direct naar inhoud van 3.2 Milieuaspecten
Plan: Hoed Dorpsstraat 86 Vaassen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.VAA005Dorpsstr86-VBP1

3.2 Milieuaspecten

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang te onderzoeken in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op onder andere geluid vanwege het wegverkeer, de milieuzonering, bodem, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

3.2.2 Wegverkeerslawaai

Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat (deels) binnen een geluidszone is gelegen dient voldaan te worden aan het gestelde in de Wgh. Een onderzoek naar het wegverkeerslawaai is verplicht als er geluidsgevoelige functies aanwezig zijn of geprojecteerd worden.

In de voorliggende situatie behoeft echter geen akoestisch onderzoek gedaan te worden naar de geluidhinder vanwege het wegverkeer van de Dorpsstraat. De bestaande functie (apotheek) en de toekomstige functies (dokterspraktijkruimten en anderen) zijn geen geluidsgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder.

3.2.3 Milieuzonering/externe veiligheid

In de directe omgeving van het plangebied ligt het bedrijf "Vaassen Flexible Packaging BV". Dit is een bedrijf in milieucategorie 4. Ten opzichte van nieuw te bouwen woningbouw dient op basis van de VNG handleiding "Bedrijven en milieuzonering" in principe een afstand van minimaal 200 meter in acht te worden genomen. In de onderhavige situatie is echter geen sprake van toekomstige woningbouw. De uitgevoerde werkzaamheden en de gebruikte productiemiddelen maken het bedrijf verder geen inrichting in de zin van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dientengevolge is er geen nader onderzoek nodig.

Het bedrijf is op de Risicokaart van de provincie Gelderland aangeduid als een risicobron vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen en wordt gekenmerkt als CPR-inrichting. De opslagloodsen moeten hierbij voldoen aan de eisen die zijn vermeld in de CPR-richtlijnen (CPR-15-2 en 15-3).

De plaatsgebonden risicocontour van de inrichting (20 meter) valt in zijn geheel binnen het bedrijventerrein waardoor er geen risico is voor de in dit plan voorgenomen ontwikkeling.

3.2.4 Routering gevaarlijke stoffen

De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 geldt de "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Over de Laan van Fasna kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Bij niet extreme vervoersbewegingen ligt de risicocontour van het vervoer van gevaarlijke stoffen niet buiten de weg. De Laan van Fasna ligt ruim 350 meter van het plangebied, en wordt daarvan gescheiden door tussengelegen bebouwing. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vormt daarom geen belemmering voor het voorgenomen plan.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.2.6 Bodem

Door de Grontmij is in 2007 een "Verkennend bodemonderzoek" uitgevoerd naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie aan de Dorpsstraat 86 te Vaassen.

De volgende conclusies en aanbevelingen zijn in de rapportage opgenomen.

  • de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' is niet juist, gezien de resultaten van het onderzoek.
  • gezien de aangetoonde matig verhogende gehalte aan koper in mengmonster 03 wordt aanbevolen om aanvullend onderzoek te verrichten om de verontreiniging verticaal en horizontaal af te perken. Tevens wordt aanbevolen om het mengmonster uit te splitsen en separaat te analyseren op koper;
  • indien grond van het overige deel van de locatie vrijkomt en wordt toegepast in een ander werk, is een partijkering conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk. Indien een bodemkwaliteitskaart beschikbaar is, mag de grond als bodem worden toegepast, mits de kwaliteit van de grond vergelijkbaar is met of beter is dan de kwaliteit van de ontvangende bodem.

Er zal nog een beperkt aanvullend onderzoek bericht worden.

Het verkennend bodemonderzoek uit 2007 is als Bijlage 3 Bodemonderzoek bij deze toelichting gevoegd.