1.1 Aanleiding en doel
Aan de Sint Antonieweg 5 en 7 in Epe ligt een voormalige horecabedrijf. Het horecabedrijf bestond uit twee delen. Het deel van het bedrijf dat was gevestigd op nummer 7 bestond uit een café en een discotheek. Het deel van het bedrijf dat was gevestigd op nummer 5 bestond uit een cafetaria. Het café en de discotheek zijn recent verbouwd tot woning. Het bouwplan is voor wat betreft het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Daarvan is met een omgevingsvergunning afgeweken op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2 Wabo in samenhang met artikel 4, lid 9, bijlage 2 Bor. Op basis van deze omgevingsvergunning moet de initiatiefnemer de bebouwing van de voormalige cafetaria slopen en mag hij een vrijstaande woning realiseren, passend in het stedenbouwkundige beeld van de Sint Antonieweg.
Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Epe Centrum'. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de bouw van de vrijstaande woning mogelijk te maken en het gebruik van de het deel van de bebouwing op nummer 5 ten behoeve van het wonen planologisch te formaliseren.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het noordoostelijke deel van het centrum van Epe. De Sint Antonieweg vormt samen met de Quickbornlaan, Lohuizerweg, Beekstraat, Hoofdstraat, Sint Jorisstraat en de Stationsstraat de hoofdontsluitingsstructuur van het centrum van Epe. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde omgeven door woonpercelen. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Sint Antonieweg.
Ligging van het plangebied aangegeven op de topografische kaart (Bron: www.opentopo.nl)
Het plangebied bestaat uit het noordelijke deel van het kadastrale perceel met het nummer gemeente Epe, sectie U, nummers 7829 en 7830.
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Epe Centrum', dat is vastgesteld op 20 juni 2013. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Horeca' en is voorzien van een bouwvlak. Voor de bebouwing in het noordelijke deel van het bouwvlak (nummer 5) geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 7 meter en een maximum bebouwingspercentage van 60%. Voor het zuidelijke deel van het bouwvlak geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 10 meter en een maximum bebouwingspercentage van 100%. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2'.
1.4 Opzet van de toelichting
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande- en toekomstige situatie en het gewenste planologische regime. In het derde en vierde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
2 Beschrijving van de huidige en toekomstige situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven.
2.2 Huidige situatie
Het plangebied ligt aan de Sint Antonieweg, ten noordoosten van het centrum van Epe. De Sint Antonieweg is onderdeel van de hoofdontsluitingsstructuur van het dorp en bestaat uit een rijbaan voor het autoverkeer in noordelijke richting. Langs de weg staan op regelmatige afstand forse, volgroeide Hollandse Lindes. De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit grote, karakteristieke villa's van één tot twee bouwlagen met een kap omgeven door een veelal groen ingerichte tuin. De tuinen en de laanbeplanting langs de Sint Anthonieweg geven de omgeving een groen karakter.
Zicht over de Sint Antonieweg in noordelijke richting, aan de overzijde van de weg ligt het plangebied.
De voorzijde van het plangebied is, ter plaatse van nummer 5 bebouwd met een voormalige snackbar en een café. Dit gebouw bestaat grotendeels uit één bouwlaag met een kap, waarvan de noklijn parallel aan de weg loopt. De bebouwing is vastgebouwd aan de bebouwing van Sint Antonieweg 7. De bebouwing op nummer 7 bestaat uit twee bouwlagen met een kap. De noklijn hiervan staat haaks op de weg. Gezamenlijk vormde de bebouwing één horecabedrijf. De bebouwing op nummer 7 is recent verbouwd tot woning.
Zicht op het plangebied van de Sint Antonieweg.
Het terrein rondom de bebouwing is (geheel) verhard en van de Sint Antonieweg gescheiden met bloembakken. Deze ruimte werd gebruikt voor het uitstallen van terras bij de voormalige snackbar en het café. Ten noorden van de aanwezige bebouwing is een inrit aanwezig, die toegang geeft tot het terrein achter de bebouwing.
2.3 Toekomstige situatie
De bebouwing van de voormalige snackbar wordt gesloopt. Grofweg ter plaatse van de contour van de gesloopte bebouwing wordt een nieuwe vrijstaande woning gebouwd passend binnen het stedenbouwkundige beeld van de Sint Antonieweg. Dat betekent dat een forse karakteristieke villa wordt gebouwd. De afmetingen van het bouwvlak en de maximum goot- en bouwhoogte zullen daar in voorzien, deze zijn groter en hoger dan de toegestane maximum goot- als bouwhoogte op grond van het geldende bestemmingsplan. De woning wordt in dezelfde rooilijn geplaatst als de bebouwing op nummer 7. Rondom de woning wordt een tuin aangelegd, de bestaande laanbeplanting langs de Sint Antonieweg wordt daarbij gehandhaafd. Het terrein achter de woning wordt ontsloten door een nieuwe inrit tussen nummer 5 en nummer 7. Voor de inrichting van het perceel is schetsmatig een inrichtingsplan gemaakt.
Schetsplan voor de inrichting van het plangebied.
2.4 Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkelingen zijn op twee punten strijdig met het geldende bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt in het bestemmingsplan 'Epe Centrum' de bestemming 'Horeca'. Deze regels van deze bestemming staan het bouwen van een vrijstaande woning niet toe. Verder wordt de nieuwe woning gedeeltelijk buiten het bestaande bouwvlak gebouwd en worden de maximum goot- en bouwhoogte overschreden.
3 Relevant ruimtelijk beleid
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In
paragraaf 4.5 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
3.2.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in
paragraaf 4.6.
3.2.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In
paragraaf 4.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
3.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In
paragraaf 4.8 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- concurrentiekracht verbeteren;
- bereikbaarheid verbeteren;
- leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
- financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
- kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de
hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
3.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
3.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is.
In een uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht van gevallen waarbij de toets van ontwikkelingen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro (definitie van een stedelijke ontwikkeling), kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van minder dan 11 woningen, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
3.3.5 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen raken geen nationale ruimtelijke belangen en passen binnen het Rijksbeleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening.
3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
• Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
• Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
• Circulaire economie; sluiten van kringlopen;
• Biodiversiteit: werken met de natuur;
• Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
• Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
• Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In
paragraaf 3.3.4 is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt.
3.4.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
3.4.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het provinciale beleid en voldoen aan de woningbouw afspraken die op regionaal niveau zijn gemaakt.
3.5.1 Toekomstvisie Epe 2030
De 'Toekomstvisie Epe 2030' is een koersdocument en geeft richting aan de keuzes die de gemeente gaat maken bij tal van maatschappelijke opgaven. De visie geeft een ambitie weer, geeft richting aan, maar geen concrete stappen. De visie gaat uit van de opgaven waar de gemeente nu voor staat, de kansen die er liggen, de ambities die het heeft en de unieke kwaliteiten die Epe in huis heeft.
De toekomstvisie nodigt uit tot herijking of vernieuwing van beleid of bevestigt de al ingezette koers. Het is zeker geen blauwdruk voor deze periode, daarvoor is de toekomst te onzeker. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is met name het beleid omtrent ruimte en nieuwe mogelijkheden voor wonen van belang. Ten aanzien van wonen gelden de volgende beleidsuitgangspunten:
- faciliteren van nieuwe ontwikkelingen voor wonen en bedrijvigheid in de dorpskernen en het buitengebied;
- faciliteren van initiatieven tot duurzame energieopwekking en initiatieven tot duurzaam energieverbruik in de samenleving bij burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. De ruimtelijke inpassing van activiteiten is daarbij een aandachtspunt;
- met (markt)partijen werken aan een toekomstgericht woonaanbod met voorzieningen met expliciete aandacht voor de groepen 20-35 jarigen, senioren en alleenstaanden;
- behouden van de identiteit en het karakter van de dorpskernen. Epe en Vaassen ontwikkelen zich naar zogenaamde dynamische kernen, waar een ruim aanbod aan (specifieke) voorzieningen wordt nagestreefd. Ernst en Oene zijn te kenmerken als levendige dorpen met als streven het behoud van de belangrijkste voorzieningen;
- het realiseren van een aantrekkelijke openbare ruimte van goede kwaliteit als bijdrage aan een goed leef- en verblijfsklimaat van bewoners en bezoekers, met daarbij een accent op de dorpscentra van Epe en Vaassen. Activiteiten zijn onder meer het autoluw maken van verblijfsgebieden en het inrichten van ontmoetingsplekken als een horecaplein in de twee grote kernen.
3.5.2 Woonvisie 2013
In haar woonvisie streeft de gemeente een prettig en aantrekkelijk woon- en leefklimaat in de gemeente Epe na. Te midden van een sterk veranderende omgeving met veel onzekerheden streeft de gemeente naar kwalitatief passende woningen, een gezonde woningmark, vitale gemeenschappen in de kernen en duurzaam wonen. De komende jaren werkt de gemeente aan de volgende doelen:
- geschikte woningen die passen bij de inwoners: het gaat om toegankelijke woningen en woonomgeving, vooral voor de groeiende groep senioren;
- de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: de gemeente gaat voor het behoud en versterking van de kwaliteit van bestaande woningen en de directe woonomgeving;
- een gezonde woningmarkt: de gemeente voegt maximaal 790 woningen toe in de periode tot en met 2019 (exclusief overcapaciteit);
- de kwaliteit van kernen en gemeenschappen: Het voorzieningenniveau in de kernen is van groot belang voor een prettige leefomgeving. Het voorzieningenniveau wil de gemeente duurzaam en passend bij de vraag organiseren;
3.5.3 Woonagenda 2019 - 2023
Het woonbeleid van de gemeente Epe is vastgelegd in de Woonagenda 2019 - 2023. Met de woonagenda werkt de gemeente aan een dynamisch en op de behoefte gericht woonbeleid. Dit houdt in dat de lokale opgave centraal staat. In de Woonagenda Cleantechregio 2018 is hiervoor het startsein gegeven, waarin de nadruk ligt op kwalitatief programmeren. Verder is in deze regionale agenda ook richting gegeven aan het aantal te bouwen woningen in de periode 2018 - 2027. Voor de gemeente Epe zijn dat 755 nieuw te realiseren woningen. Daarnaast vormt het Woonbehoefteonderzoek uit 2017, dat samen met de gemeenten Hattem, Heerde en Woonstichting Triada is opgesteld, de onderlegger van deze nieuwe woonagenda.
Aan het woonbeleid liggen zes uitgangspunten ten grondslag, te weten:
- Het Omgevingsbeleid: Dit betekent dat woningbouw altijd onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving en de toekomstbestendigheid daarvan.
- Duurzaam voortbouwen op kwaliteit: Woningbouw is onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke kwaliteit. Het behouden en versterken van de leefbaarheid van onze kernen is een doel dat nauw samenhangt met woningbouw.
- Beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen: Een woning – zowel huur, als koop - moet voor iedereen bereikbaar zijn. Nieuwbouw zal voor een deel dan ook gericht moeten zijn op het goedkope- en betaalbare segment. Er liggen ook kansen in het duurder segment, vooral als het gaat om levensloopbestendige woningen voor vooral senioren. Hierdoor ontstaat een verhuisketen en kunnen meerdere woonwensen verzilverd worden.
- Ruimte voor groei: Epe is in trek. Dit is de afgelopen jaren gebleken. Deze groei willen we blijvend faciliteren, vooral als het gaat om het huisvesten van gezinnen, omdat juist zij bijdragen aan het behoud van het voorzieningenniveau.
- Ruimtelijke kwaliteit en het behoud van het groene karakter van de woongebieden: We zetten in op transformatie van leegstaande panden, omdat dit leidt tot een forse kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Bij inbreiding wordt nadrukkelijk naar het groene karakter van een wijk gekeken. Het klimaat speelt hierin een belangrijke rol. Inbreidingslocaties zullen dan ook beperkt zijn gezien de keuze voor het behoud van het groen in de wijken. Om de volkshuisvestelijke opgave te kunnen realiseren en te kunnen voorzien in de behoefte aan woningen, is uitbreiding een reële optie.
- Kwaliteitsimpuls buitengebied: Dit betreft een voorzetting van het beleid voor vrijkomende gebouwen in het buitengebied en het realiseren van landgoederen. Beiden zijn gericht op het behoud en versterking van het landschap met zijn specifieke kenmerken.
In de Woonagenda is dit verdeeld in vijf thema’s. Deze zijn: het groeiend aantal huishoudens, betaalbaar wonen in de huur, de woningvraag in de koopsector, wonen met zorg en welzijn en duurzaamheid van woningen en woonomgeving. Deze vijf thema’s monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in onze gemeente (thema 6). De uitgangspunten zijn als volgt verwoord. Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. We onderschrijven de 10-richtinggevende principes over ruimtelijke kwaliteit en wonen zoals deze in de Woonagenda Cleantechregio zijn verwoord. De gemeente richt zich daarbij op het betaalbare- en middeldure segment. Bij nieuwbouw hanteren wij drie stappen, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding.
In het tweede deel van de agenda zijn de visie en de uitgangspunten vertaald in kwalitatieve en kwantitatieve kaders voor woningbouwinitiatieven. De kwalitatieve kaders gaan vooral over de doelgroepen, ruimtelijke kwaliteit en de trits transformatie, inbreiding en uitbreiding. In de kwantitatieve kaders wordt ingegaan op de aantallen nieuw te bouwen woningen op grond van de regionale woningbouwafspraken. Bij transformatie wordt een prijsdifferentiatie nagestreefd. Voor het bouwen van 1 - 10 woningen kunnen woningen in één segment (goedkoop/sociale huur, betaalbare huur/middelduur of duur) worden gebouwd.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de gedeeltelijke transformatie van de bebouwing van het voormalige horecabedrijf tot een woning en de gedeeltelijke sloop van die bebouwing ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning in het dure segment. Transformatielocaties bieden door de vaak hogere ontwikkelkosten en beperkte grootte niet veel mogelijkheden voor goedkope woningbouw zoals sociale huur. Daarnaast staan er in de omgeving vooral grotere, vrijstaande woningen in het dure segment. Het initiatef past daarmee binnen de gemeentelijke kaders voor woningbouwinitiatieven.
3.5.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het gemeentelijk beleid met name ten aanzien van het creëren van een toekomstgericht woningaanbod, het behoud van de identiteit en het karakter van de dorpskernen en het realiseren van een goede kwaliteit als bijdrage aan een goed leef- en verblijfsklimaat van bewoners en bezoekers van de gemeente. De transformatie van bebouwing tot woningen is als prioriteit benoemd bij (particuliere) woningbouwinitiatieven.
3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid
Het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten bodem, wegverkeerslawaai en ecologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
4.2.1 Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het
bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Epe heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
4.2.2 Onderzoek
Sint Antonieweg 5
Om eventuele verontreiniging van de grond en het grondwater ter plaatse van het perceel aan de Sint Antonieweg 5 te kunnen vaststellen is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is voor de locatie Sint Antonieweg 5 te Epe bodemonderzoek uitgevoerd. De bodem van Antonieweg 5 te Epe is op basis van de uitgevoerde onderzoek geschikt voor de toekomstige functie van wonen.
Sint Antonieweg 7
Ter plaatse van het perceel aan de Sint Antonieweg 7 is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van het gebruik van de bebouwing op dit perceel ten behoeve van het wonen is met een omgevingsvergunning afgeweken op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2 Wabo in samenhang met artikel 4, lid 9, bijlage 2 Bor. Om het gebouw geschikt te maken voor wonen heeft een inpandige verbouwing plaatsgevonden. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk buiten de contouren van de bestaande bebouwing. Daarnaast geven de onderzoeksresultaten van het bodemonderzoek ter plaatse van nummer 5 geen aanleiding geven om aan te nemen dat de bodemkwaliteit bij nummer 7 niet geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
4.2.3 Conclusie
Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in de grond ter plaatse van het perceel aan de Sint Antonieweg 5 dient de hypothese 'locatie is onverdacht' formeel verworpen te worden. De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie, waarbinnen een woonfunctie passend is. Naar aanleiding van de analyseresultaten en de toetsing van de resultaten aan de normering zoals opgenomen in de vigerende Circulaire bodemsanering en de Regeling bodemkwaliteit is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3.1 Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Horeca' in de bestemming 'Wonen'. Als gevolg hiervan zal de verkeersaantrekkende werking aanzienlijk afnemen.
4.3.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3.2 Parkeren
De gemeente Epe heeft parkeerbeleid vastgesteld dat is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren' en de Nota parkeernormen 2018, die onderdeel is van het parapluplan. De Nota parkeernormen 2018 is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. In het bestemmingsplan is het plangebied aangeduid als 'overige zone - parkeernormen rest bebouwde kom'.
De in voorliggend bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Horeca' in de bestemming 'Wonen'. Conform de Nota parkeernormen 2018 worden er twee dure woningen gerealiseerd. Voor deze woningen geldt in het gebied rest bebouwde kom een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woningen. Op grond hiervan dienen in het plangebied vijf parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Het plangebied biedt voldoende ruimte om te voorzien in de toekomstige parkeerbehoefte bij de woning.
4.3.2.1 Conclusie parkeren
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4.1 Beoordelingskader
Met de nieuwbouw van de woning wordt er een geluidsgevoelige functie toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
- één of twee rijstroken: 250 meter;
- drie of vier rijstroken: 400 meter;
- vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
De maatgevende weg voor het bepalen van de geluidsbelasting is de Sint Antonieweg. De nieuw te bouwen woning en de reeds gerealiseerde woning ligt binnen de geluidszone van deze weg.
4.4.2 Onderzoek
Met als doel de geluidsbelasting van de omliggende wegen op de gevels van de nieuw te bouwen woning op het perceel aan de Sint Antonieweg 5 te berekenen is een akoestisch onderzoek opgesteld. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 2 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Uit de rekenresultaten blijkt dat enkel als gevolg van het wegverkeer over de Sint Antonieweg de toelaatbare grenswaarde van 48 dB [Lden] zal worden overschreden. Er is sprake van een overschrijding van de gestelde grenswaarde met maximaal 12 dB tot maximaal 60 dB. De maximale grenswaarde waarbij binnenstedelijk nog een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld bedraagt 63 dB. Hieraan wordt voldaan.
De woning die in het voormalige horecapand op het perceel aan de Sint Antonieweg 7 is gerealiseerd ligt op dezelfde afstand van de weg. De geluidbelasting op de gevels als gevolg van het wegverkeer over Sint Antonieweg zal daarmee vergelijkbaar zijn met de hierboven genoemde waarden.
4.4.3 Hogere waarde
Het doel van de Wet geluidhinder is om geluidhinder te voorkomen en zo veel mogelijk te beperken. Een geluidsbelasting tot en met de voorkeursgrenswaarde garandeert een goed woon-/ leefklimaat. De verkeersintensiteit op de Sint Antonieweg zorgt voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. In artikel 77 lid 1b van de Wet geluidhinder staat dat er onderzoek moet plaatsvinden of, en zo ja, welke doeltreffende maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot een waarde die lager of gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidsbelasting niet terug te brengen is tot de
voorkeursgrenswaarde of door het toepassen van een dove gevel niet wenselijk is, dan kan een hogere waarde door de gemeente worden verleend. Bij het treffen van maatregelen geldt een voorkeursvolgorde: bron, overdracht en ontvanger.
Maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting middels bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Om die reden wordt voorgesteld om voor de geprojecteerde woning op het perceel aan de Sint Antonieweg 5 en de reeds gerealiseerde woning op het perceel aan de Sint Antonieweg 7 met een te hoge geluidsbelasting een verzoek aan de gemeente Epe te richten om een hogere grenswaarde vast te stellen.
4.4.4 Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer over Sint Antonieweg de voorkeurswaarde van 48 dB met 12 dB wordt overschreden. De berekende geluidsbelasting van 60 dB blijft daarmee onder de maximum grenswaarde van 63 dB. Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren kan de gemeente een besluit hogere waarde nemen. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning dienen de gevels van de woning te voldoen aan de karakteristieke geluidswering Ga,k aan de hiervoor gestelde grenswaarden in het Bouwbesluit.
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, mits de gemeente een hogere grenswaarde vaststelt.
4.5.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
4.5.2 Onderzoek
De voornomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van één nieuwe woning en de herbestemming van het bestaande horecapand tot woning. Deze ontwikkeling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.6 Watertoets
Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is uitgevoerd op
www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het waterschap Vallei en Veluwe een wateradvies uitgebracht. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt de korte procedure. Een samenvatting van de watertoets en het wateradvies van het waterschap zijn als bijlage 3 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
4.6.1 Advies Waterschap
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen. Meer informatie over de grondwaterfluctuatiezone kunt u vinden op de website van de Provincie Gelderland.
4.6.2 Conclusie
De watertoets vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.7.1 Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
4.7.2 Onderzoek
Het doel van dit verkennend onderzoek is het inzichtelijk maken van de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in en direct rondom het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien beschermde natuurgebieden. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Het ecologisch onderzoek is als bijlage 4 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Beschermde plant- en diersoorten
Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen in het plangebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bomen niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe op circa 725 meter afstand van het projectgebied, hiervan gescheiden door de bebouwde kom van Epe. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 6 km) van het projectgebied. Gelet op de afstand tot Natura 2000-gebieden en de beperkte impact van de ingreep, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht, geluid en optische verstoring op voorhand worden uitgesloten.
AERIUS-berekening Sint Antonieweg 5
Een mogelijk substantieel negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is door middel van een AERIUS-berekening voor het perceel Sint Antonieweg 5 nader onderzocht. Uit deze berekening blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie niet hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op deze Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. De AERIUS-berekening is als bijlage 5 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
AERIUS-berekening Sint Antonieweg 7
Voor de Sint Antonieweg 7 heeft de aanlegfase (verbouw tot woning) heeft al plaatsgevonden. Het betrof een inpandige verbouwing en hierbij komt naar verwachting weinig stikstof vrij. Ten aanzien van de gebruiksfase wordt opgemerkt dat voorheen op de locatie een café/disco gevestigd was. Het nieuwe gebruik als woning zal tot een vermindering van de stikstofdepositie leiden.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 450 meter afstand van het plangebied, hiervan gescheiden door agrarisch gebied en de bebouwde kom van Epe. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt en de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Gelderland geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing ten aanzien van NNN niet noodzakelijk.
4.7.3 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1.1 Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2021 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
4.8.1.2 Onderzoek
Het plangebied is sinds 1915 bebouwd en (gedeeltelijk) verhard. De in het plangebied aanwezige bebouwing wordt gesloopt. Grotendeels binnen de contouren van de gesloopte bebouwing wordt de nieuwe woning gebouwd. Deze grond is mede als gevolg van de bouw van de aanwezige bebouwing in het verleden reeds geroerd.
De archeologische dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan 'Epe Centrum' zijn een doorvertaling van de grotendeels middelhoge en deels hoge archeologische verwachting ter plaatse, zoals aangegeven op de voor de kern van Epe aangescherpte archeologische beleidskaart. Op basis hiervan zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm -Mv onderzoeksplichtig. Gelet op het feit dat het overgrote deel van het plangebied een middelhoge verwachting heeft en omdat het oppervlakte van het bouwperceel van de nieuw te bouwen woning circa 825 m² meet, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De resultaten van het archeologisch onderzoek zijn afgestemd met de regio-archeoloog van de gemeente Epe.
4.8.1.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8.2.1 Beoordelingskader
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
De gemeente Epe heeft een bijzonder rijk verleden en wil zich dan ook inzetten om de cultuurhistorische waarden te behouden en waar mogelijk te benutten. Om hier inhoud en vorm aan te geven heeft de gemeente een cultuurhistorisch beleidskader met een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het kader is vastgelegd in het rapport 'Epe, historisch centrum van de Veluwe (2010-2015)'.
4.8.2.2 Aanwezige cultuurhistorische waarden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. De in het plangebied aanwezige bebouwing is niet aangewezen als een rijks- of gemeentelijk monument. In de directe omgeving van het plangebied komen geen aangewezen rijks- of gemeentelijke monumenten voor. De in het plangebied aanwezige bebouwing heeft geen bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde, die behouden dient te worden. Het deel van de bebouwing op nummer 7 is omgebouwd tot een woning, deze bebouwing wordt dan ook behouden. De bebouwing op nummer 5 wordt gesloopt en vervangen door een vrijstaande woning passend binnen de stedenbouwkundige structuur van de Sint Antonieweg.
4.8.2.3 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9 Bedrijven en milieuzonering
4.9.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
4.9.2 Aanwezige bedrijven
Ruim 50 meter ten oosten van het plangebied is een tankstation gevestigd dat LPG verkoopt. Dit tankstation heeft een vergunning voor de jaardoorzet kleiner dan 1.000 m³. Voor deze inrichting geldt een grootste richtafstand van 50 meter. Deze afstand is van toepassing op het aspect 'gevaar'. De afstand van het tankstation tot de bouwgrens van de nieuw te bouwen woning bedraagt 70 meter. Verder komen er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven voor waarvoor als gevolg van de VNG-publicatie richtafstanden van toepassing zijn.
Op het perceel aan de Sint Antonieweg 4 ligt een maatschappelijke bestemming en is een verzorgingstehuis gevestigd. Hiervoor geldt een, door het omgevingstype 'gemengd gebied' gecorrigeerde, aan te houden richtafstand van 10 meter vanwege het aspect geluid. De woningen liggen op circa 25 en 35 meter van dit verzorgingstehuis en bevinden zich zodoende buiten de geldende milieuzone. Verder ligt op het perceel Dwarsweg 11 een maatschappelijke bestemmingen en is er een huisartsenpraktijk gevestigd. Hiervoor geldt een gecorrigeerde aan te houden milieuzone van respectievelijk 10 en 0 meter. Dit perceel is op circa 35 meter van de Sint Antonieweg 7 gelegen en op circa 60 meter van de Sint Antonieweg 5 gelegen. Beide woningen vallen zodoende buiten de milieuzone van het perceel aan de Dwarsweg 11.
4.9.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.10.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende
regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het
groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie gemeente Epe
Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Epe. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Epe aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s
dient te worden omgegaan.
Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen
waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
De nieuwbouw van de woning aan dit adres dient afgewogen te worden in het kader van de externe veiligheid. Deze woning is een nieuw kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).
4.10.2 Inrichtingen
Aan de Paasvuurweg 9 in Epe, op circa 100 meter ten oosten van het plangebied, is een verkooppunt van motorbrandstoffen gevestigd, met de mogelijkheid voor het verkopen van LPG. Voor het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie zijn een plaatsgebonden risicocontour van respectievelijk 35 meter, 25 meter en 15 meter van toepassing. Deze contouren liggen ruim buiten de grenzen van het plangebied.
Voor het vulpunt en het reservoir geldt een invloedsgebied van 160 meter rondom de inrichting. Het plangebied valt binnen dit gebied. Met de bouw van de woning wordt een kwetsbaar object gevestigd binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation. Omdat de planlocatie buiten het plaatsgebonden risicocontour van het vulpunt ligt, maar binnen het invloedsgebied, levert wettelijk gezien het LPG tankstation geen belemmering op voor het initiatief.
Uitsnede van de risicokaart met daarop de ligging van het verkooppunt van motorbrandstoffen ten opzichte van het plangebied.
4.10.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied komen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen voor.
4.10.4 Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied komen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen voor.
4.10.5 Verantwoording groepsrisico
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de nieuw vestiging van een kwetsbaar object in het invloedsgebied van een LPG tankstation. Om deze reden is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Omdat de toename van het aantal personen onder de 10 blijft is er geen sprake van een groepsrisico. De gevolgen hoeven daarom rekentechnisch niet inzichtelijk gemaakt te worden.
Ook buiten het invloedsgebied kunnen bij ernstige calamiteit nog doden en gewonden vallen. De planlocatie valt binnen deze zone. Zodoende is het in onderhavige situatie belangrijk dat de initiatiefnemer hierover is geïnformeerd, en de VNOG in een vroeg stadium geïnformeerd wordt in het kader van bevordering van een effectieve rampenbestrijding alsmede maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid van de op de locatie aanwezige personen.
4.10.6 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.11 Besluit Milieu-effectrapportage
4.11.1 Beoordelingskader
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de
drempelwaarde niet wordt overschreden, maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D, maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r. beoordeling dient dan voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure plaats te vinden.
4.11.2 Verantwoording vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het mogelijk maken van een woning binnen de bestemming ‘Horeca’ is geen activiteit welke opgenomen is in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Of de activiteit wel onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject) valt is volgens de Raad van State (201601015/1/R10) afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als locatie, de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.
De concrete omstandigheden in dit geval betreft het slopen van een gebouw dat in gebruik was als cafetaria om zo een vrijstaande woning mogelijk te maken. Het plangebied ligt dan ook reeds in stedelijk gebied. Wegens een afname van de verkeersbewegingen leiden de voorgenomen ontwikkelingen niet tot een verslechtering maar juist tot een verbetering van de situatie ten opzichte van de omliggende functies. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie die niet in of bij beschermde natuurgebieden ligt en het juist gunstige effect op de leefomgeving, maakt dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Zodoende is het niet noodzakelijk een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
4.11.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-((vormvrije)beoordeling)plichtig.
4.12 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten
De relevante milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5 Toelichting op de regels
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Sint Antonieweg 5 en 7 Epe' wordt de huidige bestemming gewijzigd, zodat de bouw van één vrijstaande woning aan de Sint Antonieweg 5 en de functiewijziging naar de bestemming 'Wonen' op het perceel aan de Sint Antonieweg 7 mogelijk worden gemaakt . Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Epe Centrum' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
5.2 Opzet regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
- artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In
paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- artikel 7 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
- artikel 8 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
- artikel 9 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
- artikel 10 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
- artikel 11 Algemene procedureregels: bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in de algemene procedureregels een procedure voorgeschreven;
- artikel 12 Overige regels: in de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in het artikel overige regels aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In
hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In
artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 14 Slotregels geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
5.3 Nadere toelichting op de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen '
Tuin' en '
Wonen' opgenomen. De regels voor deze bestemmingen zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Epe Centrum'. De bestemming '
Tuin' is opgenomen ten behoeve van tuinen en erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen woning en staat enkel het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe met een maximum bouwhoogte van 1 meter. De bestemming '
Wonen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van één vrijstaande woning, uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Verder zijn regels opgenomen ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6 Financiële uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
6.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken initiatiefnemer. Met hem zijn hierover bindende afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
7.2 Participatie
Initiatienemer heeft de voorgenomen ontwikkelingen besproken met omwonenden van tegenover-, naast- en achtergelegen percelen. Zij hebben in diverse gesprekken aangegeven dat zij geen bezwaren hebben tegen het wijzigen van de bestemming 'Horeca' in de bestemming 'Wonen'. Tevens is aangegeven dat zij geen bezwaren hebben tegen het slopen van de bebouwing van de voormalige snackbar (ter plaatse van de Sint Antonieweg 5) en de bouw van een nieuwe vrijstaande woning. Omwonenden zien de voorgenomen ontwikkelingen vooral als een verbetering van het woon- en leefklimaat.
7.3 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal te zijner tijd worden gepubliceerd, zodat belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen. Deze zienswijzen worden in deze paragraaf opgenomen en beantwoord.