direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitenbrink 36
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg36-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Buitenbrinkweg 36 in Ermelo staat een twee-onder-één-kap woning met een grote kapschuur van ruim 200 m2 een gierkelder van ruim 100 m2 en overige gebouwen van in totaal ongeveer 100 m2. Initiatiefnemer wil deze bebouwing (met uitzondering van de twee-onder-één-kap woning) slopen en daarvoor in de plaats een nieuwe twee-onder-één-kap woning realiseren.

De realisatie van de nieuwe twee-onder-één-kap woningen is binnen het bestaande bestemmingsplan niet mogelijk op de gewenste locatie. Nieuwe woningen in het buitengebied kunnen mogelijk gemaakt worden middels functieverandering. Echter aan de Buitenbrinkweg 36 staat te weinig (te slopen) bebouwing om aan voldoende sloopmeters te komen om deze nieuwe twee-onder-één-kap woningen mogelijk te maken. Daarom worden sloopmeters uit de sloopbank aangekocht.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van de twee-onder-één-kap woningen juridisch planologisch mogelijk te maken. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond datde gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Buitenbrinkweg 36 in het buitengebied ten westen van de kern Ermelo de buurtschap Horst. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie I, nummers 658, 5565 en 5604 en heeft een oppervlakte van bijna 6.500 m2. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Buitenbrinkweg aan de oost- en westzijde door de gronden van omliggende woonpercelen en aan de noordzijde door het agrarisch bedrijf aan de Buitenbrinkweg 40. Afbeelding 1.1 geeft de globale begrenzing en ligging van het plangebied weer, voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg36-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied en globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Horst Noord" (vastgesteld 20 april 2017) en heeft de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Bos'. Over deze bestemmingen heen ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H'. Afbeelding 1.2 geeft een uitsnede weer van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg36-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Horst Noord (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Zoals te zien is op de verbeelding, is ter plaatse van de huidige twee-onder-één-kap woning een bouwblok gelegd waarbinnen twee woningen zijn toegestaan. Hierdoor zijn op dit perceel één (vrijstaande) of twee woningen toegestaan. De bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijbehorend bouwwerk' (deze aanduiding is op de verbeelding aangegeven middels een stippellijn).

De gronden ten westen van het woonperceel hebben de bestemming 'Bos' vanwege de houtwal en bosschage dat hier aanwezig is. Aan de oostzijde ligt de bestemming 'Agrarisch' (zonder bouwblok). Binnen de agrarische gronden, is een agrarische bedrijfsvoering toegestaan, met uitzondering van agrarische bebouwing.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H' regelt de bescherming omtrent eventueel aanwezige archeologische waarden binnen deze bestemming.

Initiatiefnemer wil in het plangebied twee nieuwe woningen realiseren gebouwd als twee-onder-één-kap. Hiermee wordt het maximaal aantal van twee woningen overschreden. Daarnaast worden deze nieuwe woningen buiten het bouwblok gerealiseerd. Dit betekent dat de gewenste ontwikkeling niet mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening opgesteld, waarbij de realisatie van de twee nieuwe woningen wel mogelijk wordt gemaakt op de gewenste locatie.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Buitenbrink 36" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg36-0401;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Buitenbrinkweg ten westen van de kern Ermelo. De Buitenbrinkweg is de gebiedsontsluiting van de kern Ermelo naar Strand Horst. Langs deze route bevinden zich diverse functies op de diverse percelen. Diverse percelen langs deze weg hebben een karakteristieke elementen/indeling.

De Buitenbrinkweg ligt op een rug, de Buitenbrinkwegrug. Deze buitenbrinkwegrug is uitermate gedifferentieerd maar duidelijk herkenbaar en heeft veel structuur (er is veel zichtbare samenhang tussen de landschapselementen). Op afbeelding 2.1 is de ligging van deze rug te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg36-0401_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Ligging Buitenbrinkwegrug (bron: gemeente Ermelo)

De Buitenbrinkwegrug kenmerkt zich door veel en op zichzelf staande ruimtes. De niet-agrarische ontwikkelingen aan de Buitenbrinkwegrug worden (deels) tegengehouden door de stankcirkels van de agrarische bedrijven. Op termijn moeten de ruimtes zich ontwikkelen naar wonen, recreatie en natuur.

Het plangebied zelf wordt omringd door bosschage en losstaande grote bomen/een houtwal. De bebouwing staat voor aan de weg met daar achter tuin. Door deze open groene ruimte met daaromheen de bosschage/houtwal, staat de bestaande bebouwing in een groene kamer. Het perceel heeft hiermee een aantrekkelijk aanzicht en levert een positieve bijdrage aan de recreatieve route van de Buitenbrinkweg.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Voorliggend plan betreft een plan in het kader van functieverandering. Dit betekent dat een bepaalde hoeveelheid bebouwing gesloopt wordt en dat daarvoor in de plaats nieuwe bebouwing kan worden teruggebouwd en/of hier een nieuwe functie kan komen. Bij voorliggend plan wordt ongeveer 418 m2 aan (voormalig agrarische) bebouwing gesloopt en daarvoor in de plaats wordt een twee-onder-één-kap woning terug gebouwd. Met 418 m2 aan sloopmeters, wordt er te weinig gesloopt om een nieuwe woning terug te kunnen bouwen (hiervoor is 500 m2 aan sloopmeters nodig). Daarom wordt 25% aan sloopmeters aangekocht waarmee het totaal aantal sloopmeters uitkomt op 522 m2 (418 m2 aan sloopmeters x 1,25). Hierdoor zijn er wel voldoende sloopmeters om de twee-onder-één-kap woningen mogelijk te maken. In totaal mag 35% van de sloopmeters terug worden gebouwd. Dit betekent dat voor de nieuwe woningen in totaal ongeveer 182 m2 aan nieuwe bebouwing kan worden gerealiseerd. De nieuwe twee-onder-één-kap woningen samen hebben een oppervlakte van ongeveer 142 m2 waardoor er nog 40 m2 overblijft voor bijgebouwen. Bij iedere woning wordt daarom een bijgebouw toegestaan van 20 m2.

Afbeelding 3.1 geeft de nieuwe inrichting van het plangebied weer. Daarop is onder anderen te zien hoe de woningen gesitueerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg36-0401_0004.png"

Afbeelding 3.1: Toekomstige situatie plangebied (bron: De Regt+Danz architectuur en landschap d.d. 4 juli 2016)

De bosschage/houtwal om het perceel met daarbinnen het open groene perceel, blijft behouden. De woningen en bijgebouwen worden gesitueerd rond een gezamenlijk erf. Hierdoor blijft het aanzicht van één perceel behouden. De gronden achter de woningen blijven open, met uitzondering van een kleine boomgaard achter op het perceel bij de vrijstaande woning. Ook hierdoor wordt het groene aanzicht versterkt.

Met de nieuwe bebouwing en de opzet van het perceel, blijft dit perceel een aantrekkelijk aanzicht behouden langs de recreatieve route aan de Buitenbrinkweg.

De bestemming 'Bos' aan de westzijde van het perceel wordt kleiner, echter aan de noordzijde van het perceel wordt de bestemming 'Bos' toegevoegd. Op deze wijze blijft het aantal vierkante meters met de bestemming 'Bos' hetzelfde en gaat er geen bos verloren.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Aangezien er bij dit plan twee nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing en hoeft de behoefte van de ontwikkeling niet te worden beschreven. .

4.2 Provinciaal beleid

Algemeen

De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit 2015. De laatste actualisatie heeft van 20 februari tot en met 2 april 2017 ter inzage gelegen. Deze actualisatie heeft betrekking op bedrijventerreinen en de luchtkwaliteit naar aanleiding van binnenvaart. Deze onderwerpen zijn niet van belang voor voorliggend plan. Daarom is de laatste actualisatie niet meegenomen in deze toets.

Regio Noord-Veluwe

De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • windenergie aandachtsgebied
  • intrekgebied water

Hierna wordt nader ingegaan op deze onderwerpen in relatie tot voorliggend plan.

Windenergie aandachtsgebied

Het plangebied ligt tussen een gebied waar windenergie mogelijk is, echter nabij het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding waardoor in deze strook belemmeringen zijn voor windenergie. Het windenergie aandachtsgebied is een gebied waar in overleg met diverse partijen bepaald moet worden of windenergie hier mogelijk is of niet.

Doorwerking plangebied

Voorliggend plan zorgt niet voor belemmeringen voor eventuele windenergie. Voorliggend plan heeft geen (negatieve) effecten op het overleg over de (on)mogelijkheden voor windenergie in de omgeving.

Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Doorwerking plangebied

Het plangebied krijgt geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan bijdraagt aan de versterking van de natuurgebieden en daarmee voldoet aan het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.

In het buitengebied zet Ermelo in op:

  • ruimte bieden aan agrarische functies primair in het LOG in lijn met het provinciale reconstructieplan;
  • het ondersteunen en sturen van nieuwe initiatieven in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen en een vitaal buitengebied zijn gewenst, maar moeten wel passen in het karakter van het buitengebied;
  • het stimuleren van een kwaliteitsslag in het buitengebied: sloop oude bebouwing en nieuwbouw die een hedendaagse streekeigen invulling geeft;
  • voortbouwen op landschapsontwikkelingsplan en het realiseren van boscompensatie.

Met name aan de oostzijde zijn de natuurwaarden unieke kwaliteiten die de functies en gebruiksmogelijkheden bepalen. Hoe dichter bij de natuur, hoe meer de functies en het gebruik van gebieden in lijn zijn met natuurwaarden.

Op de visiekaart is het plangebied aangewezen als een gebied voor 'doorontwikkeling Buurtschap', 'historische lijnen/routes herstellen/versterken' en een 'cultuurhistorisch punt' nabij het plangebied. Afbeelding 4.2 geeft een uitsnede weer van de visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg36-0401_0005.jpg"

Afbeelding 4.2: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ermelo 2025 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Doorontwikkeling buurtschap

In de buurtschappen is niet langer het agrarisch gebruik leidend, maar is sprake van vooral een woonfunctie of combinatie van functies. De ligging in het landschap en langs historische routes is nog steeds relevant. Binnen die context is verdere ontwikkeling mogelijk, op het gebied van wonen en andere functies zoals recreatie of werken vanuit huis.

Historische lijnen/routes,herstellen/versterken

Bij deze routes gaat het om de recreatieroute naar Strand Horst, dit is de verbinding tussen Ermelo en Strand Horst. Deze route biedt plaats aan (kleinschalige) recreatieve ontwikkelingen in brede schaal. Dit moet een aantrekkelijke verbinding worden die bijdraagt aan het toeristisch klimaat en toeristische uitstraling van Ermelo.

Cultuurhistorisch punt

Ermelo kent een rijke historie. Cultuurhistorische kwaliteiten zijn onderdeel van een aantrekkelijk woon- en recreatieve omgeving en een aantrekkelijk winkelgebied. De gemeente wil bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorische waarden als basis hanteren en op een passende (eigentijdse) manier beter beleefbaar maken.

Doorwerking plangebied

De cultuurhistorische punten in de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk karakteristieke erven langs de recreatieroute. Met voorliggend plan wordt een nieuwe twee-onder-één-kap woning mogelijk gemaakt. Om deze woningen mogelijk te maken, wordt een bestaande (voormalig agrarische) bebouwing gesloopt en worden sloopmeters aangekocht vanuit de sloopbank. De totale hoeveelheid aan bebouwing zal in de toekomstige situatie afnemen, aangezien maximaal 35% van de sloopmeters terug gebouwd mag worden. Hierdoor vindt er ontstening plaats en treedt er een verbetering op in het plangebied en omgeving. Dit komt ten goede van de recreatieve route met omliggende cultuurhistorische punten. Zoals hiervoor aangegeven, past een woonfunctie bij de doorontwikkeling van een buurtschap en is het hiermee passend binnen buurtschap rond de Buitenbrinkweg.

Gesteld kan worden dat voorliggend plan past binnen de Structuurvisie Ermelo 2025.

4.3.2 Structuurvisie Functieverandering

Op 25 oktober 2012 is de Structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze Structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisiebeleid. Deze structuurvisie is opgesteld om de stoppende agrariër te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren.

Wonen is één van de nieuwe functies die mogelijk gemaakt kan worden mits de bestaande (voormalig) agrarische opstallen worden gesloopt. Hiervoor is in de structuurvisie een staffeling opgenomen voor de terugbouwmogelijkheden. Tot 500 m2 sloopopgave is functieverandering niet van toepassing. Bij een sloopopgave van 500 m2 is het bijvoorbeeld mogelijk om twee aaneen gebouwde woningen te realiseren en bij 800 m2 kan een vrijstaande woning worden gerealiseerd. Indien een initiatiefnemer niet genoeg sloopmeters heeft, dan is het mogelijk om maximaal 25% van de sloopmeters aan te kopen uit de gemeentelijke sloopbank.

Tevens is in de Structuurvisie functieverandering geregeld hoeveel procent van de sloopmeters terug gebouwd mag worden. Afhankelijk van het uiteindelijke plan, mag er 35% of 45% van de sloopmeters worden teruggebouwd.

Doorwerking plangebied

In totaal wordt ongeveer 418 m2 aan voormalig agrarische bebouwing gesloopt enwordt er 25% (104 m2) aan sloopmeters aangekocht uit de gemeentelijke sloopbank. In de gemeentelijke sloopbank zitten genoeg sloopmeters om deze 104 m2 aan te kunnen kopen. Daarmee is er voor voorliggend plan een sloopopgave van 522 m2 waardoor een twee-onder-één-kap woning kan worden gerealiseerd. Ten behoeve van de twee-onder-één-kap woningen kan in wordt totaal 182 m2 aan nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, dit is minder dan 35% van de sloopopgaven (35% van 522 is 130,0 m2). Voorliggend plan voldoet hiermee aan het functieveranderingbeleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.1.2 Beoordeling

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).

Interne werking

Het plangebied ligt aan de Buitenbrinkweg waar een mengeling van diverse functies zijn gevestigd. Nabij het plangebied liggen twee agrarische bedrijven, namelijk aan de Buitenbrinkweg 34. Bij veehouderijen geldt de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven. Hier wordt in paragraaf 5.2 nader op ingegaan. Het aspect geur wordt in dit kader buiten beschouwing gelaten. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten geldt bij veehouderijen een maximale grootste richtafstand (ongeacht welk type veehouderij) van 50 meter. De afstand tussen het dichtstbijzijnde bouwvlak 'Wonen' en de agrarisch bouwpercelen bedraagt minimaal 50 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Om te voorkomen dat de woningen vergunningvrij uitbouwen en zodoende dichter dan 50 meter van het agrarisch bedrijf komt te staan, is de dubbelbestemming 'Waarde - Bescherming agrarisch bedrijf' opgenomen op de verbeelding.

Verder liggen er geen bedrijven in de nabijheid van het plangebied waar de nieuwe woningen overlast van kunnen ondervinden.

Externe werking

De nieuwe functie waarin dit plan voorziet - de functie 'wonen' - wordt niet gezien als een milieubelastende functie voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.1.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2 Geur

5.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

5.2.2 Beoordeling

De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Zoals in paragraaf 5.1.2 al aangegeven, hebben de percelen aan de Buitenbrinkweg 34 een agrarisch bouwblok. Voor deze bedrijven geldt een vaste afstand. Aangezien het plangebied buiten de bebouwde kom ligt, geldt hiervoor een vaste afstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten. De kortste afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen' en het agrarische bouwblok minimaal 50 meter. Op de verbeelding is een dubbelbestemming 'Waarde - Bescherming agrarisch bedrijf' opgenomen en in de regels is aangegeven dat hier vergunningvrij geen uitbouwen zijn toegestaan. Op deze wijze blijft de afstand tussen de woning en het agrarisch bouwblok ook minimaal 50 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de vaste afstandeis.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een belemmering voor de bedrijfsvoering ter plaatse van dit agrarische bedrijf. Gelet op de afstand tussen het agrarisch bedrijf en het bestemmingsvlakken 'Wonen' zal ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.3.2 Beoordeling

Met voorliggend plan worden nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Daarom is door Groenewold een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierna wordt de conclusie van dit onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de Bijlage 1 bij deze toelichting.

Akoestisch onderzoek

De geluidbelasting op de zuidgevel van de nieuwe twee-onder-één-kap woningen bedraagt Lden=53 dB. Op de andere gevels wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder van Lden=48 dB.

Er zijn drie geluidluwe gevels en er is een geluidluwe buitenruimte. De hogere waarde is Lden=53 dB op de verdieping. Cumulatieve effecten zijn marginaal. De vereiste geluidwering is in een nieuwe situatie eenvoudig te realiseren. De aanvraag past daarmee binnen het gemeentelijke geluidbeleid. De gemeente wordt verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen van Lden=53 dB op de zuidgevel. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt Ga;k=20-25 dB.

5.3.3 Conclusie

Voordat dit bestemmingsplan kan worden vastgesteld, wordt een hogere grenzwaarde procedure doorlopen. Als de hogere grenswaarde is verleend, dan vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.4.2 Beoordeling

Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen, is door PJ Milieu bv een verkennend bodem- en asbest in grond onderzoek uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.

Verkennend onderzoek

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740 en de NEN 5707.

Met betrekking tot het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de hypothese ‘onverdachte locatie’ (deellocatie A) stand houdt. Met uitzondering van een licht verhoogd gehalte arseen in het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdachte locatie’ stand houdt voor het verkennend asbest in grondonderzoek (deellocatie B). Analytisch is asbest aangetroffen. De waarde voor nader onderzoek wordt echter niet overschreden.

5.4.3 Conclusie

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.5.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen en het ombouwen van een bestaande twee-onder-één-kap woning naar een vrijstaande woning. Dit betekent dat er één extra woning aan het plangebied wordt toegevoegd. Hierdoor kan gesteld kan worden dat er, in vergelijking met bovenstaande categorieën, sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Daarnaast worden woningen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

5.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn.

Risicovolle inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een risicobron. Deze risicobron is gelegen bij het tuincentrum aan de Buitenbrinkweg. Het plangebied ligt echter ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour, waardoor deze bron geen negatieve effecten heeft op voorliggend plan.

Buisleidingen

Buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd komen niet voor in het plangebied of in de omgeving van het plangebied.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied ligt geen transportroute voor gevaarlijke stoffen.

5.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Water

5.7.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Waterplan Provincie Gelderland

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

5.7.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.7.3 Beoordeling

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Aangezien met voorliggend plan een beperkte hoeveelheid aan m2 nieuwe bebouwing (in totaal vindt er zelfs een afname aan verharding plaats) komt en er in de nabijheid van het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren en waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen, heeft dit plan nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

In de watertoets zijn wel de volgende aandachtspunten aangegeven:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.

Doorwerking plangebied

In het plangebied is voldoende ruimte waar het hemelwater kan infilteren in de bodem zodat het niet direct wordt afgevoerd. Naar aanleiding van voorliggend plan vindt geen lozing plaats. Met de realisatie van de nieuwe woningen en bijgebouwen, wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte. Ook worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de realisatie van de nieuwe gebouwen, zodat het hemelwater dat op de gebouwen neervalt, niet vervuilt raakt.

5.7.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.8.2 Beoordeling

Om de effecten van voorliggend plan op de omliggende natuurgebieden en de eventueel aanwezige flora en fauna te kunnen beoordelen is door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden hierna weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe liggen op ca. 1.080m resp. 3.200m af-stand. De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning. De stikstofdepositie ligt onder de drempelwaar-de van 0.05 mol/ha/jaar. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhoudingsdoelstellingen en externe werking kan worden uitgesloten. Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied is onderdeel van het leefgebied van de huismus en de steenuil. Van beide soorten zijn de vaste rust- of verblijfsplaatsen jaarrond beschermd. In het plangebied zijn bij het locatiebezoek geen verblijfplaatsen aangetroffen. In een boom aan de noordgrens van het perceel is een nestkast voor de steenuil aanwezig. Deze is de laatste jaren niet bezet geweest. De nestkast blijft bestaan evenals de bomen er omheen. Met de verruiming van de bestemming 'Bos' aan de noordzijde, zal een toename plaatsvinden van het aantal bomen. Als de kast toch nog in gebruik is als rustplaats, dan blijft dat ook na planrealisatie mogelijk.

Er zijn tijdens het veldonderzoek geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens mogelijk broeden-de vogels in het broedseizoen. Nesten, eieren of jonge vogels mogen tijdens de werkzaam-heden niet worden vernietigd of gedood.

5.8.3 Conclusie

De voorgenomen aanpassing van de bestemming leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb of het provinciaal natuurbeleid.

5.9 Erfgoed

5.9.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

5.9.2 Beoordeling

Cultuurhistorie

In de omgeving zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig. Wel zijn er percelen in de omgeving van het plangebied met karakteristieke waarden. Voorliggend plan zorgt ervoor dat het plangebied een aantrekkelijk aanzicht krijgt/behoud. Het plan wordt zodanig ingepast, dat het zich voegt naar de omgeving. Dit komt de karakteristieke waarden in de omgeving ten goede.

Archeologie

Het plangebied is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden is het niet zomaar toegestaan om nieuwe gebouwen op te richten of bestaande gebouwen uit te breiden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en daarmee de grond dieper te roeren dan 30 cm. Voordat hier medewerking aan verleend kan worden, moet zijn aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Daarom is door Bureau voor Archeologie een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Hierna wordt de conclusie van dit onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de Bijlage 4 bij deze toelichting.

Archeologisch onderzoek

In het plangebied zijn vier boringen gezet tot maximaal 150 cm -mv. Hieruit blijkt dat de ondergrond bestaat uit dekzand. In drie van de vier boringen ligt hierop een menglaag (AC-horizont). Het bovenste pakket is een restant van een Ahorizont of eerdlaag. De verwachte grond is niet aanwezig. De boorprofielen zijn verstoord tot een diepte van minimaal 60 en maximaal 120 cm -mv. Het sediment is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Dit heeft enkel artefacten uit de 19e tot en met de 20e of 21e eeuw opgeleverd. Daarom wordt geconcludeerd dat de bodem recent is omgewerkt. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden.

5.9.3 Conclusie

Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie.

5.10.2 Beoordeling

Verkeer

Binnen de vigerende planologische situatie is een twee-onder-één-kap woning toegestaan. Per saldo komen er daarmee twee woningen in het plangebied bij. Het aantal verkeersbewegingen waar deze extra woning voor zorgt, is nihil. De Buitenbrinkweg is erop gericht om vanuit Ermelo het verkeer naar de snelweg A28 en het recreatief verkeer naar Strand Horst te verwerken. De geringe toename van het aantal verkeersbewegingen naar aanleiding van de ontwikkeling in het plangebied zal dan ook niet zorgen voor belemmeringen op de Buitenbrinkweg. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een verslechtering van de verkeerssituatie ter plaatse.

Parkeren

Op het perceel is ruim voldoende ruimte om in deze parkeervraag te voorzien. Ook het aspect parkeren zal daarom niet zorgen voor belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.11 Besluit milieueffectrapportage

5.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet in een gebied ligt dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 5.7.2 heeft dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het GNN/GO. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Milieugevolgen

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen nadelige milieugevolgen te verwachten die aanleiding geven tot het voeren van een m.e.r. procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opzet van het plan

6.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan “Horst Noord”.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.1.4 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden: hierin is aangegeven welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd zonder vergunning.

In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.1.5 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7):
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregel (Artikel 8):

In dit artikel is de regeling omtrent ondergronds bouwen opgenomen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 9):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Overige regels (Artikel 11)

In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.

6.1.6 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Wijze van bestemmen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden die in het plangebied liggen, maar buiten de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming sluit aan bij de omliggende agrarische gronden. Binnen deze bestemming is geregeld dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarische doeleinden. Dit kan zowel bedrijfsmatig als particulier. Bebouwing is op deze gronden niet toegestaan.

Bos (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de huidige bestemming Bos. De ligging van deze bestemming wijkt af van de verbeelding uit het vigerende plan, vanwege de situering van de nieuwe woningen. De oppervlakte van de bestemming 'Bos' die aan de westzijde verdwijnt, wordt aan de noordzijde toegevoegd, waardoor er in het plangebied per saldo geen afname plaatsvindt van de bestemming 'Bos'. Voor de regeling van deze bestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Horst Noord'.

Wonen (Artikel 5)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de woningen, de bijbehorende bouwwerken en erfinrichting. Dit zijn de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het wonen in het plangebied.

Waarde - Bescherming agrarisch bedrijf (dubbelbestemming artikel 6)

Ter plaatse van de westelijke twee onder een kapwoningen is de dubbelbestemming 'Waarde - Bescherming agrarisch bedrijf' opgenomen. In de regels is bepaald dat het in deze strook niet is toegestaan om de woningen vergunningvrij uit te bouwen. Deze dubbelbestemming is opgenomen om te voorkomen dat binnen een straal van 50 meter van het agrarisch bedrijf aan de Buitenbrinkweg 34 de woning kan worden uitgebouwd en er daardoor de woning te dicht bij dit bedrijf kan komen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.2 Financiële haalbaarheid

Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geraakt en dat het waterschap een positief advies uitbrengt.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Aangezien er bij onderhavig plan sprake is van een ontwikkeling in het kader van functieverandering, wordt dit plan eerst ter inzage gelegd voor de inspraak. Eventueel ingediende inspraakreacties worden hier verwerkt.

8.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd van 8 februari tot en met 21 maart 2018. Gedurende deze zes weken kon een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. In deze periode is één zienswijze ingediend, zie de zienswijzenota in de bijlage bij deze toelichting. Deze zienswijze heeft er toe geleid dat op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - Bescherming agrarisch bedrijf' is opgenomen in een strook van 4 meter achter de nieuwe woningen. In de regels is bepaald dat het in deze strook niet is toegestaan om het hoofdgebouw vergunning vrij uit bouwen.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.