1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om 7 appartementen te realiseren in de thans leegstaande kantoorverdiepingen van het voormalige RABO-bankgebouw aan de Dorpsstraat 60 te Vaassen. Hiervoor zal het pand moeten worden verbouwd en vergroot op zowel de begane grond als de verdiepingen.
Tevens wordt gezocht naar een nieuwe invulling voor de plint. Vooralsnog is een beoogde functie nog niet bekend. Deze ontwikkeling zal te zijner tijd worden ingevuld. Een eventuele functiewijziging voor de begane grond maakt geen onderdeel uit van voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
De gehele ontwikkeling wordt gefaseerd uitgevoerd. Voorliggend initiatief betreft fase 1: de realisatie van een vijftal appartementen op de verdieping, een uitbouw op de verdieping en het wijzigen van de voorgevel en de kap. Navolgende afbeelding geeft het initiatief duidelijk weer. Fase 2/3 betreft de realisatie van 2 appartementen en een uitbouw aan de achterzijde van het gebouw. Voorliggende ruimtelijke onderbouw heeft enkel betrekking op de in fase 1 beoogde ontwikkeling. Voor fase 2/3 zal te zijner tijd opnieuw een ruimtelijke onderbouwing worden opgesteld.
Binnen het vigerend bestemmingsplan ‘Centrum Vaassen’ heeft het pand de bestemming ‘Detailhandel’ en de functieaanduiding 'kantoor'. Wonen op de verdiepingen is enkel toegestaan in het geval van reeds bestaande woningen, hiervan is binnen het plangebied geen sprake. Het bestemmingsplan biedt geen bruikbare afwijkingsmogelijkheden voor de realisatie van woningen op de verdieping.
Om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwen van de appartementen zal van het vigerend bestemmingsplan 'Centrum Vaassen' moeten worden afgeweken. Middels een principeverzoek en voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt gevraagd aan de gemeente Epe om medewerking te verlenen aan het realiseren van 5 appartementen ter plaatse van de voormalige kantoorverdieping van de RABO-bank.
De vergunningsaanvraag is enkel mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een dergelijke vergunning kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de (toekomstige) beleidskaders, milieuaspecten en de financiën.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggende ruimtelijke onderbouwing is gelegen aan de Dorpsstraat 60 in de kern Vaassen. De Dorpsstraat is de winkelstraat van het dorp en heeft een historisch karakter. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het centrale plein met daarop de Dorpskerk. Aan de westzijde, aan de achterkant bezien vanuit de Dorpsstraat, is een privé parkeerterrein dat behoort bij de bebouwing in het plangebied. Dit terrein voorziet in de parkeerbehoefte van de huidige kantoorverdieping en voorziet tevens in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde ontwikkeling.
Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering)
1.3 Geldend planologisch regime
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Centrum Vaassen', vastgesteld op 4 april 2013. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Detailhandel' (voorzien van een bouwvlak), evenals de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en de functieaanduiding 'kantoor'. Tevens ligt het plangebied binnen de 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Centrum Vaassen' (plangebied in rode kader)
Binnen de bestemming 'Detailhandel' is wonen op de verdiepingen toegestaan. Dit beperkt zich echter tot het aantal reeds bestaande woningen. Het toevoegen van meerdere woningen, zoals binnen de beoogde ontwikkeling, is in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Omdat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kent, en een buitenplanse afwijking evenmin tot de mogelijkheden behoort is medewerking slechts mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Het huidige plangebied wordt gekenmerkt door het voormalige RABO-bank gebouw. De begane grond fungeert als entree en openbaar bankgebouw, op de verdieping waren kantoren van diezelfde bank gevestigd. Momenteel staat de verdieping leeg. De kantoorverdieping loopt door boven de Dorpsstraat 62. De oude kantoorverdieping van de RABO-bank staat hier tevens leeg. Op de begane grond zijn een schoenenwinkel en een buitenschoolse opvang gevestigd. De bestaande bebouwing leent zich niet voor de voorgestelde appartementen.
Aan de achter- en rechterzijde van het terrein (bezien vanaf de Dorpsstraat) is een privé parkeerterrein. Deze behoort bij de functies in het RABO-bankgebouw.
Het plangebied ligt in het centrum van de kern Vaassen, naast de dorpskerk. De Dorpsstraat is de winkelstraat van Vaassen. Nabij het plangebied zijn verschillende type winkels en horeca gevestigd. Aan de overzijde van het plangebied zijn recentelijk appartementen en winkelpanden gebouwd. Deze sluiten aan op het historische karakter van de kern.
Navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied.
Voorzijde bestaand gebouw met zicht op dorpskerk (bron: schetsboek SDAA, 30 juni 2016)
Achterzijde bestaand gebouw met kinderopvang (bron: schetsboek SDAA, 30 juni 2016)
Zicht op doorlopende kantoorverdieping boven de Dorpsstraat 60 en 62 (bron: schetsboek SDAA, 30 juni 2016)

Huidige situatie plangebied, dorpsstraat 60 en 62 (bron: SDAA bestaand/nieuw, 31 mei 2017)
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om op de thans leegstaande kantoorverdieping van de RABO-bank, in de kern Vaassen, een vijftal appartementen te realiseren (fase 1). Om dit te realiseren zal het bestaande pand worden verbouwd op zowel de begane grond als de verdieping. De gevel wordt daarbij aangepast en er wordt een kap toegevoegd. De beoogde ontwikkeling is onderdeel van een gefaseerd plan waarbij (fase 2/3) tevens de begane grond zal worden uitgebreid en er een zesde en zevende appartementen worden toegevoegd op de verdieping. Voorliggend initiatief gaat slechts in op fase 1. De navolgende afbeelding toont de plattegrond van de beoogde indeling.
Plattegrond indeling appartementen 1e verdieping (bron: 17 februari 2018, SDAA)
Voorgevel vanaf Dorpsstraat
De beoogde ontwikkeling van appartementen zal net als de huidige kantoorverdieping boven de Dorpsstraat 60 en 62 liggen. De appartementen aan de voorgevel (2, 3 en 5) hebben een groter oppervlakte met twee slaapkamers. De overige appartementen (1 en 4) hebben een kleiner oppervlakte met één slaapkamer. Alle appartementen zijn bereikbaar via een ingang aan de achterzijde van het gebouw onder appartement 1. Tevens voorziet het plan in parkeerplaatsen ten behoeve van de appartementen,
toelichting paragraaf 4.9 gaat nader in op de parkeer- en verkeerssituatie. De parkeerplaatsen liggen net als de entree aan de achterzijde van het perceel.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Geen van de 13 nationale belangen is van invloed op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen.
Onderhavig plan betreft de realisatie van 5 appartementen en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Voorts maken de gronden waarop de ontwikkeling wordt gerealiseerd al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Daarmee is de ligging van het plangebied binnen het centrum van Vaassen geschikt om de betreffende appartementen te realiseren.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. Het Actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2016) is vastgesteld op 1 maart 2017.
De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. In deze visie geeft de provincie Gelderland aan waar en wat de provinciale belangen zijn. In de Verordening worden hier specifieke regels aan gehangen.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt onder het gebied "Stedendriehoek". Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. Het meest relevante speerpunt voor onderhavige ontwikkeling is "Leefomgeving met kwaliteit versterken". Hieronder wordt het volgende verstaan:
- afstemmen van wonen, werken en voorzieningen;
- landschappen en cultuurhistorische identiteit beter ontsluiten en beleven;
- kwaliteit van de leefbaarheid vasthouden.
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. De reeds leegstaande kantoorverdieping doet afbreuk aan het straatbeeld. Appartementen zorgen voor een positieve impuls voor de leefbaarheid in het centrum. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 1 maart 2017. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
Planspecifiek
In artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening wordt gesteld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
De regio Stedendriehoek geeft aan dat zij de prognoses niet wil hanteren als een dwingend kader waarbinnen de ontwikkeling van de woningvoorraad plaatsvindt volgens een strakke planningslijst voor de harde plancapaciteit. Gezien de onzekerheid van prognoses is het van belang om voor een kortere periode te programmeren, waarbij de planning makkelijk aanpasbaar dient te zijn op actuele ontwikkelingen in de vraag. Dit vraagt om voortdurende monitoring van de ontwikkeling van de vraag en de woningvoorraad. In
toelichting paragraaf 3.3.1 wordt nader ingegaan op woningbouwagenda van de gemeente Epe.
3.3.1 Woonvisie gemeente Epe 2013
Op 15 oktober 2013 heeft de gemeente Epe de Woonvisie 2013 vastgesteld. Met de woonvisie wil de gemeente bijdragen aan een prettig en aantrekkelijk leef- en woonklimaat. In de woonvisie spreekt de gemeente ook de ambities uit voor de bestaande woningvoorraad. In Vaassen is in 2011 - 2020 sprake van ontgroening terwij in de kernen Epe en Ernst het aantal jonge huishoudens stijgt tot 2020. Vanaf 2030 neemt het aantal huishoudens in de hele gemeente af. Met het oog op de groeiende groep senioren is levensloop geschiktheid een belangrijk thema voor de woningvoorraad. Een van de prioriteiten is de opwaardering van de kernen Epe en Vaassen.
Op basis van de woonwensen in combinatie met de demografische ontwikkelingen in de gemeente Epe blijkt de volgende behoefte:
- Er is behoefte aan meer huurappartementen en (huur) seniorenwoningen in vergelijking met het huidige woningaanbod. Het gaat hier om huurwoningen in alle prijsklassen.
- Het huidige aanbod van koopappartementen sluit voldoende aan bij de behoefte.
- Er is minder behoefte aan huur- en koopeengezinswoningen dan het huidige aanbod (afgezien van een kleine groep starters).
PlanspecifiekDe beoogde ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van 5 appartementen in het centrum van de kern Vaassen. De appartementen komen ter plaatse van de reeds leegstaande kantoorverdieping van de RABO-bank. De toevoeging van appartementen sluit aan op de behoefte aan kleinschalige seniorenwoningen.
In navolging op de Woonvisie 2013 heeft de gemeente een Woonagenda 2016-2020 opgesteld om het beleid te concretiseren. De beoogde ontwikkeling van appartementen past binnen deze herziening.
toelichting paragraaf 3.3.2 gaat hier nader op in.
3.3.2 Woonagenda 2016-2020
Op 15 oktober 2013 heeft de gemeente Epe haar Woonvisie 2013 vastgesteld. In navolging op deze woonvisie is in september 2016 de Woonagenda 2016-2020 vastgesteld. In de woonagenda worden een aantal punten uit de Woonvisie geconcretiseerd en geactualiseerd.
De gemeente Epe wil openingen creëren op de woningbouwmarkt om kansrijke initiatieven te realiseren als
daarmee maatschappelijke doeleinden nagestreefd worden. Beleidsmatig wordt ingezet op kansrijke initiatieven als daarmee maatschappelijke doeleinden worden nagestreefd. Dit is het geval bij:
- het tegengaan van leegstand in de kernen en het toevoegen van ruimtelijk kwaliteit dat ten dienste staat aan het vestigingsklimaat en leefbaarheid van de omgeving;
- de transitie in de zorg en het demografisch perspectief;
- de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied.
De plancapaciteit is begrensd. Er moeten dus keuzes worden gemaakt voor welke locaties de gemeente Epe
kansen wil bieden.
Voor de kernen Epe en Vaassen (bebouwde kom) houdt dit in dat een locatie kansrijk is:
- als deze gelegen is binnen de grenzen van de structuurvisie voor het centrum van Epe (vastgesteld 2011) en voor het centrum van Vaassen (vastgesteld 2009);
- als sprake is van het herstructureren / revitaliseren van bestaand vastgoed binnen de bebouwde kom, dan wel sprake is van een braakliggend perceel waarop een bouwtitel rust en de betreffende locatie gelegen is in een waardevolle of beeldbepalende structuur;
- als sprake is van het verplaatsen van detailhandel gelegen buiten het kernwinkelgebied van Epe en Vaassen naar de centra van Epe en Vaassen (één en ander conform beide structuurvisies);
- als sprake is van een transformatie naar wonen van een bestemming met een maatschappelijke functie en een herbenutting van de maatschappelijke functie onaannemelijk is in de toekomst.
PlanspecifiekDe beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 5 appartementen in een reeds leegstaande kantoorverdieping in het centrum van de kern Vaassen. Het initiatief sluit aan op twee maatschappelijke doeleinden uit de Woonagenda 2016-2020: (a) het tegengaan van leegstand en (b) een bijdrage leveren aan het demografische perspectief.
Voorts is het plangebied aan te merken als "kansrijk". Er is sprake van (2) een herstructurering van een leegstaande kantoorverdieping in (1) het centrum van Vaassen waarbij (3) de bestemming 'detailhandel' transformeert naar 'wonen'.
Het voorgenomen initiatief past binnen de gemeentelijk kaders zoals in de Woonagenda 2016-2020 vastgesteld.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een ruimtelijke onderbouwing moet aandacht worden besteed aan milieu- en omgevingsaspecten. Van belang is te weten of een planvoornemen in overeenstemming is met wettelijke normen. Er wordt aandacht besteed aan de volgende thema's:
- bodem;
- geluid;
- milieuzonering;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid;
- flora en fauna;
- archeologie en cultuurhistorie;
- waterhuishouding;
- verkeer en parkeren.
4.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling maakt appartementen op de verdieping mogelijk. Binnen het vigerend bestemmingsplan is wonen op de verdieping reeds toegestaan. Er is daarmee geen sprake van een strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
4.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 5 appartementen. Het plangebied is gesitueerd aan de Dorpsstraat en in de nabijheid van de Jan Mulderstraat. Voor beide wegen geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Aangezien 30 km/uur wegen en woonerven geen geluidszone hebben, is wettelijk onderzoek niet verplicht. Tevens geldt dat de verkeersintensiteit op deze wegen zeer laag is, de verwachting is dat hiermee sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voorliggend bestemmingsplan omvat geen strijdigheden met de Wet geluidhinder en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet strijdig op het gebied van geluid (akoestiek).
4.3 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met dit bestemmingsplan wordt een vijftal appartementen op de reeds leegstaande kantoorverdieping aan de Dorpsstraat 60 mogelijk gemaakt. Het plangebied is omgeven door gronden met de bestemming 'Maatschappelijk', 'Detailhandel', 'Wonen', 'Horeca' en 'Verkeer'. Vanwege de diversiteit aan bestemmingen rond het plangebied kan de omgeving worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Zoals in de VNG publicatie staat vermeld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. De dichtstbijzijnde bedrijven/inrichtingen zijn:
Adres | Inrichting | SBI-2008 | Milieu categorisering | Richtafstand gemengd gebied | Afstand tot plangebied |
Marktplein 7 | Kerk | 9491 | 2 | 10 m | 10 m |
Dorpsstraat 64 | Lunchroom | 561 | 1 | 0 m | 2 m |
Dorpsstraat 61 | Drogisterij | 4774 | 1 | 0 m | 18 m |
Dorpsstraat 63 | Bakkerij/lunchroom | 1071, 561 | 2, 1 | 10 m | 15 m |
Kerkweg 1 | Restaurant | 561 | 1 | 0 m | 30 m |
Torenstraat/Marktplein | Parkeerplaats | 5221 | 2 | 10 m | 0 m |
Direct naast het plangebied bevindt zich een parkeerplaats. Voor parkeerplaatsen geldt een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. Doordat de parkeerplaats grenst aan het plangebied wordt de richtafstand overschreden.
Omdat parkeerterreinen een grote verkeersaantrekkende werking hebben gelden ten aanzien van de toelaatbaarheid randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn kleinschaligheid, geen laad- en losactiviteiten in de avond- en nachtperiode en een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur. Het parkeerterrein in de directe omgeving van de planlocatie voldoet aan deze randvoorwaarden. Daarnaast is de planlocatie gelegen te midden van centrumfuncties. In de huidige situatie grenst er al een woonperceel (Torenstraat 4) aan de parkeerplaats. Het realiseren van 5 appartementen is dan ook een passende ontwikkeling op deze locatie. Ondanks de overschrijding van de richtafstand zal de parkeervoorziening niet leiden tot een aantasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van de 5 nieuw te bouwen appartementen binnen een centrumgebied. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen bedrijven en/of inrichtingen welke van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat.
Verder moet worden nagegaan dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten omvat. In onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van een woonfunctie binnen het centrumgebied. De verwachting is dat deze activiteiten geen belemmering vormen voor de omliggende detailhandels/centrumfuncties. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit 5 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 5 appartementen. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide over 2015 (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie voldoende is.
4.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er ten zuidwesten van het plangebied risicovolle (Bevi)-inrichting aanwezig is. De beoogde toe te laten functie 'Wonen' wordt in het kader van het Bevi gezien als een beperkt kwetsbaar object (artikel 1 Bevi).
De afstand tot de risicovolle inrichting is circa 170 meter. Het betreft het bedrijf 'Vaassen Flexible Packaging' en valt onder type 'Opslag Categorie C'. De risicoafstand (PR 10-6) voor de inrichting is 0 meter. De inrichting is daarmee op voldoende afstand aanwezig en een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet benodigd. De gewenste functie 'Wonen' in het plangebied vormt zelf ook geen inrichting die valt onder het Bevi.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Binnen het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden gelegen. Ook is het plangebied niet gelegen in of in de nabijheid van een Natuur Netwerk Nederland.
Soortenbescherming
Met betrekking tot de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen voor beschermde soorten is onder andere het huidige gebruik van het plangebied van belang. Gezien het huidige gebruik van het terrein - parkeerplaats met centrumfuncties - bestaat er een kans op de aanwezigheid van beschermde soorten. Er zijn bomen en andere opgaande bossages op het parkeerterrein. De beoogde ontwikkeling betreft echter enkel een verbouwing aan het pand zelf, op de eerste verdieping. Er zijn geen bomen of planten die voor de ontwikkeling dienen te wijken.
Geconcludeerd wordt dat eventueel aanwezige ecologische waarden niet worden aangetast met de beoogde ontwikkeling. Nader ecologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
4.7 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De gemeente Epe heeft op 21 oktober een archeologische waarden- en verwachtingskaart vastgesteld. Op deze kaart is te zien waar archeologisch waardevolle gebieden zijn of worden verwacht.
Planspecifiek
Archeologie
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingskaart weergegeven.
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart (globale ligging plangebied rode omkadering)
Conform de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Epe valt de locatie van de appartementen binnen het gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 1). Voor dit gebied geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen groter dan 100 m². Indien bouwwerkzaamheden niet dieper dan 0,3 m -mv plaatsvinden is archeologisch onderzoek in geen geval noodzakelijk.
De beoogde appartementen worden gebouwd boven de bestaande bebouwing. Er wordt slechts ter plaatse van de bestaande luifel van het RABO-bankgebouw een nieuwe muur geplaatst. Dit klein aantal vierkante meters is echter in het verleden heftig geroerd in verband met een hotel dat hier voorheen stond. In verband met het zeer kleine oppervlak en de kennis dat de grond reeds geroerd is, wordt geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt binnen de oude kern van Vaassen. Vaassen is in de middeleeuwen ontstaan als esdorp, gelegen op een noord-zuid lopende zandrug. Het historische dorpsgebied ligt rondom de Dorpsstraat en de markt, met als middelpunt de Dorpskerk. Aan de rand van de historische kern ligt Daam's molen. Het grootste gedeelte van de oude kern valt binnen de 'molenbiotoop'. Wat onder andere inhoudt dat er binnen een straal van 325 meter rond de molen geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan 11 meter.
De beoogde ontwikkeling van de appartementen sluit goed aan op de historische structuur van de kern. De historiserende nieuwbouw past binnen het karakter van de overige bebouwing. Tevens wordt er niet hoger dan 11 meter gebouwd, waarmee rekening wordt gehouden met de biotoop van Daam's molen. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de karakteristiek van de historische kern Vaassen en dat het historiserende ontwerp (zie:
toelichting paragraaf 2.2) een bijdrage levert aan de beleving van het gebouwde erfgoed.
4.8 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.8.1 Beleid
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden.
Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021
Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.
4.8.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Met dit bestemmingsplan wordt het toevoegen van 5 appartementen op de verdieping boven de Dorpsstraat 60 te Vaassen mogelijk gemaakt. Het plangebied is reeds bebouwd. In geen geval vindt een toename aan verharding plaats. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
WaterafvoerHet afvalwatersysteem van de ontwikkeling wordt zodanig vormgegeven dat het regenwater kan worden afgekoppeld. Het overige vuilwater kan afgevoerd worden middels de riolering.
Watertoets
In het kader van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling is er een Watertoets uitgevoerd voor het waterschap Vallei en Veluwe, in de gemeente Epe. Het plangebied valt binnen een grondwaterfluctuatiezone. Er is sprake van een verhoogd risico op grondwateroverlast als gevolg van een verwachte stijging van de grondwaterstand door klimaatveranderingen. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op de eerste verdieping van reeds bestaande bebouwing, waarmee er geen extra maatregelen hoeven te worden getroffen ten aanzien van potentieel grondwateroverlast.
4.9 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.9.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
In de beoogde situatie wordt de locatie geherstructureerd ten behoeve van 5 appartementen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van de kengetallen uit publicatie 317 van het CROW (zie tabel). Met de voorgenomen ontwikkeling worden 5 appartementen gerealiseerd. Om een compleet beeld te scheppen van de toekomstige verkeersgeneratie is rekening gehouden met de herindeling van de begane grond. Vandaar zijn 'commerciële dienstverlening' en 'winkel' toegevoegd aan de tabel.
ontwikkeling | crow aansluiting | aantal | verkeersgeneratie per woning/100m² (matig stedelijk, centrum) | totaal |
appartement | huur, etage, midden/goedkoop | 5 | 3,2 | 16 |
winkel | winkel in stad met 20.000-30.000 inwoners | circa 493 m² | 30,7 | 151,4 |
Totaal | - | | | 167,4 |
Tezamen zal de ontwikkeling circa 167 verkeersbewegingen per etmaal teweeg brengen. Het plangebied wordt via de Torenstraat en de Dorpsstraat ontsloten. De wegen zijn in de huidige situatie geschikt voor de bestaande verkeersgeneratie van de kantoorverdieping, de bank en de winkel. Tevens zullen de bezoekers van de winkel en makelaar de locatie te voet bezoeken in verband met de parkeermogelijkheid buiten het centrum. De verwachting is dat beide wegen over voldoende capaciteit beschikken om de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling op te vangen. Voorts zal in de nabije toekomst doorgaand verkeer via het plangebied fysiek onmogelijk worden gemaakt, waarmee de verkeersintensiteit juist zal afnemen.
4.9.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Het Parkeerbeleidsplan Epe is de basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte in de gemeente Epe. In dit document wordt gebruik gemaakt van andere cijfers dan de CROW-parkeerkencijfers.
Planspecifiek
De planlocatie behoort tot het gebied 'weinig stedelijk'. In navolgende tabel zijn het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend. Hierbij is de minimum parkeernorm toegepast in het centrum van Vaassen voor de voorzieningen op de begane grond. Voor de appartementen is de gemiddelde norm toegepast en een bezoekersdeel apart meegerekend. Als maatgevend moment voor het dubbelgebruik geldt de zaterdagmiddag.
ontwikkeling | parkeernorm | aantal/m² | totaal | aanwezigheid | Aantal met dubbelgebruik |
app, etage midden (1 p.p. gereserveerd) | 1 | 2 | 2 | 100% | 2 |
app, etage goedkoop (1 p.p. gereserveerd) | 1 | 3 | 3 | 100% | 3 |
app, etage midden (overige (bezoekers)deel met dubbelgebruik) | 0,3 | 2 | 0,6 | 60% | 0,36 |
app, etage goedkoop (overige (bezoekers)deel met dubbelgebruik) | 0,3 | 3 | 0,9 | 60% | 0,54 |
Commerciële dienstverlening | 2,2 | 3,47 | 7,634 | 0% | 0 |
Detailhandel winkelcentrum 20.00-30.000 | 3,1 | 4,93 | 15,283 | 100% | 15,283 |
| | | 29,42 | | 21,183 |
Conform de parkeernormen die worden gehanteerd in het Parkeerbeleidsplan Epe zijn circa 21 parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van de nieuwe appartementen en de functies op de begane grond. In de bestaande situatie zijn er 21 parkeerplaatsen die privaat zijn en behoren bij de huidige kantoorverdieping en voorzieningen op de begane grond. Dit aantal parkeerplaatsen wordt geconsolideerd binnen de beoogde ontwikkeling. Hiermee is reeds voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Geconcludeerd wordt dat het aantal bestaande parkeerplaatsen voldoet aan de parkeerbehoefte die de beoogde ontwikkeling genereert.
Bij de volgende planontwikkelingsfase zal het aspect 'voorzieningen in de parkeerbehoefte' opnieuw moeten worden bezien als gevolg van eventueel gewijzigd beleid.
5 Economische uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
Participatie
Door de initiatiefnemer wordt het plan gepresenteerd aan de omwonenden. Vooruitlopend op de formele procedure wordt hiermee het planvoornemen reeds kenbaar gemaakt aan de omgeving.