direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Riebroekseweg 49-51
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Riebroekseweg 49-51 in Ermelo is een veehouderij aanwezig waar varkens en koeien gehouden worden. De eigenaar is voornemens te stoppen met de agrarische bedrijfsvoering en het perceel een nieuwe invulling te geven. De wens is om een twee-onder-een-kapwoning met bijgebouwen te realiseren, en de bedrijfswoningen om te zetten naar reguliere woningen. Hiervoor is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Riebroekseweg 49-51 is gelegen in het buitengebied van Ermelo. De dorpskern is op circa 3,5 kilometer ten oosten van het perceel gelegen. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Ermelo, sectie H, nummers 4099, 4100 4101, 4102 en 4103.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0001.jpg"

Ligging in de omgeving

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de genoemde percelen, voor zover dat nu een agrarisch bouwperceel betreft.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West', vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2009.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch gebied', met de nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'. Ter plaatse zijn twee bedrijfswoningen van maximaal 600 m3 toegestaan. Verder geldt voor bedrijfswoningen een maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 4 en 8 meter. Bij een bedrijfswoning mag maximaal 85 m2 aan bijgebouwen gebouwd worden, waarvoor tevens een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter geldt. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter.

Ter plaatse zijn aan de agrarische functie ondergeschikte nevenactiviteiten toegestaan. In de lijst 'Bestaande nevenactiviteiten op agrarische bedrijven' is aan de Riebroekseweg 49-51 een kleinschalige horeca aangegeven, waardoor een maximale oppervlakte van 300 m2 geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

Het voornemen om een nieuwe twee-onder-een-kapwoning te bouwen is niet mogelijk in het geldende bestemmingsplan. Er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan, maar met het initiatief worden er twee woningen aan het plangebied toegevoegd. Daarnaast dient een bestemmingswijziging plaats te vinden naar een woonbestemming. Omdat het geldende bestemmingsplan hiervoor geen relevante wijzigingsbevoegdheid voor heeft, is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op het relevante beleidskader. In het derde hoofdstuk wordt de huidige en nieuwe situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid aangetoond. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische planopzet en in het laatste hoofdstuk wordt afgesloten met inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het beleidskader van de omgeving van het plangebied.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met deze ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

Dit plan voorziet niet in 12 of meer woningen. Daarmee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 is de laatste versie van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt het accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. In samenhang met de sterke steden zijn de landschappelijke ligging en de vitaliteit van de dorpen in de regio van groot belang. Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt.

Toetsing

Dit plan voorziet in een functiewijziging en de realisatie van twee nieuwe woningen. Hiervoor zijn geen specifieke uitgangspunten genoemd in de omgevingsvisie. Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Omgevingsvisie Gelderland.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 1 februari 2022 is de laatste versie van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen aangehaald en vervolgens getoetst.

Wonen

Artikel 2.2 bepaalt over nieuwe woningen het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Toetsing

Ermelo valt onder de regionale woonagenda 'Samenwerking Noord-Veluwe'. De gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten werkten in 2018 en 2019 samen in de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV). In die periode is een regionale woonagenda opgesteld: de Regionale woonagenda 2019-2022. In deze agenda worden de opgaven en uitdagingen bepaald die de partners in de komende periode willen oppakken, waaronder het maken van afspraken over regionale en gemeentelijke woningbouwaantallen en het nader in beeld brengen van de kwalitatieve woningbouwbehoefte. Wel wordt in de woonagenda geconstateerd dat er een oplopend tekort is aan woningen en dat elke doelgroep graag een nieuwe woning wil. De woningbouw blijft fors achter bij de behoefte. Met dit plan neemt het aanbod aan nieuwe woningen toe, zodat een deel van de (veel grotere) vraag ingevuld kan worden. Het plan is dan ook in overeenstemming met de regionale woonagenda.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Ermelo

De Omgevingsvisie Ermelo is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2022. De omgevingsvisie geeft de ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen van Ermelo op hoofdlijnen. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Buitengebied west'. De relevante opgaven die rondom het plangebied benoemd zijn, zijn als volgt:

  • Goede inpassing van woningbouwprojecten.
  • Koester het afwisselende waardevolle landschap. De druk op het gebied wordt steeds groter, denk aan woningbouw, grootschalige energieopwekking en recreatie-initiatieven. Het Ontwikkelingsperspectief Horst & Telgt vormt het kader voor ontwikkelingen.
  • Werken aan de verbetering van het landschap. Een voorbeeld is het versterken van groen rondom buurtschappen en erfbeplanting.

Verder is over wonen het volgende beschreven in de omgevingsvisie:

Ermelo werkt samen met de bewoners en partners aan leefbare, toekomstbestendige wijken. Met een aantrekkelijke, groene inrichting, waarmee bijgedragen wordt aan de klimaatadaptatie, een schone lucht en een beweeg- en speelvriendelijke omgeving. Ingezet wordt op duurzame, levensloopbestendige woningen voor alle leeftijds- en doelgroepen. We faciliteren en stimuleren de realisatie van voldoende woningen voor alle Ermeloërs. Nieuwbouw vindt in eerste instantie plaats via inbreiding en herontwikkeling, maar op termijn hebben we behoefte aan een nieuwe ontwikkelingsrichting buiten het bebouwde gebied. Het behoud en waar mogelijk versterken van onze groene identiteit en een gezonde leefomgeving, vraagt om een einde aan het alsmaar verder inbreiden.

Toetsing

Dit plan voorziet in twee nieuwe woningen in de vorm van een tweekapper. In plaats voor deze woningen wordt ruim 1170 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. In paragraaf 3.2 is de inpassing beschreven en dat er onder andere nieuwe beplanting aangelegd zal worden. De nieuwe woningen zijn landschappelijk goed in te passen. Daarnaast voorziet dit plan in een invulling van de woningbehoefte door de herontwikkeling.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het ontwerp van de Omgevingsvisie Ermelo.

2.3.2 Structuurvisie Functieverandering

De herrijkte Structuurvisie Functieverandering is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 december 2021. Hierin beschrijft de gemeente haar visie over het agrarische landschap en functieverandering. Specifiek over functieverandering naar wonen beschrijft deze structuurvisie het volgende.

Het plangebied ligt in het broekontginningenlandschap. Hiervoor zijn de ontwerpcriteria als volgt:

  • Maximaal 2 vrijstaande woningen (<750 m3)
  • Maximaal 2 x twee-onder-één-kap woningen (<550m3)
  • Openhouden en aan de randen met het kampenlandschap verdichten.
  • Nokrichting is bij voorkeur haaks op de weg.
  • Accentueren rechtlijnige verkaveling en lange lijnen in het landschap door houtsingels
  • Laanbeplanting langs inrit
  • Solitair en/of boomgroep voor op het erf
  • Hoogstamboomgaard of eikengaarde

Voor twee-onder-één-kapwoningen geldt een minimale sloopopgave van 500 m2 voor de realisatie van 1 twee-onder-één-kapwoning rijwoningen, waarbij geldt dat de terugbouwmogelijkheid 45% bedraagt.

Toetsing

Er wordt in totaal 1171,6 m2 gesloopt. Hiervan mag 45% teruggebouwd worden, wat neerkomt op afgerond 527 m2. Dit plan voorziet in een twee-onder-één-kapwoning, waarbij rekening is gehouden met de ontwerpcriteria. De twee-onder-één-kapwoning krijgt een oppervlakte van 250 m2. Beide woningen krijgen een bijgebouw van maximaal 75 m2. Zodoende blijft afgerond 394 m2 over aan resterende sloopmeters. Deze sloopmeters worden geregistreerd in de sloopmeterbank van de gemeente Ermelo.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Functieveranderingsbeleid.

2.3.3 Buurtplan Horst en Telgt

Het Buurtplan Horst en Telgt is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 april 2016. Het westelijk buitengebied van Ermelo met de buurtschappen Horst en Telgt is een bijzonder en aantrekkelijk gebied om te wonen, te werken en te recreëren. In het gebied gaan deze functies momenteel samen. Herbezinning is echter wel nodig met betrekking tot onder andere het wonen na functieverandering en de grootte van bedrijvigheid in het gebied. Met een blik op de toekomst willen zowel de buurtvereniging als de gemeente de ruimtelijke kwaliteit en (be)leefbaarheid van het buitengebied behouden en versterken. In dit Buurtplan wordt in het bijzonder aandacht geschonken aan woningbouw in het gebied en hoe dit kan worden vormgegeven in het kader van functieverandering. Tevens wordt belang toegekend aan het vergroten van de verkeersveiligheid, alsmede het versterken van de toeristische-recreatieve functie van de buurtschappen.

Op de volgende wijze kan richting worden gegeven aan het aspect wonen:

  • Duurzame woningbouw is mogelijk binnen het op de visiekaart aangegeven afwegingsgebied ontwikkelingen en volgens de volgende ruimtelijke criteria:
  • Tegen of nabij bestaande infrastructuur/bebouwing.
  • Op voldoende afstand van bestaande agrarische- en bedrijfsbestemmingen (zodat deze in hun bedrijfsvoering niet gehinderd worden).
  • In, tegen of nabij bestaand stedelijk gebied.
  • Bestaande (landschappelijk) open gronden (geen bos).
  • Landschappelijke kavelstructuur is leidend.
  • Er is geen sprake van wijds en open en/of laag gelegen gronden.
  • Locaties waar sprake is van leegstand of verpaupering.
  • Locaties van stoppende (agrarische) bedrijven.
  • Vraag gestuurd ontwikkelen van woningen. Belangrijk is om te weten welke behoefte aanwezig is. Voor welke doelgroep moeten woningen gebouwd worden?
  • Woningen levensloopbestendig ontwerpen zodat ze voor meerdere doelgroepen geschikt zijn.
  • In de ontwikkeling van de harten van Horst en Telgt nieuwe woningbouwontwikkelingen meenemen.
  • De grondwaarde wordt residueel bepaald. Het te realiseren programma bepaalt de grondwaarde.
  • Aandacht voor het aspect duurzaamheid (energieneutraal, materiaalgebruik, water, hergebruik bestaande panden).
  • Onderzoek duurzaam wonen en werken met betrekking tot energieopwekking uit het gebied.
  • Ontwikkelen van een kwaliteitsbijdrage.
  • De verkeersafwikkeling en parkeervoorzieningen voor bewoners enbezoekers moeten goed en veilig worden ingericht.

Ondanks dat het plangebied niet gelegen is in het afwegingsgebied, maar in het 'open landschap', voorziet dit plan wel in duurzame woningbouw op een locatie waar een agrarisch bedrijf stopt.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met het Buurtplan Horst en Telgt.

2.3.4 Woonvisie Ermelo 2030

Sinds de laatste woonvisie uit 2015 zijn er veel ontwikkelingen geweest op de woningmarkt. Zo is de druk op de woningmarkt flink toegenomen en zijn de huizenprijzen gestegen. Hierdoor hebben veel huishoudens en met name starters en de ouderen moeite om geschikte en passende woonruimte te vinden. Om in te spelen op de veranderingen heeft het college een nieuwe woonvisie opgesteld.

Exclusief staat voor de woonomgeving die de gemeente Ermelo bieden; groen, gezond, een sterke sociale verbondenheid en zorgstructuur. Deze woonomgeving wil de gemeente toegankelijk houden voor iedereen. Dit betekent dat de gemeente zich gaat inspannen voor een gevarieerd woningaanbod voor jong en oud, kleine en grote huishoudens, lage, midden en hoge inkomens en voor mensen met een specifieke zorgvraag. Om de visie te realiseren zet de gemeente in op drie strategische woonopgaven:

  • Samen investeren in toekomstbestendige buurten en buurtschappen;
  • Woningbouwprogramma in balans;
  • Passend en betaalbaar wonen voor iedereen.

Nieuwbouw, herstructurering en transformatie zet de gemeente de komende jaren in voor alle doelgroepen. De gemeente heeft hierbij een programmering van nieuwbouwwoningen voor ogen waarin een goede balans is tussen de behoefte van de korte termijn en de lange termijn. Ook stimuleren ze bij elke nieuwbouwaanvraag de inzet op groen- en natuurinclusief bouwen. In Ermelo streeft de gemeente naar een woningvoorraad die zoveel mogelijk past bij de woonwensen, inkomens, levensfase en huishoudenssamenstelling van onze inwoners. Er is keuze voor iedereen, mede door een passend en betaalbaar woningaanbod. Hierbij zetten ze onder andere in op het vergroten van het aantal sociale huurwoningen.

Toetsing

Dit plan voorziet in twee nieuwe woningen. Daarmee wordt een deel van de bestaande vraag ingevuld. Daarnaast wordt ingezet op groen- en natuurinclusief bouwen.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de woonvisie.

2.3.5 Verordening sociale woningbouw

De verordening sociale woningbouw gemeente Ermelo 2019 is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 maart 2019. In de Verordening sociale woningbouw gemeente Ermelo 2019 is vastgelegd dat de instandhoudingstermijn voor sociale huur, sociale koop en midden huurwoningen tenminste 10 jaar bedraagt. Ook is in de verordening bepaald voor welke doelgroepen deze woningsegmenten bedoeld zijn. Aan het al dan niet realiseren van voldoende sociale huur- en koopwoningen is in de verordening een vereveningsfonds gekoppeld.

Dit plan voorziet in 2 nieuwe woningen. De woningen worden geen sociale woning. De verordening is echter niet van toepassing op functieveranderingen. Daarom hoeft geen bijdrage aan het vereveningsfonds geleverd te worden.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de verordening sociale woningbouw.

2.3.6 Landschapsontwikkelingsplan

Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied ten gevolge van verschillende processen en concrete ontwikkelingen die hun weerslag hebben op het landschap. De dynamiek biedt tevens kansen voor behoud van landschappelijke kwaliteiten en landschapsontwikkeling. De gemeente Ermelo wil het LOP gebruiken als input voor de nieuwe structuurvisie Ermelo. Het doel van de opstelling van het LOP is om in overleg met alle betrokkenen - bestuurders, beleidsmakers, bewoners en organisaties - tot een uitvoeringsgericht plan te komen voor behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap.

Op hoofdlijnen bestaat de visie uit het behoud en versterking van de kernkwaliteiten van de 4 hoofdzones. Op het Landschapsontwikkelingsplan is het plangebied gelegen in de hoofdzone II: Flank van het Veluwemassief. Hierover is het volgende beschreven:

De flank is grotendeels ‘agrarisch werklandschap’ dat is opgebouwd uit een mozaïek van verschillende landschapstypen. Op de flank zijn gebieden te vinden met veel ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de dorpsranden, gebieden met verblijfsrecreatie en landbouwontwikkelingsgebieden. Ook zijn er gebieden met weinig ontwikkelingen, zoals de landgoederenzone Gerven – Hell - Oldenaller (de ‘waardevolle ruimtelijke eenheden’ uit het kwaliteitsbeeld). In de gebieden met veel ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar de versterking dan wel aanleg van een landschappelijk raamwerk om de ruimtelijke ontwikkelingen in te bedden. Het raamwerk bestaat uit bouwstenen (landschapselementen zoals lanen) die passen bij het landschapstype. Ook bij kleinschalige ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het niveau van erven, geldt dat de bouwstenen (eigenschappen) van de verschillende landschapstypen worden benut. In het gebied Horst en Telgt wordt gestreefd naar versterking van het contrast tussen de besloten dekzandruggen met bebouwing en het open landschap daartussen.

Ter inbedding van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied, wordt de landschapsstructuur als volgt versterkt:

  • Behoud van bestaande bomen
  • Elzensingels
  • Bosje (als referentie naar het verleden - gebied met relatief veel bospercelen)
  • Singels van knotwilgen
  • Ruimte voor natuurvriendelijke slootranden
  • Groen erf met verschillende landschapselementen (centraal hofje, boomgaard enbloemrijk grasland aan de voorkant)

In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op de landschappelijke inpassing.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het landschapsontwikkelingsplan.

2.3.7 Groen- en natuurinclusief bouwen

Het groen in, op en aan gebouwen is van groot belang voor de leefbaarheid en voor het ecologisch functioneren van Ermelo. Daarnaast gaat het om een veel bredere opgave om meer groen in de woonomgeving toe te passen. Het behoud en ontwikkelen van groen is van groot belang voor bescherming en ontwikkeling van soorten en voor de biodiversiteit in Ermelo, voor een prettige leefomgeving, voor mogelijkheden voor natuurbeleving, voor welzijn en gezondheid en voor klimaatverbetering. Het begrip “groen- en natuurinclusief bouwen” wordt dus breed uitgelegd.

Bij projecten, waarbij de gemeente initiatiefnemer en/of ontwikkelaar is (bijv. bij tenderen), en bij wijzigingen van bestemmingsplannen wordt een verplicht puntensysteem gehanteerd hanteren. Naast woningbouwprojecten geldt dit puntensysteem ook voor andere projecten bijv. aanleg infrastructuur en bouw van andere gebouwen dan woningbouw. De essentie van het puntensysteem is dat de initiatiefnemer maatregelen neemt waarbij elke maatregel 1, 2 of 3 punten waard is. Afhankelijk van de omvang van het bouwproject wordt een verplicht aantal punten voorgeschreven.

Stappenplan

Stap 1 – bepalen omvang project

De eerste stap is het bepalen van de omvang van het project. Hoe groter de omvang, hoe meer maatregelen worden gevraagd. De projecten worden als volgt ingedeeld:

  • A. Kleinschalige projecten oppervlakte kleiner dan 500 m2.
  • B. Middelgrote projecten oppervlakte tussen de 500 m2 en 2.000 m2
  • C. Grootschalige projecten oppervlakte tussen 2.000 m2 en 10.000 m2.
  • D. Zeer grootschalige projecten oppervlakte groter dan 10.000 m2.

Stap 2 – het verplichte aantal te behalen punten:

  • A. Kleinschalige projecten oppervlakte kleiner dan 500 m2, 5 punten.
  • B. Middelgrote projecten oppervlakte tussen de 500 m2 en 2.000 m2, 11 punten.
  • C. Grootschalige projecten oppervlakte tussen 2.000 m2 en 10.000 m2, 16 punten.
  • D. Zeer grootschalige projecten oppervlakte groter dan 10.000 m2, 26 punten.

Toetsing

Dit plan voorziet in een twee-onder-één-kapwoning met bijgebouwen. De totale oppervlakte bedraagt circa 17.000 m2. Er moeten dus 26 punten behaald worden. De volgende maatregelen worden genomen:

  • Aanleg bomenrij
  • Aanleg knotwilg
  • Vogelbosje
  • Hele jaar voedsel in tuin/erf
  • Waterschaal vogels
  • Insectenhotel
  • Alle woningen nestplaats huismus
  • Nestvoorziening huiszwaluw
  • Oppervlakten waterdoorlaatbaar
  • Aanplant noot- en bedragende struiken
  • Uitbreiden en herstel boomgaard

In totaal worden hiermee 27 punten behaald. In de quickscan (Bijlage 5) zijn de aantallen en punten nader toegelicht. Op de situatietekening in paragraaf 3.2 zijn de maatregelen visueel weergeven.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het beleid voor groen- en natuurinclusief bouwen.

Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie

3.1 Bestaande situatie

Hieronder wordt de bestaande situatie van de omgeving en het plangebied beschreven.

Omgeving

Het landschap is een broekontginningslandschap. Dit is een relatief groot landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en voornamelijk rechte wegen. Verder heeft het landschap een open karakter. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de perceelsgrenzen en de wegen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. Verder staan de agrarische erven verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving plangebied

Plangebied

Het plangebied is, te midden van weilanden en akkers, gelegen aan de Riebroekseweg. Dit is een lokale weg die in het westen aansluit op de Westerweg en in het noorden op de Zeeweg. Langs de Riebroekseweg zijn diverse andere bebouwde percelen aanwezig.

In de noordwestelijke hoek van het plangebied zijn de twee bedrijfswoningen aanwezig. De drie gebouwen ten oosten daarvan zijn de varkensstallen. De gebouwen aan de zuidzijde betreffen koeienstallen en een werktuigenberging.

Aan de noordzijde van het plangebied is een boomsingel aanwezig. Ook aan de oost- en zuidzijde zijn boomgroepen aanwezig en aan de westzijde een boomgaard. Verder lopen er een aantal sloten langs het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0004.jpg"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0005.jpg"

Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0006.jpg"

Plattegrond

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0007.jpg"

Foto's van het plangebied

3.2 Nieuwe situatie

Initiatiefnemer is voornemens te stoppen met de intensieve veehouderij en het plangebied een nieuwe invulling te geven. De wens is om twee nieuwe woningen te bouwen in de vorm van een tweekapper. Hiervoor zal alle bebouwing op het plangebied, op de bestaande woningen na, gesloopt worden. In totaal gaat het om 1171,6 m2 aan te slopen bebouwing.

Rekening houdend met het relevante beleidskader, zoals beschreven in paragraaf 2.3, is voor het planvoornemen een inrichtingsplan gemaakt. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Behoud van waardevolle elementen en structuren & versterken van de landschapsstructuur:

  • Behoud van bestaande bomen
  • Elzensingels
  • Bosje (als referentie naar het verleden - gebied met relatief veel bospercelen)
  • Singels van knotwilgen
  • Ruimte voor natuurvriendelijke slootranden
  • Groen erf met verschillende landschapselementen (centraal hofje, boomgaard en bloemrijk grasland aan de voorkant)

In het kader van duurzaamheid zullen de nieuwe woningen (moeten) voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Dit houdt in dat er gebruik gemaakt zal worden van zonnepanelen en een warmtepomp. De woningen wordt niet aangesloten op aardgas.

De nieuwe woningen zullen gebouwd worden in landelijke stijl met eenvoudige bouwmassa’s en veel natuurlijke materialen in gedekte kleurstellingen.

Landschappelijke inpassing

Het plangebied bevindt zich op de flank van het Veluwemassief in het oud broekontginningenlandschap, vlakbij het kampenlandschap. Het broekontginningenlandschap kenmerkt zich onder andere door: bebouwing verspreid langs wegen, erfbeplanting, houtwallen, lange rechte percelen en een open / halfopen gebied.

Bij het inrichtingsplan voor de nieuwe woningen is aangesloten bij dit landschapstype. De nieuwe tweekapper wordt aan de oostzijde van het plangebied gesitueerd, en krijgt een oppervlakte van 250 m2. De kaprichting van de tweekapper komt haaks op de verkaveling te staan. De vrijstaande woningen krijgen een bijgebouw van maximaal 150 m2 per woning. Voor de tweekapper is dat maximaal 75 m2 per woning. Het parkeren vindt op eigen terrein plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0008.jpg"

Inrichtingsplan nieuwe situatie

Toekomstige windturbines

In het kader van het toekomstige windpark Horst en Telgt is Prowind om advies gevraagd. Zij hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen dit plan, mits voldoende rekening gehouden wordt met de slagschaduw van het windpark. De brief van Prowind is opgenomen als Bijlage 1.

Onduidelijk is nog waar de windmolens precies komen te staan, maar wel heeft Prowind een slagschaduwonderzoek laten uitvoeren. Het plangebied ligt binnen de slagschaduwcontour van 10 uur slagschaduwhinder per jaar bij alternatief 1 en 6 uur per jaar bj alternatief 2. Hierbij is echter geen rekening gehouden met eventuele beplanting, gebouwen en kunstwerken in de omgeving die het zicht kunnen belemmeren. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat ter plaatse sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Milieu

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In deze paragraaf worden de relevante thema's rondom milieu behandeld.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als aangetoond is dat de bodem geschikt is voor de nieuwe/aangepaste bestemming en dus niet verontreinigd of vervuild is. Voor zover bekend zijn de menselijke activiteiten in het plangebied beperkt gebleven voor de bewoning van de aanwezige bedrijfswoning en voor het aannemersbedrijf. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoelig bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Voor dit plan is door adviesbureau PJ Milieu BV een verkennend bodem-, nader bodem- en asbest in grondonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Een deel van het plangebied is niet onderzocht. Dat deel is in gebruik door de bestaande woning(en) en het gebruik wijzigt daar verder niet ten opzichte van de bestaande situatie. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

Bodemonderzoek

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de deellocatie voormalige bovengrondse tank formeel stand houdt. In de vaste bodem is een zeer licht verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt niet noodzakelijk geacht.

De hypothese voor het overige 'onverdachte terrein' houdt geen stand. In de vaste bodem ter plaatse van de wagenloods (omvang 13 tot 24 m3) is een geval van verontreiniging met minerale olie aangetoond. Tevens zijn in de grond en het grondwater enkele licht verhoogde gehalten aangetoond.

Asbest in grondonderzoek

De hypothese ‘verdachte locatie’ voor het asbest in grondonderzoek houdt stand. In vier druplijnen is asbest aangetoond. In drie druplijnen wordt de interventiewaarde overschreden en bij twee druplijnen is er noodzaak tot een spoedige sanering.

4.1.3 Bedrijven en milieuzoneringen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Voor dit plan is door adviesbureau Groenewold een notitie in het kader van bedrijven en milieuzonering opgesteld. Deze notitie is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

Uit een analyse van de omgeving blijkt dat er nog een drietal agrarische bedrijven is gelegen op 190-220 meter afstand. Voor deze bedrijven liggen andere reguliere woningen op kortere afstand en zijn daarmee beperkend. Realisatie van het plan leidt daarmee niet tot onevenredige beperking van de bedrijfsvoering van deze bedrijven. Ter plaats van de te realiseren woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen: de Riebroekseweg en de Nijkerkerweg.

Voor dit plan is door adviesbureau AWG Geluidadvies een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen voldoet met Lden = 42 dB of lager ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB (incl. aftrek). Daarmee past het plan ook in het gemeentelijke geluidbeleid. De karakteristieke geluidwering van de nieuwe woningen moet voldoen aan de eis uit het Bouwbesluit van GA;k=20 dB.

Het aspect verkeersgeluid vormt hiermee geen belemmering voor het plan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregelen of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden voor zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Dit plan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen. Daarmee valt dit plan onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' vallen, namelijk in categorie 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Derhalve is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.

Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM is de luchtkwaliteit in beeld gebracht om te bepalen of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed verblijfsklimaat. Op de kaart van 2020 blijkt dat voor fijnstof PM2,5 een concentratie is van <10 µg/m3. Op de kaart voor 2030 is dat ook <10 µg/m3. Voor fijnstof PM10 in 2020 is de concentratie <18 µg/m3 en voor 2030 blijft dat gelijk. Voor stikstofoxide (NOX) was de concentratie in 2020 10-15 µg/m3. Voor 2030 is dat <10 µg/m3. Hiermee wordt (ruimschoots) aan de grenswaarden voldaan en is duidelijk dat de luchtkwaliteit in de toekomst zal verbeteren en niet zal verslechteren. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPRiebroekseweg49-0301_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

Op bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl) te zien. Ten zuiden van het plangebied, op ruim 850 meter, is een aardgasbuisleiding (N-570-20) aanwezig. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 316 mm, en een maximale werkdruk van 40 bar. Het plangebied ligt ruim buiten de risicocontour van deze leiding. Verder voorziet dit plan niet in een significante toename in de personendichtheid in het plangebied.

Externe veiligheidsrisico's staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Uit artikel 7.2 Wet milieubeheer volgt dat de m.e.r.-plicht voor een belangrijk deel is geregeld in het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bijhet Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling over te gaan.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Ermelo is het plangebied gelegen binnen een gebied met een lage verwachting. Hiervoor geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 5000 m2 en die dieper gaan dan 30 centimeter beneden maaiveld een archeologisch onderzoek verplicht is.

Dit plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen groter dan 5000 m2. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

Monumenten en cultuurhistorische waarden zijn niet aanwezig in het plangebied.

4.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (art. 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (art. 3.5) en Andere soorten (art. 3.10). Hierin worden ook rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een ontheffingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.

Voor dit plan is door adviesbureau Groenewold een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

Op of rond het perceel zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Er is in de boomgaard een steenuilenkast aanwezig, waar eerder wel in is gebroed, maar bij de bezoeken is geen bezetting geconstateerd. De kast en de boomgaard blijven overigens behouden.

Er is verder specifiek gezocht naar aanwijzingen voor verblijfplaatsen van marters, vleermuizen en uilen. Deze zijn niet aangetroffen of te verwachten, met uitzondering van een mogelijke verblijfplaats van de kerkuil. Deze is niet met zekerheid op voorhand uit te sluiten. Daarom is nader onderzoek nodig, bestaande uit drie gerichte bezoeken.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwerandmeren op 1.4 km afstand van het plangebied. De Veluwe ligt op circa 2 km afstand. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten voor beschermde soorten of habitats. De stikstofdepositie in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase is niet hoger dan 0.00 mol/ha/jaar.

Het plan valt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Aanvullend onderzoek is niet nodig.

Nader onderzoek steenuil en kerkuil

Het nadere onderzoek naar de steenuil en kerkuil is opgenomen als Bijlage 6. Hieruit is gebleken dat in de te slopen agrarische opstallen een vaste verblijfplaats van de steenuil en de kerkuil uit te sluiten is.

Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wet natuurbescherming), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Concreet betekent de zorgplicht hier dat de sloop en het bouwrijp maken moet plaatsvinden buiten de broedtijd. De beste tijd voor uitvoering van de werkzaamheden is dan tussen juli en februari.

4.4 Kabels en leidingen

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen.

Binnen het perceel en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Verkeer en parkeren

De gemeente Ermelo heeft een nieuw parkeerbeleid vastgesteld op 30 juni 2016, het Parkeerbeleidsplan Ermelo. Op basis daarvan is een Nota Parkeernormen opgesteld. Voorheen kon de juridische verankering van parkeernormen worden geborgd via de bouwverordening. Door wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de juridische borging van dit parkeerbeleid nu te gebeuren via het bestemmingsplan. Om deze reden is voor het gehele grondgebied van de gemeente Ermelo een partiële herziening opgesteld, die aanvullend geldt op de vigerende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan Parkeernormen is vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juni 2017.

In de Nota Parkeernormen Ermelo zijn de parkeernormen benoemd per functie. Dit plan voorziet in een nieuwe woonfunctie. Gezien de ligging in het buitengebied volgen de aan de houden parkeernormen voor het buitengebied.

De parkeernorm voor een twee-onder-een-kapwoning in het buitengebied is 2,2 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeernorm komt daarmee neer op 4,4 parkeerplaatsen. Op de nieuwe erven is voldoende ruimte om in deze parkeerbehoefte te voorzien.

Wat betreft de verkeersgeneratie voorziet dit plan in de drie nieuwe woningen.

Op basis van CROW-publicatie 381 is een inschatting van de toename in de verkeersgeneratie te maken. Voor een twee-onder-een-kapwoning in het buitengebied is het maximale kengetal 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Naar verwachting zal de verkeersgeneratie dus met afgerond 16 verkeersbewegingen per etmaal toenemen door de komst van de nieuwe woningen. Deze toename is gemakkelijk op te vangen binnen de bestaande capaciteit van de Riebroekseweg.

4.6 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

De keur van het waterschap Vallei en Veluwe stelt dat bij een toename van meer dan 1500 m2 van het verhard oppervlak binnen de bebouwde kom er waterberging ter compensatie gerealiseerd dient te worden. Met de nieuwe ontwikkeling wordt die ondergrens niet overschreden. Daarom hoeft er geen compenserende waterberging plaats te vinden. Ondanks dat er geen compenserende waterberging hoeft plaats te vinden, wordt er in de oostelijke hoek van het plangebied waterberging gerealiseerd.

Het hemelwater dat op de nieuwe gebouwen valt, zal via een hemelwaterafvoer opgevangen worden en afgevoerd worden richting omliggende gronden en watergangen, waar het de bodem kan infiltreren. De nieuwe woningen worden aangesloten op de gemeentelijke vuilwaterriolering.

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel liggen er C-watergangen aan de noord- en zuidzijde van het plangebied. Dit plan verandert niets aan deze watergangen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In hoofdstuk 3 is de beoogde invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 liet zien dat dit uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische regeling om het mogelijk te maken.

Voor de regels van dit plan zijn de relevante regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West' als basis gebruikt en geactualiseerd. In paragraaf 5.2 worden de gegeven bestemmingen toegelicht.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

Buitengebied Midden-West

Voor de regels van dit plan is, waar mogelijk, aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Midden-West.

5.2 Bestemmingen

De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.

5.2.1 Agrarisch

Een deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor agarische bedrijvigheid. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

5.2.2 Wonen

Het plangebied krijgt grotendeels de bestemming 'Wonen'. Binnen deze b estemming zijn hoofdgebouwen alleen binnen het bouwvlak toegestaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 4. Het gaat dan om 2 vrijstaande woningen en een twee-onder-een-kapwoning. Er geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3 voor vrijstaande woningen, 550 m3 voor twee-onder-een-kapwoningen en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter. Bij de woningen mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedragen dan 150 m2 bij vrijstaande woningen en 50 m2 bij een twee-onder-een-kapwoning.

5.3 Algemene regels

Naast de regels ten aanzien van specifieke bestemmingen, zijn er ook algemene regels opgesteld. Deze regels gelden onafhankelijk van het type bestemming. De belangrijkste van de algemene regels zijn:

Algemene bouwregels

Hierin is een regeling opgenomen dat bestaande legale afwijkingen ten aanzien van voorgeschreven maatvoeringen zijn toegestaan. Deze worden daarmee niet onder het overgangsrecht geplaatst.

Algemene gebruiksregels

Binnen de gebruiksregels is een opsomming opgenomen waarin de zogenaamde 'verboden' gebruiken zijn opgesomd.

Algemene afwijkingsregels:

  • het met 10% afwijken van in het -plan aangegeven maten en percentages;
  • het onder voorwaarden afwijken van de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein;
  • het onder voorwaarden afwijken van de bestemmingsbepalingen en toegestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden;
  • het onder voorwaarden aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Omdat de provincie destijds heeft ingestemd met de Structuurvisie Functieverandering, is vooroverleg niet nodig. Wel wordt het ontwerp van dit bestemmingsplan toegestuurd aan de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe.

6.1.2 Voorontwerp

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Initiatiefnemer heeft de omwonenden ingelicht over het planvoornemen. Het gaat om de bewoners van de Riebroekseweg 35, 35a, 37, 45, 47, 55, 56 en de Nijkerkerweg 85, 87, 89 en 92. Na verschillende keren overlegd te hebben zijn de buurtbewoners nu akkoord met het planvoornemen.

6.1.3 Ontwerp

Met ingang van P.M. tot en met P.M. heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn P.M. zienswijzen ingediend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Dit plan voorziet in een bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is benoemd. Toch is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen. Met de initiatiefnemer wordt namelijk een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de deze herziening van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.