direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning, Oranjeweg 53
Status: concept
Plantype:
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.OV201400000-0001

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

De initiatiefnemers hebben een gemengd pluimvee en veehouderijbedrijf aan de oranjeweg 53 te Emst, kadastraal bekend als gemeente Epe en Oene, Sectie O, nummers 682 en 2219. Het bedrijf heeft een gemengde veebzetting. De hoofdtak van het bedrijf zijn de 22.900 legkippen. Naast de legkippen is er ruimte voor 15 zoogkoeien, 10 stuks vrouwelijk jongvee, 200 schapen en 25 geiten. Het bedrijf is gelegen aan de rand van de kern van Emst.

1.2 Aanleiding

De intitiatiefnemers willen de bestaande pluimveestal uitbreiden met een wintergarten. Een wintergarten is een overdekte uitloop voor het pluimvee, binnen deze uitloop kan het pluimvee scharrelen. Doormiddel van de wintergarten wordt het leefoppervlakte van het pluimvee vergroot.

Voor de wintergarten is een omgevingsvergunning aangevraagd welke vergezeld moet worden van een ruimtelijke onderbouwing om aan te tonen dat er door de realisatie van de garten sprake is van een goede ruimtelijk ordening.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Epe, ten westen van Emst. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern van Emst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied (bron google maps.)

1.4 Planbeschrijving

De initiatiefnemers zijn voornemens de bestaande pluimveestal te voorzien van een zogenaamde "wintergarten". Dit is een overdekte uitloop voor het pluimvee waardoor ervoor de eieren een bredere afzetmarkt ontstaat. Hierbij moet gedacht worden dat de eieren naar Duitsland geexporteerd zullen worden, hier is de consument bereid meer te betalen voor eieren uit dit diervriendelijke concept.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0002.png"

Afbeelding: weergave nieuwe functionele erfindeling

Op de bovenstaande afbeelding zijn de huidige bouwwerken en de nieuw te realiseren uitloop weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0003.png"

afbeelding: weergave gevelbeelden.

Op de bovenstaande afbeelding is het nieuwe gevelbeeld weergegeven. Het gekleurde gedeelte laat de overdekte uitloopt aan de voorgevelzijde zien.

1.5 Doel en bij het plan behorende stukken

De ruimtelijke onderbouwing is opgesteld ten behoeve van de omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3° Wabo.

Het afwijkend gebruik zit hem in het feit dat de wintergarten gedeeltelijk buiten het huidige agrarischebouwvlak gerealiseerd zal worden.

De ruimtelijkeonderbouwing met de bijbehorende bijlagen zijn onderdeel van de omgevingsvergunning. De stukken zullen gezamenlijk in procedure worden worden gebracht.

1.6 Huidige bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Dorpsgebied Emst van toepassing, dit bestemmingsplan is januari 1971 vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan heeft het grootste gedeelte van het plangebied de bestemming agrarisch met een bouwvlak. Een deel van het gebied,waar de wintergarten gewenst is, heeft niet de aanduiding bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0004.png"

Afbeelding: uitsnede vigerende bestemmingsplan

Doordat de omvang van het huidige bouwvlak onvoldoende groot is, zal de wintergarten gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.

Voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied

In maart 2014 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Epe ter inzage gelegen. Op dit voorontwerp zijn veel reacties gekomen. Het ligt in de verwachting dat de reacties begin 2015 zijn verwerkt. Daarna zal er gewerkt worden aan het ontwerpbestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0005.png"

Afbeelding: voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied

De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen het nieuwe bestemmingsplan. Echter doordat deze nog geen formele status heeft hoeft er geen verdere toetsing te worden uitgevoerd aan dit plan.

LOP

De gezamelijke gemeenten Epe, Heerde en Voorst hebben een regionaal Landschapsontwikkelingsplan, het zogenaamde LOP, vastgesteld. Met het LOP wordt onder andere beoogd om bij ruimtelijke projecten te sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang en karakteristieke kenmerken.

Het initiatief is gelegen tussen de dekzandruggen en oude bouwlanden. De hogere zandgronden kenmerkend door de aanwezigheid van bebouwingslinten en een groot complex of collectiefvan oude bouwlanden bij het dorp. Kenmerken van oude bouwlanden zijn de bolle ligging, grote open percelen met randbeplantingen (houtwallen), laanbeplantingen en steilranden. Delen van deze bouwlanden zijn inmiddels bebouwd geraakt. Oorspronkelijk hadden ieder dorp en buurtschap hun eigen beeld en sociale identiteit.

De ontwikkeling van het initiatief raakt de identiteit van het gebied niet of nauwelijks.

1.7 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Hierin wordt ingegaan op de landschappelijke aspecten en het plangebied zelf.

Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

In hoofdstuk 5wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt de SVIR een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie toetsing aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De in het voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling is passend binnen de beleidsuitgangspunten van het rijksbeleid. Er wordt ruimte gegeven aan één van de economische dragers in het buitengebied van de gemeente.

2.1.2 Besluit regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, de Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

2.1.3 Beleid Flora en fauna

Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de omgeving. Bescherming in het kader van de natuur, wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen worden aangewezen als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. In de Flora- en faunawet is de bescherming van soorten geregeld. De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal soorten planten en dieren. In hoofdstuk 4 zal verder worden ingegaan op flora en fauna.

2.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste zijn in dit hoofdstuk weergegeven.

2.2.1 Omgevingsvisie

Op 9 juli 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en op 24 september 2014 de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Verwevingsgebied

In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde.

  • er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • nieuwvestiging is niet mogelijk;
  • er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Voor het eerste aspect geldt dat de provincie de bestaande mogelijkheden (rechten) van bedrijven voor het bouwperceel respecteert. Wanneer het bouwperceel wordt vergroot, moet de ondernemer extra stappen zetten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en rekening houden met de aandachtspunten uit de PlanMER: Duurzame ontwikkeling niet-grondgebonden landbouw.

Aandachtspunten PlanMER voor vervolg

Vanwege het gewenste maatwerk is het slechts in beperkte mate mogelijk aandachtspunten mee te geven vanuit milieu en natuur voor de individuele ontwikkelingen. Vanuit het provinciale beleid is de wetgeving al uitgangspunt en is de ‘plus’ op individueel niveau nader te bepalen. Vanuit de passende beoordeling gelden, voor een duurzame ontwikkeling van de veehouderij, nog enkele aandachtspunten:

  • binnen een 5 km-zone rondom Natura 2000-gebieden is er een grote kans op significant negatieve effecten. Er dient ten minste voldaan te worden aan de ‘Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ en op den duur de PAS en eventuele andere eisen vanuit de Natuurbeschermingswet;
  • binnen een 5 tot 10 km-zone rondom Natura 2000-gebieden is er een redelijke kans op significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie;
  • op meer dan 10 km van Natura 2000-gebieden is er een kleine kans op significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie.

Deze aandachtspunten zijn van belang voor ontwikkelingen in verwevinggebieden en in landbouwontwikkelingsgebieden. De uitbreiding van het bestaande pluimveehouderij- bedrijf is een verduurzaming van de huidige bedrijfsvoering. Het pluimvee krijgt de beschikking over een uitloop en dus meer vierkante meters leef oppervlakte. De uitstoot van het bedrijf veranderd niet ten opzichte van de huidige situatie, de huidige situatie is vastgelegd middels de natuurbeschermingswetvergunning.

De gevelbeelden zijn in een vooroverleg aan welstand voor gelegd en goedgekeurd, hiermee is een goede landschappelijke en gebiedsinpassing van de ontwikkeling gewaarborgd. De realisatie van de wintergarten zorgt niet voor een toename van het aantal dieren of een verandering in de uitstoot van stikstof richting de natura2000 gebieden. Het bedrijf beschikt over een natuurbeschermingswetvergunning.

2.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen middels een provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie bijvoorbeeld regels voor onderwerpen als verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008 die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. Op 22 januari 2011 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland officieel in werking getreden. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan. Op 27 juni 2012 is de eerste herziening en op 19 december 2012 volgde een tweede herziening van de ruimtelijke verordening. Een derde herziening van de RVG is in procedure om een tweetal correcties door te voeren in de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur. Deze zijn niet gelegen in de directe nabijheid van het plangebied , daanraast zal de ontwikkeling geen gevolgen hebben voor de omgeving.

De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. De vigerende ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking voor wonen en werken hoofdzakelijk plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied. De verordening legt dit beleid van bundeling en intensivering vast door hiervoor voorschriften op te nemen.

De verordening bevat geen beleidspunten welk van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand agrarischebedrijf gelegen in het buitengebied van de gemeente.

2.2.3 Ecologische hoofdstructuur

In de omgeving van het plangebied liggen een aantal gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het gaat hier om een zone natuur en deels om nog te realiseren natuur, zoals op de onderstaande afbeelding is te zien. De kaart geeft twee onderdelen van de EHS weer: EHS-natuur en EHS-verweving.

De streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur (mei 2006) beschrijft gedetailleerd de kenmerken en kwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur. Deze beschrijving vormt de basis voor de afweging van belangen die gemaakt moet worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Daarnaast heeft er een herijking van de EHS plaatsgevonden, de herijking was voornamelijk in het kader van het schrappen van natuurontwikkelingsgebieden. De verwerking en planologische borging van deze herijking vindt plaats in de nieuwe provinciale Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0006.png"

afbeelding: ligging plangebied ten opzicht van de EHS.

De ontwikkeling welk in het plangebied plaatsvindt is gezien de ligging en de aard van de ontwikkeling niet van invloed op de ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is het plangebied niet gelegen in een zone welke nog verweven wordt ten behoeve van de ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.

2.2.4 Reconstructieplan Veluwe 2005

In dit plan wordt op grond van de 'Reconstructiewet concentratiegebieden' de herinrichting van het platteland voor een periode van twaalf jaar (2004-2015) beschreven. Het plan vormt vooral het kader voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij. Voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied is met name de zonering ten aanzien van de mogelijkheden voor intensieve veehouderij van belang die in dit Reconstructieplan is opgenomen. Daartoe is het buitengebied in drie zones ingedeeld:

  • landbouwontwikkelingsgebied (afgekort tot LOG, primaat landbouw);
  • verwevingsgebied (gericht op verweving van landbouw, natuur en wonen);
  • extensiveringsgebied (primaat wonen of natuur).

Doel van deze zonering is het ruimtelijk sturen van de intensieve veehouderij: deze krijgen geen uitbreidingsmogelijkheden op plaatsen waar ze tot onevenredige nadelige milieugevolgen zouden leiden. Op plaatsen waar de nadelige milieugevolgen het kleinst zijn, wordt juist veel ruimte geboden.

Het plangebied is gelegen in het gebied dat in het reconstructieplan is aangewezen als verwevingsgebied.

Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie tussen landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. In verwevingsgebieden kunnen bestaande intensieve veehouderijen doorgroeien, maar is nieuwvestiging van intensieve veehouderij uitgesloten.

De uitwerking van het reconstructieplan is verwoord in de ruimtelijke verordening van Gelderland.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Ruimtelijk structuurplan Epe (2006)

Het Ruimtelijk structuurplan Epe (2006) schetst het ruimtelijk ontwikkelingskader voor de gemeente Epe voor de komende 10 jaar. Het structuurplan is op 11 april 2006 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het ruimtelijk structuurplan geeft invulling aan de bevindingen uit het reconstructieplan. Uit het reconstructieplan blijkt, dat de landbouw binnen de gemeente Epe toch één van de economische dragers van het buitengebied blijft. Het structuurplan gaat dan ook uit van een gezoneerde ontwikkeling van nieuwe functies, zoals de aanleg van nieuwe natuur, landgoederen en recreatieprojecten, afgestemd op de landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0007.png"

afbeelding: ligging plangebied (Bron ruimtelijke structuurvisie)

Het initiatief is gelegen binnen de zogenaamde Bekenzone. Dit gebied is gericht op functiemenging maar met veel aandacht voor natuur en water. Dit wil zeggen dat er ruimte is voor bestaande agrarische bedrijven maar er bij ontwikkelingen aandacht voor de natur moet zijn.

De realisatie van de wintergarten zorgt voor een bredere afzetmarkt van de geproduceerde eieren. Er is geen toename van het aantal dieren op het bedrijf. Het zoeken naar een bredere afzetmarkt is noodzakelijk om in de toekomst toch een levensvatbaar bedrijf te houden. Op deze wijze kunnen landbouw, burger bewoning en natuur in het gebied goed samengaan.

Hoofdstuk 3 Milieuaspecten

Inleiding

De gemeente moet in de toelichting op het projectbesluit een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Voor het projectbesluit is dit hoofdstuk een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

3.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het initiatief betreft niet een uitbreiding van een milieubelastende functie maar een verruiming van het leefoppervlakte van het pluimvee. De realisatie van de wintergarten zrog er niet voor dat er meer dieren worden gehouden of dat de emissiepunten van de stallen worden verlegd. Na het openen van de uitloopopeningen voor het pluimvee worden de inlaatventielen geminimaliseerd zodat de uitloop openingen als inlaat fungeren.

3.2 Geurhinder

Voor het aspect geur gelden de bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het enige toetsingskader voor de geurhinder vanwege tot de veehouderij behorende dierenverblijven. De geuremissie uit de dierenverblijven wordt berekend op basis van vastgestelde geuremissiefactoren per diercategorie, die zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. De geurbelasting van gevoelige objecten in de omgeving wordt berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. De wet geeft maximale waarden voor de geurbelasting die de veehouderij op een gevoelig object mag veroorzaken. Indien het gevoelig object een woning bij een (voormalige) veehouderij in het buitengebied is, geldt een vaste afstand van minimaal 50 meter (tussen gevel woning en emissiepunt stal). Tevens gelden minimale afstanden tussen gevel stal en gevel geurgevoelig object (25 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0008.png"

afbeelding: afstanden bouwvlak tot bouwvlak.

Om de geurbelasting op de burgerwoningen in de omgeving te bepalen, is de geurbelasting berekend voor de aanvraag milieuvergunning (met het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning'). Uit de beoordeling van de aanvraag van dezevergunning in het kader van de Wet milieubeheer, op dit moment de huidige milieuvergunning, bijgevoegd als bijlage Milieuvergunning zijn de volgende conclusies te trekken:

De realisatie van de overdekte uitloop, de zogenaamde wintergarten, is niet van invloed op de geurbelasting op de omgeving. De uitloop wordt niet als onderdeel van het dierenverblijf beschouwd en veranderd het emissiepunt en of de geur uitstoot niet. De dichtsbijzijnde woning, Oranjeweg 57 bevindt zich, gevel tot gevel afstand op circa 90 meter van de wintergarten. Het emissiepunt van de stal bevindt zich op 190 meter van de woning, Oranjeweg 57.

3.3 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voorzorgsmaatregelen voorgeschreven om bodemverontreiniging te voorkomen. Het plangebied is niet gelegen in of bij een bodembeschermingsgebied. Het voorgenomen initiatief vormt daarom geen bijzonder risico voor de bodemkwaliteit.

De realisatie van een winter garten voor het pluimvee vindt plaats op het huidige agrarische bouwperceel. De stallen zijn geen ruimten waar dagelijks mensen voor een langere periode verblijven. Het bouwen zal gebeuren met materialen die niet uitlogenen of een andere bedreiging voor de bodemkwaliteit met zich meebrengen.

Op grond van bovenstaande verwachtingen in relatie tot de voorgestane ontwikkelingen kan worden aangenomen dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor dit afwijkingsbesluit.

 

3.4 Flora en fauna

Natura 2000

De ‘Natuurbeschermingswet 1998’ beschermt gebieden die moeten worden beschermd op grond van de Europese vogel- en habitatrichtlijn, de zogenaam-de Natura 2000-gebieden. Voor Nederland zijn dat in totaal 162 gebieden. Projecten die de kwaliteit van de gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect hebben op de soorten mogen niet worden gerealiseerd of verricht zonder of in strijd met een daartoe verleende vergunning (art. 19 d Nbw).

Tevens beschermt de 'Natuurbeschermingswet 1998' de natuurmonumenten. Ook voor handelingen die schadelijk kunnen zijn voor een natuurmonument geldt een vergunningplicht (art. 16 Nbw). Bevoegd gezag in deze zijn Gedepu-teerde Staten van de provincie.

Een aanvraag om vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is ingediend bij de provincie Gelderland en hierop is op 14 januari 2013 een besluit genomen . De provincie heeft besloten conform aanvraag.

Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurlijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Door het vergroten van natuurgebieden, het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden en het aanleggen van ecologische verbindingszones en robuuste verbindingen, ontstaat een samenhangend netwerk. Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur binnen de provincie Gelderland is geregeld in het Streekplan Gelderland 2005. De begrenzing is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten voor het laatst gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'- benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast.

Het plangebied is momenteel in gebruik als erf en agrarischweiland. Het is niet noodzakelijk dat er met de komst van de wintergarten mogelijke veranderingen worden doorgevoerd met gevolgen voor de beschermde flora en fauna. Ecologische kwaliteiten vormen geen belemmeringen voor de uitvoering van het initiatief.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0009.png"

afbeelding: archeologische verwachtingskaart Epe.

Op de bestemmingsplankaart is aan het besluitgebied geen archeologische verwachtingswaarde toegekend. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht, dit omdat het gebied al vele jaren in gebruik is als erf en agrarisch weideland. De gronden zijn in het verleden meermaals geroerd.

3.6 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De realisatie van de wintergarten zorgt niet voor een toename van afvalwater. Wel zal er een toename zijn van het verharde oppervlakte met circa 743 vierkante meter. Het water van het verharde oppervlakt zal op de omliggende gronden worden geïnfiltreerd. Voor het plan is een watertoets uitgevoerd, deze is als bijlage Watertoets bij deze onderbouwing gevoegd.

Op 12 februari 2015 is er overleg geweest met het waterschap en zijn de bouwplannen overlegd. Op basis van het overleg en de bouwplannen wordt nader onderzoek naar het aspect water wordt niet noodzakelijk geacht. De reactie van het waterschap op het overleg en de tekeningen is als bijlage Reactie Waterschap aan deze onderbouwing gevoegd.

3.7 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Eén en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.OV201400000-0001_0010.png"

Afbeelding: ligging ten opzichte van risicovolle objecten bron risicokaart.nl

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het
  • vervoer van gevaarlijke stoffen.

Nader onderzoek naar de invloeden op het gebied van externe veiligheid wordt niet noodzakelijk geacht. Er is naar aanleiding van initiatief geen toename van de bevolking dichtheid en hiermee zijn er ook geen veranderingen ten opzichte van de externe veiligheidsrisico's.

3.8 Verkeer en parkeren

In de huidige situatie is op het perceel een agrarische bedrijfswoning met bijbehorende stallen en bijgebouwen aanwezig. Hier wordt een wintergarten aan de pluimveestal toegevoegd. De realisatie vn het bouwwerk zorgt niet voor extra vervoersbewegingen, er worden immers niet meer dieren gehouden dan in de huidige situatie.

Het perceel is ontsloten op de Oranjeweg. Het eigen terrein is voorzien van het benodigde aantal parkeerplaatsen. Hierbij wordt in ruime mate voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernorm. Er worden geen wijzigingen gebracht in de verdere inrichting van het perceel en de ontsluiting van de bestaande bebouwingen. De gewenste ruimtelijke ontwikkeling is daarmee niet relevant ten aanzien van de aspecten ontsluiting en parkeren.

Hoofdstuk 4 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

4.1 Economische uitvoerbaarheid

In het onderhavige geval is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening waarvoor ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Artikel 6.12, tweede lid, van de Wro geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is.

Tussen de gemeente Epe en initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst opgesteld. Hiermee is verzekerd dat eventuele kosten ten behoeve van planschade volledig voor rekening van initiatiefnemer komen.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De afwijking van het plan middels een omgevingsvergunningaanvraag doorloopt de in de Wabo vastgelegde uitgebreide procedure. Tijdens het ter visie liggen van het plan kan één ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. De zienswijzen zullen worden betrokken bij de vergunningverlening als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3° Wabo.