Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oude Apeldoornseweg 87 en 89, Vaassen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0232.VAA035OudApeld8789-OBP1

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om de bedrijfsbestemming aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 te Vaassen, gelegen in de gemeente Epe, om te zetten naar een woonbestemming. Op het perceel staat een bedrijfswoning met achterliggende loods. Deze hebben nu de bestemming 'Bedrijf', maar worden al als burgerwoning gebruikt. Het planvoornemen is om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen', waarbij de loods blijft staan. Deze loods zal enkel hobbymatig gebruikt worden ten dienste van de woonbestemming.
 
Voor het plan is op 25 januari 2022 een principebesluit door de gemeente Epe genomen, waarin de randvoorwaarden voor de ontwikkeling zijn opgenomen. De gemeente Epe heeft door middel van dit principebesluit aangegeven onder voorwaarden mee te willen werken aan de beoogde functiewijziging.
 
Het vigerende bestemmingsplan kent geen binnenplanse wijzigingsbevoegdheden waarmee de bestemming 'Bedrijf' gewijzigd kan worden naar 'Wonen'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het vigerend bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 te Vaassen in de gemeente Epe. Het plangebied ligt circa 850 meter ten zuiden van het centrum van Vaassen. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Vaassen, sectie D, perceelnummer 5751 (1.230 m²) en perceelnummer 5752 (950 m²). Het totale perceel kent een oppervlakte van 2.180 m².
 
Aan de noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door een woonbestemming aan de Oude Apeldoornseweg 85. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door een bedrijfsbestemming aan de Oude Apeldoornseweg 77-77B. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een woonbestemming. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Oude Apeldoornseweg, met daarachter gelegen agrarische gronden en een begraafplaats.
 
Figuur 1 Ligging en begrenzing plangebied (plangebied rood omlijnd)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West', vastgesteld op 23 augustus 2010. Daarnaast geldt voor deze locatie het 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld op 8 november 2018.
 
Figuur 2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)
 
Bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West'
Enkelbestemmingen
Op basis van het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West' kent het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede ter plaatse van de aanduiding detailhandel volumineus, voor volumineuze detailhandel, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, erven en terreinen, met inachtneming van het feit dat detailhandel niet is toegestaan en Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan. Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 40% en de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter.
 
Op basis van het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West' kent het plangebied tevens de enkelbestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken, erven en parkeervoorzieningen. Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
Dubbelbestemmingen
Voor het plangebied geldt op basis van het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming (basisbestemming), primair bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is vereist bij het bouwen van bouwwerken groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm.
 
Parapluplan Parkeren
Voor de gehele gemeente Epe is een parapluplan parkeren opgesteld, die op 8 november 2018 is vastgesteld. Het paraplubestemmingsplan ziet toe het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. De regelingen uit het genoemde parapluplan met betrekking tot deze onderwerpen zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
  • Verbeelding:
    Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
  • Regels:
    In de regels is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, opstallen en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming is aangeven wat binnen die bestemming mogelijk en/of toegestaan is.
  • Toelichting:
    In de toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van eventueel uitgevoerde onderzoeken opgenomen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige- en toekomstige situatie van het plangebied. Een beschrijving en toetsing van het relevante beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau staat in hoofdstuk 3. Vervolgens komt in hoofdstuk 4 de planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. De juridische opzet van het plan staat in hoofdstuk 5.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 te Vaassen. Vaassen is een van de grotere kernen van de gemeente Epe. Vaassen wordt gekenmerkt als kasteeldorp (Cannenburch). Er zijn veel sporen van industrieel water (watermolens en sprengen). Daams' Molen is karakteristiek. Rond de buitenplaats Oosterhof ontwikkelde zich vanaf de achttiende eeuw een katholieke enclave.
 
Het plangebied ligt in het zuidoosten van Vaassen, aan de rand van een woonwijk, op circa 850 meter ten zuiden van het centrum van Vaassen. De ligging van het plangebied is te zien in figuur 3. De locatie aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 heeft een bedrijfsbestemming met een functieaanduiding voor volumineuze detailhandel. Voorheen was hier een bedrijf gevestigd, gericht op de in- en verkoop van gebruikte tractoren, landbouwmachines en technische benodigdheden. Inmiddels is dit bedrijf verplaatst naar een andere locatie.
 
Figuur 3 Ligging plangebied binnen Vaassen (plangebied met ster gemarkeerd)
 
Op het perceel staat een bedrijfswoning (Oude Apeldoornseweg 87), die momenteel al gebruikt wordt als burgerwoning. De woning heeft een oppervlakte van circa 135 m². De woning bestaat uit één bouwlaag met een zadeldak en heeft een bouwhoogte van circa 8 meter en een goothoogte van circa 4 meter. Rondom de woning bevindt zich een tuin met beplanting en gazon. De tuin is omheind met een heg en een hek. Ten zuiden van de woning en bijbehorende tuin bevindt zich een oprit welke toegang biedt tot het bedrijfsgebouw (Oude Apeldoornseweg 89) aan de achterzijde van het perceel. De achterzijde van het perceel is geheel verhard. Het bedrijfsgebouw heeft een bouwhoogte van circa 7 meter en een oppervlakte van circa 210 m². Het plangebied kent hiermee een totaal bebouwd oppervlak van circa 345 m².
 
Aan de noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door een woning aan de Oude Apeldoornseweg 85. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door een bedrijf aan de Oude Apeldoornseweg 77A, een leverancier van slimme en duurzame automatiseringssystemen voor gebouwen, waaronder audiovisuele systemen, domotica, deurcommunicatie, toegangscontrole en beveiligingssystemen. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Daarnaast grenst de oostzijde van de loods in het plangebied (Oude Apeldoornseweg 89) aan de loods aan de Oude Apeldoornseweg 91. De loods aan de Oude Apeldoornseweg 91 heeft een bedrijfsbestemming. Hier is een bedrijf gevestigd gespecialiseerd in verhuur van onroerend goed (niet van woonruimte). Het bedrijf hoort bij het kadastrale perceel van de woning aan de Oude Apeldoornseweg 93. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door deze woning en bijbehorende tuin. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Oude Apeldoornseweg, met daarachter gelegen agrarische gronden en een begraafplaats.
 
Figuur 4 Luchtfoto plangebied (plangebied rood omlijnd)
 
Figuur 5 Zijaanzicht plangebied
 
Figuur 6 Vooraanzicht plangebied
 
Figuur 7 Oprit naar bedrijfsgebouw op het achterterrein

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen betreft de functiewijziging van de bedrijfsbestemming aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 in Vaassen. De bedrijfswoning aan de Oude Apeldoornseweg 87 wordt gewijzigd naar een burgerwoning. De loods aan de Apeldoornseweg 89 blijft staan en krijgt ook een woonbestemming. De loods zal enkel hobbymatig gebruikt worden ten dienste van de woonbestemming. Ten aanzien van de woning en de loods zullen geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De westzijde van het plangebied, de voortuin van de woning, krijgt een tuinbestemming.

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is geheel opgenomen in deze nieuwe visie.
 
De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor hen liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerkingen tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet het Rijk een proces in gang waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
 
Conclusie
Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft het voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationale karakter. Met onderhavig planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het Barro is op 30 december 2011 inwerking getreden.
 
Conclusie
Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationaal juridisch kader. Het Barro bevat geen voor het plangebied relevante bepalingen.

3.1.3 Conclusie

Het planvoornemen past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Deze Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
 
In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
  • Gezond en veilig:
    • Een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna.
    • Voorbereid zijn op klimaatverandering zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
    • Aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend:
    • Een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen.
    • Het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen.
    • Het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema's, te weten energietransitie, klimaatadaptie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. In de Omgevingsverordening wordt uitvoering gegeven aan de Gelderse Omgevingsvisie en het realiseren van het wensbeeld van de provincie.
 
Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij grotere initiatieven nagaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die afgewogen moet worden. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersaantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, is er sprake van een grootschalige ontwikkeling. In die gevallen is een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde en dient de behoefte voor de ontwikkeling aangetoond te worden. In onderhavige planvoornemen is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten op de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus gelegd op een duurzaam, verbonden en economische krachtig Gelderland. In de verordening wordt hier richting aan gegeven door gezamenlijk samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de volgende kaarten:     
  • Glastuinbouw buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied
    (Kaart 2: Regels Glastuinbouw)
  • Intrekgebied
    (Kaart 9: Regels Water en Milieu)
Glastuinbouw buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied (art. 2.17)
De Omgevingsverordening bevat een regeling voor het eenmalig toestaan van een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Een bestemmingsplan kan, gerekend vanaf 29 juni 2015, eenmalig een dergelijke uitbreiding tot vijf hectare toelaten, als in de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf, verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is en deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten. Onderhavig planvoornemen heeft geen betrekking op een glastuinbouwbedrijf. Uit de Omgevingsverordening volgen op dit gebied geen regels die relevant zijn voor het planvoornemen.
 
Intrekgebied (art. 2.38)
De provincie streeft er naar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening. De Omgevingsverordening regelt dan ook dat een bestemmingsplan ter plaatse van een intrekgebied niet mag voorzien in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Onderhavig plan voorziet niet in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Onderhavig planvoornemen betreft een functiewijziging en voorziet niet in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.

3.2.3 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De acht gemeenten (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen) uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland een woonagenda voor de regio opgesteld. De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
 
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.
De Cleantech Regio ontleent haar kracht aan haar diversiteit in woonmilieus. Per gebied zijn andere opgaven van toepassing, ieder met een aantal eigen speerpunten die bijdragen aan de uitvoering van de gezamenlijke Woonagenda. Zo zijn ook voor de gemeente Epe specifieke lokale speerpunten opgenomen, onder de noemer "Epe bouwt voort op kwaliteit". Epe koppelt haar woningbouwbeleid aan ruimtelijke kwaliteit om daarmee een bijdrage te leveren aan het behouden en versterken van de leefbaarheid en het groene karakter. Focuspunten zijn herstructurering, wonen en zorg en innovatieve concepten voor ouderen. Epe heeft een aantrekkingskracht op gezinnen en vitale senioren. De migratie vanaf buiten is de laatste jaren sterk gegroeid. Dat heeft zich vertaald in een groeiend aantal inwoners en ondanks het groot aantal opgeleverde woningen wordt een druk op de woningmarkt ervaren. De betaalbaarheid en bereikbaarheid van de lokale woningmarkt staat onder druk en die neemt de komende jaren toe. Om dat om te buigen wordt ingezet op het sneller bouwen van meer woningen, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en het zorgen voor de betaalbaarheid van het wonen. De focus ligt op transformatie, herstructurering, wonen en zorg en innovatieve woonvormen, waarbij ook het klimaat een nadrukkelijk punt is bij locatiekeuze. Dit leidt ertoe dat op de korte termijn extra inzet nodig is in de woningbouwprogrammering. Samen met de corporatie is geconstateerd dat de sociale woningvoorraad de komende 10 jaar tussen de 185 en 270 woningen moet toevoegen. 
Naast de inzet op kwalitatief programmeren wordt er per gemeente gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses. Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
 
Addendum Woonagenda Cleantech Regio
In november 2020 is de regionale woonagenda 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' opnieuw tegen het licht gehouden voor de periode 2020-2030. De evaluatie en herijking is vastgelegd in het Addendum Woonagenda Cleantech Regio. De huidige woonagenda biedt (na een herijking) voor de komende paar jaar nog voldoende basis voor de regionale samenwerking. Op basis van de regionale principes voor woningbouwprogrammering uit de Woonagenda 2018 sturen gemeenten op een lokaal woningbouwprogramma dat gericht is op het versterken van de woonkwaliteit. Daarnaast gaan de gemeenten samen aan de slag met de thema's betaalbaarheid en huisvesting arbeidsmigranten. Op basis van de Primos woningbehoefteprognose 2020 is de nieuwe bandbreedte vastgesteld voor de omvang van de regionale bouwopgave en als richtpunt voor het lokale programma. Vooral bij kleine gemeenten is de prognose niet altijd nauwkeurig en wordt deze waar nodig gecorrigeerd met maatwerkafspraken.
 
In de evaluatie en herijking zijn wederom lokale speerpunten voor de gemeente Epe opgenomen. Als plattelandsgemeente tussen twee steden groeit de gemeente Epe met nieuwe inwoners van buiten de gemeente. Nieuwe mensen brengen nieuwe dynamiek. De bouw van de wijk de Klaarbeek loopt twee jaar voor op de planning en ook andere woningbouwprojecten lopen vlot, er is groot animo voor koopprojecten. Met de lokale Woonagenda is de inzet gericht op gezinnen en senioren, evenals betaalbaar bouwen en een extra stimulans in de sociale huursector. De vitaliteit van de kernen in combinatie met het behoud van het voorzieningenniveau is een belangrijk uitgangspunt. Het huidige woningbouwprogramma is de basis maar daar bovenop is een plus per kern nodig om voorzieningen in stand te houden. De vergrijzing neemt toe, vooral ook in de kleine kernen. Er zijn nieuwe locaties beschikbaar in Vaasen en Epe om de bovenlokale vraag op te vangen, specifiek gericht op gezinnen met kinderen. Op korte termijn zijn daarvoor al uitbreidingslocaties te realiseren. Voor de kern Epe wordt daarbij gezocht naar extra locaties voor sociale woningbouw. Epe wil graag in gesprek over het voorzien in de bovenlokale vraag. De woningbouw kan versneld worden, maar daarvoor is wel extra capaciteit nodig voor de te doorlopen procedures en onderzoek en mogelijk een aanjager vanuit het provinciehuis en ondersteuning vanuit het Actieplan Wonen.
 
De nieuwe woningbehoefteprognose (PRIMOS 2020) voor de regio ligt behoorlijk hoger (rond 40%) dan de prognose uit 2016 die gebruikt is in de Woonagenda 2018. Het voorstel is om de inzet voor de komende twee jaar te richten op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw in het in voorbereiden nemen van nieuwe bouwplanen. Daarbij geldt voor de gemeente Epe de volgende bandbreedte voor 2020-2030: 1.350 woningen (inclusief inlopen woningtekort en maatwerk).
 
Planspecifiek
Met het planvoornemen wordt de bedrijfsfunctie aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 omgezet naar een woonfunctie. De huidige bedrijfswoning wordt momenteel al als woning gebruikt. Met het planvoornemen wordt feitelijk gezien dus geen woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Wel wordt de woonkwaliteit versterkt, omdat de loods op het achterterrein van de woning in de toekomstige situatie enkel nog hobbymatig gebruikt mag worden. Met het planvoornemen wijzigt het ruimtebeslag niet.

3.2.4 Conclusie

Het planvoornemen past binnen het provinciaal en regionaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Natuurlijk goed leven

Op 9 december 2021 is de omgevingsvisie 'Natuurlijk Goed Leven' door de gemeenteraad van de gemeente Epe vastgesteld. De titel laat zien waar het in de gemeente Epe om draait: de rijkdom van de natuur, de kenmerken van het landschap en de eigenheid van het gebied. De omgeving biedt volop mogelijkheden en kansen om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Met de omgevingsvisie wordt geschetst hoe de fysieke leefomgeving in de gemeente Epe er in de toekomst uitziet.
 
De gemeente Epe kent veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn mooie dorpen met hun eigen karakter. De gemeente wil daar zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en er moet veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
 
Waardevolle leefomgeving
De basis voor de omgevingsvisie is de kwaliteit van de leefomgeving. Iets wat in honderden jaren is ontstaan, gegroeid en opgebouwd. Binnen de gemeente Epe is er brede waardering voor de omgeving. Dit is duidelijk uit het participatieproces naar voren gekomen. Het gaat om een breed spectrum aan kwaliteiten: landschappelijk, monumentaal, natuurlijk. De kern zit in drie waarden:
  • de rijkdom van natuur met bijbehorende wateren bodemkwaliteit;
  • de kwaliteit en grote afwisseling in het landschap;
  • de rust, de cultuurhistorie en het dorpse karakter.
Opgaven
De gemeente Epe is nooit af. Er zijn altijd behoeftes van de samenleving, actuele trends en nieuwe ontwikkelingen en er zijn op dit moment urgente opgaven. In de gemeente gaat het vanuit 'de samenlevingslaag' om de volgende opgaven:
  • duurzame toekomst: belangrijke uitdagingen zijn de klimaatverandering, de (aanpak van de oorzaak door) energietransitie, de biodiversiteitscrisis, het stikstofprobleem en op termijn het tekort aan grondstoffen. Het vormgeven aan een duurzame toekomst van de leefomgeving ziet de gemeente als de meest uitdagende opgave waar ze in de omgevingsvisie invulling aan moet geven;
  • gezondheid, zorg en welzijn: de gemeente Epe wordt bij uitstek gezien als een fijne plek om te wonen. Rust en ruimte zijn daarbij belangrijke kernwoorden. De bijzondere ligging van de gemeente tussen de natuur van zowel de Veluwe als de IJsselvallei leidt tot waardering van de omgeving en is een gunstige voorwaarde voor het welzijn van inwoners in de gemeente. De gemeente zet daarom in op de toegankelijkheid van deze kwaliteiten voor alle inwoners;
  • goed wonen; goed wonen is een opgave die voortdurend aandacht nodig heeft. Huishoudens worden kleiner, er is een grote vraag naar betaalbare woningen voor jongeren en ouderen en er is een verschuiving in de behoefte naar een bepaald type woningen. Het gaat naast een kwantitatieve opgave ook om de kwaliteit van de woonomgeving en dat is veel meer dan de woning zelf;
  • ondernemen: de gemeente is niet alleen een bijzondere plek om te wonen, maar ook een uitstekende plek om te ondernemen door het gunstige ondernemersklimaat. Het ondernemen in de gemeente wordt vertegenwoordigd door verschillende sectoren, waarvan de toeristische sector een van de grotere is.
De vier opgaven zijn niet los van elkaar te zien en hangen op meerdere vlakken samen. Er zijn raakvlakken, maar ook knelpunten. Vooral bij nieuwe ontwikkelingen (energie-installaties, woningbouw, recreatieontwikkeling) zullen integrale oplossingen moeten worden bedacht. De opgaven zijn gebiedsgericht uitgewerkt. Het plangebied aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 is gelegen in Vaassen. 
 
Ruimtelijke keuzes Vaassen
Figuur 8 Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie Epe: opgaven in Vaassen (plangebeid rood omlijnd)
 
De vier opgaven komen in Vaassen allemaal terug. Met name als het om wonen en ondernemen gaat ligt er een grote opgave. Binnen de kern Vaassen zijn energie, klimaat en biodiversiteit belangrijk. Het gaat onder andere om de warmtetransitie en maatregelen tegen hittestress, verdroging en piekregenbuiten. Er wordt gestreefd naar een duurzame energievoorziening voor alle woningen. Het stimuleren van bewegen en ontmoeten is een opgave die de gezondheid in Vaassen moet verbeteren, voor alle leeftijden. Er wordt op termijn gewerkt aan een meer toegankelijke openbare ruimte, met meer verblijfskwaliteit.
 
Vaassen heeft een grote woningbouwopgave. Op meerdere locaties wordt de kern Vaassen uitgebreid om bij te dragen aan groei. Landschap en natuur dienen als inspiratie voor ontwikkelingen. Voor alle doelgroepen wordt gebouwd en er wordt ingezet op nieuwe woontypologieën. Binnen Vaassen is met name het centrum een belangrijk speerpunt. Er wordt gestreefd naar een vitaal compact centrum met focus op horeca en detailhandel. Het doel is het behoud van een sterke centrumfunctie van Vaassen en de profilering van het dorpscentrum als 'kasteeldorp'. Op het bedrijventerrein Eekterveld is ruimte voor bedrijven en vernieuwing.
 
Planspecifiek
Met het planvoornemen wordt een bedrijfswoning aan de Apeldoornseweg 87 omgezet naar een burgerwoning. De huidige bedrijfswoning wordt momenteel al als woning gebruikt. Met het planvoornemen wordt feitelijk gezien dus geen woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Er vinden geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaats, waardoor het dorpse karakter van de omgeving behouden blijft.

3.3.2 Woonvisie 2013

In de Woonvisie uit 2013 wordt uiteengezet welke ontwikkelingen nodig zijn om een geschikte woonvoorraad te creëren voor de inwoners van de gemeente Epe. Hiervoor wordt aan de volgende doelen gewerkt:
  • Het realiseren van geschikte woningen die passen bij de inwoners. Het gaat hierbij om toegankelijke woningen en woonomgeving , vooral voor de groeiende groep senioren, en het behouden van voldoende betaalbare woningen;
  • de kwaliteit van de bestaande woonvoorraad verstevigen. Duurzaamheid en levensloopgeschiktheid zijn hierbij belangrijk. Met als doel om ervoor te zorgen dat er geschikte woningen in Epe staan die passen bij de woonbehoefte van de inwoners van nu en in de toekomst;
  • het realiseren van een gezonde woningmarkt. Woningbouwontwikkeling dient aan te sluiten bij de marktvraag;
  • de kwaliteit van kernen en gemeenschappen;
  • duurzaam wonen. 
Planspecifiek
Met het planvoornemen wordt de bedrijfsfunctie aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 omgezet naar een woonfunctie. De huidige bedrijfswoning wordt momenteel al als woning gebruikt. Met het planvoornemen wordt feitelijk gezien dus geen woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Wel wordt de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad verstevigt. De functiewijziging biedt tevens kansen om de woning te verduurzamen.

3.3.3 Woonagenda gemeente Epe 2019-2023, Mijn Thuis

Op 20 juni 2019 is de Woonagenda 2019-2023 Mijn Thuis vastgesteld. In de Woonagenda wordt aan de hand van verschillende thema's beschreven op welke wijze de gemeente Epe richting geeft aan de woningbouwopgave in haar gemeente. In het afwegingskader staat beschreven waaraan initiatieven concreet worden beoordeeld. De gemeente geeft in haar gemeentelijke woonagenda aan te streven naar verhoging van de woningbouwproductie op korte termijn. Daarmee wil de gemeente de huidige behoefte faciliteren, de te verwachten huishoudensgroei opvangen en de huidige druk op de woningmarkt verminderen. Verder wordt aangesloten op de kwantitatieve afspraken vanuit de regionale woonagenda. Voor nieuwe woningbouwinitiatieven zijn in de gemeentelijk woonagenda kaders opgesteld, bestaande uit kwantitatieve en kwalitatieve aspecten.
 
In de Woonagenda wordt de ambitie uiteengezet in vijf thema's. Deze thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in de gemeente Epe. Het gaat om de volgende thema's:
  1. Groeiend aantal huishoudens: Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren fors gegroeid. Dit heeft ertoe geleid dat in de Woonagenda Cleantechregio 2018 aan Epe 180 woningen extra zijn toegekend. Dit vestgingsoverschot komt voornamelijk van gezinnen en senioren. De komende jaren streven we naar een verhoging van de woningbouwproductie op de korte termijn. Ook willen we in het woningbouwprogramma ruimte geven aan de lokale behoefte en richten we een belangrijk deel van het woningbouwprogramma op het marktsegment dat aansluit op de lokale behoefte van gezinnen met kinderen en senioren;
  2. Betaalbaar wonen in de huur: Er moeten de komende jaren extra sociale huurwoningen gerealiseerd worden. Ook vindt de gemeente de betaalbaarheid van de sociale woningvoorraad voor vooral jongeren en senioren belangrijk. Bij inbreiding en uitbreiding zet de gemeente in op een substantieel aandeel sociale huurwoningen;
  3. De woningvraag in de koopsector: De gemeente zet in op een substantieel deel goedkope en middeldure woningen in de koopsector. Ook wil de gemeente ruimte geven aan innovatieve concepten (dat ook voor de huursector geldt). Voor wat betreft de kwalitatieve wensen blijkt dat de vraag in de koopsector zich voor een belangrijk deel richt op vrijstaande woningen (dure segment). Er is ook een duidelijke vraag naar rij- en hoekwoningen in het middeldure segment (vooral afkomstig van starters, 1 en 2 persoonshuishoudens tussen 30 en 50 jaar en gezinnen). De grote vraag naar ruime eengezinswoningen in de koopsector komt mede door de afnemende verhuisgeneigdheid van senioren. Zij wonen relatief vaak in dergelijke woningen en blijven langer in deze woningen wonen (eventueel met aanpassingen). Daardoor komen deze woningen in de bestaande voorraad minder snel beschikbaar voor gezinnen dan voorheen. In de Woonagenda wordt aangegeven dat de vraag naar appartementen lastiger te kwalificeren is dan de vraag naar grondgebonden woningen. Wel laat de praktijk zien dat als een goed product aangeboden wordt, de vraag naar appartementen aanzienlijk is, te meer als deze woningen in en rondom de centra gerealiseerd worden;
  4. Wonen met zorg en welzijn: Epe vergrijst. Senioren moeten langer zelfstandig thuis wonen en mensen vanuit een intramurale instelling stromen steeds vaker door naar een reguliere woning. Ook het scheiden van wonen en zorg heeft daarop zijn invloed. Hiervoor loopt al het traject "Thuis wonen nu en later", gericht op het langer thuis kunnen wonen van senioren. Vanuit andere beleidsnota's wordt hier specifiek aandacht aan besteed;
  5. Duurzaamheid van woningen en woonomgeving: Voor de sociale huursector liggen er op landelijk niveau afspraken over het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Verder moeten gemeenten in 2021 een warmteplan hebben over de wijze waarop woningen van het gas afkunnen. Voor nieuwbouw stelt de gemeente dat deze energieneutraal is. Ook streeft de gemeente naar klimaat adaptief bouwen en zet zij in op het behoud van groen in de wijken.
Bovenstaande vijf thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw. Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. De gemeente focust zich daarbij op het betaalbare- en middeldure segment. Bij nieuwbouw hanteert de gemeente drie stappen, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding. 
 
Kwantitatief is afgesproken dat de in de regionale Woonagenda geschatte woningbehoefte voor de gemeente Epe als graadmeter gehanteerd wordt om te bepalen aan hoeveel woningbouwplannen de gemeente ruimte heeft. De gemeente richt zich in eerste instantie op de kwalitatieve opgave bij het programmeren. Bij de invulling van een woningbouwlocatie zijn daarom niet de aantallen leidend, maar de wijze waarop de bouw bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en leidt tot een behoeftegerichte invulling (passend bij de lokale vraag en gericht op huisvestingsmogelijkheden voor doelgroepen en/of een verrijking van de huidige woonvoorraad). Tevens wordt prioriteit gegeven aan het ontwikkelen van transformatielocaties. Bij uitbreidingslocaties wordt de programmering afgestemd met de gemeenten in de Cleantech Regio en de Provincie Gelderland, volgens de afspraken in de regionale Woonagenda 2018.
 
Planspecifiek
Met het planvoornemen wordt de bedrijfsfunctie aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 omgezet naar een woonfunctie. De huidige bedrijfswoning wordt momenteel al als woning gebruikt. Met het planvoornemen wordt feitelijk gezien dus geen woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Wel wordt de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad verstevigt. De functiewijziging biedt tevens kansen om de woning te verduurzamen.

3.3.4 Conclusie

Het planvoornemen past binnen het gemeentelijk beleid.

3.4 De Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een beschrijving op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals beschreven in, het per 1 juli 2017 gewijzigde, artikel 3.1.6 Bro.
 
Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking mits er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i van de Bro gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat vanaf 12 nieuwe woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat deze Ladderplichtig is.
 
De in de toelichting van een bestemmingsplan vereiste onderbouwing van de nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
 
Planspecifiek
Om te bepalen of een planvoornemen Ladderplichtig is dient getoetst te worden of de voorziene ontwikkeling wel een stedelijke ontwikkeling is. Uit jurisprudentie blijkt dat vanaf 12 nieuwe woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onderliggend bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het planvoornemen wordt niet beschouwd als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', omdat er met het planvoornemen feitelijk geen woning wordt toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning wordt namelijk omgezet naar een burgerwoning. Tevens is het plangebied gelegen in bestaand stedelijk gebied. Zodoende is het planvoornemen niet Ladderplichtig en is verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

4 Planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.), maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

4.1.1 Bodem

Om te zorgen voor een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu én gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen, is in 2008 het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden. Het doel van het Bbk is duurzaam bodembeheer.
 
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang als er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een bodemonderzoek worden verricht om de realiseerbaarheid van een bestemmingswijziging te beoordelen. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting mogelijk is moet ten minste een verkennend bodemonderzoek verricht worden. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.
 
Planspecifiek
Het planvoornemen betreft een functiewijziging, waarbij een bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (externe bijlage, Aeres Milieu, AM22470, 21 december 2022).
 
Tijdens de veldinspectie op de locatie zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of bronnen van verontreiniging. Onder de klinkerverharding is een laag menggranulaat aangetroffen. Verder zijn er sporadisch bijmengingen met baksteen aangetroffen in de bodem. Deze bijmenging met baksteen wordt niet als asbestverdacht beschouwd.
 
Zintuiglijk is zowel in de funderingslaag als in de bodem geen asbestverdachte materiaal aangetroffen. De funderingslaag is ook analytisch onderzocht op asbest. Daarbij is geen asbest aangetoond. Er was geen aanleiding om ook de bodem analytisch te onderzoeken op asbest.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verhoogd is met PCB of kwik en lood. In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met xylenen. De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
 
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit en het Handelingskader PFAS van toepassing.
 
Conclusie
Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
  1. woningen;
  2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
 
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van <keuze: 63/53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
 
Wegverkeerslawaai: nieuwe weg nabij bestaande geluidgevoelige bestemming
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe weg nabij nieuwe en bestaande woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
Voor de nieuwe weg moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van <keuze: 63/58> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
 
Industrielawaai: nieuwe bedrijfsbestemming nabij bestaande geluidgevoelige bestemmingen
Als een bestemmingsplan het mogelijk maakt op een industrieterrein bepaalde geluidshinderlijke bedrijven (de bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht) te vestigen of een bestaand industrieterrein uit te breiden, is de gemeenteraad verplicht gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan, een geluidzone rond dit terrein vast te stellen of te wijzigen. De geluidsbelasting afkomstig van alle bedrijven op het terrein mag buiten de zone (die verder deel uitmaakt van het bestemmingsplan) niet hoger zijn dan 50 dB(A) (Letmaal). Voorafgaand aan het vaststellen van de zone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Het gemeentebestuur bepaalt vervolgens welke soorten geluidshinderlijke bedrijven op het terrein kunnen worden toegelaten in relatie tot de geluidsbelasting daarvan op bestaande (of geplande) woningen. De vastgestelde zone legt daarmee enerzijds beperkingen op aan de industrie (via bestemmingsplan en omgevingsvergunning) en anderzijds aan de bouw van nieuwe woningen in de zone rondom het industrieterrein.
 
Op basis van de artikelen 45 en 110a Wgh kunnen burgemeester en wethouders voor de woningen die binnen de zonegrens komen te liggen, hogere waarden vaststellen. De geluidsbelasting op de gevel van deze woningen (door het industrieterrein) mag daardoor meer bedragen dan 50 dB(A). Het maximum voor reeds aanwezige of in aanbouw zijnde woningen is 60 dB(A) en voor geprojecteerde woningen bedraagt de maximale waarde 55 dB(A). Tot het verlenen van hogere waarden mag alleen worden overgegaan als is gebleken dat maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, ondoeltreffend zijn. Stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en/of financiële afwegingen kunnen daarbij een rol spelen (zie art. 110a lid 5 Wgh).
 
Planspecifiek
Het planvoornemen betreft een functiewijziging, waarbij een bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. De situatie voor de woning (het geluidsgevoelige object) wijzigt hierbij niet. De woning komt niet dichter bij de weg te liggen. Een nader akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbeterd en alsmede de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
 
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  1. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  3. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  4. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
De vigerende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof zijn in de navolgende tabel weergegeven.
 
StofToetsing vanGrenswaarde
Stikstofdioxide (NO2)Jaargemiddelde concentratie40 μg/m³
Fijnstof (PM10)Jaargemiddelde concentratie40 μg/m³
Fijnstof (PM2,5)Jaargemiddelde concentratie25 μg/m³
 
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu - RIVM) is de concentratie PM2,5 in 2025 (gegevens 2022) ter plaatse gelegen tussen de 6 en 8 μg/m³. De concentratie PM10 in 2025 (gegevens 2022) is ter plaatse minder dan 14 μg/m³. De concentratie NO2 in 2020 (gegevens 2020) is ter plaatse minder dan 10 14 μg/m³. Op basis van de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse hiermee ruimschoots voldoende. Daarnaast zal naar verwachting de luchtkwaliteit in de toekomst nog verder verbeteren.
 
NSL-monitoringstool
In de NSL-monitoringstool is de huidige en toekomstige luchtkwaliteit weergegeven. Op de kaarten van de NSL-Monitoringstool zijn rekenpunten langs de Hoofdstraat aanwezig. Deze rekenpunten liggen op circa 1,45 kilometer van het plangebied. Uit de resultaten blijkt dat zowel in 2020 en 2030 voor de stoffen stikstofdioxide en fijnstof geen sprake is van overschrijding van concentraties en aantal overschrijdingsdagen. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van luchtkwaliteit.
 
NIBM
Het onderhavige planvoornemen betreft de herbestemming van 'Bedrijf' naar 'Wonen' en 'Tuin'. Met de functiewijziging van bedrijfswoning naar reguliere woning blijft het aantal woningen ongewijzigd. Dit aantal ligt ver onder de grens van 1.500 woningen die in de lijst van categorieën van gevallen is opgenomen. Deze functiewijziging draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een aanvullend onderzoek is derhalve niet nodig.
 
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.1.4 Geurhinder en veehouderij

In het kader van de ruimtelijke procedure dient enerzijds nagegaan te worden of er ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (milieu hygiënische toets) en anderzijds of het planvoornemen leidt tot een belemmering van vergunden rechten van bedrijven in de omgeving.
 
Voor veehouderijen is het geurbeleid vastgesteld in de op 1 januari 2007 inwerking getreden Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag maken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen en buiten de bebouwde kom. De Wgv bevat afstandsnormen die in acht moeten worden genomen. In artikel 3 van de wet zijn de ten hoogste toegestane geurbelastingen bepaald.
 
Locatie geurgevoelig objectTen hoogste toegestane geurbelasting
Concentratiegebied, binnen bebouwde kom3,0 OUe/m³
Concentratiegebied, buiten bebouwde kom14,0 OUe/m³
Niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom2,0 OUe/m³
Niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom
 8,0 OUe/m³
 
Op basis van artikel 3.2 Wgv geldt dat de minimum afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom tenminste 100 meter dient te zijn. Wanneer het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen dient deze afstand minimaal 50 meter te zijn.
 
Planspecifiek
De bestaande bedrijfswoning is een geurgevoelig object. Met het planvoornemen wordt de bedrijfswoning omgezet in een regulier woning. Er worden geen extra geurgevoelige objecten aan het plangebied toegevoegd. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen intensieve veehouderijen. Er is geen nadelig effect vanuit geur op de woning en omliggende (intensieve) veehouderijen worden met het planvoornemen niet gehinderd.
 
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen in de inrichting of tijdens het transport hiervan. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.   
  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
Beleidsvisie gemeente Epe
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan als het gaat om een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
 
Planspecifiek
Het planvoornemen betreft een bestemmingswijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' en 'Tuin', waarbij geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De huidige bedrijfswoning wordt daarbij omgezet naar een reguliere woning. Er wordt geen woning toegevoegd. Voor de inventarisatie van de risicobronnen is gebruik gemaakt van de Risicokaart Nederland.
 
Figuur 9 Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied rood omlijnd)
 
Risicovolle inrichtingen
Binnen, direct aangrenzend aan of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle
inrichten gelegen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op circa 485 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een LPG-tankstation. Het plangebied ligt niet binnen de PR-contour en/of het invloedsgebied van de risicobron. Het LPG-tankstation valt onder het Bevi en onder de Circulaire effectafstanden LPG-tankstations (Celt). Conform het Bevi heeft een LPG-tankstation een invloedsgebied van 150 meter en conform de Celt heeft een LPG-tankstation een effectgebied van 160 meter. De risicocontouren van het tankstation reiken niet tot het plangebied.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Conform het gestelde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, paragraaf 5.2.3, hoeven er geen beperkingen aan het ruimtegebied te worden opgesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. De dichtstbijzijnde route voor vervoer van gevaarlijke stoffen bevindt zich hemelsbreed op meer dan 1,8 kilometer ten oosten van het plangebied. Het gaat daarbij om een gasleiding van de Gasunie. De dichtstbijzijnde weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd bevindt zich hemelsbreed op meer dan 2,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Dit betreft de Rijksweg A50. Over de A50 worden brandbare gassen (GF3), brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en toxische vloeistoffen (LT2) getransporteerd. Het invloedsgebied wordt bepaald door LT2, deze is 880 meter. Het invloedsgebied reikt niet over het plangebied en is daarmee niet relevant vanuit het oogpunt externe veiligheid. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
 

4.1.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Voor een rustige woonomgeving gelden andere eisen dan voor drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Indien van de richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
  1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
Planspecifiek
Met het planvoornemen wordt de bestaande bedrijfswoning aan de Oude Apeldoornseweg 87 omgezet naar een reguliere woning. De loods op het achterterrein (Oude Apeldoornseweg 89) wordt ook omgezet in een woonbestemming, voor hobbymatig gebruik. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woonfuncties en bedrijfsfuncties aanwezig. Door de aanwezigheid van verschillende functies geldt voor het plangebied het omgevingstype 'gemengd gebied'. In onderstaande tabel zijn de bestaande bedrijven rond het plangebied weergegeven met bijbehorende richtafstand.
 
LocatieAard bedrijvigheidMaximaal toegestane milieucategorieRichtafstand gemengd gebiedAfstand
Oude Apeldoornseweg 91-93Verhuur van onroerend goed (niet van woonruimte) (kantoor)210 m0 m
Oude Apeldoornseweg 77-77BLeveranciers automatiseringssystemen210 m36 m
Oude Apeldoornseweg 75Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk210 m93 m
Oude Apeldoornseweg 73Handel in en reparatie van auto's210 m114 m
Oude Apeldoornseweg 69Vervaardiging van elektronische componenten210 m136 m
Oude Apeldoornseweg 67Hubo bouwmarkt210 m172 m
Laan van Fasna 40Meubelwinkel210 m156 m
Poelweg 2Manege3.130 m176 m
 
Aan de Oude Apeldoornseweg, in de nabije omgeving van het plangebied, bevinden zich verschillende bedrijven. Op grond van het vigerend bestemmingsplan zijn hier bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. De loods aan de Oude Apeldoornseweg 91 grenst direct aan de loods in het plangebied en voldoet daarmee niet aan de vereiste richtafstand van 10 meter. In de toekomstige situatie zal de loods in het plangebied echter enkel hobbymatig gebruikt worden ten dienste van de woonbestemming. In de regels van dit bestemmingsplan is de loods daarom aangeduid als een ondergeschikt, niet voor bewoning bestemd bijgebouw. De afstand tussen de gevel van de woning Oude Apeldoornseweg in het plangebied en de gevel van de loods aan de Oude Apeldoornseweg 91 bedraagt circa 20 meter.
 
De milieugevoelige bebouwing binnen het plangebied ligt daarmee, uitgaande van de planologisch maximaal toegestane milieubelasting, op voldoende afstand van de milieubelastende activiteiten in de omgeving. Hierdoor is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Derhalve kan gesteld worden dat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.1.7 Mer-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG - richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
 
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaard toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elke besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de Daklijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrij m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG - richtlijn milieueffectbeoordeling.
 
Planspecifiek
Drempelwaardelijst D
De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit met D.11.2. in bijlage II van het Besluit, vermeld:
  • Een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • Een aangesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
  • Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
In dit geval is er geen sprake van een dergelijke wijziging. De bestemming wordt van 'Bedrijf' omgezet naar 'Wonen' en 'Tuin', waarbij geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Dit is geen wijziging in de zin van het Besluit milieueffectrapportage. Dat betekent dat er geen m.e.r is vereist of een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd.
 
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

4.2 Water

Sinds 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen.
 
De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. In het kader van de Watertoets wordt contact opgenomen met de waterbeheerder. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied. Meestal het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie. In dit geval Waterschap Veluwe.
 
Beleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
 
Nationaal Water Programma 2022-2027
In het Nationaal Water Programma 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
 
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Dit doet het Rijk voor de periode 2022 - 2027, maar men kijkt ook verder vooruit. Het Rijk werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het opstellen van het NWP. Dit ontwikkelen zij samen met medeoverheden, drinkwaterbedrijven, maatschappelijke organisaties en branche- en sectorpartijen. Om de uitdagingen rondom water het hoofd te bieden is samenwerking cruciaal.
 
Bestuursakkoord Water
Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:
  • Heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
  • Beheersbaar programma voor de waterkeringen;
  • Doelmatig beheer van de waterketen;
  • Werkzaamheden slim combineren;
  • Het waterschapsbestuur.  
Regionaal Waterprogramma 2021-2027 (Gelderland)
Op 15 december 2021 heeft Provinciale Staten het Regionaal waterprogramma 2021-2027 vastgesteld. Water speelt een grote en veelzijdige rol in Gelderland. De provincie bereidt zich middels dit programma samen met haar partners voor op het watersysteem van de toekomst. Een watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland en dat zelf ook van waarde is: schoon, bestand tegen het veranderende klimaat en met genoeg soorten planten en dieren. Het programma beschrijft hoe de provincie de komende periode aan de slag wil op het gebied van water.
 
De uitgangspunten van het Regionaal waterprogramma:
  • Voorkomen is beter dan genezen: het bodem- en watersysteem is een belangrijke basis voor de fysieke leefomgeving en het speelt een belangrijke rol bij duurzaamheid en klimaatbestendigheid. De provincie werkt aan herstel en zorgt dat nieuwe functies en nieuwe ontwikkelingen het systeem versterken.
  • Negatieve effecten: als ontwikkelingen en activiteiten negatieve effecten hebben op het bodem- en watersysteem, wordt van initiatiefnemers verwacht dat ze maatregelen treffen om die te beperken en/of compenseren.
  • Uitdagingen: diverse grote maatschappelijke opgaven waaraan de provincie met haar partners werkt, vragen om een gebiedsgerichte aanpak. Denk aan het verminderen van stikstof en uitstoot van CO2, de aanpak van PFAS, medicijnresten en nieuwe stoffen, aanpassing aan het veranderende klimaat, het vergroten van de biodiversiteit, de stijgende vraag naar grond- en drinkwater, en ruimte voor nieuwe woningen of natuur. Deze opgaven komen samen in gebieden. Daarom is een aanpak per gebied het effectiefst. Waar mogelijk probeert de provincie hierbij gebruik te maken van nieuwe technieken en vormen van samenwerking. 
Waterbeheerprogramma 2022-2027 (Waterschap Vallei en Veluwe)
Op 22 november 2021 is het Waterbeheerprogramma 'Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027' (BOP) van het waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Het BOP is een gebiedsgericht programma dat door een uitgebreide participatieaanpak is ontwikkeld en vormgegeven. Met de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) wordt gekoerst naar een duurzame en water inclusieve leefomgeving. De BOVI2050 beschrijft waar het Waterschap Vallei en Veluwe in 2050 wil staan en geeft kleur aan deze doelstelling. Het BOP is de gebiedsgerichte en tactische uitwering van deze beleidsvisie. Daarin worden de doelen van het waterschap verbonden aan de maatschappelijke opgaven zoals de klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, hervorming landbouw, natuur- en stikstof opgave en verstedelijking.
 
Voor de planperiode 2022-2027 zijn in het BOP verschillende doelen opgesteld:
  • Waterveiligheid
  • Watersysteem
  • Wonen en zuiveren
  • Veranderopgave: circulaire economie
  • Veranderopgave: energietransitie
 Het BOP bevat vier gebiedsprogramma's om gebiedsgericht te kunnen werken, namelijk:
  1. Noord Veluwe
  2. IJsselvallei
  3. Gelderse Vallei
  4. Eemland
Het plangebied is gelegen binnen IJsselvallei. In het BOP is omschreven dat de IJsselvallei en Oost-Veluwe een landschappelijke overgang van hoog naar laag vormen, met veel landschappelijke en cultuurhistorische waarden en natuur. De kracht van het gebied ligt onder meer in het bijzondere watersysteem op de flanken van de Veluwe met sprengen en beken, het Apeldoorns Kanaal, en de lager gelegen weteringen. De beschikbaarheid van voldoende Veluws (grond-)water van goede kwaliteit is een groeiend vraagstuk. In de IJsselvallei wordt de meeste grond gebruikt door de landbouw. Op de hogere gronden aan de zuidzijde bevinden zich meerdere landgoederen en natuurgebieden en ontstaan lokaal initiatieven voor kringlooplandbouw.
 
De Keur
De Keur is een algemene verordening van het waterschap als toetsingskader om de belangen ten taken van het waterschap te waarborgen. De Keur is gebaseerd op de Waterwet en de Waterschapswet. De verordenende bevoegdheden zijn vormgegeven naar een model van de Unie van Waterschappen. In de Keur staat wat er wel en niet mag in wateren, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken (waterstaatswerken) en grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden. Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee worden risico's op wateroverlast of gevaren voor de dijken voorkomen.
 
In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningsplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meesten voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan. Van de waterstaatswerken wordt via een legger de technische norm en geografische begrenzing aangegeven.
 
Planspecifiek
Het planvoornemen betreft het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning, waarbij de situatie binnen het plangebied ongewijzigd blijft. Er vinden geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaats. Het aandeel verhard oppervlak blijft gelijk, waardoor het planvoornemen geen knelpunten oplevert voor de waterhuishouding.
 
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toetst omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
 
Op 2 november 2022 is de digitale watertoets uitgevoerd, die als bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd. Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met het waterschap is niet nodig. Het Waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies.
 
Conclusie
Door het nemen van de juiste maatregelen levert het planvoornemen geen knelpunten op
voor de waterhuishouding.

4.3 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De uitvoering van de Wet natuurbescherming komt grotendeels in handen van de provincies. De wet bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en de belangrijkste natuurgebieden in Nederland.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
  1. gebiedsbescherming;
  2. soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  1. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  2. beschermde Natuurmonumenten;
  3. wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van
belang:
  1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.
 
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Figuur 10 Uitsnede Atlas Leefomgeving; Natura 2000-gebieden (plangebied rood omlijnd)
 
Figuur 11 Uitsnede Atlas Leefomgeving; Natuurnetwerk Nederland (ehs) (plangebied rood omlijnd)
 
Het plangebied ligt op circa 400 meter ten noorden van de Engelbeek, onderdeel van het Natura 2000-gebied de Veluwe. Het plangebied ligt tevens op circa 400 meter ten noorden van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op voorliggend planvoornemen, een functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' en 'Tuin' zonder fysieke ingrepen, kan enige vorm van hinder op beschermde natuurgebieden worden uitgesloten.
 
Soortenbescherming
Met het planvoornemen om de bestemming aan de Oude Apeldoornseweg 87 en 89 te wijzigen vinden geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaats. Er vinden dus geen fysieke ingrepen plaats. Op voorhand kan worden uitgesloten dat dit plan nadelige effecten heeft op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten.
 
Stikstof
Natura 2000
Met de uitspraak van de Raad van State is het Programma Aanpak Stikstof komen te vervallen. Ieder plan en project zal daarom moeten aantonen dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en habitattypen uit de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige delen in de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden.
 
Projecten waarbij tijdens de uitvoering meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie plaatsvindt op een Natura 2000-gebied zijn natuurvergunningsplichtig. Om te bepalen wat de toename door het gebruik is, wordt het toekomstige plan vergeleken met de feitelijke, legale, planologische situatie van het huidige plan.
 
Planspecifiek
Met het planvoornemen vindt geen wijziging van de woning in de zin van de Wet natuurbescherming plaats. Met het planvoornemen vinden geen bouwwerkzaamheden plaats. De bedrijfsactiviteiten worden beëindigd, waardoor sprake is van minder verkeersbewegingen. Gelet hierop is er sprake van een afname van stikstofdepositie. Het aspect stikstof vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
 
Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
 
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in de zomer van 2023 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
 
Archeologie
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
 
Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
 
Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
 
Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.
 
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Figuur 12 Uitsnede Kaart historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie provincie Gelderland (plangebied rood omlijnd)
 
In de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische erfgoederen of cultuurhistorische waardevolle gronden aanwezig. De Oude Apeldoornseweg is aangeduid als historisch geografische eenheid. Met het planvoornemen wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd naar een woonbestemming, waarbij geen sloop- en of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Het planvoornemen heeft daarmee geen nadelig effect op de Oude Apeldoornseweg.
 
Archeologie
Figuur 13 Uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Epe 2021
 
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Daarom is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen van meer dan 250 m² en dieper dan 35 cm -maaiveld. Het planvoornemen betreft het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning, waarbij de situatie binnen het plangebied ongewijzigd blijft. Er vinden geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaats, waardoor het planvoornemen geen nadelig effect heeft op de mogelijke aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in de bodem. Derhalve wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
 
Om ervoor te zorgen dat waardevolle archeologische objecten bij eventuele nieuwe ontwikkelingen in de toekomst beschermd blijven, blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' behouden.
 
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
 

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het planvoornemen betreft het wijzigen van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. De huidige ontsluiting blijft daarmee behouden. De woning wordt ontsloten via de Oude Apeldoornseweg. Deze weg loopt in zuidelijke richting over in de Oude Zwolseweg en verbindt de kern van Vaassen met de kern van Apeldoorn. Ten noorden sluit de Oude Apeldoornseweg aan op de Laan van Fasna. Met de bestemmingswijziging zal het aantal verkeersbewegingen afnemen. In de huidige situatie is er sprake van een (bedrijfs)woning én bedrijfsactiviteiten, in de toekomstige situatie blijft de woning behouden en verdwijnen de bedrijfsactiviteiten. Tevens zal de verkeersveiligheid ter plaatse toenemen.
 
Parkeren
Ruimtelijke functies trekken een bepaalde hoeveelheid autoverkeer aan en daarmee ook de vraag naar een bepaalde parkeerbehoefte. Het aantal aan te leggen parkeerplaatsen is afhankelijk van de voorzieningen en de parkeernorm die bij de betreffende ontwikkeling hoort.
 
De gemeente Epe beschikt over een 'Parapluplan Parkeren' en bijbehorende 'Nota Parkeernormen 2018'. Daarin zijn parkeernormen opgenomen, gebaseerd op de normen van de CROW publicatie 317. Voor een vrijstaande woning in de rest bebouwde kom geldt een maximale parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. In de huidige situatie is er al een bedrijfswoning in het plangebied aanwezig, die wordt omgezet naar een burgerwoning. Parkeren wordt in de huidige situatie al op eigen terrein opgelost, hiervoor is voldoende ruimte. Het onderdeel parkeren vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder f van het Bro dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond.
 
Het bestemmingsplan betreft een particulier initiatief op particulier terrein. De kosten voor de planvorming en de uitvoering van de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Er wordt of een anterieure overeenkomst gesloten of de plankosten worden op basis van de legesverordening in rekening gebracht. De gemeente ondervindt derhalve geen negatieve financiële gevolgen ten aanzien van deze ontwikkeling en loopt geen financieel risico.
 
Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.

4.7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

4.7.1 Vooroverleg

In het kader van het zgn. 3.1.1 Bro wordt het ontwerpwijzigingsplan toegezonden naar bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid wordt geboden om een reactie te geven op het plan.

4.7.2 Omgevingsdialoog

Er heeft overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en omwonenden. Door middel van een schriftelijk omgevingsdialoog is het planvoornemen voorgelegd aan de buurtbewoners. Hiertoe zijn op 2 februari 2023 brieven verstuurd aan de vijf onderstaande adressen:
  • Oude Apeldoornseweg 77-79
  • Oude Apeldoornseweg 81
  • Oude Apeldoornseweg 85      
  • Oude Apeldoornseweg 91-93
  • Oude Apeldoornseweg 97
Binnen de 2 weken na het versturen van de brieven zijn van alle aangeschreven omwonenden reacties ontvangen. Alle vijf de ontvangen reacties waren positief en de omwonenden gaven aan geen bezwaar te hebben. De reacties uit de omgevingsdialoog hebben daarom niet geleid tot aanpassingen aan het plan. In de brief is aangegeven dat betrokkenen tijdens formele procedure van het bestemmingsplan nog bezwaar kunnen maken.

5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan sluit wat betreft de juridische regelgeving aan op de regeling van het
bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West'.
 
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.

5.2 Systematiek van de regels

De gemeente Epe hanteert een bestek waar een bestemmingsplan aan dient te voldoen. Een hulpmiddel wat de gemeente daarbij gebruikt is een standaard opzet voor het maken van regels bij bestemmingsplannen. Elk bestemmingsplan blijft echter maatwerk. De opzet van de regels is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
 
Uiteraard is de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk opgenomen, om de specifieke eisen die een gebied stelt aan de bestemmingsplanregeling te kunnen verwerken. Daarnaast is in landelijke standaarden (SVBP2012 en IMRO 2012) vastgelegd welke kleuren, lijnen, symbolen e.d. toegepast worden bij het opstellen van de verbeelding. In de volgende paragraaf worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Hieronder wordt een toelichting gegeven op welke wijze een en ander in de regels is vastgelegd.
 
De regels zijn als volgt ingedeeld:
 
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen, het tweede artikel bevat de wijze van meten.
 
Hoofdstuk 2: Regels met betrekking tot de bestemmingen
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:  
  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels voor gebouwen;
  • Bouwregels voor aan-, uit- en bijgebouwen;
  • Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • Eventuele nadere eisen;
  • Eventuele afwijkingen van de bouwregels;
  • Eventuele specifieke gebruiksregels;
  • Eventuele afwijkingen van de gebruiksregels.
 
In dit hoofdstuk worden de bestemmingen van gronden als eerste beschreven en daarna gevolgd door de eventuele dubbelbestemmingen voor leidingen, waarden en waterstaatsdoelen.
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende
onderwerpen:
  • Overgangsregeling: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
  • Titel: in deze regel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden.

5.3 Beschrijving van de bestemmingen

Artikel 3 Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, erven en parkeervoorzieningen.
 
Artikel 4 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, tot het bestaande aantal woningen, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, tuinen en erven.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming (basisbestemming), primair bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.