1.1 Aanleiding en doel
De Stichting Sprenghenparc (hierna initiatiefnemer) heeft het voornemen om op de locatie aan de Woestijnweg ter hoogte van het Kouwenaarspad in Vaassen (hierna het plangebied) 65 woningen te ontwikkelen. Om deze woningen te kunnen bouwen dient de tennishal die achter de woningen aan het Kouwenaarspad staat gesloopt te worden. Voor de komende jaren kent de gemeente een grote behoefte aan nieuwe woningen. Hierin kan alleen worden voorzien als naast inbreidingslocatie ook nieuwbouw van woningen plaats vindt op uitbreidingslocaties. De voorgenomen ontwikkeling voorziet hierin. Daarnaast biedt het stedenbouwkundig plan een uniek woonconcept gericht op vitale ouderen met diverse levensloopbestendige woningtypen (vrijstaand, geschakeld en aaneen gebouwd) in een parkachtige omgeving met de nadruk op E-health, energieneutrale woningen en circulair bouwen. Daarnaast voorziet het plan in een appartementengebouw met 29 appartementen in twee en gedeeltelijk drie bouwlagen.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen ‘Buitengebied Epe’ en 'Vaassen Zuid en West', zoals vastgesteld op 23 maart 2017 en 25 maart 2009. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van Vaassen, ter hoogte van de Woestijnweg en het Kouwenaarspad. Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied begrenst door de woonwijken Berkenoord en Berkenoord II. Aan de zuid- en westzijde van het plangebied ligt het buitengebied van Vaassen. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Vaassen, sectie D, nummers 3801, 5662 en 5663 en heeft een oppervlakte van circa 2,75 hectare.
Ligging van het plangebied in het zuidwestelijke deel van Vaassen (bron: www.opentopo.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen ‘Buitengebied Epe’ en ‘Vaassen Zuid en West’ van de gemeente Epe. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Epe’ is vastgesteld op 23 maart 2017. Het plangebied is grotendeels bestemd als ‘Agrarisch’ zonder bouwmogelijkheden. De zuidoostelijke hoek van het plangebied is bestemd als ‘Wonen’ met een bouwvlak. Het noordelijke deel van het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’. Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen ‘overige zone – beschermingszone natte landnatuur’ en ‘overige zone – natte heideontginningen’. Deze aanduidingen zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van specifieke landschappelijke en natuurlijke waarden.

Het bestemmingsplan ‘Vaassen Zuid en West’ is vastgesteld op 23 augustus 2010. In dit bestemmingplan is het plangebied bestemd als ‘Sport’ met een bouwvlak rondom de te slopen voormalige tennishal. Tevens geldt voor het grootste deel van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.
1.4 Opzet van de toelichting
Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven een beschrijving van respectievelijk de bestaande- en toekomstige situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het Besluit milieu-effectrapportage. Hoofdstuk zeven bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk acht en negen komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
2 Beschrijving van de bestaande situatie
2.1 Inleiding
Aan de hand van een beschrijving van het landschap en de stedenbouwkundige structuur wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in bestaande situatie.
2.2 Landschap
Vaassen ligt op de oostelijke flank van de Veluwe, in de zone waar het Veluwemassief langzaam overgaat in de IJsselvallei. Over een west-oost lopende lijn van circa 10 kilometer vanuit de Veluwe daalt de hoogte van circa 40 m +NAP naar circa 5 m +NAP in de IJsselvallei. De flanken van de Veluwe vormen daarin het overgangsgebied. Deze gebieden worden vooral gekenmerkt door een afwisseling van bospercelen, landbouwgronden en verspreid liggende bebouwing. Hoe dichter bij de Veluwe, hoe meer aaneengesloten de bospercelen zijn. In oostelijke richting neemt de omvang van deze percelen af en wordt het landschap meer en meer bepaald door het agrarisch grondgebruik. Bebouwingskernen als Vaassen liggen op de overgang tussen de meer bebosde gebieden en de agrarische gebieden.
2.3 Stedenbouwkundige structuur
Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van Vaassen, ter hoogte van de Woestijnweg en het Kouwenaarspad. Het plangebied ligt op de overgang van de bebouwde kom van Vaassen naar het landelijk gebied ten westen en zuiden van het dorp. Ten noorden en oosten grenst het plangebied aan bestaande woonwijken Berkenoord en Berkenoord II van Vaassen. De woningen in Berkenoord langs de Woestijnweg zijn met de voorkant gericht op het plangebied. De woningen in Berkenoord II langs het Kouwenaarspad staan met de achterkant gericht op het plangebied.
Uitsnede van de topografische kaart van het zuidwestelijke deel van Vaassen met de gedetailleerde ligging plangebied (plangebied groen omlijnd) (bron: www.opentopo.nl)
Het zuidwestelijke deel van Vaassen wordt ontsloten via de Woestijnweg. In oostelijke richting verbindt deze het plangebied met het dorpscentrum van Vaassen. Vanuit het centrum is het plangebied via de Laan van Fasna en Eekterweg in oostelijke richting verbonden met Epe en de snelweg A50. Via de Apeldoornseweg is het plangebied in zuidelijke richting verbonden met Apeldoorn.
Uitsnede van de topografische kaart van Vaassen met globale ligging plangebied (plangebied groen omlijnd) (bron: www.opentopo.nl)
2.4 Plangebied
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit onbebouwde agrarische gronden. Aan de westzijde van het Kouwenaarspad staan een aantal vrijstaande woningen op diepe percelen die vanaf het Kouwenaarspad in westelijke richting liggen. Alleen de meest noordelijke woning ligt in het plangebied, de overige woningen behoren niet tot het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied
Achter deze woningen, ten westen ervan, staat een tennishal. Deze hal is niet meer in gebruik en staat al enkele jaren leeg. De tennishal wordt ontsloten door een onverhard pad vanaf het Kouwenaarspad.
Omdat het grootste deel van het plangebied in gebruik is als agrarische grond ontbreken een duidelijke groen- en waterstructuur. Ter plaatse van het plangebied komt langs de Woestijnweg en het Kouwenaarspad geen opgaande beplanting voor. De percelen ten oosten van het plangebied en rondom de leegstaande tennishal staat een forse houtsingel met volgroeide bomen en onderbegroeiing. Deze vormen een duidelijke grens met de bestaande woningen langs het Kouwenaarspad. De westelijke grens van het plangebied bestaat uit een smalle en ondiepe sloot of greppel. Deze loopt in noord-zuid richting. Omdat het plangebied een hoogte verschil van circa 2 meter kent tussen het noordelijke en het zuidelijke deel, voert de sloot het water af naar de zuidelijk van het plangebied gelegen Egelbeek.
3 Beschrijving van de toekomstige situatie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Aan bod komen onder meer het woonconcept Sprenghenparc, het programma en het stedenbouwkundig plan. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan.
3.2 Woonconcept
Stichting Sprenghenparc staat voor een uniek woonconcept voor ouderen. Saamhorigheid en gemeenschapszin staan voorop. Samen wonen in een groene omgeving in levensloopbestendige woningen. Wat het woonconcept nog unieker maakt is de insteek op duurzaamheid. Zo wordt er ook ingezet op moderne digitale zorgvoorzieningen, circulair bouwen en elektrische deelauto’s.
Sprenghenparc Vaassen is de eerste ontwikkeling van het Sprenghenparc concept. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in samenwerking met woningbouwstichting Triada. Er zijn diverse levensloopbestendige woningen beoogd in verschillende prijsklassen, zowel koop als huur. Uitgangspunt is het wonen in het groen. De parksetting van de woningen is daarom erg belangrijk. Een gemeenschappelijke groene buitenruimte, waarbij voldoende ruimte is voor sport, wandelen, spel, moestuinen en fruitbomen. Ook wadi’s en andere waterbergingsoplossingen zijn onderdeel van het plan.
Het belangrijkste uitgangspunt is het wonen in het groen. Er is in het schetsontwerp dan ook veel ruimte voor groen, gemeenschappelijk moestuinen of fruitbomen en rolstoelvriendelijke wandelpaden. Hemelwater wordt opgevangen in een wadi in het midden van het park en door middel van een stroompje begeleidt naar een poel in het zuidelijk en laagste deel van het park. De noordelijke woningen zijn met de voorzijde georiënteerd naar de Woestijnweg en zoeken daarmee de relatie met de naastgelegen wijk. De groenstructuur langs de Woestijnweg wordt doorgezet in het plangebied, ook de andere aanwezige groenstructuren worden versterkt. In het midden van het park is er ruimte voor samenkomst, samen sporten en andere activiteiten. Het plangebied wordt aan de west en zuidzijde begrensd door een lage meidoornhaag. De appartementen in het appartementengebouw hebben een eigen parkeerplaats en ontsluiting ten noorden van het gebouw.
Om het woonconcept te versterken kent het stedenbouwkundig plan een verkaveling, waarbij woningen geen grote individuele tuinen hebben maar onderdeel zijn van het park. Door de bouw van vrijstaande bijgebouwen en erfafscheidingen te beperken gaan de tuinen rondom de woningen vanzelfsprekend over in het park.
3.3 Programma
Het woningbouwprogramma voorziet in de bouw van 65 woningen. Hiervan zijn er 36 grondgebonden en 29 appartementen in één woongebouw. De 36 grondgebonden woningen zijn gedifferentieerd in 14 rijwoningen (huur en/of koop), 16 twee-onder-één kap en 6 vrijstaande woningen. De 29 appartementen worden door de woningbouwcorporatie verhuurd als sociale huurwoningen. Op deze manier biedt het Sprenghenparc een gedifferentieerd woningaanbod. In
paragraaf 4.6.3 wordt het woningbouwprogramma gerelateerd aan het doelgroepenbeleid van de gemeente Epe.
3.4 Stedenbouwkundig plan
Wonen in het groen is het belangrijkste uitgangspunt voor Sprenghenparc. In het stedenbouwkundig plan is het plangebied ingericht als een park waarin langs de Woestijnweg en in het westelijke deel 36 grondgebonden levensloopbestendige woningen zijn geprojecteerd. De ruimte en tuin rondom de woningen is zo beperkt mogelijk gehouden om het uitgangspunt van wonen in een park zoveel mogelijk te waarborgen. In het park is ruimte voor groen, gemeenschappelijk moestuinen, beweegtuinen, fruitbomen en rolstoelvriendelijke wandelpaden gereserveerd.
In het oostelijke deel, aan het Kouwenaarspad, is het appartementengebouw met 29 appartementen voorzien. Het gebouw heeft een haakvormige opzet en is georienteerd op de omgeving van het Sprenghenparc. Binnen de haak van het gebied is een parkeerterrein voorzien met 48 parkeerplaatsen.
Stedenbouwkundig plan Sprenghenparc, versie 13 december 2021 (Bron: Buro Stedenbouw)
Het plangebied wordt ontsloten door twee ontsluitingswegen. Vanaf het Kouwenaarspad wordt het plangebied door twee wegen ontsloten. De noordelijke weg ontsluit het parkeerterrein bij het appartementen gebouw. De zuidelijke weg loopt tussen het appartementengebouw en de bestaande woningen aan het Kouwenaarspad het plangebied in. Centraal in het plangebied splitst de weg zich in een noordelijke en zuidelijke aftakking. In het geval van calamiteiten is een secundaire ontsluitingsroute aangelegd. Deze verbindt de noordelijke aftakking van de hoofdontsluiting met de Woestijnweg. Ook het parkeerterrein bij de appartementen is door een secundaire ontsluitingsweg verbonden met de Woestijnweg. In normale situaties zijn deze routes afgesloten voor het autoverkeer door middel van een klappaal.
Op een aantal plekken langs de hoofdontsluitingsweg zijn kleinere parkeervoorzieningen voorzien omgeven door een haag. Op deze manier wordt ruimte geboden voor 37 parkeerplaatsen. Samen met de 48 parkeerplaatsen op het parkeerterrein bij het appartementengebouw en 14 parkeerplaatsen langs de Woestijnweg zijn er in plangebied 99 parkeerplaatsen opgenomen. Langs het Kouwenaarspad zijn 7 parkeerplaatsen opgenomen. In
paragraaf 5.4.2 is de parkeeropgave nader onderbouwd en aangegeven hoe deze zich verhoudt tot het beleid van de gemeente Epe.
Om de groene uitstraling van het plangebied zoveel mogelijk te waarborgen worden de bestaande bomen langs de Woestijnweg en in de wal ten noorden van de locatie van de sporthal zoveel mogelijk gehandhaafd. Daarnaast worden 'gaten' in de bomenrij langs de Woestijnweg opgevuld tot een aaneengesloten rij. Doordat de bestaande bomen veelal volgroeid zijn draagt het handhaven ervan bij aan het groene karakter van het Sprenghenparc. Het plangebied wordt aan de west en zuidzijde begrensd door een lage meidoornhaag.
Voor de lokale berging en infiltratie van hemelwater zijn centraal in het plangebied en in de meest zuidelijke punt ervan wadi's opgenomen. De meest zuidelijke punt van het plangebied is tevens het laagst gelegen deel van het plangebied. Beide wadi's zijn met elkaar verbonden door een grotendeels bovengronds gelegen watergang.
3.5 Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De geldende bestemmingen 'Agrarisch' (uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe') en 'Sport' (uit het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West') staan de bouw van 65 woningen met bijbehorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen niet toe. Deze bestemmingen zijn bedoeld voor agrarisch gebruik en voor sportactiviteiten. In het gedeelte van het plangebied dat volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is bestemd ten behoeve van 'Wonen' is slechts één woning toegestaan. Om de voorgenomen ontwikkelingen te kunnen realiseren is een partiele herziening van beide bestemmingsplannen noodzakelijk.
4 Relevant ruimtelijk beleid
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In
paragraaf 5.7 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
4.2.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in
paragraaf 5.8.
4.2.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In
paragraaf 5.9 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
4.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In
paragraaf 5.10.1 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- concurrentiekracht verbeteren;
- bereikbaarheid verbeteren;
- leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
- financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
- kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de
hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
4.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen. De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt:
- ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Gezien de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is deze aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'.
Onderzoek
Doelgroepen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van Vaassen met een woonwijk die bestaat uit 65 woningen. Het woningbouwprogramma is onderverdeeld in 14 rijwoningen, 16 twee-onder-één kap en 6 vrijstaande woningen en 29 wooneenheden in een appartementengebouw ten behoeve van sociale verhuur. De doelgroep voor de 36 grondgebonden woningen bestaat uit vitale ouderen. Voor deze doelgroep is een specifiek woonconcept ontwikkeld dat inzet op toekomstbestendig wonen in levensloopbestendige woningen die in een groene omgeving staan en energetisch zelfvoorzienend zijn. Het woonconcept is nader beschreven in
paragraaf 3.2 van de toelichting. De appartementen worden beheerd en als sociale woningbouw verhuurd door woningcorporatie Triada. In
paragraaf 4.6.3 wordt het woningbouwprogramma gerelateerd aan het doelgroepenbeleid van de gemeente Epe.
Behoefte
In
paragraaf 4.5.1 en
paragraaf 4.5.2 is de regionale woonagenda en de evaluatie en herijking daarvan beschreven en in
paragraaf 4.6.2 zijn de woonvisie en woonagenda van de gemeente Epe beschreven. Uitgangspunt is dat de gemeente Epe tot 2030 tussen de 1.025 en 1.350 woningen mag realiseren. Vitale ouderen vormen daarbij een belangrijke doelgroep. Sprenghenparc voorziet in 36 woningen voor diverse inkomensgroepen, passend in de uitgangspunten van het gemeentelijk woonbeleid.
Voor sociale woningbouw geldt dat in de periode tot 2027 een maximum aantal van 190 huurwoningen worden gerealiseerd. Uitgangspunt daarbij is dat per woningbouwplan 35% sociale woningbouw wordt gerealiseerd. Sprenghenparc voorziet in de 29 sociale huurwoningen, dit is circa 45% van het woningbouwprogramma.
Sprenghenparc voorziet daarmee in een deel van de behoefte aan woningen voor vitale ouderen en aan de prestatieafspraken die zijn gemaakt tussen de gemeente Epe en woningcorporatie.
Bestaand stedelijk gebied
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats buiten bestaand stedelijk gebied. In de voorbereiding zijn diverse locaties onderzocht om het woonconcept voor Sprenghenparc te ontwikkelen. Veel locaties, met name binnen het bestaand stedelijk lenen zich moeilijk voor de voorgenomen ontwikkeling. De locaties zijn vaak te klein om het voorgenomen programma te kunnen realiseren of bieden niet de mogelijkheden om de gewenste parkachtige omgeving te realiseren. Hiermee wordt de kwaliteit van het specifieke woonconcept van Sprenghenparc onhaalbaar. Ook zijn locaties binnen het bestaand stedelijk gebied veelal bebouwd. De sloop van deze bebouwing en de daarop volgende sanering van de locatie zet de financiële haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling onder druk. Het gedifferentieerde woningbouwprogramma wordt daarmee onhaalbaar.
De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten bestaand stedelijk gebied, dat grenst aan bestaand stedelijk gebied. In de Omgevingsvisie is het plangebied onderdeel van het bestaande dorpsgebied van Vaassen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de specifieke behoefte aan woningen voor vitale ouderen en geeft invulling aan de prestatieafspraken ten aanzien van de bouw van sociale huurwoningen. De voorgenomen ontwikkeling vindt weliswaar niet plaats binnen bestaand stedelijk gebied, maar het plangebied is in het Omgevingsvisie van de gemeente Epe wel aangeduid als woongebied. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.3.5 Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid en raken geen nationaal ruimtelijke belangen.
4.4.1 Omgevingsvisie Gelderland
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
- Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
- Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
- Circulaire economie; sluiten van kringlopen;
- Biodiversiteit: werken met de natuur;
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
- Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
- Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Toets voorgenomen ontwikkeling
Sprenghenparc wordt ontwikkeld als woonwijk waarbij de punten als energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid en woon- en leefomgeving centraal staan. Om deze punten met name ten behoeve van de bouwfase concreet te maken heeft de initiatiefnemer de memo Realisme en ambitie in Sprenghenparc opgesteld. In deze memo is per onderwerp puntsgewijs aangegeven op welke wijze deze worden gerealiseerd. Hierbij is per onderwerp aangegeven of sprake is van een te realiseren punt (realisme) of een ambitie. De memo is als bijlage 11 van de
bijlagen bij toelichting opgenomen.
Samenvattend worden de volgende maatregelen getroffen:
- 36 woningen uitgevoerd als energiepositieve woningen, waarbij de woningen circa 20% meer energie produceren dan verbruiken;
- er zijn altijd twee deelauto's aanwezig;
- per 5 parkeerplaatsen wordt één laadstation voor een elektrische auto gerealiseerd;
- er is een goed uitvoerbaar, goed leesbaar huishoudelijk reglement aanwezig dat voor bewoners de basis legt voor duurzaam samenleven;
- er is voor bewoners een community-app ontwikkeld om de onderlinge communicatie te versterken;
- Sprenghenparc wordt gerealiseerd volgens de princies van het natuurinclusief bouwen en om de biodiversiteit binnen het plangebied te vergroten zijn verschillende keuzemenu's opgesteld voor de beplanting in het plangebied.
Sprenghenparc kent een parkachtige opzet met veel ruimte en voorzieningen voor de infiltratie van hemelwater binnen het plangebied. Centraal in de wijk wordt een wadi aangelegd, die het hemelwater van het noordelijke deel verzamelt en bovengronds afvoert naar een ondiepe vijver of wadi in het zuidelijke deel van het plangebied. Dit gebied ligt aanzienlijk lager. In de wadi en de vijver kan het hemelwater infiltreren in de bodem. Deze principes zijn in overleg met het waterschap en het Gelders Landschap nader uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan. Daarnaast heeft het groene karakter van de buitenruimte positieve uitwerking op het lokale klimaat en wordt bijvoorbeeld hittestress verminderd.
De parkachtige opzet van Sprenghenparc biedt tevens ruimte aan verschillende groene elementen, zoals moestuinen, een boomgaard en plantsoenen. Op deze manier wordt een positieve bijdrage geleverd aan het in stand houden van de lokale biodiversiteit.
Ten aanzien van de woon- en leefomgeving streeft de provincie naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Eén van deze ontwikkelingen is dat mensen steeds ouder worden, langer zelfstandig wonen en steeds meer energiebewust zijn. Sprenghenparc speelt met name in op deze trend door op circulaire wijze energie neutrale woningen te bouwen. Daarnaast biedt het plan ruimte aan woningen voor vitale ouderen en huurappartementen in de sociale huursector. Doordat Sprenghenparc een groene en parkachtige opzet heeft, biedt het een aantrekkelijk woonmilieu, dat een aanvulling vormt op het aanwezige woonmilieu in Vaassen. Daarnaast betekent de omvorming van het agrarisch gebruik van de grond naar wonen een aanzienlijke verbetering voor de aanwezige flora en fauna in het plangebied en de directe omgeving daarvan.
4.4.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
Voor het plangebied zijn regels opgenomen ten aanzien van het verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouw, uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven, intrekgebieden ter bescherming van grond- en drinkwater, ontwikkelingen in Nationaal landschap en de beschermingszone natte landnatuur.
Toets voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkelingen voorzien niet in de nieuwvestiging of uitbreiding van glastuinbouw of niet-grondgebonden veehouderij bedrijven.
De ontwikkelingen vinden plaats binnen een intrekkingsgebied ter bescherming van grond- en drinkwater. In de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt die het risico op verontreiniging van grond- en drinkwater vergroten ten opzichte van de huidige bestemming. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied grotendeels bestemd als ‘Agrarisch’. De toekomstige bestemming ‘Wonen’ kent geen groter risico op verontreiniging van het grond- en drinkwater dan de huidige.
Het plangebied is onderdeel van het Nationaal landschap Veluwe en ligt in het deelgebied ‘Wiggen Oost-Veluwe’. De kernkwaliteiten van deze gebieden zijn de beleefbaarheid van de gradiënt van Veluwe naar IJssel, kleinschalig mozaïeklandschap met een afwisseling van weide en akkerland, uitlopers van bossen van de Veluwe, bosschages en microreliëf van oost-westgerichte smeltwaterruggen met ertussen beekjes, steilrandjes en bolliggende landbouwgronden. Gezien het groene en parkachtige karakter en de kleinschaligheid van Sprenghenparc en het feit dat een deel van het plangebied al is bebouwd worden de kernkwaliteiten van het deelgebied niet aangetast.
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied ligt in de beschermingszone natte landnatuur. In deze zone zijn geen ruimtelijke of waterhuishoudkundige ontwikkelingen mogelijk, die door hydrologische beïnvloeding via het grondwatersysteem negatief effect hebben op de natte natuurwaarden. In het kader van het bestemmingsplan wordt een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, onder meer met als doelstelling hydrologische beïnvloeding van het grondwatersysteem te voorkomen. Het geohydrologisch onderzoek is in nauw overleg met het waterschap en het Gelders Landschap uitgevoerd.
4.4.3 Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling past in de uitgangspunten van de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening. Met name de omgang met de afvoer/infiltratie van hemelwater is gezien de ligging van het plangebied in een intrekkingsgebied ter bescherming van grond- en drinkwater, Nationaal landschap Veluwe, deelgebied ‘Wiggen Oost-Veluwe’ de beschermingszone natte landnatuur punt van nader onderzoek. In het kader van het bestemmingsplan wordt in overleg met het waterschap een geohydrologisch onderzoek opgesteld.
4.5.1 Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023
Met de Woonagenda 2018 - 2023 (d.d. 11 september 2018) wordt door de Cleantech Regio ingezet op een toekomstbestendige woningvoorraad en woonomgeving. Op deze manier wordt ook met nieuwbouw bijgedragen aan de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek. De regionale koers wordt lokaal vormgegeven, met per gebied verschillende speerpunten. Recht doen aan de variëteit aan kwaliteiten in de regio is dan ook het uitgangspunt voor de regionale Woonagenda.
De Woonagenda bestaat uit vier bouwstenen:
- De drie centrale thema’s voor goed wonen in onze regio;
- Onze gezamenlijke richtinggevende principes voor kwalitatief programmeren;
- Flexibel programmeren met ruimte voor de specifiek lokale opgaven;
- Een uitvoeringsagenda voor onze gezamenlijke activiteiten.
Voor de gemeente Epe geldt het uitgangspunt 'Epe bouwt voort op kwaliteit'. De lokale speerpunten zijn daarbij dat het woningbouwbeleid wordt gekoppeld aan ruimtelijke kwaliteit om daarmee een bijdrage te leveren aan het behouden en versterken van de leefbaarheid en het groene karakter. Focuspunten zijn herstructurering, wonen en zorg en innovatieve concepten voor ouderen. Epe heeft een aantrekkingskracht op gezinnen en vitale senioren. De migratie vanaf buiten is de laatste jaren sterk gegroeid. Dat heeft zich vertaald in een groeiend aantal inwoners en ondanks het groot aantal opgeleverde woningen wordt een druk op de woningmarkt ervaren. De betaalbaarheid en bereikbaarheid van de lokale woningmarkt staat onder druk en die neemt de komende jaren toe. Om dat om te buigen wordt ingezet op het sneller bouwen van meer woningen, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en het zorgen voor de betaalbaarheid van het wonen. De focus ligt daarbij op transformatie, herstructurering, wonen en zorg en innovatieve woonvormen, waarbij ook het klimaat een nadrukkelijk punt is bij locatiekeuze. Dit leidt ertoe dat op de korte termijn extra inzet nodig is in de woningbouwprogrammering. Samen met de corporatie is geconstateerd dat de sociale woningvoorraad de komende 10 jaar tussen de 185 en 270 woningen moet toevoegen.
Naast onze inzet op kwalitatief programmeren is er per gemeente een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma opgesteld op basis van de actuele Primos woningbehoefteprognoses. Daarbij wordt een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van de huishoudensgroei en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen. Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit omdat die aantallen alleen realistisch zijn als het aanbod goed aansluit op de vraag. De bandbreedte voor de gemeente Epe is vastgesteld op 450 - 575 woningen.
4.5.2 Addendum Woonagenda Cleantech Regio
Bij de vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 is afgesproken dat deze wordt
geëvalueerd en herijkt. Dat is ook nodig omdat er een aantal nieuwe thema’s spelen en gemeenten tegen de grenzen van de huidige afspraken aanlopen.
Op basis van de evaluatie is vastgesteld dat een herijking zoals bedoeld in 2018 (een bijstelling op basis van nieuwe woningmarktcijfers) niet voldoende is om recht te doen aan alle veranderingen op het speelveld wonen. Op de korte termijn geeft een pragmatische herijking goede handvatten voor het woonbeleid, maar om voor de langere termijn goed in te kunnen spelen op de veranderende beleidswensen moet een nieuwe Woonagenda ontwikkeld worden. Dat is vooral nodig om invulling te geven aan de hogere groei-ambitie en de wens om een andere positie in te nemen in de landelijke verstedelijkingsopgave. De evaluatie en herijking is vastgelegd in het Addendum Woonagenda Cleantech Regio (d.d. 6 november 2020).
Korte termijn: inzetten op versnelling woningbouw 2020-2022
De huidige Woonagenda biedt (na een herijking) voor de komende paar jaar nog voldoende basis voor de regionale samenwerking. Op basis van de regionale principes voor woningbouwprogrammering uit de Woonagenda 2018 sturen gemeenten op een lokaal woningbouwprogramma dat gericht is op het versterken van de woonkwaliteit. Daarnaast gaan de gemeenten samen aan de slag met de thema’s betaalbaarheid en huisvesting arbeidsmigranten.
Op basis van de Primos woningbehoefteprognose 2020 wordt de nieuwe bandbreedte vastgesteld voor de omvang van de regionale bouwopgave en als richtpunt voor het lokale programma. Vooral bij kleine gemeenten is de prognose niet altijd nauwkeurig en waar nodig corrigeren we die met maatwerkafspraken.
De woningvraag is toegenomen en ligt nu ongeveer 40% hoger dan in 2018 verondersteld was. De inzet is gericht op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en nieuwe bouwplannen voorbereiden als antwoord op de krapte op de woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de extra woningvraag zullen er naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties nodig zijn.
Lange termijn: herpositionering Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave tot 2040
Uit deze evaluatie blijkt dat er bij (bijna) alle gemeenten een wens is om in te zetten op een hogere groei-ambitie ter behoud en versterking van de vitaliteit van de kernen, dorpen en steden. De gestegen woningbehoeftecijfers (+40% t.o.v. Woonagenda 2018) geven een basis voor die extra groei, maar daar bovenop speelt de discussie over een substantiële schaalsprong die hoger is dan die autonome groei. Voor dat laatste zal werk gemaakt moeten worden van de herpositionering van de Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave met een nadrukkelijkere rol voor de regio bij de opvang van landelijke woningbehoefte. Die schaalsprong is geen doel op zich maar moet (samen met onder andere de economische-, infrastructurele- en de duurzaamheidsopgaven) bijdragen aan het versterken van de vitaliteit van de steden, dorpen, kernen en landelijk gebied voor de langere termijn.
Nieuwe uitleglocaties
Om te voorzien in voldoende plancapaciteit en om voldoende tempo in de woningbouw te houden moeten naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties ontwikkeld worden. Een belangrijk deel van de woningbouwplannen waarmee wordt voorzien in de woningbehoefte ligt op inbreidings- en transformatielocaties. Gemeenten spannen zich in om deze te realiseren in lijn met de uitgangspunten voor zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik uit de regionale Woonagenda. Maar dit zijn vaak complexe plannen waardoor de realisatie onzeker is. Ook geven dergelijke locaties niet altijd de mogelijkheid om alle gewenste type woonprojecten te realiseren. Zo is de gemeente Epe op zoek naar locaties voor betaalbare sociale huur. Bij de meeste gemeenten zijn de potentiële inbreidingslocaties (vrijkomende scholen, bedrijven etc.) al meegenomen in het programma en is er beperkte extra capaciteit op de inbreidingslocaties te verwachten. Gemeenten willen op zoek naar nieuwe uitleglocaties om voldoende plancapaciteit beschikbaar te hebben. Zeker in combinatie met een extra groeiambitie voldoet het aanbod op de inbreidingslocaties niet. Alle gemeenten hebben het voornemen om een nieuwe uitleglocatie te (onder)zoeken of zijn al gestart met de voorbereiding hiervan.
De lokale woonopgaven
In de Woonagenda 2018 is een van de uitgangspunten de diversiteit aan woonmilieus en opgaven in de verschillende delen van de regio. Op basis daarvan zijn specifieke lokale speerpunten geformuleerd en wordt gemeenten, onder andere met maatwerkafspraken, de ruimte gegeven om deze op te pakken.
Voor de gemeente Epe gelden hierbij dat de gemeente als plattelandsgemeente tussen twee steden groeit met nieuwe inwoners van buiten de gemeente. Nieuwe mensen brengen nieuwe dynamiek. De wijk Klaarbeek is versneld gerealiseerd en ook andere woningbouwprojecten lopen vlot, er is groot animo voor koopprojecten. Met de lokale Woonagenda is de inzet gericht op gezinnen en senioren, evenals betaalbaar bouwen en een extra stimulans in de sociale huursector. De vitaliteit van de kernen in combinatie met het behoud van het voorzieningenniveau is een belangrijk uitgangspunt.
Het huidige woningbouwprogramma is de basis maar daar bovenop is een plus per kern nodig om voorzieningen in stand te houden. De vergrijzing neemt toe, vooral ook in de kleine kernen. Er zijn nieuwe locaties beschikbaar in Vaasen en Epe om de bovenlokale vraag op te vangen, specifiek gericht op gezinnen met kinderen. Op korte termijn zijn daarvoor al uitbreidingslocaties te realiseren. Voor de kern Epe wordt daarbij gezocht naar extra locaties voor sociale woningbouw. Epe wil graag in gesprek over het voorzien in de bovenlokale vraag. De woningbouw kan versneld worden, maar daarvoor is wel extra capaciteit nodig voor de te doorlopen procedures en onderzoek en mogelijk een aanjager vanuit het provinciehuis en ondersteuning vanuit het Actieplan Wonen.
Herijking
Besloten is om de inzet voor de komende twee jaar te richten op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en het in voorbereiding nemen van nieuwe bouwplannen. Als indicatie van de omvang is voor de gemeente Epe voor de periode tussen 2020 en 2030 een bandbreedte vastgesteld van 1.025 - 1.350 woningen.
4.5.3 Conclusie regionaal beleid
De regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 en de herijking daarvan in het Addendum voorzien voor de gemeente Epe in een forse woningbouwopgave. Deze opgave moet zowel tot stand komen door transformatie en door uitbreiding. Daarbij wordt gezocht naar innovatieve woonconcepten met senioren als belangrijke doelgroep. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de invulling van de regionale woningbouwopgave.
4.6.1 Omgevingsvisie Natuurlijk goed leven
In de Omgevingsvisie 'Natuurlijk goed leven' komt onder andere het volgende aan de orde. De gemeente Epe kent veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn mooie dorpen met hun eigen karakter. De gemeente wil daar zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en er moet veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
Door in de omgevingsvisie doelgericht afwegingen en keuzes te maken wordt de visie een richtinggevend instrument. Met de omgevingsvisie wordt iedereen, die actief is in de leefomgeving, geïnspireerd om ideeën waar te maken die passen in onze gedeelde visie.
Om initiatieven samen voor elkaar te krijgen, is het belangrijk dat de uitnodiging zo open mogelijk is met zo min mogelijk beperkingen. Tegelijkertijd blijft sturing een belangrijk middel. Het is van belang dat ontwikkelingen elkaar versterken en niet beperken. Bovendien is het belangrijk om het eigene van de gemeente te behouden: de identiteit en de kernwaarden waar Epe trots op is.
Waardevolle leefomgeving
De basis voor de omgevingsvisie is de kwaliteit van de leefomgeving. Iets wat in honderden jaren is ontstaan, gegroeid en opgebouwd. Binnen de gemeente Epe is er brede waardering voor de omgeving. Dit is duidelijk uit het participatieproces naar voren gekomen. Het gaat om een breed spectrum aan kwaliteiten: landschappelijk, monumentaal, natuurlijk. De kern zit in drie waarden:
- de rijkdom van natuur met bijbehorende wateren bodemkwaliteit;
- de kwaliteit en grote afwisseling in het landschap;
- de rust, de cultuurhistorie en het dorpse karakter.
Opgaven
Onze gemeente is nooit af. Er zijn altijd behoeftes van de samenleving, actuele trends en nieuwe ontwikkelingen en er zijn op dit moment urgente opgaven. In dit hoofdstuk beschrijven we vanuit ‘De
samenlevingslaag’ de vier opgaven voor onze gemeente. Deze opgaven zijn de uitkomst van enerzijds de analyse van grotere maatschappelijk knelpunten zoals klimaat en biodiversiteit en anderzijds van het participatieproces met inwoners, bestuurders, raadsleden, ambtenaren, ketenpartners en stakeholders. Voor onze gemeente gaat het om de volgende opgaven:
- duurzame toekomst
- gezondheid, zorg en welzijn
- goed wonen
- ondernemen
De vier opgaven zijn niet los van elkaar te zien en hangen op meerdere vlakken samen. Er zijn raakvlakken, maar ook knelpunten. Vooral bij nieuwe ontwikkelingen (energie-installaties, woningbouw, recreatieontwikkeling) zullen we aan integrale oplossingen moeten werken.
Ruimtelijke keuzes Vaassen
De waardevolle leefomgeving is het belangrijkste uitgangspunt. Vanuit trends, ontwikkelingen en de opbrengst van het participatieproces zijn de opgaven beschreven. Per kern is dit vertaald in een aantal ruimtelijke keuzes. Voor Vaassen komen alle opgaven terug. Met name als het om wonen en ondernemen gaat ligt er een grote ambitie. Vaassen wordt gekenmerkt als kasteeldorp (Cannenbuch). Er zijn veel sporen van industrieel water (watermolens en sprengen). Daams’ Molen is karakteristiek. Rond de buitenplaats Oosterhof ontwikkelde zich vanaf de achttiende eeuw een katholieke enclave.
Wonen
Voor Vaassen geldt een stevige bouwopgave voor woningen. In Vaassen wordt op meerdere locaties uitgebreid. Landschap en bestaande natuur zijn inspiratie voor ontwikkeling. Er wordt voor alle doelgroepen gebouwd en er wordt ingezet op nieuwe woontypologieën, bijvoorbeeld: flexibele bouw, innovatieve woonconcepten en woon-zorgbuurten met bijzondere nieuwe woonvormen voor ouderen.
Bij nieuwbouw wordt ook ingezet op groen (bomenstructuur en een groene ondergrond) en blauw (ruimte voor water). Er zijn groene aders naar de bestaande wijken, het verbeteren van biodiversiteit en inspelen op de klimaatopgave worden gekoppeld. De omgeving bepaalt mede de manier waarop invulling wordt gegeven aan de opgave.
Toets voorgenomen ontwikkeling
Sprenghenparc kent een parkachtige opzet met veel ruimte en voorzieningen voor de infiltratie van hemelwater binnen het plangebied. Centraal in de wijk wordt een wadi aangelegd, die het hemelwater van het noordelijke deel verzamelt en bovengronds afvoert naar een ondiepe vijver of wadi in het zuidelijke deel van het plangebied. Dit gebied ligt aanzienlijk lager. In de wadi en de vijver kan het hemelwater infiltreren in de bodem. Deze principes zijn in overleg met het waterschap en het Gelders Landschap nader uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan. Daarnaast heeft het groene karakter van de buitenruimte positieve uitwerking op het lokale klimaat en wordt bijvoorbeeld hittestress verminderd.
De parkachtige opzet van Sprenghenparc biedt tevens ruimte aan verschillende groene elementen, zoals moestuinen, een boomgaard en plantsoenen. Op deze manier wordt een positieve bijdrage geleverd aan het in stand houden van de lokale biodiversiteit.
Eén van de trends en ontwikkelingen is dat mensen steeds ouder worden, langer zelfstandig wonen en steeds meer energiebewust zijn. Sprenghenparc speelt met name in op deze trend door op circulaire wijze energie neutrale woningen te bouwen. Daarnaast biedt het plan ruimte aan woningen voor vitale ouderen en huurappartementen in de sociale huursector. Doordat Sprenghenparc een groene en parkachtige opzet heeft, biedt het een aantrekkelijk woonmilieu, dat een aanvulling vormt op het aanwezige woonmilieu in Vaassen. Daarnaast betekent de omvorming van het agrarisch gebruik van de grond naar wonen een aanzienlijke verbetering voor de aanwezige flora en fauna in het plangebied en de directe omgeving daarvan.
4.6.2 Woonvisie en Woonagenda 2019 - 2023
Met de woonvisie en woonagenda 2019 – 2023 wil de gemeente bijdragen aan een prettig en aantrekkelijk leef- en woonklimaat in de gemeente. De gemeente Epe streeft naar kwalitatief passende woningen, een gezonde woningmarkt, vitale gemeenschappen en duurzaam wonen. De Woonagenda 2019 - 2023 is een uitwerking van de Woonvisie en beschrijft concreet waarop de inzet van de gemeente de komende vier jaar gericht is.
Concreet zet de gemeente Epe in samenwerking met partners en burgers in op de volgende punten:
- geschikte woningen die passen bij de inwoners van de gemeente Epe: hierbij gaat het om toegankelijke woningen en een toegankelijke woonomgeving, vooral voor de groeiende groep senioren;
- de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: hierbij gaat het om het behoud en versterken van de kwaliteit van de woonomgeving. Duurzaamheid en levensloopgeschiktheid zijn hierbij belangrijk;
- een gezonde woningmarkt: in de gemeente Epe zijn maximaal 790 woningen toegevoegd in de periode 2010 - 2019. Het woningbouwprogramma moet aansluiten bij de marktvraag (vraagsturing) in combinatie met aandacht voor de toekomstige huishoudensontwikkeling, de differentiatie van de woningvoorraad en de impact van de woningmarktcrisis;
- de kwaliteit van kernen en gemeenschappen: het voorzieningenniveau in de kernen is van groot belang voor een prettige leefomgeving. De gemeente wil het voorzieningenniveau in de gemeente duurzaam en passend bij de vraag organiseren, ook in de toekomst;
- duurzaam wonen: hierbij gaat het om de energetische kwaliteit van woningen.
Het aantal huishoudens in de gemeente blijft de komende tien jaar groeien. Hoe groot die groei is hangt voor een belangrijk deel af van het migratiesaldo en ligt naar verwachting op 755 woningen in de periode 2018 tot 2027. In de evaluatie en herijking van de regionale woonagenda (Addendum) is als indicatie van de omvang van de woningbouwopgave voor de gemeente Epe voor de periode tussen 2020 en 2030 een bandbreedte vastgesteld van 1.025 - 1.350 woningen. Het zijn vooral gezinnen met kinderen en de vitale senioren die bijdragen aan het positieve migratiesaldo van de gemeente. De kernen Epe en Vaassen trekken daarin veruit het grootste aandeel. Als wordt ingezet op het vergroten van het woningaanbod in marktsegmenten waar deze groepen naar op zoek zijn, biedt dat kansen om de hoge groeivariant waar te maken.
Ten aanzien van sociale huurwoningen heeft de gemeente de ambitie om in de prestatieafspraken met Triada, Habion en Woonzorg Nederland vast te stellen hoe de uitbreiding van de sociale huurvoorraad wordt gerealiseerd. Daarbij wordt uitgegaan van het maximum aantal van 190 woningen. De gemeente Epe streeft voor het woningbouwprogramma van de komende jaren dat minimaal 35% sociale huur wordt gerealiseerd voor nieuwe in- uitbreidingslocaties.
Bij uitbreiding wordt gedacht aan locaties aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding komt in beeld als de volkshuisvestelijke opgave niet door middel van transformatie- en inbreidingslocaties te realiseren is. Daarbij spelen de beschikbaarheid en de geschiktheid van die locaties een rol, evenals de kwalitatieve behoefte. In de gemeente zijn al enige jaren een aantal uitbreidingslocaties in beeld. Het gaat dan om locaties met tenminste de omvang van een buurt met een goede ontsluiting op de bestaande kernen. Daarnaast heeft het de uitdrukkelijke voorkeur specifiek aan de slag te gaan met een innovatief duurzaam zorgconcept gericht op de huursector. Hiermee wordt gedoeld op de realisatie van het SprenghenParc, waarop dit bestemmingsplan betrekking op heeft.
Met de herijking van de regionale woonagenda (zie
paragraaf 4.5.2) is de woningbouwopgave voor de gemeente Epe vergroot tot een maximum van 1.350 woningen tot 2030.
Toets voorgenomen ontwikkeling
Met de ontwikkeling van Sprenghenparc wordt met name ingespeeld op punt 1, 4 en 5. Sprenghenparc voorziet in 36 woningen voor vitale ouderen en daarmee in de doelgroep waar de woonagenda zich op richt. De woningen worden op circulaire wijze energieneutraal woningen gebouwd. Tevens worden 29 appartementen in de sociale huursector gerealiseerd. Daarmee is circa 45% van het woningbouwprogramma bedoeld voor de sociale huursector.
4.6.3 Woningbouwprogrammering prijsklassen koop en huur gemeente Epe - Kaders woningbouwinitiatieven woningbouw
In 2019 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2019 - 2923 vastgesteld. Burgemeester en wethouders hebben in aanvulling daarop besloten welke prijsklassen gehanteerd worden bij de verschillende woningbouwcategorieën (huur en koop). Beiden vormen de basis voor de realisatie van nieuwbouwwoningen in de gemeente Epe. Het koop- en prijsklassenbeleid wordt geactualiseerd en aangegeven op welke wijze bij nieuwbouw daaraan invulling gegeven moet worden.
Met deze actualisatie van het beleid worden de prijsklassen koop en huur gepreciseerd. Daarbij wordt aangesloten bij de Woonagenda 2019 - 2023. In de agenda worden drie typen locaties onderscheiden (transformatie, in- en uitbreiding) en wordt invulling gegeven aan de gewenste woningbouw per type locatie. De aanleiding voor deze actualisatie is de toenemende druk op de woningmarkt als gevolg van een forse stijging van de woningprijzen, waardoor er weinig goedkope en middeldure koopwoningen te koop staan. Die tendens is ook in de gemeente Epe te zien. Dit heeft vooral consequenties voor woningzoekende met een modaal/anderhalf modaal inkomen. Voor deze groep wordt het steeds moeilijker een geschikte woning te vinden. Om ook inwoners met een modaal/anderhalf modaal inkomen in de gemeente Epe te kunnen blijven huisvesten en voor hen nieuwbouwwoningen te realiseren, is het wenselijk daar vanuit het gemeentelijk beleid meer de focus op te leggen.
Bij uitbreiding is het percentage van de te realiseren woningen in de volgende woningbouwcategorieën als volgt:
Ongeacht het aantal woningen:
- Goedkope en/of middeldure koop: tenminste 25%
- Sociale huur: tenminste 35%, waarbij een substantieel deel tot de eerste- en tweede aftoppingsgrens behoort.
- Als om moverende redenen en na overleg met de corporatiesector blijkt dat het percentage sociale huur niet haalbaar is dan wordt het resterende deel van het te realiseren percentage van 35% benut voor goedkope koop.
- Als gekozen wordt voor geheel of gedeeltelijke huur: tenminste 75% middeldure huur van het totale aantal huurwoningen.
- Nieuwbouw is altijd energieneutraal.
Om te bepalen of een woning goedkoop, middelduur of duur worden in het beleid de volgende prijsklassen gehanteerd:
- Goedkope koopwoning: woning met een maximale koopprijs van €230.000,00;
- Middeldure koopwoning: woning met een maximale koopprijs van €310.000,00;
- Dure koopwoning: woning met een koopprijs vanaf €310.000,00;
- Betaalbare huurwoning: woning met een huur tot de liberalisatiegrens (€ 737,14 prijspeil 2020) en is dus de prijsgrens van een sociale huurwoning;
- Middeldure huurwoning: woning met een huur die ligt tussen de liberalisatiegrens en €975,00;
- Dure huurwoning: woning met een huur vanaf € 975,00.
De genoemde prijsklassen zijn geactualiseerd op 1 juli 2021.
Toets voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van 65 woningen. Hiervan dienen 16 woningen te vallen in de goedkope en/of middeldure koop. Het programma voorziet in 14 woningen in deze prijsklasse. Verder dienen 22 sociale huurwoningen gerealiseerd te worden. Het programma voorziet in 29 woningen in deze prijsklasse. De overige grondgebonden woningen (vrijstaand en twee-onder-één kap) vallen in de prijsklasse van de dure koopwoning.
Het programma is niet geheel passend binnen de uitgangspunten van de prijsklassen uit het beleid. Er worden 2 woningen te weinig gerealiseerd in de goedkope en/of middeldure prijsklasse. Daartegenover staat er 7 sociale huurwoningen te veel gebouwd worden. Daarnaast wordt niet voldaan aan de eis om tenminste 75% van het totaal aantal vrije sector huurwoningen te realiseren in de prijsklasse van de middeldure huur. Per saldo wordt er dus een wezenlijk deel (65%) van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de goedkope en/of middeldure prijsklasse (huur en koop).
4.6.4 Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.
5 Milieu- en omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten bodem, verkeer, wegverkeerslawaai, water ecologie en archeologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
5.2.1 Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Epe heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
5.2.2 Onderzoek
Verkennend bodemonderzoek
Om eventuele verontreiniging van de grond en het grondwater ter plaatse van het plangebied aan de Woestijnweg te kunnen vaststellen is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
De bodem ter plaatse van het plangebied voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen. Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is daarmee geschikt voor het beoogde gebruik. Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten het plangebied wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Aanvullend asbestonderzoek
Ter plaatse van het perceel aan het Kouwenaarspad 16 staat een vrijstaande woning met een bijgebouw. Achter deze woning hebben in het verleden diverse schuren gestaan. De schuren zijn in de loop van de tijd gesloopt, maar op basis van historische informatie zijn de voormalige schuren asbestverdacht. Met als doel het vaststellen van het gehalte aan asbest in de bodem is ter plaatse van deze schuren is een aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd. Het rapport van het aanvullende asbestonderzoek is als bijlage 1a opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
In verband met de voormalige aanwezigheid van schuren is de onderzoekslocatie verdacht voor asbest. Hierdoor valt de onderzoekslocatie onder de onderzoeksstrategie verdachte locatie (bovengrond) met diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld conform de NEN 5707.
Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodem van maaiveld tot circa 0,5 m-mv uit matig fijn, matig siltig en zwak humeus zand bestaat. Daaronder tot 2,0 m-mv bestaat de bodem uit matig fijn tot matig grof, matig siltig, zwak grindig zand. Zintuigelijk zijn er in de bodem sporen baksteen en beton waargenomen.
Uit de analyseresultaten komen de volgende punten naar voren:
- in mengmonsters Asbest-1 (bovengrond; zwak siltig zand) en Asbest-2 (bovengrond met bijmengingsporen beton en baksteen (zand)) is geen asbest aangetroffen;
- in mengmonster Asbest-3 (bovengrond; matig siltig, zwak humeus zand) is een asbestgehalte van 25 mg/kg d.s. gemeten. Dit gehalte is te relateren aan het aangetroffen asbestdeeltje (cement, vlakke plaat (hechtgebonden)), door het laboratorium, in de zeeffractie 8-20 mm. In de overige zeeffracties is geen asbest aangetoond. Het gehalte van 25 mg/kg d.s. is lager dan het criterium voor een nader asbestonderzoek (50 mg/kg d.s.).
Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Bedrijven en milieuzonering
5.3.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Daarnaast worden gemengde gebieden onderscheiden. In de gebieden komen diverse functies naast elkaar voor, zoals 'wonen', 'bedrijven' en/of centrumfuncties als 'detailhandel' en 'horeca'. Vanwege deze menging van functies wordt enige mate van hinder acceptabel geacht. Indien sprake is van een gemengd gebied, dan kunnen de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk of rustig buitengebied met één stap verkleind worden. Een richtafstand van bijvoorbeeld 30 meter wordt dan verkleind tot 10 meter.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
5.3.2 Onderzoek
Gebiedstype
Het plangebied en omgeving bestaat uit voornamelijk verschillende woonwijken met daarbij behorende verkeers- en groenstructuren. Met uitzondering van enkele maatschappelijke voorzieningen bestaan deze woonwijken vooral uit woningen. In het aangrenzende buitengebied komen geen agrarische bedrijven voor. Zowel de woonwijken als het buitengebied zijn aan te merken als een rustige woonwijk en een rustig buitengebied.
Aanwezige bedrijven
Aan het Kouwenaarspad 30 is een maatschappelijke voorziening gevestigd. Dit gebouw wordt gebruikt als buurthuis voor de naastgelegen woonwijk Berkenoord II. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een buurthuis een richtafstand van 30 meter. De afstand van de grens van het gebied dat het gebruik als buurthuis toestaat (het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' uit het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West' tot de grens van het bouwvlak van de meest nabij gelegen nieuwe woning bedraagt 54 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter uit de VNG-publicatie.
Aan de Seringenhof 2 is een maatschappelijke voorziening gevestigd. Het gebouw is in gebruik als kerk. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een kerk een richtafstand van 30 meter. De afstand van de grens van het gebied dat het gebruik als buurthuis toestaat (het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' uit het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West' tot de grens van het bouwvlak van de meest nabij gelegen nieuwe woning bedraagt 75 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter uit de VNG-publicatie.
Het Kouwenaarspad 24 is bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Op het perceel is een woning met bijgebouw aanwezig, beide voorzien van een bouwvlak dat strak om de aanwezige bebouwing is gelegd. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1.500 m². Ter plaatse worden op dit moment geen agrarische bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Gezien de beperkte omvang van het perceel en de aanwezige bebouwing en de ligging direct naast bestaande woningen is het perceel moeilijk geschikt te maken voor de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten. De bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' vormt dan ook geen belemmering voor de bouw van de woningen in het Sprenghenparc.
5.3.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4.1.1 Onderzoek
Om te kunnen bepalen of de voorgenomen ontwikkelingen niet leiden tot een te grote toename van het verkeer op de omliggende ontsluitingswegen is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Het rapport van het verkeersonderzoek is als bijlage 2 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
In het verkeersonderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
- Hoe druk is het op de Woestijnweg?
- Hoe hard wordt er gereden op de Woestijnweg en het Kouwenaarspad?
- Hoe ziet de verkeerssituatie eruit na realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen?
Op basis van de tellingen op de Woestijnweg en het Kouwenaarspad en berekening van de verkeersgeneratie als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen wordt geconcludeerd dat de toekomstige verkeersintensiteiten passen bij de functie van de Woestijnweg en het Kouwenaarspad als erftoegangsweg.
5.4.1.2 Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4.2.1 Beoordelingskader
De gemeente Epe heeft parkeerbeleid vastgesteld dat is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren' en de Nota parkeernormen 2018, die onderdeel is van het parapluplan. De Nota parkeernormen 2018 is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. In het bestemmingsplan is het plangebied gedeeltelijk aangeduid als 'overige zone - parkeernormen rest bebouwde kom' en gedeeltelijk als 'overige zone - parkeernormen rest buitengebied'.
5.4.2.2 Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 65 woningen mogelijk. Het plangebied wordt hierdoor in de toekomst onderdeel van de bebouwde kom van Vaassen. Om die reden wordt het aantal benodigde parkeerplaatsen bepaald aan de hand van de parkeernorm die geldt voor het gebied 'overige zone - parkeernormen rest bebouwde kom' uit de Nota parkeernormen 2018. Conform de Nota geldt per woningtype een parkeernorm, die varieert van 1,4 parkeerplaats per appartement tot 2,3 parkeerplaats per vrijstaande woning. Als een oprit bij een woning gebruikt kan worden als parkeerplaats, dan geldt deze als 0,8 parkeerplaats. In onderstaande tabel is de parkeerbalans voor het Sprenghenparc uitgewerkt.
Woningtype | Aantal woningen | Parkeernorm (pp/woning) | Aantal parkeerplaatsen | Woningen met eigen oprit
(= -0,8 pp/woning) | Totaal aantal parkeerplaatsen in openbaar gebied |
Appartementen | 29 | 1,4 | 40,6 | | |
Rijwoningen | 14 | 2 | 28 | | |
Twee-onder-één kap woningen | 16 | 2,2 | 35,2 | -12,8 | |
Vrijstaande woningen | 6 | 2,3 | 13,8 | -4,8 | |
Totaal | | | 117,6 | -17,6 | 100 |
Parkeerbalans
Het aantal te realiseren parkeerplaatsen in het openbaar gebied bedraagt 100. In het stedenbouwkundig plan is hierin voorzien. Daarnaast worden het Kouwenaarspad 7 parkeerplaatsen aangelegd. Deze parkeerplaatsen staan mede ten dienste van het verlagen van de parkeerdruk in de omgeving.
5.4.2.3 Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4.3 Conclusie verkeer en parkeren
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5.1 Beoordelingskader
Met de nieuwbouw van de woningen worden er geluidsgevoelige functies toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. De voor het plangebied relevante wegen liggen in binnenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
- één of twee rijstroken: 200 meter;
- drie of meer rijstroken: 350 meter.
Voor wegen waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt kennen geen geluidszones. De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
5.5.2 Onderzoek
Voor alle relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 km/h. Deze wegen kennen dus geen geluidszones en is een akoestisch onderzoek als gevolg van het wegverkeer niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan voorziet echter in de bouw van 65 woningen. Als gevolg van de bouw van deze woningen neemt de verkeersbelasting op de omliggende wegen toe, zoals beschreven in verkeersonderzoek (zie
paragraaf 5.4.1.1). In het kader van een goed woon- en leefklimaat is onderzocht of de extra verkeersbelasting als gevolg van de nieuwe woningen leidt tot een verhoging van de geluidsbelasting op de gevels van de bestaande woningen in de omgeving en is onderzocht of deze verkeersbelasting leidt tot een aanvaardbare geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen. Het rapport van het akoestisch onderzoek is als bijlage 3 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Zoneplichtige wegen
Het plangebied ligt niet binnen een zone van een als zodanig in de Wet geluidhinder aangewezen weg. Toetsing behoeft derhalve niet plaats te vinden. Realisatie van de voorgenomen ontwikkeling wordt hierdoor niet beperkt.
Niet-zone plichtige wegen
De gecumuleerde geluidbelasting afkomstig van alle niet-gezoneerde wegen gezamenlijk bedraagt op de binnen het plangebied geprojecteerde bebouwing, gebruik makend van de aftrek van 5 dB als gevolg van de stiller worden de voertuigen, maximaal 47 dB. Zonder correctie voor het stiller worden van de voertuigen in de toekomst, is sprake van een maximaal optredende geluidbelasting van 52 dB. Uitgaande van een minimale geluidwering van de schilconstructie van 20 dB overeenkomstig het Bouwbesluit, kan zonder het treffen van aanvullende voorzieningen worden voldaan aan de benodigde binnengrenswaarde van 35 dB.
Verkeer aantrekkende werking
Zowel in de huidige als de nieuwe situatie is sprake van een ‘redelijke’ milieukwaliteit. Hierdoor blijft ook na de realisatie van de geprojecteerde nieuwbouw een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen geborgd. Temeer als men ervan uitgaat dat het wegverkeer in de toekomst stiller zal worden. Voor een binnenstedelijk gebied wordt rekening gehouden met een geluidreductie van 5 dB in 2031. In dat geval is er sprake van een optredende geluidbelasting die onder de 50 dB ligt en dus van een ‘goede’ milieukwaliteit.
5.5.3 Conclusie
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie gemeente Epe
Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Epe. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Epe aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s dient te worden omgegaan.
Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
Uitgangspunt onderzoek
De nieuwbouw van woningen dient afgewogen te worden in het kader van de externe veiligheid. Met de realisatie van het Sprenghenparc worden nieuwe kwetsbare objecten (65 woningen, conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) toegevoegd aan de bebouwde omgeving. In het bestemmingsplan dat deze nieuwe kwetsbare objecten mogelijk maakt dient te worden afgewogen risicovolle activiteiten in de omgeving een gevaar vormen voor deze objecten.
5.6.2 Risicovolle objecten
Op onderstaande afbeelding zijn de risicovolle objecten in Vaassen en omgeving aangegeven.
Uitsnede van de risicokaart van Vaassen, met rood omcirkeld het plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
5.6.2.1 Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor.
5.6.2.2 Transportroutes gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied komen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen voor.
5.6.2.3 Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied komen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen voor.
5.6.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.7.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
5.7.2 Onderzoek
De voornomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van 65 woningen met twee ontsluitingswegen. Deze ontwikkeling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
5.7.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.8.1 Watertoets
Het doel van de watertoets is om in een vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 9 december 2019 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het Waterschap Vallei en Veluwe een wateradvies uitgebracht. Op basis van de ingevoerde gegevens concludeert het Waterschap dat er sprake is van een waterbelang bij de voorgenomen ontwikkeling. De samenvatting van de watertoets is als bijlage 4 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
5.8.2 Waterparagraaf
In overleg met de gemeente Epe en het Waterschap Vallei en Veluwe is een waterhuishoudkundig plan opgesteld, waarin is beschreven op welke wijze wordt omgegaan met de afvoer van hemelwater en vuilwater. In het waterhuishoudkundig plan is aangetoond dat het stedenbouwkundig plan kan worden gerealiseerd en dat alle woningen kunnen worden aangesloten op het vuilwaterriool van de gemeente Epe. Daarnaast is berekend dat binnen het plangebied 60 mm hemelwater kan worden opgevangen, zonder dat overlast ontstaat binnen het plangebied of daarbuiten. Mocht meer neerslag dan 60 mm vallen, dan zal dit afvloeien richting de retentievijver in het zuidelijke deel van het plangebied. Vanuit deze retentievijver zal het hemelwater vertraagd overlopen richting de c-watergang en de Egelbeek die ten zuiden van het plangebied liggen. Het waterhuishoudkundig plan is als bijlage 5 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
5.8.3 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.9.1 Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
5.9.2 Onderzoek
Om de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in en direct rondom het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien van beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Het ecologisch onderzoek is als bijlage 6 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Beschermde gebieden
Natura 2000
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied heeft – afgezien van stikstofdepositie – geen negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Voor zowel de aanlegfase (sloop huidige bebouwing en ontwikkelen seniorenwoningen) als de gebruiksfase geldt dat sprake kan zijn van een toename aan stikstofemissie. Gelet op de ligging van het onderzoeksgebied op relatief korte afstand van het Natura 2000-gebied Veluwe, kan een toename aan stikstofdepositie op daarvoor gevoelige habitats in het Natura 20000-gebied Veluwe of andere Natura 2000-gebieden niet op voorhand worden uitgesloten.
AERIUS-berekening
Om de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen is voor de aanlegfase en de gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage van de AERIUS-berekening is als bijlage 7 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
De aanlegfase wordt in AERIUS per 12 aaneengesloten maanden met de hoogste depositie berekent. Als rekenjaar wordt het jaar genomen waarin de meeste bouw maanden vallen, in dit geval 2023. Voor de werk-zaamheden is uitgegaan dat alle werkzaamheden over twee jaar evenredig plaatsvinden. De aanlegfase genereert geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden. Voor de aanlegfase is tevens een verschilberekening uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat er sprake is van een afname van 0,04 mol N/ha/jr in Natura 2000-gebieden.
Het toekomstig gebruik genereert geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden.
Voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot stikstofdepositie is geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.
Natuurnetwerk Nederland
Het onderzoeksgebied ligt niet binnen de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het aangrenzende gebied rond de Egelbeek (natuurgebied De Korte Broek van het Geldersch Landschap) maakt wel onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk. De Omgevingsverordening van de provincie Gelderland kent echter geen bepalingen over externe werking ten aanzien van GNN. Nadere toetsing in het kader van de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland is derhalve niet aan de orde.
Houtopstanden
Het projectgebied bevindt zich binnen de bebouwde kom. Daarmee is het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming niet van toepassing op het plangebied.
Beschermde soorten
Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied verschillende beschermde soorten aanwezig kunnen zijn. Voor enkele soorten geldt dat ze zijn vrijgesteld op grond van de Wet natuurbescherming en voor de meeste vogelsoorten geldt dat hun nest niet jaarrond is beschermd. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is voor deze soorten niet noodzakelijk. Ten aanzien van de broedvogels geldt dat verstoring of aantasting van in gebruik zijnde nesten tijdens het broedseizoen (globaal half maart tot begin augustus) wel voorkomen moet worden.
Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende soorten die niet zijn vrijgesteld of vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is zijn:
- Steenmarter
- Bunzing
- Hermelijn
- Wezel
- Huismus
- Vleermuizen
Naar deze soort(groep)en dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Indien één van deze soorten daadwerkelijk in het onderzoeksgebied aanwezig is, dan is mogelijk een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Zorgplicht
De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: 'De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.'
5.9.3 Aanvullend onderzoek voorkomen beschermde diersoorten
Naar aanleiding van het verkennend ecologisch onderzoek is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde diersoorten in het plangebied. Het aanvullende onderzoek is als bijlage 8 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Kleine marterachtigen
Er zijn geen exemplaren of sporen van kleine marterachtigen (wezel, bunzing en hermelijn) waargenomen in het projectgebied. De aanwezigheid van de wezel, hermelijn en bunzing in het projectgebied is uitgesloten. Van een negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op deze soorten is derhalve geen sprake.
Steenmarter
De aanwezigheid van steenmarter is vastgelegd met een wildcamera. In de tennishal zijn keutels en prooiresten aangetroffen. Er zijn geen rust- of nestplaatsen in het projectgebied aanwezig. De hal wordt gebruikt als foerageergebied, maar van een functie als essentieel foerageergebied is geen sprake. Gelet op het ontbreken van rust- en/of verblijfplaatsen en een functie als essentieel foerageergebied is er geen sprake van een significant negatief effect op steenmarter. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming is voor de steenmarter niet benodigd indien de zorgplicht bij het uitvoeren van de werkzaamheden in acht wordt genomen.
Huismussen
Er zijn geen exemplaren of sporen van huismus waargenomen in het projectgebied. De aanwezigheid van de huismus in het projectgebied is uitgesloten. Van een negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op deze soort is derhalve geen sprake.
Vleermuizen
Tijdens het vleermuisonderzoek zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en tweekleurige vleermuis in het onderzoeksgebied waargenomen. Er zijn geen verblijfplaatsen in het projectgebied aanwezig. Er is geen sprake van een vliegroute voor vleermuizen in het projectgebied. Het projectgebied wordt als foerageergebied gebruikt door gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en tweekleurige vleermuis, maar voor geen van deze soorten is sprake van een functie als essentieel foerageergebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen negatief effect op vleermuizen.
Overige waarnemingen: das en vos
Das en vos foerageren incidenteel in het projectgebied, maar van een functie als essentieel foerageergebied is geen sprake. Er zijn geen rust- of nestplaatsen en verbindingsroutes van deze soorten aanwezig in het projectgebied of invloedsfeer van de werkzaamheden. Van een negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op das en/of vos is derhalve geen sprake.
De voorgenomen ontwikkeling en geplande werkzaamheden resulteren niet in overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming voor beschermde soorten. Een ontheffing is derhalve niet benodigd.
5.9.4 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.10 Archeologie en cultuurhistorie
5.10.1.1 Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2021 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
5.10.1.2 Onderzoek
Om de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied inzichtelijk te maken is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is als bijlage 9 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor alle archeologische perioden. Er kunnen archeologische resten verwacht worden in de vorm van verspreide begraving, (periodieke) bewoning en landgebruik. Archeologische resten kunnen bestaan uit nederzettingsresten en voor de betreffende periode kenmerkend vondstmateriaal, zoals aardewerk, bouwkeramiek en glas.
Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat de bodems in het plangebied bestaan uit een bouwvoor op geel zand, veelal met in het algemeen een dunne verwerkte tussenlaag. Er is sprake van smeltwaterafzettingen. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen relevante archeologische indicatoren en/of vondsten waargenomen.
5.10.1.3 Conclusie archeologie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.10.2.1 Beoordelingskader
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
De gemeente Epe heeft een bijzonder rijk verleden en wil zich dan ook inzetten om de cultuurhistorische waarden te behouden en waar mogelijk te benutten. Om hier inhoud en vorm aan te geven heeft de gemeente een cultuurhistorisch beleidskader met een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het kader is vastgelegd in het rapport 'Epe, historisch centrum van de Veluwe (2010-2015)'.
5.10.2.2 Onderzoek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. De in het plangebied aanwezige bebouwing is niet aangewezen als een rijks- of gemeentelijk monument. In de directe omgeving van het plangebied komen geen aangewezen rijks- of gemeentelijke monumenten voor. De in het plangebied aanwezige bebouwing heeft geen bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde, die behouden dient te worden. Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur.
5.10.2.3 Conclusie cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.10.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.11 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten
De milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
6 Besluit Milieueffectrapportage
6.1 Inleiding
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen ‘Buitengebied Epe’ en 'Vaassen Zuid en West'. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing.
6.2 Beoordelingskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit m.e.r. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij.
6.3 Procedure
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden:
- de initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
- het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- de initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
6.4 Aanmeldnotitie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een Aanmeldnotitie Besluit m.e.r. opgesteld. In de Aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Op basis hiervan is in de Aanmeldnotitie geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Om die reden wordt volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
6.5 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
BeoordelingDe concrete omstandigheden in dit geval betreft het slopen van een gebouw dat in gebruik was als tennishal, de sloop van een vrijstaande woning met een bijgebouw op het perceel aan het Kouwenaarspad 16 en de bouw van 65 woningen met bijhorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en is in het structuurplan van de gemeente Epe aangeduid als toekomstig woongebied en in de nog vast te stellen Omgevingsvisie als bestaand dorpsgebied van Vaassen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2,75 hectare en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. De voorgenomen ontwikkeling maakt 65 woningen mogelijk en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Omdat de ontwikkeling niet voorziet in bedrijfsmatige activiteiten wordt de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² niet overschreden.
Het project is kleinschalig van karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en de locatie ligt niet in of bij beschermde natuurgebieden. Doordat in het stedenbouwkundig plan een houtwal is opgenomen en eisen worden gesteld aan de te plaatsen lichtmasten (zoveel mogelijk naar beneden gericht en een beperkte brandduur) wordt de lichtuitstraling op het Natura2000-gebied ten zuiden van het plangebied zodanig beperkt dat er dat er geen sprake is van nadelige effecten op dit gebied. Ten aanzien van de overige relevante milieu- en omgevingsaspecten is er als gevolg van het project geen sprake van nadelige effecten op de leefomgeving. Om deze redenen kan worden volstaan met deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.
6.6 Conclusie
Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
7 Toelichting op de regels
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Vaassen Sprenghenparc' worden de huidige bestemmingen gewijzigd, zodat de bouw van 65 woningen met de daarbijbehorende wegen, parkeer-, en groen- en watervoorzieningen mogelijk worden gemaakt . Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
7.2 Opzet van de regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
- artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
7.2.2 Bestemmingsregels
hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Gebruiksregels: welke vormen van gebruik zijn toegestaan en welke niet;
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
In
paragraaf 7.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- artikel 6 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
- artikel 7 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.
- artikel 8 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. Tevens is in dit artikel een regeling opgenomen ten aanzien van het gebruik van een woning ten behoeve van een bed and breakfast;
- artikel 9 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
- artikel 10 Algemene procedureregels: bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in de algemene procedureregels een procedure voorgeschreven;
- artikel 11 Overige regels: in de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in het artikel overige regels aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
In
hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In
artikel 12 Overgangsrecht is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 13 Slotregels geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
7.3 Nadere toelichting op de bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen '
Groen', '
Verkeer' en '
Wonen' opgenomen. De regels voor deze bestemmingen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West'. De bestemming '
Groen' is opgenomen ten behoeve van het groen voor het parkachtige karakter van Sprenghenparc. Binnen deze bestemming kunnen groen-, speel-, parkeer- en water en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd. Deze bestemming biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen deze bestemming is een aanduiding opgenomen ten behoeve van het aanleggen van een houtsingel om uitstraling (licht en geluid) vanuit het plangebied op het ten zuiden van het plangebied gelegen Natura2000-gebied. De bestemming '
Verkeer' is opgenomen ten behoeve van de aanleg van ontsluitingswegen in het plangebied. Op de verbeelding is binnen de bestemmingen '
Groen' en '
Verkeer' een aanduiding opgenomen in het zuidelijke deel van het plan gebied. In de regels van de bestemmingen is opgenomen dat voor het plaatsen van lichtmasten in deze zone geldt dat deze geen lichtuitstraling mogen hebben op gebieden buiten het plangebied en dat deze in de nachtelijke uren maximaal 1 uur mogen branden.
De bestemming '
Wonen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van de woningen, uitsluitend binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Om de bouwmogelijkheden van vergunningsvrije bouwwerken zoveel mogelijk te beperken zijn de bestemmingsvlakken voor '
Wonen' in omvang beperkt. Daarnaast is, om het groene en open karakter van het Sprenghenparc te waarborgen, de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde beperkt tot één meter.
8 Financiële uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
8.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken initiatiefnemer. Met hem zijn hierover bindende afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
9.2 Participatie
De initiatiefnemer heeft een website waarop alle relevante informatie voor omwonenden te vinden is. Op deze website staat onder meer informatie over het woonconcept, een overzicht van de te nemen stappen om tot realisatie te komen en worden vragen van omwonenden beantwoord.
In de voorbereiding van het opstellen van het stedenbouwkundig plan is een aantal keer overleg gevoerd met omwonenden. Op 14 mei 2020 heeft de initiatiefnemer een webinar georganiseerd om de eerste plannen voor te leggen aan omwonenden. Naar aanleiding van deze digitale bijeenkomst konden de deelnemers vragen stellen. Deze vragen zijn verzameld en beantwoord. Tijdens een tweede bewonersbijeenkomst op 18 juni 2020 zijn de vragen besproken en zijn nieuwe vragen beantwoord. Naar aanleiding van deze bijeenkomst zijn tevens een aantal individuele gesprekken met naaste omwonenden gevoerd. De bijeenkomsten en gesprekken hebben geleid tot beperkte aanpassing van het stedenbouwkundig plan.
9.3 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 februari gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de bovengenoemde periode zijn 28 zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ingediend. Alle zienswijzen zijn beoordeeld en voorzien van een reactie in de Zienswijzennota ontwerpbestemmingsplan Sprenghenparc Vaassen. Deze zienswijzennota (anonieme versie) is als bijlage 13 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting bij dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is mede op basis van de zienswijzen gewijzigd vastgesteld.