Plan: | Ruimtelijke onderbouwing De Pirk Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.VAA017HerstrPirkN-OVV1 |
In november 2010 is het bestemmingsplan "De Pirk-Noord" vastgesteld. Het bestemmingsplan regelt de bouw van een nieuw woongebied op de locatie van een voormalig bedrijfsterrein te Vaassen.
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan is de markt voor nieuwe woningen veranderd. De ontwikkelaar wil daarom een deel van het destijds vastgestelde stedenbouwkundig plan (zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "De Pirk-Noord") wijzigen. De geplande appartementen, nabij de Veenweg, komen te vervallen en worden vervangen door rijenwoningen. Verder vindt er een herschikking plaats van de reeds geplande rijenwoningen, waaronder de verplaatsing van een blok van drie aaneengesloten woningen.
Het gewijzigde stedenbouwkundig plan past niet in het geldende bestemmingsplan "De Pirk-Noord". De gemeente Epe is bereid om mee te werken aan de gewenste aanpassing. De afwijking van het bestemmingsplan moet worden gemotiveerd met een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document betreft dus de ruimtelijke onderbouwing.
Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is om een goed gemotiveerde onderbouwing te geven op de aanpassing van het stedenbouwkundig plan van het vastgelegde bestemmingsplan "De Pirk-Noord".
Het plangebied ligt aan de Laan van Fasna. Dit is de doorgaande weg door Vaassen richting het bedrijventerrein Eekterveld. Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Vaassen en ligt globaal tussen de wegen Laan van Fasna, de Veenweg, de Pirk en de Stationsstraat. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
De Pirk-Noord is een voormalig bedrijfsterrein waar momenteel een nieuw woongebied wordt gerealiseerd. Het plangebied ligt langs de doorgaande weg Laan van Fasna en is van deze weg gescheiden door bermen, een fietspad en een groenstrook.
Een deel van het nieuwe woongebied is inmiddels gerealiseerd en er bestaan plannen om op korte termijn te starten met de bouw van een aantal woningblokken.
Het plangebied is en wordt ingericht als een nieuw woongebied. Een deel van het in 2010 vastgestelde stedenbouwkundig plan voldoet niet meer aan de huidige markteisen en moet daarom worden aangepast.
Het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 5 Oorspronkelijke verkaveling. De rode blokjes woningen in deze verkaveling komen te vervallen. De nieuwe opzet voor een deel van het woongebied is opgenomen in Bijlage 6 Nieuwe verkaveling. Hierbij wordt aangetekend dat deze ruimtelijke onderbouwing geen betrekking heeft op het blok van 8 aaneen (evenwijdig aan de Laan van Fasna).
De blokken 3, 7 en 8 zijn aangepast (zie onderstaande afbeelding). De geplande 22 appartementen zijn komen te vervallen en vervangen door een blok met 10 rijenwoningen en een blok met drie grotere rijenwoningen. De appartementen stonden parallel aan de Laan van Fasna gepland. De blokken met rijenwoningen komen parallel en haaks op de Laan van Fasna te staan.
De twee rijenwoningen met zes en vier woningen die in noordelijke richting stonden gepland en een blokje met drie woningen haaks hier op, zijn vervangen door twee blokken met elk acht rijwoningen. Blok 3 staat haaks op de Laan van Fasna. Van belang hierbij is dat de groenstructuur langs de Laan van Fasna intact zal blijven.
De twee woningen die 'op de kop' van de twee haaks op de Laan van Fasna geplande blokken (3 en 7) krijgen een andere uitstraling/silhouet dan de andere woningen. Ze vormen zo een accent in de wijk en benadrukken de hoeken van de straat. De aanzichten van deze woningen zijn opgenomen in Bijlage 7 Silhouetten hoekwoningen.
Op de perceelgrenzen van de woningen 11-13 van blok 8 en woning 10 van blok 7 worden uniforme erfafscheidingen geplaatst. Deze zorgen voor een eenheid in de uitstraling. De erfafscheidingen zullen bestaan uit lage muurtjes met betongaas'wanden' die met hedera worden begroeid. De hagen zijn dan ook zowel in de zomer- als wintermaanden groen. Een afbeelding van de erfafscheidingen is opgenomen in Bijlage 8 Erfafscheidingen.
Naar aanleiding van de zienswijzennota komt parkeerplaats nummer 1 voor blok 7 te vervallen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van het relevante beleidskader. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn nationale belangen geformuleerd. Dit project raakt geen van de ruimtelijke belangen.
Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Het plan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De hoofddoelstelling van het Gelderse ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen zijn de volgende doelen relevant:
De provincie Gelderland, gemeenten en woningcorporaties pakken woonbeleid regionaal aan. Mensen zijn immers niet gebonden aan een bepaalde gemeente. De provincie zorgt ervoor dat het regionale aanbod van woningen zo goed mogelijk aansluit op de vraag.
In haar woonbeleid (Provinciaal Woonprogramma woonvisie 2010-2019) hanteert de provincie Gelderland twee belangrijke uitgangspunten:
Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie een driedelige woonvisie opgesteld. Daarin staan onder meer de uitgangspunten van het woonbeleid, analyses van problematieken van de Gelderse regio's en de afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties.
De provincie Gelderland is samen met partners in de regio's een Regionale woonagenda aan het opstellen. Dit is een nieuwe manier om opgaven en uitdagingen te agenderen.
Op de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling is het projectgebied aangeduid als "overig bebouwd gebied". Het gaat hier om de bestaande kern Vaassen. Bij de (her-)inrichting van woongebieden is de leefbaarheid voor de bewoners het leidende principe. Woningdifferentiatie naar soort en type in relatie tot de vraag vanuit de bevolking staat daarom voorop. Maar het gaat ook om de inrichting van de openbare ruimte en de aanwezigheid van een pakket van voorzieningen in de nabijheid van de woning vormen belangrijke aandachtspunten. Meervoudig ruimtegebruik in woongebieden maakt een menging van functies en daarmee ook een combinatie van activiteiten van mensen beter mogelijk. Bovendien vormt dit een bijdrage aan de afwisseling in de gebouwde omgeving en zorgt het voor meer levendigheid op straat en in de wijk (sociale veiligheid). Een integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg is met het oog op de toekomst een zeer belangrijk aandachtspunt; dit vraagt altijd om een lokaal-gebiedsgerichte benadering. Duurzame stedelijke ontwikkeling ziet in woongebieden onder meer toe op een goede waterhuishouding en op ontsluitingsmogelijkheden voor het langzame verkeer.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In de Ruimtelijke Verordening is bepaald dat de in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.
Conclusie
De gewijzigde invulling die deze bestemmingsplanherziening mogelijk maakt, past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Het gaat hier om een andere invulling van een nieuwe woonwijk waarvoor al een bestemmingsplan is vastgesteld.
Woonvisie gemeente Epe, 2013
Op 15 oktober 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders bekend gemaakt dat de gemeenteraad de Woonvisie 2013 heeft vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van de woonvisie is gelegen in de demografische ontwikkelingen en de veranderende woningmarkt in de gemeente. In de woonvisie zijn de ambities weergegeven voor het gewenste kwantitatieve en kwalitatieve woonprogramma tot en met 2019.
In de woonvisie zijn een aantal hoofdthema's benoemd om de ambities
In de beleidsnotitie zijn de volgende thema's benoemd, waaraan doelstellingen zijn gekoppeld:
De voorgenomen herontwikkeling past binnen het toegekende aantal woningen voor De Pirk Noord. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de woonvisie van de gemeente Epe.
Ruimtelijk Structuurplan
De gemeente heeft in 2006 het Ruimtelijk Structuurplan vastgesteld. In het daarin opgenomen "Streefbeeld Vaassen" wordt aangegeven dat de locatie De Pirk Noord herontwikkeld wordt van een bedrijventerrein tot wonen. Ten aanzien van De Pirk Noord is het volgende opgenomen:
"Op de locatie "Pirk Noord" bevindt zich een bedrijventerrein. De gemeente onderzoekt de mogelijkheden om de bedrijven naar elders te verplaatsen. Is deze verplaatsing mogelijk en haalbaar, dan komt dit terrein integraal voor herontwikkeling in aanmerking. Hiermee wordt de kwaliteitsversterking van de bebouwde kom, zoals dit onder meer met de herontwikkeling van het terrein Vulcanus is ingezet, ook op deze locatie voortgezet. Op de locatie Pirk Noord bestaan mogelijkheden tot de bouw van circa 70 woningen."
Conclusie
Het gewijzigde woningbouwprogramma past binnen het gemeentelijk beleid. De locatie is aangewezen als een gebied waar een nieuwe woonwijk op een voormalig bedrijfsterrein ontwikkeld kan worden. De gemeente is akkoord met deze gewijzigde invulling van het in 2010 vastgestelde woningbouwprogramma voor De Pirk Noord.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.
Dit plan
In de periode 2002 - 2008 zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Uitkomst van deze onderzoeken was dat er weliswaar vervuilingen aanwezig waren die nader onderzocht en gesaneerd moesten worden, maar dat de bodem geschikt te maken was voor de nieuwe functie wonen.
Deze ruimtelijke onderbouwing motiveert een gewijzigde invulling van het in 2010 vastgestelde stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan. De positie van de woningen en bijbehorende erven is daarbij eveneens gewijzigd. Om die reden is er een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd door Buro Hollema d.d. 23 oktober 2013, kenmerk 008488-VO-102013-D-1. Navolgende zijn de conclusies en aanbevelingen uit deze rapportage weergegeven.
Onderzoeksconclusies
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Verkennend bodemonderzoek conform NEN5740
Nader asbest onderzoek conform NEN5707
Aanbevelingen
Er is geen aanleiding voor de uitvoering van nader bodemonderzoek.
Mogelijk dat grond van de locatie dient te worden afgevoerd. Afhankelijk van de bestemming van deze grond gelden voorwaarden. Voor toepassing van de grond in een ander werk buiten het grondgebied van de gemeente Epe dient een partijkeuring conform de SIKB-BRL 1001 te worden uitgevoerd. Binnen de gemeente Epe kan de grond, op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente, elders worden toegepast zonder aanvullend onderzoek.
De volledige rapportage is als Bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is het noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren in verband met de verkeersintensiteit op de Laan van Fasna, die grenst aan het plangebied. Dit weggedeelte heeft conform de Wet geluidhinder een onderzoekzone van 200 meter. In oktober 2013 is door LBP/SIGHT dit akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met ten hoogste 7 dB overschrijdt. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB echter niet overschreden.
In principe dienen maatregelen (geluidsreducerend wegdek of geluidsscherm) getroffen te worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Deze zijn echter ongewenst of niet (voldoende) effectief.
Voor de woningen dienen, zoals vermeld in tabel 5.1 van het onderzoek, hogere waarden voor de geluidsbelasting op de gevels vastgesteld te worden.
Het onderzoeksrapport (R058385al.00001.ka, van 15 oktober) is weergegeven in Bijlage 2.
In februari 2014 is door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is alleen gedaan naar Ter Weeme. Dit bedrijf is gevestigd net buiten het plangebied. Er is een geluidsonderzoek uitgevoerd omdat het nieuwe plan woningen in de nabije omgeving wil realiseren.
Uit het onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Voor zowel de huidige bedrijfssituatie als de maximaal planologisch toelaatbare situatie wordt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximale geluidsniveau en het geluidsniveau als gevolg van indirecte hinder, voldaan aan de toetswaarden. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Dit onderzoeksrapport (M.2013.0697.00.R001, van 19 februari 2014) is als Bijlage 3 bijgevoegd.
Conclusie
Indien wordt voldaan aan het bovenstaande zijn er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbeterd alsmede de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen worden uitgevoerd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Dit plan
Er kan geconcludeerd worden dat luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren door deze ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling valt onder de hiervoor genoemde categorieën. Een nader onderzoek is niet nodig. Er hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Een nadere toets op dit onderdeel is dan ook niet nodig.
Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geurhinder en veehouderij.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ontwikkeling moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of deze ontwikkeling is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of de realisatie binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (onder andere LPG en benzine) worden vervoerd ligt. De risicokaart is gecontroleerd. In de omgeving van het projectgebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg of spoor of door buisleidingen plaats.
Dit plan
Ten zuiden van het plangebied is aan de Laan van Fasna 62 een tankstation gevestigd. Bij het tankstation wordt LPG verkocht. Rondom het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie zijn veiligheidscontouren (PR 10-6-contour) weergegeven. Het plangebied ligt buiten deze contouren. Rondom het vulpunt en het reservoir ligt een zone van 150 meter waarbinnen bij nieuwe ontwikkelingen een verantwoording van het groepsrisico moet plaatsvinden. Het plangebied ligt buiten deze contouren. Een nader onderzoek hoeft daarom niet plaats te vinden.
Ten westen van het plangebied ligt het bedrijf Vaassen Flexible Packaging (Dorpsstraat 88). Hier vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Het bedrijf heeft geen risicocontour.
Op onderstaande afbeelding zijn de risicocontouren en het (globale) plangebied weergegeven.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van een tweetal in de omgeving gelegen bedrijven. Een nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
Dit plan
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven of andere functies die onder de richtlijnen van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" vallen.
Conclusie
Een nader onderzoek naar dit thema is daarom niet noodzakelijk. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Watertoets is bij eerdere planvorming gedaan en kan nu achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er door de beoogde ontwikkeling sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Een dergelijk onderzoek is ook in 2008 uitgevoerd, maar de geldigheidsduur van de ecologische gegevens is verstreken, waardoor dat onderzoek is geactualiseerd (GM-0117904, van 19 november 2013). Hierbij is onderscheid gemaakt in:
Ad 1: Gebiedsbescherming
1.1. Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden en deze heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) in Nederland. Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn verboden. Ook activiteiten buiten de beschermde gebieden kunnen verboden zijn, indien deze negatieve effecten veroorzaken (externe werking). Bij negatieve effecten is het nodig een vergunning aan te vragen op basis van een verslechterings- en verstoringstoets. Het uitvoeren van een passende beoordeling (uitgebreide effectenstudie, alternatievenonderzoek en onderbouwing dwingende redenen van groot openbaar belang) is noodzakelijk wanneer de negatieve effecten (mogelijk) significant zijn.
1.1.1. Natura 2000
De Natura 2000-gebieden bestaan uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen voor de bescherming van bepaalde vogelsoorten (kwalificerende soorten). Kwalificerende soorten zijn soorten waarvan geregeld meer dan 1% van de biogeografische populatie in het gebied verblijft of waarvoor het gebied tot de vijf belangrijkste gebieden in Nederland behoort. De Habitatrichtlijngebieden zijn aangemeld voor het beschermen van habitattypen (natuurtypen) waarvoor Europa op wereldschaal een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Samen vormen deze gebieden het Europese Natura 2000-netwerk.
1.1.2 Beschermd Natuurmonument
Voor Beschermde Natuurmonumenten die buiten de Natura 2000-gebieden liggen, geldt dat handelingen in of rondom Beschermde Natuurmonumenten die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren en planten in dat gebied, of die het Beschermde Natuurmonument ontsieren, zijn verboden, tenzij hiervoor een vergunning is verkregen. Het beschermingsregime van de gebieden die nu binnen Natura 2000-gebieden liggen, treedt terug. De natuurwaarden waarvoor deze gebieden waren aangewezen, worden opgenomen in de doelstellingen voor instandhouding van het betreffende Natura 2000-gebied.
1.2 Streekplan
In het streekplan wordt aangegeven hoe om te gaan met onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), ganzen- en weidevogelbeschermingsgebied. Hieronder worden deze gebieden verder beschreven.
1.2.1 Ecologische Hoofdstructuur
De EHS bestaat in Gelderland uit bestaande natuurgebieden, verwevingsgebieden en ecologische verbindingszones die belangrijke gebieden met elkaar verbinden. Binnen of nabij de EHS geldt in principe de "nee, tenzij"-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
1.2.2 Weidevogel- en ganzengebied
De provincie Gelderland neemt een bijzondere verantwoordelijkheid voor een aantal weidevogel- en ganzengebieden buiten de EHS. Hierop is toegespitst beleid van toepassing, dat inhoudt dat doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring niet zijn toegestaan.
Ad 2: Soortenbescherming
2.1. Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 van kracht. In deze wet zijn (nagenoeg) alle van nature in het wild voorkomende vogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen beschermd. Daarnaast zijn er selectieve lijsten van beschermde planten, vissen, vlinders en ongewervelde dieren. De beschermde soorten en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet opzettelijk worden verstoord of vernietigd. Indien dit onvermijdelijk is, dient ontheffing te worden aangevraagd. Vrijstelling of ontheffing kan slechts worden verleend "wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort". In principe dienen bij verstoring mitigerende dan wel compenserende maatregelen te worden genomen. Sinds 23 februari 2005 is de Flora- en faunawet gewijzigd. De beschermde soorten zijn nu verdeeld in drie tabellen.
Verstoring van nestelende/broedende vogels en vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels is niet toegestaan. Daarom dienen verstorende werkzaamheden in principe altijd buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.
Onderzoeksconclusies en aanbevelingen
Gebiedsbescherming
De wijzigingen in het plangebied hebben geen negatieve invloed op:
Soortbescherming
Vogels
De opgaande begroeiing is zeer geschikt als broedplaats voor algemene vogelsoorten. De gebouwen en het plangebied zijn niet geschikt voor vogels met jaarrond beschermd nesten. Aangezien het verboden is om broedende vogels te verstoren tijdens het broedseizoen, moet ervoor gezorgd worden dat de werkzaamheden niet in het broedseizoen worden uitgevoerd.
Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. Indien het toch noodzakelijk is om in het broedseizoen activiteiten uit te voeren en er beplanting moet verdwijnen, dan moet vooraf door een ter zake kundige bepaald worden of er broedende vogels voorkomen. Eventueel is het mogelijk om vooraf maatregelen te nemen, zoals het verwijderen van beplanting voor het broedseizoen, zodat vogels niet kunnen gaan broeden.
Zoogdieren
In het plangebied is geschikt foerageergebied voor vleermuizen aanwezig, maar de voorgenomen ingreep zal geen significant effect hebben op het foerageergebied van vleermuizen, aangezien vleermuizen genoeg mogelijkheden hebben in de omgeving om naar uit te wijken en te foerageren. Wel is het goed om in de nieuwbouwplannen rekening te houden met de aanwezigheid van deze vleermuizen. Door de spouwmuren van gebouwen toegankelijk te houden voor vleermuizen, kunnen deze in de toekomst mogelijk gebruikt worden als verblijfplaats.
Het gebouw aan De Pirk is mogelijk geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Indien het gebouw aan De Pirk gesloopt gaat worden, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar functie (vaste rust- en verblijfplaats) van de gebouwen voor vleermuizen. Dit onderzoek dient ruim voor de sloop (rekening houden met een eventuele ontheffingsaanvraag) en in de periode juni – september te worden uitgevoerd.
De algemene soorten zoogdieren welke in het gebied voor kunnen komen, zoals de mol, de huisspitsmuis en de egel staan in tabel 1 van de Flora- en faunawet; voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing nodig.
Overige soorten
Andere soorten (planten, ongewervelden, vissen, amfibieën en reptielen) van tabel 2 of 3 van de Flora- en faunawet zijn in het plangebied niet te verwachten.
De volledige rapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande, zijn er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied is een woonwijk in aanbouw. De bebouwing die op het voormalige bedrijventerrein stond, is gesloopt.
Conclusie
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden (zoals waardevolle bebouwing of bebouwingspatronen) aanwezig. In de twee volgende subparagrafen wordt specifiek ingegaan op de molenbiotoop en de archeologische waarden.
Molens vormen karakteristieke landschapselementen die verwijzen naar de cultuurhistorie van Nederland. De Daams' molen ligt nabij het plangebied. De molen ligt ten oosten van de dorpskern, aan het kruispunt Jan Mulderstraat – Molenstraat – Houtzagersstraat.
Daams' molen
De molen werd in 1870 gebouwd in opdracht van Derk Poll Jonker. Deze laat in 1883 de molen veilen. Nieuwe eigenaar is dan Herman Daams, een zwager van Poll Jonker. Na hem waren er nog diverse eigenaren.
De molen werd in 1934 op de romp na, geheel onttakeld en ingericht met een silo, mengketel, elevator, stortkelder, koekenbreker en hamermolen. Het veevoederbedrijf is tot circa 1964 in de molen actief geweest. Tot midden jaren '80 werd de molen verwaarloosd. De gemeente Epe had toentertijd het voornemen om de molen geheel te slopen.
De reeds bestaande stichting "Op eigen wieken" werd omgevormd tot de "Stichting Vaassens Molen", met als doel te komen tot een maalvaardige molen. De restauratie begon in 1989. Op Nationale Molendag in 1990 (op 9 mei) draaide de molen weer in volle glorie als windmolen. Op de begane grond was tot eind 2005 in de molen het VVV-kantoor van Vaassen gevestigd. Naast de molen staat de originele molenaarswoning (huisnummer 20).
Molenbiotoopregeling
Voor zinvol molenbehoud is het van belang dat molens kunnen functioneren. Van een molen die stilstaat raakt het mechaniek in verval waarmee de cultuurhistorische waarde van de molen als geheel afneemt en het behoud van de molen wordt bedreigd.
Om te kunnen draaien moet een molen beschikken over voldoende wind- of wateraanvoer en een stabiele wind- of wateraanvoer. Daarom is een vrije windvang of watertoestroom gewenst. Hoogopgaande begroeiing en bebouwing zijn elementen die de windvang van de molen verminderen. Daarom wordt in een gebied rondom de molen de vrije windvang beschermd door de aanwijzing van een zogenaamde molenbiotoop. Deze molenbiotoop houdt in dat er in de nabijheid van molen beperkingen gelden ten aanzien van de hoogte van nieuwe gebouwen.
Om het beleid zoals neergelegd in de vastgestelde structuurvisie voor het centrum van Vaassen daadwerkelijk te kunnen realiseren en daarmee de kwaliteit van het dorpscentrum te vergroten, is de molen verhoogd. De ophoging is mogelijk gemaakt middels het op 14 januari 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Daams Molen". Dat bestemmingsplan heeft na ophoging een nieuw beschermingsregime geïntroduceerd. Dit beschermingsregime voldoet aan de Ruimtelijke Verordening Gelderland (de Molenverordening, vastgesteld 8 januari 1996, is opgenomen in de eerste herziening van de Ruimtelijke verordening, vastgesteld 27 juni 2012). Het ophogen van de molen tast de cultuurhistorische identiteit van de molen niet aan en verzekert een vrije windvang van de molen.
Concreet betekent dit het volgende voor de omgeving van Daams' molen:
Dit plan
In het plangebied wordt niet hoger dan 11 meter (de hoekwoningen met het afwijkende silhouet) gebouwd.
Conclusie
Het plan voldoet aan de eisen voor de instandhouding van de molenbiotoop.
De gemeente Epe heeft een archeologisch beleidsadvieskaart vastgesteld. Op deze kaart is per gebied aangegeven wat de archeologische verwachtingswaarde is. Op onderstaande afbeelding is dit in beeld gebracht.
In het bijbehorende beleid is per gebied aangegeven welk beleid er geldt ten aanzien van onderzoeksplicht. Voor gebieden zonder of met een lage verwachtingswaarde geldt dat er geen regels gelden respectievelijk dat archeologische begeleiding gewenst is.
Dit plan
Het plangebied ligt in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Een deel van het terrein valt binnen de zone "hoog voor rituele landschappen", dit hangt samen met de aan de overzijde van de Laan van Fasna gedane vondsten: drie urnenvelden, een crematiegraf en een nederzetting. In het plangebied is ten behoeve van het bestemmingsplan "De Pirk-Noord" een waarderend archeologisch onderzoek verricht. Bij het bouwrijp maken van het gebied heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden.
Conclusie
Een nader archeologisch onderzoek is dan ook niet vereist. Mochten er bij de graaf- en bouwwerkzaamheden toch nog vondsten gedaan worden dan moet per direct een melding gedaan worden bij het bevoegd gezag (de gemeente).
Voor het nieuwe woongebied is een beeldkwaliteitsplan gemaakt. Dit beeldkwaliteitsplan is bedoeld als handvat voor de projectmatig te realiseren woningen en dient tevens als richtnorm voor de coördinatie van de (beoordeling van de) ontwerpen.
Het plan is verder van belang omdat in toenemende mate, bij zowel burgers als gemeente en ook ontwikkelende partij, de aandacht uitgaat naar architectonische kwaliteit en fraaie inrichting van een woonwijk. Als de kwaliteit goed is, is een garantie aanwezig voor een plezierige woonsituatie en ontstaat een woonwijk die ook op lange termijn zijn waarde blijft behouden.
Voor de ontwikkeling van de woningen is niet uitgegaan van de realisering van een woonbuurt met één architectuurthema. Dit wordt mede ingegeven door de stedenbouwkundige situatie/verkaveling. Het nieuwe woongebied wordt opgedeeld in stedenbouwkundig ruimtelijk afgeronde plandelen, elk met een specifieke situering. Deze opdeling vormt de basis voor de indeling in vijf deelgebieden. Binnen deze deelgebieden zal per deelgebied een eigen architectuuruitstraling zichtbaar moeten zijn. In het beeldkwaliteitsplan wordt per deelgebied ingegaan op de aspecten situering, hoofdvorm, detaillering en kleur- en materiaalgebruik.
Dit plan
Het aangepaste stedenbouwkundig plan is in overleg met de gemeente afgestemd in het stedenbouwkundig overleg. Hierin zijn meerdere varianten besproken. De variant die nu voorligt, is vanuit stedenbouwkundig oogpunt akkoord bevonden.
Conclusie
De concrete bouwtekeningen worden als ze zijn ingediend getoetst aan het beeldkwaliteitsplan en het welstandsbeleid.
Bij de bouw van nieuwe woningen moet rekening gehouden worden met voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor gelden parkeernormen. Voor het plangebied is uitgegaan van een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning.
Dit plan
In het plangebied worden 21 nieuwe rijenwoningen gebouwd. Dit betekent een parkeerbehoefte van 21 * 1,6 parkeerplaatsen. Er zijn dus 33,6 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied worden 36 parkeerplaatsen gerealiseerd. Eén van deze parkeerplaatsen is een parkeerplaats op eigen terrein. De overige 35 parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte gerealiseerd.
Conclusie
Het plan voldoet aan de parkeernormen.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project moet op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten met betrekking tot het kostenverhaal. Ook is een planschadeovereenkomst getekend. De initiatiefnemer draagt zelf zorg voor de uitvoering van de in het plan opgenomen mogelijkheden. De initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt, door middel van deze ruimtelijke onderbouwing, dat het plan financieel uitvoerbaar is. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.
In 2010 is een bestemmingsplan voor "De Pirk-Noord" vastgesteld. Hierin is ook de gewenste stedenbouwkundige structuur met bouwvlakken aangegeven. De projectontwikkelaar is nu voornemens om een deel van de wijk op een andere wijze te realiseren dan destijds is vastgelegd.
In Bijlage 5 Oorspronkelijke verkaveling en Bijlage 6 Nieuwe verkaveling zijn de oorspronkelijke en nieuwe verkaveling weergegeven.
Het plan is getoetst aan het relevante provinciale en gemeentelijke beleid. De gewijzigde opzet voor een deel van deze nieuwe - in aanbouw zijnde - wijk past in het geldende ruimtelijk beleid.
Het plan is daarnaast getoetst aan de relevante milieuthema's (bodem, geluid, luchtkwaliteit, geurhinder, externe veiligheid en milieuzonering rond bedrijven). Uit de toetsingen en onderzoeken komt naar voren dat er als gevolg van de geluidbelasting op de gevels van een aantal woningen een procedure hogere grenswaarde dient te worden gevoerd. Er bestaan verder geen milieutechnische belemmeringen voor de ontwikkeling van dit nieuwe woongebied.
Daarnaast is er bij de ruimtelijke onderbouwing gekeken naar de natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De nieuwe woningen passen binnen de regels voor de molenbiotoop (niet hoger bouwen dan 12 meter). Het plan verstoort de cultuurhistorische en archeologische waarden niet, omdat deze waarden niet voorkomen in het plangebied.
De concrete bouwtekeningen worden nog getoetst aan het beeldkwaliteitsplan en de welstandsnota. De gewijzigde stedenbouwkundige opzet is al akkoord bevonden.
De ontwikkeling voldoet daarnaast ook aan de parkeernormen.
januari 2015.