direct naar inhoud van Artikel 23 Algemene aanduidingsregels
Plan: Vaassen Zuid en West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.VAA006VaaZuidWest-VBP1

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 bodem
23.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding bodem geldt dat met het oog op de volksgezondheid de in 9.4 en 17.7 opgenomen regels gelden.

23.2 vrijwaringszone - molenbiotoop

De op de plankaart voor vrijwaringszone - molenbiotoop aangegeven gronden zijn, onverminderd het in deze regels bepaalde ten aanzien van de voor deze gronden overige geldende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.

23.2.1 Bouwregels

Op de in 23.2 bedoelde gronden mogen binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing worden opgericht hoger dan 4,30 m, waarbij geldt dat deze hoogtemaat mag worden vermeerderd met 1/74 m voor elke meter dat de bouwwerken buiten de 100 m worden gebouwd; tenzij een grotere bouwhoogte aanwezig is, in welk geval de bouwhoogte, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mag worden;

23.2.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 23.2.1 ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, indien door die bouwwerken de belangen van de betreffende molen als werktuig niet in onevenredige mate worden geschaad, waartoe burgemeester en wethouders gehouden zijn aan de Gelderse Molenverordening.

23.2.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 25.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

23.2.4 Aanlegvergunning
a Verbod

Het is verboden op of in de tot vrijwaringszone - molenbiotoop aangeduide gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mogen geen bomen, heesters en andere opgaande beplantingen hoger dan 4,30 m worden geplant, waarbij geldt dat deze hoogtemaat mag worden vermeerderd met 1/74 m voor elke meter dat de beplantingen buiten de 100 m worden aangebracht.
b Afwegingskader

De onder a bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken de belangen van de betreffende molen als werktuig niet in onevenredige mate worden geschaad, waartoe burgemeester en wethouders gehouden zijn aan de Gelderse Molenverordening.