1.1 Aanleiding en doel
Zorginstelling Korian Nederland wil 't Waeghuys, een monumentaal pand aan de Sint Antonieweg 20 in Epe, ombouwen tot een kleinschalige particuliere woonzorginstelling voor ouderen met een indicatie vanuit de Wet landurige zorg (Wlz) en met dementie en geheugenproblemen in het bijzonder. In het bestaande gebouw van 't Waeghuys en een beoogde uitbreiding daarvan worden 32 zorgeenheden en diverse ruimtes voor samenkomsten van bewoners gerealiseerd. Het terrein rondom de bebouwing wordt ingericht als tuin met een hoge verblijfskwaliteit voor de bewoners. 't Waeghuys kent een lange historie. Oorspronkelijk is het gebouwd als een hotel tegenover het station van Epe. Na het opheffen van de spoorlijn heeft het pand verschillende functies gehad, die allen hun sporen in het gebouw hebben nagelaten. De initiatiefnemer heeft gezocht naar een nieuwe en passende functie voor het gebouw, met als doel 't Waeghuys in oude glorie te kunnen herstellen en te behouden voor de toekomst. Door het zoveel mogelijk handhaven van voor het gebied karakteristieke bomen sluit de herinrichting van het terrein zo goed mogelijk aan bij de bestaande groene omgeving. Met de herontwikkeling wordt tevens het monumentale pand 't Waeghuys, dat op dit moment in een bouwkundig slechte staat verkeerd, behouden voor Epe. Voorts voorziet het bestemmingsplan in de bouw van twee vrijstaande woningen.
Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Centrum Epe'. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de herbestemming van 't Waeghuys en de bouw van de twee vrijstaande woningen mogelijk te maken. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning worden gecoordineerd vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 3.30 van Wet ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het noordoostelijke deel van het centrum van Epe, aan de Sint Antonieweg. De Sint Antonieweg vormt samen met de Quickbornlaan, Lohuizerweg, Beekstraat, Hoofdstraat, Sint Jorisstraat en de Stationsstraat de hoofdontsluitingsstructuur van het centrum van Epe. Het plangebied wordt aan de noord- en zuidzijde omgeven door woonpercelen, ten zuidwesten van het plangebied is een uitvaartcentrum gevestigd. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Dominee Prinsweg en aan de oostzijde door de Sint Antonieweg.
Ligging van het plangebied aangegeven op de topografische kaart (Bron: www.opentopo.nl)
Het plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen met de nummers gemeente Epe, sectie U, nummers 7464, 7466 en 8348 (gedeeltelijk). De gezamenlijke oppervlakte van deze percelen bedraagt circa 5260 m².
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Centrum Epe', dat is vastgesteld op 20 juni 2013. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Kantoor' en is ter plaatse van de bestaande bebouwing voorzien van een bouwvlak. Aan de Dominee Prinsweg is het plangebied gedeeltelijk bestemd voor 'Wonen'. De gronden langs de Sint Antonieweg en de Dominee Prinsweg zijn bestemd als 'Tuin'. Tevens geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.
1.4 Opzet van de toelichting
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande- en toekomstige situatie en het gewenste planologische regime. In het derde en vierde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
2 Beschrijving van de huidige en toekomstige situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
De onderstaande topografische kaarten laten (de transformatie van) het landschap van de afgelopen 150 jaar zien. Epe heeft zich tot begin 1900 ontwikkeld als lintdorp langs de verschillende belangrijke uitvalswegen richting Apeldoorn en Heerde. Tussen deze bebouwingslinten zijn er stapsgewijs wijkjes gebouwd en zijn de contouren van het huidige Epe gevormd. De kern Epe heeft zich in de jaren uitgebreid richting het oosten en rond 1965 de stap over het spoor gemaakt. Rond 1970 heeft het spoor plaatsgemaakt voor een recreatief fietspad van Het Loo in Apeldoorn naar Heerde.

't Waeghuys is gebouwd in 1941, op de plek van het voormalige Hotel Veluwe. Het ontwerp is gemaakt door architect Joh. Dalmolen uit Epe. De naam Waeghuys herinnert aan de tijd dat er ter plaatse van het plangebied een varkenswaag gevestigd was. Beide gebouwen, Hotel Veluwe en 't Waeghuys, kennen een rijke plaatselijke geschiedenis, onder andere de oprichting van de Boerenbond in 1911, openbare veilingen en knokpartijen.
Het gebouw is oorspronkelijk gebouwd als hotel tegenover het toenmalige treinstation van Epe. Tot circa 1947 heeft het hotel goed gefunctioneerd. In dat jaar kwam er een eind aan de treinverbinding van Apeldoorn naar Zwolle, via Epe en Heerde. Hiermee verloor het hotel zijn functie. In 1949 werd ’t Weaghuys verkocht aan de Gist- en Spiritusfabriek uit Delft om dienst te doen als vakantieverblijf voor het personeel. Bij een veiling in 1955 kwam het gebouw in handen van het confectiebedrijf Slebos uit Elburg, waarmee definitief een eind kwam aan het horecabedrijf.

Briefkaart van het toenmalige hotel 'In 't Waeghuys'.
De gemeente Epe heeft in de jaren '60 onderzocht of het gebouw geschikt zou zijn om te gebruiken als gemeentehuis. Het gebouw voldeed echter niet aan de gestelde eisen. Sinds 1978 is het pand in eigendom van de huidige eigenaar en wordt het bewoond door een aantal individuele huurders.
2.3 Huidige situatie
Stedenbouwkundige structuur
Het plangebied ligt aan de Sint Antonieweg, ten noordoosten van het centrum van Epe. De Sint Antonieweg is onderdeel van de hoofdontsluitingsstructuur van het dorp en bestaat uit een rijbaan voor het autoverkeer in noordelijke richting. Langs de weg staan op regelmatige afstand forse, volgroeide Hollandse Lindes. De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit grote, karakteristieke villa's van één tot twee bouwlagen met een kap omgeven door een veelal groen ingerichte tuin. De tuinen en de laanbeplanting langs de Sint Anthonieweg geven de omgeving een groen karakter.
Zicht over de Sint Antonieweg in noordelijke richting, met aan de linkerzijde van de weg 't Waeghuys.
Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Dominee Prinsweg. Deze erfontsluitingsweg ontsluit verschillende woningen. Het achterterrein van het 't Waeghuys wordt ook ontsloten op deze weg.
Dominee Prinsweg, gezien in zuidelijke richting.
2.4 Toekomstige situatie
Programma
De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van een particuliere woonzorginstelling voor ouderen met een Wlz-indicatie, bestaande 18 zorgeenheden in het monumentale pand van 't Waeghuys en 14 zorgeenheden in een nieuw te bouwen gebouw aan de zijde Dominee Prinsweg. Het hoofdgebouw, het monumentale Waeghuys, wordt gerenoveerd en in de oude glorie hersteld. Intern worden er verspreid over de verdiepingen, 18 zorgwoningen en verschillende gezamenlijke ruimtes gerealiseerd.
Verder worden ten noorden van 't Waeghuys aan de Sint Antonieweg en ten zuiden van 't Waeghuys aan de Dominee Prinsweg twee vrijstaande woningen gegerealiseerd.
Bouwplan
Het bestaande pand van 't Waeghuys is in de loop van de tijd vele keren verbouwd voor de vele functies die het heeft gehad. De laatste jaren stond het gebouw leeg en is het in verval geraakt. In de huidige bouwkundige staat voldoet het niet aan de eisen die aan de nieuwe functie worden gesteld.
Om het behoud van het pand zo goed mogelijk te garanderen is het pand in 2012 aangewezen als gemeentelijk monument.
Om deze reden heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen op zorgvuldige wijze een bouwplan op te laten stellen. Voorafgaand hieraan zijn de architect en de Erfgoedcommissie van de gemeente Epe op de locatie met elkaar in gesprek gegaan over de monumentale waarden van 't Waeghuys. Deze waarden zijn nader onderzocht en vastgelegd in een bouwhistorische verkenning.
De bouwhistorische verkenning bevat een beschrijving van de ontwikkeling van Epe in relatie tot het ontstaan van 't Waeghuys en kent een uitgebreidde beschrijving van de huidige staat van het exterieur en het interieur van 't Waeghuys. In deze beschrijvingen worden de oorspronkelijke onderdelen (wanden, vloeren, deuren, ramen en kozijnen) van het gebouw beschreven en wordt beoordeeld wat de staat ervan is. Op basis van de verkenning is in overleg met de Erfgoedcommissie een bouwplan voor de herontwikkeling van het gebouw gemaakt, waarbij de oorspronkelijke bouwdelen zo veel mogelijk zijn geintegreerd in het bouwplan. De bouwhistorische verkenning is als bijlage 1 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Gevelaanzichten van 't Waeghuys en de uitbreiding aan de westzijde (bron: De Bruin Architecten bv BNA)
Het bouwplan voorziet in het herstel van de oorspronkelijke gevels, zodat het exterieur weer zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat wordt hersteld. Voor het het indelen van het interieur van de nieuwe appartementen is, gezien de hedendaagse eisen die worden gesteld aan de nieuwe functie van 't Waeghuys, geprobeerd zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke plattegronden te blijven.
Aan de westzijde van het monumentale pand wordt een uitbreiding gerealiseerd. Deze uitbreiding staat los van het bestaande pand en is er met een tussenlid op de begane grond mee verbonden. In het ontwerpproces is zorgvuldig gekeken naar de samenhang tussen het nieuwe gebouw en de bebouwing van 't Waeghuys. De uitbreiding is in omvang en archtectonische uitstraling ondergeschikt aan het 't Waeghuys, zodat dit het belangrijkste gebouw in het plangebied blijft.
Vogelvlucht geeft een impressie van de toekomstige situatie (bron: De Bruin Architecten bv BNA)
Inrichtingsplan
Ten behoeve van het nieuwe gebruik van 't Waeghuys is een inrichtingsplan opgesteld. De ruimte rondom het monumentale pand wordt ingericht als verblijfsruimte voor de bewoners en bestaat uit een tuin met bloeiende borders, wandelpaden en een terras. De ruimte aan de voorzijde, langs de Sint Antonieweg, wordt ingericht voor de ontsluiting van het terrein en het parkeren. Aan de achterzijde, langs de Dominee Prinsweg heeft het terrein een meer functionele inrichting. Er wordt een achterpad gerealiseerd met aan weerszijden gras ten behoeve van de waterberging. Langs de Dominee Prinsweg worden twee parkeerplaatsen aangelegd. Met het inrichtingsplan worden zoveel mogelijk bestaande bomen behouden.
Inrichtingsplan voor 't Waeghuys (bron: Buro Stedenbouw)
Ten behoeve van de het bouwplan en het inrichtingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
2.5 Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkelingen zijn wat betreft het bouwen en gebruiken strijdig met het geldende bestemmingsplan. Voor het plangebied gelden in het bestemmingsplan 'Centrum Epe' de bestemmingen 'Kantoor', 'Tuin' en 'Wonen'. Deze regels van deze bestemming staan het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een woonzorginstelling en het bouwen van de uitbreiding en twee vrijstaande woningen niet toe.
3 Relevant ruimtelijk beleid
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In
paragraaf 4.6 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
3.2.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in
paragraaf 4.7.
3.2.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In
paragraaf 4.8 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
3.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In
paragraaf 4.9 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
3.3.1 Nationale Omgevingsvisie
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
3.3.2 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
3.3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is.
In een uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht van gevallen waarbij sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Ten aanzien van wonen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro (definitie van een stedelijke ontwikkeling) geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In dezelfde uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het realiseren van een zorgvoorziening wel aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. In de uitspraak van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1400) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat in het bestemmingsplan voor een 'intramurale zorgvoorziening, bestaande uit 16 zorgeenheden voor begeleid wonen en een bedrijfswoning met bijbehorende voorzieningen' beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling. Als gevolg hiervan dient de behoefte aan zorgeenheden onderzocht te worden en, indien er sprake is van een behoefte, onderzocht te worden of in deze behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied.
Onderzoek
In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat de voorgenomen ontwikkeling uit twee onderdelen: wonen en maatschappelijk.
Wonen
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van minder dan 11 woningen, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking ten aanzien van de woningbouw achterwege kan blijven.
Maatschappelijk, zorgvoorziening
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een particuliere woonzorginstelling voor ouderen met een Wlz-indicatie, bestaande uit 32 zorgeenheden met bijbehorende voorzieningen. Basis van de uitspraak van 6 mei 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit een stedelijke ontwikkeling, waarvoor de behoefte onderzocht moet worden.
Het onderzoek naar de behoefte is opgesplitst in een kwalitatief en kwantitatief behoefte-onderzoek. Het kwalitatief onderzoek volgt voor een belangrijk deel uit de Omgevingsvisie 'Natuurlijk goed leven' van de gemeente Epe (zie
paragraaf 3.5.1), het gemeentelijke woonbeleid (zie
paragraaf 3.5.3) en beleid ten aanzien van wonen en zorg (zie
paragraaf 3.5.4). In deze beleidsdocumenten wordt beschreven dat een belangrijke trend is dat de bevolking vergrijsd en dat als gevolg daarvan sprake is van een toenemende zorgbehoefte. In de Woonagenda 2019 - 2023 en de Woonzorgagenda van de gemeente Epe wordt beschreven dat er sprake is van een ontoereikende capaciteit in de intramurale zorg. In de Omgevingsvisie is voorts opgenomen dat de gemeente vooral kansen ziet in een combinatie van beschutwonen en een intramurale voorziening.
In Epe zijn diverse woonzorginstellingen aanwezig, van verschillende omvang en achtergrond. Het aantal aanwezige zorgeenheden is per locatie uitgezocht:
- WZU Veluwe, locatie De Boskamp: 84 zorgeenheden;
- Viatence, locatie De Klaarbeek: 32 zorgeenheden;
- Viatence, locatie De Kleine Antoniehof: 45 zorgeenheden.
Gezamenlijk zijn er 161 zorgeenheden aanwezig in de kern Epe. De prognose is dat de zorgvraag de komende jaren oploopt van circa 200 in 2025 naar 400 eenheden in 2050. Op korte termijn is er al sprake van een te kort aan zorgeenheden, waarmee er sprake is van een behoefte aan zorgeenheden.
Doelgroepen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 32 zorgeenheden voor een specifieke doelgroep. De woonzorginstelling richt zich met name op ouderen met dementie en geheugenproblematiek. De initiatiefnemer richt zich daarnaast op meer vermogende ouderen. Dit komt met name tot uiting in de huisvesting van de bewoners. In een kleinschalig in gerichte omgeving ruime appartementen gerealiseerd met eigen sanitaire voorzieningen. In de bestaande bebouwing van 't Waeghuys worden verschillende ruimtes ingericht voor bijeenkomsten. De buitenruimte krijgt een parkachtige inrichting met hoge verblijfskwaliteit. Daarnaast wordt er een breed pallet aan zorg verleend, waarbij de nadruk met name ligt op de individuele zorgvraag van de bewoner. De voorgenomen ontwikkeling onderscheid zich op deze manier van het bestaande aanbod aan zorg in Epe.
Bestaand stedelijk gebied
In het Bro wordt het bestaand stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van Epe.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
3.3.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen raken geen nationale ruimtelijke belangen en passen binnen het Rijksbeleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening.
3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
- Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
- Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
- Circulaire economie; sluiten van kringlopen;
- Biodiversiteit: werken met de natuur;
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
- Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
- Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In
paragraaf 3.3.4 is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt.
3.4.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
3.4.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het provinciale beleid en voldoen aan de woningbouw afspraken die op regionaal niveau zijn gemaakt.
3.5.1 Omgevingsvisie Natuurlijk goed leven
In de Omgevingsvisie 'Natuurlijk goed leven' komt onder andere het volgende aan de orde. De gemeente Epe kent veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn mooie dorpen met hun eigen karakter. De gemeente wil daar zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en er moet veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
Door in de omgevingsvisie doelgericht afwegingen en keuzes te maken wordt de visie een richtinggevend instrument. Met de omgevingsvisie wordt iedereen, die actief is in de leefomgeving, geïnspireerd om ideeën waar te maken die passen in onze gedeelde visie.
Om initiatieven samen voor elkaar te krijgen, is het belangrijk dat de uitnodiging zo open mogelijk is met zo min mogelijk beperkingen. Tegelijkertijd blijft sturing een belangrijk middel. Het is van belang dat ontwikkelingen elkaar versterken en niet beperken. Bovendien is het belangrijk om het eigene van de gemeente te behouden: de identiteit en de kernwaarden van Epe.
Waardevolle leefomgeving
De basis voor de omgevingsvisie is de kwaliteit van de leefomgeving. Iets wat in honderden jaren is ontstaan, gegroeid en opgebouwd. Binnen de gemeente Epe is er brede waardering voor de omgeving. Dit is duidelijk uit het participatieproces naar voren gekomen. Het gaat om een breed spectrum aan kwaliteiten: landschappelijk, monumentaal, natuurlijk. De kern zit in drie waarden:
- de rijkdom van natuur met bijbehorende wateren bodemkwaliteit;
- de kwaliteit en grote afwisseling in het landschap;
- de rust, de cultuurhistorie en het dorpse karakter.
OpgavenDe gemeente is nooit af. Er zijn altijd behoeftes van de samenleving, actuele trends en nieuwe ontwikkelingen en er zijn op dit moment urgente opgaven.Vanuit ‘De samenlevingslaag’ zijn er vier opgaven voor de gemeente. Deze opgaven zijn de uitkomst van enerzijds de analyse van grotere maatschappelijk knelpunten zoals klimaat en biodiversiteit en anderzijds van het participatieproces met inwoners, bestuurders, raadsleden, ambtenaren, ketenpartners en stakeholders. Voor de gemeente Epe gaat het om de volgende opgaven:
- duurzame toekomst;
- gezondheid, zorg en welzijn;
- goed wonen;
- ondernemen.
De vier opgaven zijn niet los van elkaar te zien en hangen op meerdere vlakken samen. Er zijn raakvlakken, maar ook knelpunten. Vooral bij nieuwe ontwikkelingen (energie-installaties, woningbouw, recreatieontwikkeling) zal aan integrale oplossingen gewerkt moeten worden.
Ruimtelijke keuzes
De waardevolle leefomgeving is het belangrijkste uitgangspunt. Vanuit trends, ontwikkelingen en de opbrengst van het participatieproces zijn de opgaven beschreven. Per kern is dit vertaald in een aantal ruimtelijke keuzes. Voor Epe komen alle opgaven terug. Met name als het om wonen en ondernemen gaat ligt er een grote ambitie. Epe heeft een lange geschiedenis en is ontstaan uit agrarische linten. Bijzonder is dat een aantal groene wiggen tot in het centrum doorlopen. Rondom de grote kerk ligt een waardevol ensemble. In Epe staan vele karakteristieke villa’s waaronder de villa’s langs de Quickbornlaan.
Wonen (met zorg)
De gemeente heeft een stevige bouwopgave voor woningen. In Epe wordt op meerdere locaties uitgebreid. Landschap en bestaande natuur zijn inspiratie voor ontwikkeling. Er wordt voor alle doelgroepen gebouwd en we zetten in op nieuwe woontypologieën, bijvoorbeeld: flexibele bouw, innovatieve woonconcepten en woon-zorgbuurten met bijzondere nieuwe woonvormen voor ouderen.
3.5.2 Toekomstvisie Epe 2030
De 'Toekomstvisie Epe 2030' is een koersdocument en geeft richting aan de keuzes die de gemeente gaat maken bij tal van maatschappelijke opgaven. De visie geeft een ambitie weer, geeft richting aan, maar geen concrete stappen. De visie gaat uit van de opgaven waar de gemeente nu voor staat, de kansen die er liggen, de ambities die het heeft en de unieke kwaliteiten die Epe in huis heeft.
De toekomstvisie nodigt uit tot herijking of vernieuwing van beleid of bevestigt de al ingezette koers. Het is zeker geen blauwdruk voor deze periode, daarvoor is de toekomst te onzeker. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is met name het beleid omtrent ruimte en nieuwe mogelijkheden voor wonen van belang. Ten aanzien van wonen gelden de volgende beleidsuitgangspunten:
- faciliteren van nieuwe ontwikkelingen voor wonen en bedrijvigheid in de dorpskernen en het buitengebied;
- faciliteren van initiatieven tot duurzame energieopwekking en initiatieven tot duurzaam energieverbruik in de samenleving bij burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. De ruimtelijke inpassing van activiteiten is daarbij een aandachtspunt;
- met (markt)partijen werken aan een toekomstgericht woonaanbod met voorzieningen met expliciete aandacht voor de groepen 20-35 jarigen, senioren en alleenstaanden;
- behouden van de identiteit en het karakter van de dorpskernen. Epe en Vaassen ontwikkelen zich naar zogenaamde dynamische kernen, waar een ruim aanbod aan (specifieke) voorzieningen wordt nagestreefd. Ernst en Oene zijn te kenmerken als levendige dorpen met als streven het behoud van de belangrijkste voorzieningen;
- het realiseren van een aantrekkelijke openbare ruimte van goede kwaliteit als bijdrage aan een goed leef- en verblijfsklimaat van bewoners en bezoekers, met daarbij een accent op de dorpscentra van Epe en Vaassen. Activiteiten zijn onder meer het autoluw maken van verblijfsgebieden en het inrichten van ontmoetingsplekken als een horecaplein in de twee grote kernen.
3.5.3 Woonagenda 2019 - 2023
Het woonbeleid van de gemeente Epe is vastgelegd in de Woonagenda 2019 - 2023. Met de woonagenda werkt de gemeente aan een dynamisch en op de behoefte gericht woonbeleid. Dit houdt in dat de lokale opgave centraal staat. In de Woonagenda Cleantechregio 2018 is hiervoor het startsein gegeven, waarin de nadruk ligt op kwalitatief programmeren. Verder is in deze regionale agenda ook richting gegeven aan het aantal te bouwen woningen in de periode 2018 - 2027. Voor de gemeente Epe zijn dat 755 nieuw te realiseren woningen. Daarnaast vormt het Woonbehoefteonderzoek uit 2017, dat samen met de gemeenten Hattem, Heerde en Woonstichting Triada is opgesteld, de onderlegger van deze nieuwe woonagenda.
Aan het woonbeleid liggen zes uitgangspunten ten grondslag, te weten:
- het Omgevingsbeleid: Dit betekent dat woningbouw altijd onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving en de toekomstbestendigheid daarvan.
- duurzaam voortbouwen op kwaliteit: Woningbouw is onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke kwaliteit. Het behouden en versterken van de leefbaarheid van onze kernen is een doel dat nauw samenhangt met woningbouw.
- beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen: Een woning – zowel huur, als koop - moet voor iedereen bereikbaar zijn. Nieuwbouw zal voor een deel dan ook gericht moeten zijn op het goedkope- en betaalbare segment. Er liggen ook kansen in het duurdere segment, vooral als het gaat om levensloopbestendige woningen voor vooral senioren. Hierdoor ontstaat een verhuisketen en kunnen meerdere woonwensen verzilverd worden.
- ruimte voor groei: Epe is in trek. Dit is de afgelopen jaren gebleken. Deze groei willen we blijvend faciliteren, vooral als het gaat om het huisvesten van gezinnen, omdat juist zij bijdragen aan het behoud van het voorzieningenniveau.
- ruimtelijke kwaliteit en het behoud van het groene karakter van de woongebieden: We zetten in op transformatie van leegstaande panden, omdat dit leidt tot een forse kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Bij inbreiding wordt nadrukkelijk naar het groene karakter van een wijk gekeken. Het klimaat speelt hierin een belangrijke rol. Inbreidingslocaties zullen dan ook beperkt zijn gezien de keuze voor het behoud van het groen in de wijken. Om de volkshuisvestelijke opgave te kunnen realiseren en te kunnen voorzien in de behoefte aan woningen, is uitbreiding een reële optie.
- kwaliteitsimpuls buitengebied: Dit betreft een voorzetting van het beleid voor vrijkomende gebouwen in het buitengebied en het realiseren van landgoederen. Beiden zijn gericht op het behoud en versterking van het landschap met zijn specifieke kenmerken.
In de Woonagenda is dit verdeeld in vijf thema’s. Deze zijn: het groeiend aantal huishoudens, betaalbaar wonen in de huur, de woningvraag in de koopsector, wonen met zorg en welzijn en duurzaamheid van woningen en woonomgeving. Deze vijf thema’s monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in onze gemeente (thema 6). De uitgangspunten zijn als volgt verwoord. Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. De gemeente onderschrijft de 10-richtinggevende principes over ruimtelijke kwaliteit en wonen zoals deze in de Woonagenda Cleantechregio zijn verwoord. De gemeente richt zich daarbij op het betaalbare- en middeldure segment. Bij nieuwbouw worden drie stappen gehanteerd, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding.
In het tweede deel van de agenda zijn de visie en de uitgangspunten vertaald in kwalitatieve en kwantitatieve kaders voor woningbouwinitiatieven. De kwalitatieve kaders gaan vooral over de doelgroepen, ruimtelijke kwaliteit en de trits transformatie, inbreiding en uitbreiding. In de kwantitatieve kaders wordt ingegaan op de aantallen nieuw te bouwen woningen op grond van de regionale woningbouwafspraken.
Bij transformatie en inbreiden in gebieden buiten het kernwinkelcentrum van Epe wordt een prijsdifferentiatie nagestreefd. Voor het bouwen van 1 tot 4 woningen worden geen eisen gesteld aan het prijsklassenbeleid en wordt in overleg met de initiatiefnemer maatwerk geleverd.
Onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is dat er twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Op grond van de Woonagenda worden er geen eisen gesteld aan dit deel van het programma. Dit deel van het initiatef past daarmee binnen de gemeentelijke kaders voor woningbouwinitiatieven.
3.5.4 Woonzorgagenda gemeente Epe
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van wonen en zorg is vastgelegd in de Woonzorgagenda gemeente Epe. In de Woonzorgagenda wordt een vertaalslag gemaakt naar de woonzorgopgaven voor de komende jaren voor de gemeente Epe. De gemeente Epe vergrijst en inwoners blijven langer zelfstandig thuis wonen. Daarnaast is het scheiden van wonen en zorg doorgevoerd, wat inhoud dat het wonen en de zorg apart worden gefinancierd.
Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de vraag en het aanbod naar geschikte woningen in combinatie met passende zorg en ondersteuning. De veranderende woonbehoeften van onze inwoners zorgen ervoor dat we als gemeente hierop moeten inspelen en dat begint bij het ontwikkelen van een Woonzorgagenda.
In
paragraaf 3.3.4 is de toekomstige behoefte aan woonzorgwoningen beschreven, zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin. De Woonzorgagenda geeft de kaders over op welke manier de gemeente en initiatiefnemers deze behoefte kunnen invullen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonzorgagenda.
3.5.5 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past op verschillende manieren binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie. Programatisch wordt met de realisatie van 32 zorgeenheden invulling gegeven aan de gemeentelijke ambities om te voorzien in woon-zorgvoorzieningen voor ouderen. Met de toenemende vergrijzing van de bevolking van de gemeente, neemt de behoefte aan deze voorzieningen toe. De toename van deze behoefte wordt onderkend in de in de Omgevingsvisie, maar zeker ook in het beleid ten aanzien van wonen, zoals verwoord in de Woonvisie 2013 en de Woonagenda 2019 - 2023, en wonen met zorg, zoals verwoord in de Woonzorgagenda.
De woonomgeving van Epe wordt alom gewaardeerd. De aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden spelen hierbij een belangrijke rol. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er aan een gemeentelijk monument een nieuwe invulling gegeven, die toekomst gericht is en waarmee het behoud van het gemeentelijke monument geborgt is. Hiermee wordt voorzien in het behoud van de identiteit en het karakter van Epe en het realiseren van een goede ruimtelijke kwaliteit als bijdrage aan een goed leef- en verblijfsklimaat van bewoners en bezoekers van de gemeente.
3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid
Het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten bodem, wegverkeerslawaai en ecologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
4.2.1 Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het
bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Epe heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
4.2.2.1 Verkennend bodemonderzoek
Met als doel de milieuhygienische kwaliteit van de bodem te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 3 van de
bijlagen bij toelichting bij het bestemmingsplan.
Historisch onderzoek
Op de onderzoekslocatie zijn geen voorgaande bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt de onderzoekslocatie geclassificeerd als kwaliteitsklasse wonen. Bij de terreininspectie voorafgaand aan de veldwerkzaamheden zijn de restantanten van een ondergrondse
tank aangetroffen. In de tank is circa 25 cm product aanwezig. In bijlage 8 zijn foto’s van de betreffende tank
opgenomen. Ten zuidwesten van het perceel is granulaat aangetroffen.
Hypothese en onderzoeksstrategie
Door de aanwezigheid van een ondergrondse tank, een potentiële verontreinigingsbron, wordt voor het onderzoek rondom de tank de strategie ‘verdachte locatie’ gehanteerd. Verder wordt op basis van het historisch onderzoek voor de onderzoeklocatie de hypothese ‘onverdachte locatie’ gehanteerd. Deze hypothese is gekozen omdat er geen aanwijzingen zijn die duiden op de (voormalige) aanwezigheid van verontreinigingsbronnen. Tevens is de locatie niet verdacht op het voorkomen van asbest. De bovengrond is aanvullend geanalyseerd op PFAS.
Veldwerkzaamheden
De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd conform de Beoordelingsrichtlijnen 'Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek' (BRL SIKB 2000) en de daarbij behorende protocollen 2001 en 2002. Tijdens de boringen is de grond zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van verontreinigingen. Uit deze beoordeling zijn bijmengingen met puin naar voren gekomen. Ten tijde van het veldonderzoek heeft een visuele beoordeling van asbest in de bodem plaatsgevonden. In de bodem is op zintuiglijke wijze geen ‘asbestverdacht’ materiaal aangetroffen.
Door het meten van verhoogde concentraties aan zink in peilbuis 20 is deze op 18 maart 2020 nogmaals
bemonsterd. Geen van de overige gemeten waarden wijkt duidelijk af van de waarde, welke gezien de natuurlijke omstandigheden verwacht kan worden.
Analyseresultaten
Uit de analyseresultaten worden de volgende conclusies getrokken:
- Het bovengrondmengmonster MM1 is licht verontreinigd met lood en PAK;
- Mengmonster MM2 is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK;
- Mengmonster MM5 is licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, zink en PAK;
- In de overige mengmonsters is de grond niet verontreinigd met één van de onderzochte parameters;
- Het grondwater ter plaatse van peilbuis 20 is sterk verontreinigd met zink en licht verontreinigd met barium en cadmium;
- Ter plaatse boring 10 en 11 zijn verhoogde gehalten poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) aangetoond ten opzichte van de detectielimiet. De grond is beoordeeld als vrij toepasbaar voor hergebruik op landbodem (m.u.v. grondwaterbeschermingsgebieden);
- In de bovengrond zijn verhoogde gehalten poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) aangetoond ten opzichte van de detectielimiet. De grond is beoordeeld als wonen en industrie. Als PFAS < lokale achtergrondwaarde is de grond ook toepasbaar in de landbouw en natuur.
Granulaat
- Uit de indicatieve analyse voor niet vormgegeven bouwstof blijkt dat het aangetroffen granulaat ter plaats van de boringen 10 en 11 (MM-P1) voldoet aan de eisen voor een niet vormgegeven bouwstof.
- Uit de asbestanalyse (MM-P2) is naar voren gekomen dat in het granulaat geen asbest bevat.
Ondergrondse olietankHet mengmonster MM-T is niet verontreinigd met de onderzochte parameter minerale olie (C10-C40). De ondergrondse olietank heeft geen verontreiniging veroorzaakt. In de tank is nog circa 25 cm product aanwezig. Op basis van het onderzoek zijn er geen belemmeringen om de tank te saneren.
Asbest in de bodem
Ten tijde van het veldonderzoek heeft een visuele beoordeling van asbest in de bodem plaatsgevonden. Ter plaatse van een aantal boringen zijn sporen puin waargenomen. Ondanks dat deze bijmenging van puin in de bodem op basis van samenstelling, ouderdom en/of herkomst niet direct als onverdacht ten aanzien van asbest kan worden aangemerkt, wordt vanwege het sporadisch aantreffen en het niet waarnemen van asbestverdacht (plaat)materiaal geen verkennend asbestonderzoek conform NEN-5707 'Monsterneming en analyse van asbest in bodem' nodig geacht.
Conclusie en advies
Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in grond en grondwater dient de hypothese 'locatie is onverdacht' formeel verworpen te worden. De sterke zink verontreiniging ter plaatse van peilbuis 20 overschrijdt het criterium voor nader onderzoek. Geadviseerd wordt om middels afperkend onderzoek de omvang van de verontreiniging vast te stellen.
De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie. Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is ons inziens op basis van de
milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).
4.2.2.2 Aanvullend grondwateronderzoek
Uit verkennend bodemonderzoek is een sterke grondwaterverontreiniging met zink aangetroffen als gevolg van de aanwezigheid van een ondergrondse tank. Het doel van het aanvullend grondwateronderzoek is meer inzicht verkrijgen om de omvang van de zink verontreiniging in het grondwater te bepalen. Het aanvullend grondwateronderzoek is als bijlage 4 van de
bijlagen bij toelichting bij het bestemmingsplan.
Veldwerkzaamheden
De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd conform de Beoordelingsrichtlijnen 'Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek' (BRL SIKB 2000) en de daarbij behorende protocollen 2001 en 2002. Tijdens de boringen is de grond zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van verontreinigingen en is het opgeboorde materiaal gekarakteriseerd en vastgelegd in boorbeschrijvingen. Bij het zintuiglijk beoordelen wordt door middel van geur en aanblik van de opgeboorde grond een eerste indruk verkregen. Verder wordt
door middel van de "olie-op-water"-proef een indicatie verkregen omtrent de aanwezigheid van olie-achtige
verontreinigingen.
Analyseresultaten
Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
- Het grondwater uit peilbuis 20 en 101 (4,5-5,5 m-mv) is sterk verontreinigd met zink (maximaal 3700 µg/L).
- Het grondwater uit peilbuis 102 en 103 is licht verontreinigd met zink.
Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de hoeveelheid sterk verontreinigde grondwater de 100 m³ overschrijdt. Hierdoor is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Conclusie
Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Echter is de omvang niet geheel afgeperkt. Geadviseerd wordt om de omvang horizontaal en verticaal af te perken.
4.2.2.3 Afperkend grondwateronderzoek
De aanleiding van het afperkend grondwateronderzoek is dat bij voorgaande onderzoeken in het grondwater
een sterke verontreiniging aan zink is aangetroffen. Het doel van het afperkend grondwateronderzoek is het horizontaal en verticaal afperken van de aangetroffen sterke zink verontreiniging. Tevens wordt vastgesteld of er sprake is van een ernstige verontreiniging en of deze met spoed gesaneerd moet worden. Het afperkend grondwateronderzoek is als bijlage 5 van de
bijlagen bij toelichting bij het bestemmingsplan.
Analyse resultaten
Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
- Ter plaatse van de vijf peilbuizen (201 tot en met 205) is het grondwater licht verontreinigd met zink.
- Op basis van de onderzoeksresultaten uit het verkennend, aanvullend en afperkend onderzoek wordt de oppervlakte van de sterke zink verontreiniging in het grondwater bepaald op circa 153 m². Met een gemiddelde dikte van circa 2 meter wordt de omvang van de sterke zink verontreiniging geschat op circa 306 m³. Gezien deze beperkte omvang van de verontreiniging is het niet waarschijnlijk dat deze zich verspreid tot een omvang van meer dan 1000 m³ per jaar. De lichte verontreiniging met zink is niet volledig in beeld gebracht, maar gezien het ontbreken van risico’s wordt het afperken van de lichte verontreiniging niet zinvol geacht.
- Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de hoeveelheid verontreinigd grondwater de 100 m³ overschrijdt. Hierdoor is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
- Op grond van de standaardbeoordeling humane, ecologische en verspreidingsrisico’s is er geen sprake van onaanvaardbare risico’s voor de mens, ecosysteem en verspreiding van de verontreiniging. De locatie hoeft niet met spoed gesaneerd te worden.
ConclusieEr is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het grondwater met zink. De locatie hoeft niet met spoed gesaneerd te worden. De verontreiniging vormt door de diepe grondwaterstand, minimaal 3,5 -mv, geen belemmering voor huidig gebruik en toekomstige ontwikkelingen. Bij de provincie Gelderland is met spoed een beoodeling van van ernst en spoedeisendheid ingediend. De verwachting is dat de provincie de verontreiniging in dit kader als ernstig maar niet als spoedeisend zal beoordelen. Mocht er sprake zijn van een grondwateronttrekking tijdens het bouwrijp maken van de locatie voor bijvoorbeeld de realisatie van een kelder dan dient hiervoor een Wbb-proces gevoerd te worden.
4.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3 Bedrijven en milieuzonering
4.3.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
4.3.2 Onderzoek
Met als doel de planologische gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen op de bestaande bedrijfsvoering inzichtelijk te maken is een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 6 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Gebiedstype
Het plangebied ligt in een gebied dat wordt gekenmerkt door verschillende functies. Langs de Stationsstraat bevinden zich verschillende percelen bestemd voor functies behorend tot de categorieën ‘Gemengd’ en ‘Maatschappelijk’. Daarnaast grenst het plangebied aan bedrijventerreinen, die zich centreren rondom de Kweekweg en de Lange Veenteweg. De omgeving van het plangebied kan daarmee worden getypeerd als een ‘gemengd gebied’. Dit betekent dat bij de beoordeling van het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ de richtafstanden uit de VNG-procedure met één afstandsstap kunnen worden verlaagd (met uitzondering voor het aspect ‘gevaar’).
Hinder als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling
Geconstateerd wordt dat er tussen de woning Stationsstraat 35 en de perceelgrens van het woonzorgcentrum de richtafstand van 10 meter niet kan worden voldaan. Een akoestisch onderzoek is hierdoor noodzakelijk. Voor de omliggende overige woningen wordt voldaan aan de richtafstand.
Hinder van bedrijvigheid op de ontwikkeling
Voor de gronden van het parkeerterrein op de hoek Sint Antonieweg/Oenerweg en de Stationsstraat 27 wordt niet voldaan aan de richtafstanden volgend uit de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Hoewel voor beide percelen geldt dat wel wordt voldaan aan de richtafstanden voor de feitelijke situatie, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek volgend uit de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan noodzakelijk. In
paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect 'industrielawaai'.
Voor al de overige gronden/functies geldt dat deze omliggende gronden/functies niet worden geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en ter plaatse van de ontwikkellocatie een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarmee niet noodzakelijk. Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt op basis van de richtafstanden uit de VNG-brochure geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Geluid - industrie
Op basis van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen gemeente Epe’ geldt de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ ter plaatse van de ontwikkellocatie. Op basis van deze aanduiding zijn enkel geluidgevoelige objecten toegestaan, indien een omgevingsvergunning met inachtneming van de Wet geluidhinder is verleend. Om deze reden dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat aan deze voorwaarde kan worden voldaan. In
paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect 'industrielawaai'.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de 'geluidszone - industrie' uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen gemeente Epe' is nader onderzoek naar het aspect 'industrielawaai' noodzakelijk.
4.4.1 Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Kantoor' in de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Wonen' en voorziet in de realisatie van 32 zorgeenheden en twee vrijstaande woningen. Als gevolg hiervan zal de verkeersaantrekkende werking toenemen. Gezien de ligging van het plangebied aan de hoofdontsluitingsstructuur van Epe, zal een toename van het verkeer geen problemen opnemen voor de bestaande verkeersstructuur.
Het plangebied is met een afzonderlijke in- en uitrit aangesloten op de Sint Antonieweg. Vanuit het oogpunt verkeersveiligheid zijn in principe zo min mogelijk aansluitingen gewenst. Als er twee aansluitingen worden gemaakt, is éénrichtingsverkeer hierop gewenst. Het ontwerp met een gescheiden in- en uitrit dichtbij elkaar, heeft in vergelijking met een situatie met één gecombineerde in- en uitrit hetzelfde effect op de verkeersveiligheid. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid wordt geadviseerd om de uitrit aan de noordzijde van het perceel te situeren, omdat hier het uitzicht het beste is en het oprijden dus het veiligste kan plaatsvinden. In aanvulling daarop wordt geadviseerd om de struiken zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde van het perceel terug te snoeien, om het uitzicht te verbeteren. In een memo is deze verkeersoplossing nader uitgewerkt en onderbouwd. De memo is als bijlage 6 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
4.4.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4.2 Parkeren
De gemeente Epe heeft parkeerbeleid vastgesteld dat is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren' en de Nota parkeernormen 2018, die onderdeel is van het parapluplan. De Nota parkeernormen 2018 is als bijlage bij het paraplu bestemmingsplan opgenomen. In het bestemmingsplan is het plangebied aangeduid als 'overige zone - parkeernormen rest bebouwde kom'.
Zorginstelling
De in voorliggend bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Kantoor' in de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' wordt een woonzorginstelling met 32 zorgeenheden gerealiseerd. Op basis van de Nota Parkeernormen 2018 dient per wooneenheid/zorgeenheid te worden voorzien in 0,6 parkeerplaats. Voor 't Waeghuys geldt een toekomstige parkeerbehoefte van 19,2 parkeerplaatsen. In het inrichtingsplan voor het perceel is aan de Sint Antonieweg voorzien in een parkeerterrein met 18 parkeerplaatsen aan de voorzijde en twee parkeerplaatsen langs de Dominee Prinsweg. Hiermee wordt op eigenterrein voldaan aan de toekomstige parkeerbehoefte.
Woningen
Conform de Nota parkeernormen 2018 worden er twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Voor deze woningen geldt in het gebied rest bebouwde kom een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. De percelen van woningen bieden voldoende ruimte om te voorzien in de toekomstige parkeerbehoefte eigen terrein.
4.4.2.1 Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4.3 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.5.1 Beoordelingskader
Met de nieuwbouw van de woonzorginstelling en de twee vrijstaande woningen worden er geluidsgevoelige functies toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in stedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
- één of twee rijstroken: 200 meter;
- drie of vier rijstroken: 350 meter;
- vijf of meer rijstroken: 350 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
4.5.2 Onderzoek
Geluidsbelasting vanuit de omgeving
Met als doel de geluidsbelasting van de omliggende wegen en het bedrijventerrein Kweekweg op de gevels te berekenen, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport van het akoestisch onderzoek is als bijlage 8 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Op basis van het akoestisch onderzoek worden de volgende conclusies worden getrokken:
- De geluidbelasting vanwege de Sint Antonieweg bedraagt maximaal 58 dB. Dit is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, maar lager dan de maximaal te ontheffen geluidsbelasting. Maatregelen dienen derhalve te worden onderzocht. De geluidbelasting vanwege de Dominee Prinsweg en de overige wegen is lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Maatregelen zijn hiervoor niet nodig;
- De geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein Kweekweg overschrijdt tevens de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A). De maximaal te ontheffen geluidsbelasting van 55 dB(A) wordt niet overschreden;
- Onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen wijst uit dat deze niet voldoende soelaas bieden, financieel niet doelmatig zijn en verkeerskundig niet mogelijk zijn. Ook kleven er bezwaren van landschappelijk en stedenbouwkundige aard aan overdrachtsmaatregelen. Er dienen derhalve maatregelen aan de ontvanger zijde te worden getroffen;
- Ten gevolge van het wegverkeer over de Sint Anthonieweg dienen voor 18 zorgwoningen hogere waarden te worden vastgesteld. Ten gevolge van het industrieterrein Kweekweg dienen voor 8 zorgwoningen hogere waarden te worden vastgesteld;
- Hierdoor blijkt dat er maatregelen aan de gevel getroffen moeten worden. De binnenwaarde van 33 dB dient te worden gewaarborgd. De maximale gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 63 dB. De geluidswering van de gevel dient 30 dB te bedragen.
Ten behoeve van het verlenen van een ontheffing hogere waarden is een akoestisch onderzoek naar de geluidswering van de gevels uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat voor een aantal appartementen in aanvullende akoestische maatregelen genomen moeten worden om te voldoen aan de voorwaarden uit het Bouwbesluit ten behoeve van goed binnenklimaat. Het rapport van het akoestisch onderzoek is als bijlage 8a opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Verder is de mogelijke geluidsbelasting van activiteiten op het tegenover het plangebied gelegen parkeerterrein beschouwd. Het parkeerterrein is bestemd als 'Bedrijf' staat bedrijven van de categorie 2 toe. Hiervoor is een afzonderlijke memo opgegesteld, waarin twee situaties doorgerekend te worden, de reeds vergunde situatie met het parkeerterrein en een tweede fictieve situatie met de mogelijkheden voor een bedrijf categorie 2. In beide situaties is de geluidsbelasting als gevolg van het toegstane (parkeerterrein) en mogelijke (bedrijvigheid van categorie 2) en de gecumuleerde geluidsbelasting berekend.
In de memo worde nde volgende conclusies getrokken:
- Ten gevolge van het huidige parkeerterrein de gecumuleerde geluidsbelasting met het geluidgezoneerde industrieterrein niet noemenswaardig toeneemt. Door de vestiging van een zorginstelling op de locatie Sint Antonieweg 20 worden de activiteiten van Gosschalk niet beperkt, wel dient er een procedure hogere grenswaarden te worden doorlopen. Deze procedure moet afgerond zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
- Op het moment dat een andere invulling van het parkeerterrein wordt toekent conform het geldende bestemmingsplan, kan de geluidsbelasting wel significant toenemen. De omliggende bestaande woningen worden maatgevend in zowel dag-, avond- en nachtperiode. De fictieve bronnen zullen zorgen dat de maximale te ontheffen geluidsbelasting benaderd wordt, maar niet overschreden. Eventuele vrachtwagens kunnen niet over het terrein rijden zonder dat deze de maximale geluidsniveaus op de omliggende bestaande woningen niet zal doen overschrijden. Hierdoor wordt geconcludeerd dat het rijden van vrachtwagens op het terrein wordt beperkt door de bestaande woningen.
Geluidsbelasting op de omgeving
Met als doel de geluidsbelasting als gevolg van het functioneren van de woonzorginstelling op de gevel kunnen bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van het akoestisch onderzoek gevelwering is als bijlage 9 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Op basis van het akoestisch onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
- Het plangebied ligt binnen de geluidszone van wegen en een industrieterrein (Kweekweg). Het gebied wordt dus als een gemengd gebied getypeerd;
- Ten gevolge van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van het zorgcentrum worden er geen grenswaarden overschreden;
- Ten gevolge van het maximale geluidsniveau wordt op de woning Stationsstraat 35 alleen in de avondperiode de grenswaarde van stap 2 overschreden. De oorzaak is het sluiten van autoportieren. Dit is een omgevingseigen geluid. De overschrijding is door middel van een scherm met een hoogte van 2 meter weg te nemen.
Locatie van het geluidsscherm
- Ten gevolge van de indirecte hinder blijkt dat er geen grenswaarden worden overschreden.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, mits de gemeente een hogere grenswaarde vaststelt als gevolg van het wegverkeerslawaai en het industrielawaai.
4.6.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling zijn criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
4.6.2 Onderzoek
De voornomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van een woonzorginstelling bestaande uit 32 zorgeenheden en twee vrijstaande woningen. Deze ontwikkeling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.7.1 Watertoets
Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het waterschap Vallei en Veluwe een wateradvies uitgebracht. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt de korte procedure. Een samenvatting van de watertoets en het wateradvies van het waterschap zijn als bijlage 10 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Met deze watertoets is uw plan naast het beleid van het waterschap gelegd. Hieruit is de conclusie naar voren gekomen dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Deze beoordeling heeft plaats gevonden vanuit het beleid van het waterschap. Voor het waterschap leidt een
toename van verharding alleen tot een watercompensatieopgave (noodzaak tot waterberging) als er een toename is van 1.500 m² of meer. Als gevolg hiervan geldt de normale procedure.
4.7.2 Advies Waterschap
Op basis van de uitkomsten van de watertoets heeft het waterschap een advies uitgebracht. Het advies is als bijlage 11 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Waterinclusieve bebouwde omgevingStedelijke in- en uitbreiding, ten behoeve van de groeiende bevolking, moet worden gekoppeld aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven. Dit biedt enorme kansen om de stad aantrekkelijker te maken. Idealiter wordt overal waar wordt gebouwd, rekening gehouden met het aspect water (waterinclusief bouwen) en wordt de buffercapaciteit van de bodem verbeterd: de stad als spons. Groenblauwe dooradering in de openbare ruimte en op de daken houdt de stad bovendien leefbaar bij toenemende hittestress en heftige regenval. Dit vraagt om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de garantie op voldoende ruimte bij binnenstedelijke verdichting.
Algemene aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het
waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende
grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, gronden/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt.
Toename verhard oppervlak
Het verhard oppervlak in het plangebied neemt toe. Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem.
Bij een substantiële toename van verhard oppervlak stelt het waterschap eisen aan de berging. Wanneer er meer dan 1.500 m² toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd dient in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen te worden met hoeveel het verhard oppervlakte toeneemt en hoe in het plan voorzien is in waterberging om negatieve gevolgen en wateroverlast te voorkomen.
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied raakt een grondwaterfluctuatiezone. In deze zone dient er rekening gehouden te worden met een verwachtte stijging van de grondwaterstanden. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief,
waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
4.7.3 Waterhuishoudkundig plan
Met als doel te voldoen aan de eisen van het waterschap met betrekking tot het bergen van hemelwater is een waterhuiskundig plan opgesteld. In het waterhuishoudkundig plan is een ontwerp geschetst voor de afvoer van het afvalwater en de berging, infiltratie en afvoer van het hemelwater. Het waterhuishoudkundig plan is als bijlage 12 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
4.7.4 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8.1 Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
4.8.2 Onderzoek
Het doel van dit verkennend onderzoek is het inzichtelijk maken van de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in en direct rondom het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien beschermde natuurgebieden. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Het ecologisch onderzoek is als bijlage 13 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Beschermde plant- en diersoorten
Kleine marterachtigen
Het plangebied is geschikt als leefgebied voor de kleine marterachtigen bunzing, wezel en hermelijn. De
takkenhopen en houtstapels binnen het projectgebied zijn geschikt als verblijfplaats voor deze soorten. Nader onderzoek naar kleine marterachtigen is noodzakelijk. Op basis van het nader onderzoek kan het noodzakelijk zijn een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vragen.
Vleermuizen
De bomen en bebouwing binnen het projectgebied hebben geen holtes of scheuren die geschikt zijn als habitat voor vleermuizen. Er is geen spouw aanwezig. Het gebouw had enkele luiken, deze zijn inmiddels niet meer aanwezig. Het bestaande pand heeft als gevolg van het achterwege blijven van periodiek onderhoud al jaren geen houten getimmerde goten meer. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het projectgebied kan daarom op voorhand worden uitgesloten. In een atlasceder in het perceel ten noorden van het projectgebied zitten spechtengaten die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Wanneer werkzaamheden aan de noordkant van het projectgebied zonder nachtelijke verlichting uitgevoerd worden, is een negatief effect op vleermuizen die eventueel deze boom gebruiken als verblijfplaats uitgesloten. Het projectgebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, maar vanwege de ruime aanwezigheid van alternatief, hoogwaardig foerageergebied in de directe omgeving, is er geen sprake van een functie als essentieel foerageergebied. De binnen het projectgebied aanwezige
bomen vormen geen duidelijke, robuuste lijnvormige structuur die voor vleermuizen belangrijke landschapselementen verbindt. De bomen aan de Sint Antonieweg vormen wel een robuuste lijnvormige structuur die mogelijk een functie als vliegroute voor vleermuizen heeft. Deze bomen worden niet gekapt waarmee een mogelijke functie als vliegroute behouden blijft. Wanneer werkzaamheden aan de noordkant van het projectgebied zonder nachtelijke verlichting uitgevoerd worden is een nader onderzoek naar vleermuizen en mogelijk ontheffingsaanvraag is niet benodigd.
Vogels
Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het plangebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen, voorafgaand aan de start van de werkzaamheden aan te tonen dat er geen broedvogels aanwezig zijn of mitigerende maatregelen te nemen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Veluwe op ca. 950 m afstand van het plangebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot Natura 2000-gebied kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht, geluid en optische verstoring op voorhand worden uitgesloten. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is mogelijk en dient nader onderzocht te worden middels een AERIUS berekening.
AERIUS-berekening
Een mogelijk substantieel negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is door middel van een AERIUS-berekening nader onderzocht. Uit deze berekening blijkt dat bij de aanlegfase en de toekomstige gebruiksfase de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op deze Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. De AERIUS-berekening is als bijlage 14 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied
behorende tot het Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 500 m afstand van het projectgebied. Aangezien het projectgebied buiten de begrenzing van het NNN ligt en de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Gelderland geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing ten aanzien van NNN niet noodzakelijk.
4.8.3 Nader onderzoek kleine marterachtigen
Uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat het plangebied mogelijk geschikt is als leefgebied voor kleine marterachtigen. Om de aanwezigheid van deze soort nader te onderzoeken is een nader onderzoek kleine marterachtig uitgevoerd. Het nader onderzoek kleine marterachtigen is als bijlage 15 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Aanwezige soorten
Het gebruik van het projectgebied door kleine marterachtigen is beperkt tot gebruik van wezel als foerageergebied en mogelijk rust- en/of nestplaats.
Aanwezige functies
De aanwezigheid van rust- en/of nestplaatsen is niet waarschijnlijk, maar kan niet worden uitgesloten. Van
essentiële rust- en/of nestplaatsen is geen sprake. Het gebied bevat geen structuren die duidelijke verbindingsroutes vormen voor kleine marterachtigen, zodat de aanwezigheid van deze functie niet aannemelijk is. De wezel gebruikt het projectgebied als foerageergebied, maar van een essentiële functie is geen sprake.
Effectenbeoordeling
De voorgenomen werkzaamheden resulteren niet in een negatief effect op functies van het gebied voor de wezel. In de toekomstige situatie is het gebied nog steeds geschikt als foerageergebied, rust- en/of nestplaats. Indien de werkzaamheden buiten de voor wezel gevoelige (kraam)periode (15 maart tot 1 september) worden uitgevoerd, is van doden of beschadigen van exemplaren geen sprake. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming is voor uitvoering van de werkzaamheden niet benodigd.
Advies
Geadviseerd wordt de werkzaamheden uit te voeren buiten de kraamtijd van de kleine marterachtigen (en het broedseizoen van broedvogels). Deze periode loopt van 15 maart tot 1 september.
Ontheffing Wet natuurbescherming
Omdat de aanwezigheid van rust- en/of nestplaatsen van de wezel niet kan worden uitgesloten en niet kan worden uitgesloten dat de werkzaamheden ook in de periode van 15 maart tot 1 september worden uitgevoerd is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de provincie Gelderland.
4.8.4 Conclusie
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Op grond van de zorgplicht dient ten alle tijde rekening gehouden te worden met aanwezige plant- en diersoorten. Uit de quickscan volgt dat het plangebied mogelijk geschikt is als verblijf- of foerageerplaats voor vleermuizen en dat het plangebied onderdeel is van het leefgebied van vogels. Op grond van de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming geldt dat voor- en tijdens het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden rekening moet worden gehouden met het eventueel voorkomen van vleermuizen en vogels. Dit betekent dat schade aan in het plangebied aanwezige bomen en andere bosschages moet worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is dient op grond van de zorgplicht aangetoond te worden dat er geen vleermuizen of vogels aanwezig zijn of dat mitigerende maatregelen zijn genomen.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
4.9.1.1 Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De Omgevingswet treedt op 1 januari 2023 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
4.9.1.2 Onderzoek
Met als doel te onderzoeken of er in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. Bij toekomstige bodemingrepen kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord of vernietigd. Conform het beleid van de gemeente Epe dient hier archeologisch onderzoek plaats te vinden. Het archeologisch onderzoek is als bijlage 16 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een middelhoge verwachting geldt voor alle archeologische perioden. Op basis van historisch kaartmateriaal en gekeken naar de huidige situatie is er binnen het hele plangebied sprake geweest van bouw en sloop van diverse gebouwen.
Veldonderzoek
Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat de bodem in het plangebied bestaat uit een esdek op een podzolrestant. Er zijn in het opgeboorde materiaal geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen. Het esdek kan als archeologisch relevant beschouwd worden. Eventuele archeologische resten kunnen hieronder goed bewaard gebleven zijn.
Advies
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek is vervolgonderzoek noodzakelijk. De kans op het aantreffen van (onverstoorde) archeologische resten wordt groot geacht. Er wordt geadviseerd om voor aanvang van grondroerende werkzaamheden die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Het doel
hiervan is het in kaart brengen van eventueel archeologische waarden en het bepalen van de behoudenswaardigheid ervan. Voorafgaand aan het vervolgonderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat moet worden getoetst door het bevoegde gezag.
4.9.1.3 Vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven
Uit het inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk is. Binnen het plangebied is historische bebouwing aanwezig. Voorgaand onderzoek heeft uitgewezen dat binnen het plangebied een esdek op een podzolrestant aanwezig is. Dit kan als archeologisch relevant beschouwd worden aangezien eventueel aanwezige archeologische resten hieronder goed bewaard kunnen zijn gebleven. Het proefsleuvenonderzoek is als bijlage 17 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Veldonderzoek
Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd op 4 mei 2021. In totaal zijn vier werkputten aangelegd. Vastgesteld kon worden dat de bodemopbouw bestaat uit een esdek met daaronder de Pleistocene, natuurlijke ondergrond afwisselend bestaande uit fluvio(peri)glaciale afzettingen en dekzand. Dit komt overeen met hetgeen tijdens het verkennend booronderzoek is geïnterpreteerd.
Er werden tijdens het onderzoek geen archeologische sporen, vondsten of andere indicatoren aangetroffen in de grond op een klein cluster glaswerk en keramiek na uit een onbekende context (datering circa 1875 – 1950, vlakaanleg werkput 2) en een waterleiding waarschijnlijk uit dezelfde periode (werkput 3).
Advies
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De kans op het aantreffen van (onverstoorde) archeologische resten wordt klein geacht. De voorgenomen ingrepen kunnen ons inziens zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien tijdens de uitvoering alsnog onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding gemaakt te worden bij het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet.
4.9.1.4 Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9.2.1 Beoordelingskader
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
De gemeente Epe heeft een bijzonder rijk verleden en wil zich dan ook inzetten om de cultuurhistorische waarden te behouden en waar mogelijk te benutten. Om hier inhoud en vorm aan te geven heeft de gemeente een cultuurhistorisch beleidskader met een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het kader is vastgelegd in het rapport 'Epe, historisch centrum van de Veluwe (2010-2015)'.
4.9.2.2 Aanwezige cultuurhistorische waarden
Het plangebied en omgeving zijn vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk perspectief waardevol voor Epe. Het gebied is representatief voor een periode (eind negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw) uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp. De komt tot uitting in de stedenbouwkundige opzet, bestaande uit groenomzoomde wegen met daaraan relatief grote kavels met vrijliggende bebouwing. Op diverse plekken dringt het omliggende landschap ver het bebouwde gebied van Epe binnen. Het gebied kent een afwisseling van historische en hedendaagse bebouwing. 't Waeghuys betreft een voormalig hotel tegenover het voormalige treinstation van Epe. Van de historische bebouwing zijn enkele panden aangewezen als Rijksmonument (Stationsstraat 25) en gemeentelijk monument (Sint Antonieweg 2 en 14). Het gebied is niet aangewezen of maakt geen deel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht.
De in het plangebied aanwezige bebouwing is aangewezen als een gemeentelijk monument. Het bouwplan voorziet in de renovatie van de monumentale onderdelen van het gebouw en de vestiging van een woonzorginstelling in het gebouw. Het bouwplan is gemaakt op basis van een bouwhistorischeverkenning en met respect voor het gemeentelijke monument. Door de herontwikkeling van 't Waeghuys worden de monumentale onderdelen behouden en waarmogelijk versterkt. Het behoud van het gemeentelijke monument is hiermee gewaarborgd.
Het bouwplan is besproken met de erfgoedcommissie van de gemeente Epe. De commissie heeft handreikingen gegeven voor het bouwplan en aangegeven akkoord te zijn met de voorgenomen plannen. Door een nieuwe functie toe te kennen aan het gebouw en de hiermee samengaande renovatie wordt ’t Waeghuys als cultuurhistorische waardevol en monumentaal pand behouden voor Epe en wordt invulling gegeven aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie.
4.9.2.3 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.10.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende
regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het
groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie gemeente Epe
Met de Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Epe. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Epe aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s
dient te worden omgegaan.
Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen
waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
De voorgenomen ontwikkelingen dienen afgewogen te worden in het kader van de externe veiligheid. De woonzorginstelling en de vrijstaande woningen vormen een nieuw kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).
4.10.2 Inrichtingen
Aan de Paasvuurweg 9 in Epe, op circa 225 meter ten noorden van het plangebied, is een verkooppunt van motorbrandstoffen gevestigd, met de mogelijkheid voor het verkopen van LPG. Voor het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie zijn een plaatsgebonden risicocontour van respectievelijk 35 meter, 25 meter en 15 meter van toepassing. Voor het vulpunt en het reservoir geldt een invloedsgebied van 160 meter rondom de inrichting. Deze contouren liggen ruim buiten de grenzen van het plangebied.
Uitsnede van de risicokaart met daarop de ligging van het verkooppunt van motorbrandstoffen ten opzichte van het plangebied.
4.10.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied komen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen voor.
4.10.4 Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied komen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen voor.
4.10.5 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.11 Besluit Milieu-effectrapportage
4.11.1 Beoordelingskader
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de
drempelwaarde niet wordt overschreden, maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D, maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r. beoordeling dient dan voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure plaats te vinden.
4.11.2 Verantwoording vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het realiseren van een woonzorginstelling is geen activiteit welke opgenomen is in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Of de activiteit wel onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject) valt is volgens de Raad van State (201601015/1/R10) afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als locatie, de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.
Het plan voorziet in de renovatie en vernieuwing van een bestaand monumentaal gebouw. Achter dit gebouw wordt een nieuw gebouw gerealiseerd. In beide gebouwen worden gezamenlijk 32 woonzorgeenheden gerealiseerd. Verder worden twee vrijstaande woningen gebouwd. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. De omvang van het project is beperkt, hoewel er sprake is van een toevoeging van bebouwing op het perceel, vindt een wezenlijk deel van de ontwikkelingen plaats binnen een bestaand, in slechte bouwkundige staat verkerend, monumentaal gebouw. Ten behoeve van deze ontwikkelingen wordt het bestaande gebouw gerenoveerd en worden de monumentale onderdelen van het gebouw hersteld. De uitstraling van het gebouw en het plangebied als geheel wordt daarmee weer passend in de voor Epe waardevolle omgeving. In de aanlegfase van het project is er geen sprake van cumulatie met andere ontwikkelingen. Voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen worden uitsluitend reguliere bouwmaterialen gebruikt, waarbij wordt gestreeft zoveel mogelijk circulair te bouwen. De voorgenomen ontwikkelingen zorgen voor een normale productie van afvalstoffen, die via de reguliere normen worden ingezameld en verwerkt. Het afvalwater wordt afgevoerd via de gemeentelijke riolering, die hiervoor voldoende capaciteit heeft. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot verontreiniging en hinder. Een uitzondering hierop wordt gevormd door het aspect geluid. Het akoestisch onderzoek heeft aangetoond dat er als gevolg van het parkeerterrein er sprake is van enige geluidhinder op de ten zuiden van het plangebied gelegen woning. Deze hinder wordt beperkt door het plaatsen van een geluidscherm. Voorts zijn er als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen geen risico's op ongevallen of rampen en negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid.
Het plangebied kent geen specifieke natuurlijke waarden. Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een Natura2000-gebied of in of nabij Natuurnetwerk Nederland. Met ecologisch onderzoek is aangetoond dat er als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen geen sprake is van negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten.
Met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van archeolgische waarden.
Het bestaande gebouw is aangewezen als gemeentelijk momument. De bouwkundige staat van het momument is slecht, mede doordat het gebouw jarenlang heeft leeggestaan. Met de voorgenomen ontwikkelingen krijgt het gebouw een nieuwe functie. Ten behoeve hiervan wordt het gebouw geheel gerenoveerd en worden de monumentale onderdelen hersteld. Met een bouwhistorisch onderzoek is aangetoond om welke onderdelen van het gebouw het gaat. Met de voorgenomen ontwikkelingen wordt het behoud van het gemeentelijke monument gewaarborgd.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie die niet in of bij beschermde natuurgebieden ligt en het juist gunstige effect op de leefomgeving, maakt dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Zodoende is het niet noodzakelijk een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
4.11.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-((vormvrije)beoordeling)plichtig. Het Besluit Milieu-effectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.12 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten
De relevante milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5 Toelichting op de regels
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan ''t Waeghuys Epe' wordt de huidige bestemming gewijzigd, zodat de bouw van een woonzorginstelling met 32 appartementen en twee vrijstaande woningen mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Centrum Epe' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
5.2 Opzet regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
- artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In
paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- artikel 7 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
- artikel 8 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
- artikel 9 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
- artikel 10 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
- artikel 11 Algemene procedureregels: bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in de algemene procedureregels een procedure voorgeschreven;
- artikel 12 Overige regels: in de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in het artikel overige regels aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In
hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In
artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 14 Slotregels geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
5.3 Nadere toelichting op de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen'
Maatschappelijk', '
Tuin' en '
Wonen' opgenomen. De regels voor deze bestemmingen zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Centrum Epe'. De bestemming '
Maatschappelijk' is opgenomen ten behoeve van het realiseren van de beoogde woonzorginstelling. Ten behoeve van het bestaande gebouw en de nieuwbouw is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen deze gebouwen zijn toegestaan. Verder is er voor het parkeerterrein een functieaanduiding opgenomen. De bestemming '
Tuin' is opgenomen ten behoeve van tuinen en erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen woning en staat enkel het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe met een maximum bouwhoogte van 1 meter. De bestemming '
Wonen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van twee vrijstaande woningen, uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Verder zijn regels opgenomen ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6 Financiële uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
6.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken initiatiefnemer. Met hem zijn hierover bindende afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
7.2 Participatie
Initiatienemer heeft op verschillende manieren omwonenden en belanghebbenden betrokken bij de voorbereiding van het bouwplan en het bestemmingsplan. Op 27 janurari 2021 is een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Tijdens de informatieavond is het bouwplan nader toegelicht door de architect en de procedure voor het wijzigen van het bestemmingsplan door de initiatiefnemer. Omwonenden werden in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. Verder zijn omwonenden in de afgelopen periode geinformeerd over de diverse (onderzoeks)werkzaamheden in het plangebied. Van de betrokkenheid van omwonenenden bij de planvorming is een rapportage gemaakt. De rapportage buurtconsultatie 't Waeghuys Epe is als bijlage 18 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting. Uit de buurtconsultatie is gebleken dat omwonenden positief zijn over de herbestemming van''t Waeghuys.
7.3 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is wordt het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vaste overlegpartners. De reacties en de beantwoording daarvan zal in deze paragraaf worden opgenomen.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingplan ‘’t Waeghuys Epe’ heeft met ingang van 30 januari 2023 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze is aanleiding voor het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijze, de beantwoording daarvan en de aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen in de Nota zienswijzen. De Nota zienswijzen is als bijlage 19 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.