direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Eekterveld Radeweg/Aalbosweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.VAA015EektvAalbRad-VBP1

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ter plaatse van de aanduidingen:
    bedrijf tot en met categorie 3.1   bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;  
    bedrijf tot en met categorie 3.2   bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;  
  • b. autobedrijven, met dien verstande dat deze in afwijking van het bepaalde in artikel 3.1.1, sub a niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 2;
  • c. bedrijven die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en omvang van de milieuhinder gelijk te stellen zijn met de genoemde en ter plaatse van die aanduiding toegestane bedrijven;
  • d. productiegebonden detailhandel als nevenactiviteit, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, waarbij maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak als zodanig mag worden gebruikt;
  • e. uitsluitend kantoren welke deel uitmaken van het ter plaatse gevestigde bedrijf tot maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 3.000 m2;
  • f. het aanleggen van een interne ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • g. hulpdiensten;

met de daarbijbehorende:

  • h. tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. geluidwerende voorzieningen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. wegen, straten en paden;

en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open terreinen.

3.2 Bouwregels

Op de voor Bedrijventerrein aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, te dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en antennes mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning om af te wijken verlenen van het bepaalde in 3.2.1 onder a en b ten einde de maximale hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde te verhogen tot:

    • 1. maximaal 4 meter voor zover het terreinafscheidingen betreft;
    • 2. tot maximaal 25 meter voor zover het antennes betreft;
    • 3. tot maximaal 15 meter voor zover het lichtmasten betreft.
3.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1 wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarden dat:

  • a. de afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. dit geen bezwaar is uit het oogpunt van de brandveiligheid c.q. de brand- en rampenbestrijding en voor zover hierdoor geen ernstige verstoring van het stedenbouwkundige en/of landschappelijke beeld optreedt.
3.4.3

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning om af te wijken verlenen van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van de vestiging van bedrijven die in de staat van bedrijfsactiviteiten vermeld zijn in één hogere categorie dan de toegelaten categorieën, mits de bedrijven naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in 3.1 genoemde toegelaten bedrijven.

3.4.4 Afwegingskader

Een in 3.4.1 , 3.4.3 of 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verboden gebruik

Tot een met de bestemming verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. onbebouwde gronden te gebruiken voor opslag hoger dan 6 m;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in 4.1;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning om af te wijken verlenen van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van de uitoefening van detailhandel - niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel, lederwaren, huishoudelijke artikelen en voedings- en genotmiddelen - in:

  • a. goederen in een onderneming waarin nijverheids- en/of ambachtsbedrijf wordt uitgeoefend, mits de laatstgenoemde uitoefening een wezenlijk bestanddeel van de totale bedrijfsuitoefening in de onderneming uitmaakt en de detailhandel in die goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt zowel ter plaatse waar dat bedrijf wordt uitgeoefend als in rechtstreeks verband met de uitoefening van dat bedrijf;
  • b. perifere detailhandel voor zover het om verplaatsing gaat van elders in de gemeente gevestigde perifere detailhandel;
  • c. explosiegevaarlijke stoffen, niet zijnde risicovolle inrichtingen;
  • d. motorbrandstoffen met LPG, met inachtneming van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • e. boten en caravans.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.