Indien aan de voornoemde voorwaarden wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Zeker omdat er niet alleen sprake is van nieuwbouw, maar ook een deel herstructurering (sloop/nieuwbouw).
Het grootste deel van het verkeer voor het plangebied wordt aan de noordzijde van het plangebied ontsloten via de Chevallierlaan. Deze straat schuift ten opzichte van de huidige situering op naar de bosrand waardoor er samen met de Markt een aansluitend parkeerterrein ontstaat. De Burgemeester Langmanstraat en de steeg maken na de herinrichting deel uit van het voetgangersgebied van het centrum. In deze straten zijn de auto en de fiets te gast. Door de herinrichting van de markt ontstaat er meer duidelijkheid voor voetgangers en fietsers.
Het laden en lossen van het vrachtverkeer vindt plaats vanaf de Rietlaan. Vanaf deze straat kunnen via de Burgemeester Langmanstraat en de Chevallierlaan de winkels worden bevoorraad. De supermarkt in Blok B wordt voorzien van een inpandige laad- en losvoorziening, bereikbaar vanaf de Markt / Burgemeester Langmanstraat.
Om te onderzoeken of door het plan toe te nemen verkeersdruk problemen oplevert, is de verkeersgeneratie van de nieuwe functies berekend. Ten behoeve van de berekening van de parkeerbehoefte (zie ook volgende paragraaf) zijn de oppervlaktes van de toename aan bebouwing en functies in beeld gebracht. Deze cijfers van toename zijn vervolgens gerelateerd aan de kencijfers verkeersgeneratie van het CROW (publicatie 317).
Toevoeging aantal/opp. | Kencijfers Verkeersgeneratie (CROW publ. 317) | Aantal motorvoertuig- bewegingen per weekdagetmaal | |
Blok A supermarkt | 250 m2 | 105,1* per 100 m2 BVO | 262,8 |
Blok A overig | 1235 m2 | 37,4 per 100 m2 BVO | 461,9 |
Blok B supermarkt | 1260 m2 | 105,1* per 100 m2 BVO | 1324,3 |
Blok B overig | -680 m2** | 37,4 per 100 m2 BVO | -254,3 |
Woningen goedkoop | 8 | 5,6 per woning | 44,8 |
Woningen duur | 29 (31 min 2 bestaande) | 7,6 per woning | 220,4 |
Totaal | 2.059,9 |
* uitgegaan is van de variant die het meeste verkeer genereert, namelijk de CROW-categorie full-service supermarkt (middelhoog en hoog prijsniveau); een discountsupermarkt genereert minder verkeer, maar de regels van het bestemmingsplan staan ook andere supermarkten toe.
** de oppervlakte aan supermarkt welke mogelijk wordt gemaakt is groter dan de huidige aanwezige supermarkt. Deze groter oppervlakte gaat ten koste van de oppervlakte aan dagwinkels, vandaar een negatief getal
Uit de tabel blijkt dat de nieuwe toe te voegen functies een verkeersgeneratie van 2.060 motorvoertuigen per weekdagetmaal opleveren. De Burgemeester Langmanstraat is onderdeel van de herontwikkeling en zal een autoluw karakter krijgen (alleen gebruikers van de parkeerkelder (44 pp), laad- en losverkeer en marktkooplui zullen nog van deze straat gebruik maken). Het grootste deel van het verkeer zal dus worden afgevloeid op de Chevallierlaan, Hortensialaan en Rietlaan. Deze straten sluiten weer aan de op doorgaande wegen Stationsstraat/Kerklaan/Telgterweg, respectievelijk Stationsstraat en Horsterweg.
Om een beeld te krijgen van de verdeling van de toename aan verkeer, zijn de aantallen verwerkt in het verkeersmodel van de gemeente Ermelo, in combinatie met in februari 2017 uitgevoerde tellingen. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid verkeer op de Chevallierlaan, Hortensialaan en Rietlaan met circa 21% toeneemt.
De capaciteit van de betreffende wegen is volgens de CROW richtlijnen voldoende om deze toename aan verkeer te verwerken. Tevens is er, gezien het aanwezige profiel, voldoende ruimte beschikbaar om, mocht dat later onverhoopt toch nodig te blijken, middels de inrichting van de wegen een goede en veilige doorstroming te verzorgen. Vooralsnog is daar geen aanleiding voor: er worden geen verkeersproblemen verwacht.
Ten opzichte van de bestaande situatie aan de Burgemeester Langmanstraat neemt het aantal verkeersbewegingen sterk af. Het verkeer op de Burgemeester Langmanstraat wordt afgevloeid op de Rietlaan (en de verderop gelegen Chevallierlaan en Hortensialaan) en is al meegenomen met de hiervoor genoemde verkeersaantallen.
Bij de ontwikkeling van het plangebied Burgemeester Langmanstraat e.o. worden winkels (waaronder supermarkten) en woningen gerealiseerd en vindt er een herinrichting van de openbare ruimte plaats. Bij een dergelijke ontwikkeling in het centrumgebied is het van belang om te onderzoeken wat de parkeerbehoefte is. Zeker omdat er niet alleen sprake is van nieuwbouw, maar ook een deel herstructurering (sloop/nieuwbouw). Om hier inzicht in te geven is een parkeermemo opgesteld, die als Bijlage 9 is ingevoegd.
In de memo wordt een overzicht gegeven van de parkeerbehoefte van:
Bij de berekening van de parkeerbalans is gebruik gemaakt van het meest recente parkeerbeleid van de gemeente: "Nota Parkeernormen Ermelo" (28 september 2015)
Voor Blok A geldt dat er bouwrecht wordt toegevoegd (dus behoefte aan parkeerplaatsen) en dat er parkeerruimte verdwijnt. Bij Blok B ligt de toevoeging aan centrumfuncties genuanceerder: het plan voegt ten opzichte van de bestaande situatie veel capaciteit toe, maar ten opzichte van wat er in het vigerende bestemmingsplan al mogelijk was, is de toename beperkt.
In de memo wordt de volgende parkeerbalans weergegeven (toevoeging t.o.v. de feitelijke situatie):
Toevoeging aantal/opp. | Parkeernorm | Aantal pp | |
Blok A supermarkt | 250 m2 | 4,5 per 100 m2 BVO | 11,3 |
Blok A overig | 1235 m2 | 3,6 per 100 m2 BVO | 44,5 |
Blok B supermarkt | 1260 m2 | 4,5 per 100 m2 BVO | 56,7 |
Blok B overig | -680 m2 | 3,6 per 100 m2 BVO | -24,5 |
Woningen goedkoop | 8 | 1,3 per woning | 10,4 (-8 in park.k)=2,4 |
Woningen duur | 29 (31 min 2 bestaande) | 1,6 per woning | 46,4 (-36 in park.k)= 10,4 |
Totaal | 100,8 |
In de hiervoor opgenomen getallen is uitgegaan van een aanwezigheidspercentage van 100% van alle functies. Dit zal niet het geval zijn. De parkeernota geeft aan dat met de volgende aanwezigheidspercentages gerekend mag worden:
Aant. pp | Werkdagmiddag | Koopavond | Zaterdagmiddag | ||||
100% | Factor | pp | Factor | pp | Factor | pp | |
Blok A supermarkt | 11,3 | 60% | 6,8 | 80% | 9,0 | 100% | 11,3 |
Blok A overig | 44,5 | 60% | 26,7 | 75% | 33,4 | 100% | 44,5 |
Blok B supermarkt | 56,7 | 60% | 34,0 | 80% | 45,4 | 100% | 56,7 |
Blok B overig | -24,5 | 60% | -14,7 | 75% | -18,4 | 100% | -24,5 |
Woningen goedkoop* | 2,4 | 50% | 1,7 | 80% | 1,9 | 60% | 1,4 |
Woningen duur* | 10,4 | 50% | 5,2 | 80% | 8,3 | 60% | 6,2 |
Totaal | 100,8 | 59,7 | 79,6 | 95,6 |
In de tabel is te zien dat de parkeerdruk het hoogst is op zaterdagmiddag. Op dat moment geldt voor de detailhandel een aanwezigheidspercentage van 100%. Voor de woningen geldt op dat moment een aanwezigheidspercentage van 60%. De totale parkeerbehoefte van de toegevoegde functies bedraagt op dat moment 95,6 parkeerplaatsen.
In het plangebied zijn nu 292 parkeerplaatsen aanwezig. Na de herinrichting zijn er 338 parkeerplaatsen op maaiveld aanwezig (de parkeerplaatsen in de parkeergarage á 44 stuks tellen hierbij niet mee omdat deze niet openbaar zijn. In de eerste tabel in deze paragraaf worden ze daarom ook buiten de behoefte gehouden). Er komen derhalve 338 - 292 = 46 parkeerplaatsen bij. Zie ook onderstaande afbeeldingen.
![]() |
![]() |
Bestaande inrichting / parkeerplaatsen plangebied (getekend door Buro SRO) |
Nieuwe inrichting / parkeerplaaten plangebied (bron: concept-inrichtingsplan MTD, parkeerplaatsen verduidelijkt door Buro SRO) |
Met de toevoeging van 46 parkeerplaatsen binnen het plangebied, alsmede de beschikbare parkeerruimte in de directe omgeving van het plangebied, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor het bestemmingsplan. Dít gegeven, mede gezien de regeling in voorliggend plan dat nieuwe functies alléén mogelijk zijn als voldaan wordt aan de parkeernormen, maakt dat voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar is (zie voor een volledig onderbouwing bijlage 9 en 11).
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.
Afdeling 6.4 van de Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbij eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard: het primaat ligt bij vrijwillige, privaatrechtelijke afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Deze privaatrechtelijke afspraken worden vastgelegd in ofwel een anterieure overeenkomst (indien er nog geen exploitatieplan vastgesteld is) of in een posterieure overeenkomst (indien er wel al een exploitatieplan vastgesteld is).
Artikel 6.12 van de Wro bepaalt dat de gemeenteraad verplicht is om voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan vast te stellen. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
In dit geval gaat het om ‘de bouw van één of meer hoofdgebouwen’ als bedoeld in artikel 6.2.1 onder b van het Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad hoeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro alsnog geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
De met een exploitatieplan te verhalen kosten zijn bovendien limitatief opgenomen in een kosten-soortenlijst (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.6 van het Bro). Kosten die niet genoemd zijn in de kosten-soortenlijst, mogen niet via het exploitatieplan verhaald worden.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zijn anterieure overeenkomsten gesloten. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd waarmee er geen exploitatieplan vastgesteld hoeft te worden. Ook is hierin een planschade-overeenkomst opgenomen en worden er eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
De gemeente realiseert de herinrichting van het openbaar gebied, inclusief de parkeerplaatsen op maaiveld.
Doel van dit bestemmingsplan is het opstellen van een adequate en actuele juridisch-planologische regeling voor de herstructurering van het marktgebied van Ermelo. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de opzet van het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’. Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de uitgave Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, kortweg SVBP.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwings-mogelijkheden op de planlocatie. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, functieaanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om middels een omgevingsvergunning een afwijking van bepaalde regels te verlenen, is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels en specifieke gebruiksregels. De bestemmings-omschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
In het eerste artikel zijn omschrijvingen opgenomen van de belangrijkste begrippen die in de plan-regels voorkomen. Door het opnemen van begrippen wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.
Dit artikel geeft aan hoe de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten of berekend. Door het opnemen van aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.
Nagenoeg het volledige plangebied is bestemd als ‘Centrum’. Niet alleen gebouwen maar ook de gronden ter plaatse van en nabij het centrale parkeerterrein zijn bestemd als ‘Centrum’. De gronden zijn bestemd voor bedrijven (in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), detailhandel, dienstverlening (maximaal 2 supermarkten), maatschappelijke voorzieningen, pensions en wonen. Daarbij geldt dat alle functies (met uitzondering van maatschappelijke voorzieningen, woningen en pensions) enkel op de begane grond zijn toegestaan. Maatschappelijke voorzieningen (ter plaatse van de aanduiding), woningen en pensions zijn enkel op de verdieping toegestaan.
Naast de voornoemde functies zijn ook openbare parkeervoorzieningen, wegen, stallingsplaatsen voor winkelwagentjes en standplaatsen toegestaan. Evenementen zijn niet zomaar toegestaan behalve na (buitenplanse) afwijking. Laad- en losvoorzieningen voor vrachtwagens zijn alléén toegestaan waar zij beoogd zijn. Hiermee wordt voorkomen dat het (geluids)effect van de bevoorrading ook op andere plaatsen dan de aangeduide voor kan komen.
Ook is het nodig om langs de woning aan de Rietlaan 11 een geluidafschermende voorziening te realiseren. Deze is voorwaardelijk verplicht als ook de bepaling dat een overkapping nodig is en een beperking in de tijd: laden en lossen mag alleen in de dagperiode van 07:00 tot 19:00.
Ter plaatse van blok A zijn verschillende hoogtescheidingslijnen opgenomen. Aan de voorzijde van het gebouw wordt namelijk een ‘schijngevel’ met een hoogte van 6,5 meter gerealiseerd. De daadwerkelijke bouwlaag heeft een hoogte van 4,5 meter. Aan de achterzijde van de bebouwing (aan de zijde van de Rietlaan/Chevallierlaan) loopt de bouwhoogte op tot 17 en 11 meter. Om te borgen dat de kleine winkel ook op de hoek komt, en zo goed in het zicht voor het winkelend publiek, en om te borgen dat de winkels alhier een transparante gevel krijgen is dit voorwaardelijk verplicht gesteld.
Ter plaatse van blok B is een aantal hoogteaccenten opgenomen. Ter plaatse van deze hoogteaccenten is een bouwhoogte tot maximaal 18 meter toegestaan. De rest van de bebouwing mag maximaal 15 meter hoog zijn.
Voor wat betreft de parkeernormen gelden de normen zoals deze recentelijk (2017) voor heel de gemeente gelden. Hierbij geldt voor het bouwplan voor 'Blok B' dat ook buiten het eigen terrein voldaan mag worden aan de normen. Om er voor te waken dat na ingebruikname van het bouwplan parkeerplaatsen aan het gebruik ontrokken raken vóór het bijhorende bouwplan is tevens als voorwaardelijke bepaling opgenomen dat deze parkeerplaatsen na aanleg ook in stand moeten worden gehouden.
De bestemming ‘Groen’ is van toepassing op groenvoorzieningen in het plangebied en gericht op de versterking en de bescherming van groene waarden. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegepast voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende percelen. In dit geval betreft dit de Chevalierlaan.
De archeologische dubbelbestemming is opgenomen voor de locatie de Steeg. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd of bestaande gebouwen worden vergroot indien daarvoor de grond dieper dan 0,3 meter wordt geroerd. Ook geldt een oppervlaktemaat van 100 m2. Bouwwerken en werkzaamheden kunnen eventueel wel worden toegelaten via een omgevingsvergunning waarbij in ieder geval een Inventariserend Archeologisch Onderzoek moet worden uitgevoerd.
De voor 'Waarde - Waardevolle boom' aangewezen gronden zijn naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor het beschermen van de monumentale waarde van de aanwezige bomen als cultuurhistorisch en natuurlijk element.
In dit plan zijn sommige bouwregels gerelateerd aan de oppervlakte van gronden, bijvoorbeeld aan de oppervlakte van een bouwperceel. Indien dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking worden genomen bij het verlenen van (verschillende) omgevingsvergunningen, zouden de bebouwingsmogelijkheden daardoor onbedoeld verruimd kunnen worden. De anti-dubbeltelregel voorkomt dit.
Dit artikel gaat in op de regels in het geval van bestaande afmetingen, afstanden, percentages en gebouwen buiten het bouwvlak. Daarnaast wordt ingegaan op de mogelijkheid tot ondergronds bouwen.
In dit artikel wordt ingegaan op het strijdig gebruik.
Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders in afwijking van de regels in het bestemmings-plan toch een omgevingsvergunning kunnen verlenen om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.
Dit artikel bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. Het gaat hierbij specifiek om de rechtstoestand van bouwwerken die op het tijdstip van het ter visie leggen van dit ontwerpbestemmingsplan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijken van de regels van dit plan. Bij recht mogen deze bouwwerken niet worden vervangen, tenzij er sprake is geweest van calamiteiten. Vergroting is evenmin mogelijk, tenzij burgemeester en wethouders gemotiveerd afwijken van deze regel. Ook zijn overgangsregels opgenomen ten behoeve van het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan afwijkt van dat plan. Voor zowel bouwwerken als gebruik van gronden en bouwwerken geldt voorts de uitzondering dat het overgangsrecht niet van toepassing is op een bouwwerk of gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
De titelbepaling geeft de citeertitel van het plan aan: bestemmingsplan Burgemeester Langmanstraat e.o. van de gemeente Ermelo.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders waar nodig overleg plegen met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. In het kader van onderhavig plan is vooroverleg gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners: het betreft het waterschap waarbij dit via het reguliere ambtelijke contact heeft plaatsgevonden en via toezending van het plan op de gebruikelijke digitale wijze aan de provincie. Uit dit vooroverleg zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen.
Het ontwerpbestemmingsplan is door het college van burgemeester en wethouders ter inzage gelegd. Dit is het begin van de wettelijke bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze periode van terinzagelegging (zes weken) kan een ieder zijn of haar zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan naar voren brengen. Met inachtneming van de eventueel ingediende zienswijzen wordt het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Van de ingekomen zienswijzen, en de gemeentelijke reactie daarop, wordt verslag gedaan in de bijlage bij het vaststellingsbesluit.
Het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt binnen twee weken bekend gemaakt. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van dit besluit tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig moet de kennisgeving langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen worden verzonden en moet het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Hierna gaat het vastgestelde bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage. Een belanghebbende aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij of zij niet tijdig zijn of haar zienswijze bij de gemeenteraad naar voren heeft gebracht, kan gedurende deze termijn van zes weken beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na de periode van terinzagelegging treedt het bestemmingsplan in werking, behalve wanneer tevens om een schorsing van inwerkingtreding wordt gevraagd (voorlopige voorziening). Als het bestemmingsplan in werking is getreden, kunnen er op basis daarvan omgevingsvergunningen worden verleend en kan tot planrealisatie worden overgegaan.