direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Vaassen Zuid en West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.VAA006VaaZuidWest-VBP1

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarische bedrijf, met uitzondering van een intensieve veehouderij, met per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf;
  • b. het wonen in - per bestemmingsvlak - één bedrijfswoning, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
  • c. kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat geen stacaravans zijn toegestaan en dat deze functie uitsluitend van toepassing is op agrarische bouwpercelen die zijn gelegen aansluitend aan de bestemming Agrarisch;
  • d. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop vanaf de boerderij, rondleidingen en dergelijke, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte daarvoor niet meer dan 200 m² mag bedragen;
  • e. de waterhuishouding;

met daarbijbehorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • h. andere-werken, tuinen, erven, ontsluitingspaden, waterhuishoudkundige en andere voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf.

4.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • d. de dakhelling niet minder dan 18° bedragen;
  • e. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen mag niet meer dan 500 m² bedragen en is uitsluitend toegestaan op gronden die zijn gelegen direct aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch'.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning mag 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de inhoud mag niet meer dan 800 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een hooiberg, (kunst)mest- en/of voedersilo mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2 onder d en een verlaging van de dakhelling toestaan voor een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  • b. 4.2.2 onder e en de bouw van teeltondersteunende kassen tot een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m² toestaan;
  • c. 4.2.3 onder a en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak daartoe is onderbouwd;
    • 2. de inhoud niet meer dan 700 m³ mag bedragen;
    • 3. sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht dat slechts door twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht;
    • 4. het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten.
4.3.1 Afwegingskader

Een in 4.3 genoemde ontheffing kan worden verleend indien

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden worden aangemerkt.
4.3.2 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 25.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in 21.1 , wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens en het gebruik van gebouwen voor recreatief nachtverblijf, standplaats voor kampeermiddelen anders dan toegestaan als kleinschalig kampeerterrein;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen, voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden.
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.1 en:

  • a. agrarisch verwante nevenactiviteiten zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen, bijenhouderijen, dierenpensions/ hondenkennels toestaan met een oppervlakte van niet meer dan 200 m²;
  • b. verkoop toestaan van niet op het eigen erf geproduceerde streekgebonden producten, met dien verstande dat de basis van de verkoop wordt gevormd door producten die op het bedrijf zelf tot stand komen en dat sprake is van kleinschaligheid en een te benutten oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
  • c. huisvesting van twee huishoudens in één woonhuis toestaan met dien verstande dat de inhoud van het woonhuis niet minder dan 500 m³ mag bedragen en de uiterlijke verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
  • d. het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor de opslag van kampeermiddelen.
4.5.1 Afwegingskader

Een in 4.5 genoemde ontheffing kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
4.5.2 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 25.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming wijzigen:

  • a. in de bestemming ' Wonen ' en/of ' Tuin ' en de aangrenzende gebiedsbestemming;
  • b. ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van pensions, inpandige boerderijkamers en vakantieappartementen, met dien verstande dat voor boerderijkamers geldt dat:
    • 1. niet meer dan 15 slaapplaatsen zijn toegestaan;
    • 2. niet meer dan 200 m² is toegelaten met een maximum van 50 m² per kamer;
    • 3. vrijstaande huisjes niet zijn toegestaan;
    • 4. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • c. ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve (buitengebied)functies, waaronder begrepen exposititeruimten, natuur- en landschapseducatie en natuur- en landschapsbeheer;
  • d. ten behoeve van milieuvriendelijke ambachtelijke bedrijven, kunstnijverheidsbedrijven, bijenhouderijen en/of dierenpensions/hondenkennels;
  • e. ten behoeve van agrarisch verwante bedrijven zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen;
  • f. ten behoeve van tuincentra, hoveniersbedrijven, maneges, dierenartsenpraktijken, dierenklinieken et cetera.
4.6.1 Afwegingskader

Een in 4.6 genoemde wijziging kan worden vastgesteld indien:

  • a. de infrastructuur tengevolge van de gewijzigde functie niet wordt verzwaard. Onder verzwaren wordt mede verstaan het verharden van zandwegen;
  • b. een (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft;
  • c. de woonfunctie uitsluitend wordt uitgeoefend binnen het hoofdgebouw met de oorspronkelijke woonfunctie;
  • d. de activiteiten worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • e. de verkeersaantrekkendheid in vergelijking met de oorspronkelijke activiteiten niet of nauwelijks toeneemt;
  • f. geen buitenopslag plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • h. inzicht bestaat in de (significante) gevolgen voor gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, als beschermende gebieden worden aangemerkt.