Plan: | Klaarbeek, herziening woonwerk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.EPE031Klaarbeekww-OBP1 |
Aan de zuidrand van de kern Epe wordt nieuwe woonwijk Klaarbeek gerealiseerd. In 2004 is hiervoor een bestemmingsplan vastgesteld. De verkoop van projectmatige woningen is de afgelopen jaren voorspoedig verlopen en ook de verkoop van zelfbouwkavels verloopt positief. Daarentegen is de afgelopen jaren gebleken dat er vrijwel geen belangstelling is voor de woonwerkkavels die op drie locaties in Klaarbeek zijn voorzien. Omdat er steeds meer vraag is naar nieuwe woningen is het plan opgevat de woonwerkkavels in Klaarbeek om te zetten naar maximaal 11 'gewone' kavels voor woningbouw. Op deze wijze wordt beter geanticipeerd op de marktvraag, kunnen de bouwwerkzaamheden naar verwachting sneller worden afgerond en kan de wijk woonrijp gemaakt worden.
De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien de woonwerkkavels uitsluitend bewoond mogen worden ten behoeve van de daar aanwezige bedrijfsactiviteiten.
De gemeente Epe heeft besloten medewerking te willen verlenen aan de voorgestelde functiewijziging door middel van een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting zal worden aangetoond dat de gewenste functiewijziging vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied dat bestaat uit drie locaties is gelegen aan de zuidrand van de kern Epe langs de provinciale weg N309. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Epe weergegeven.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Epe (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan 'Klaarbeek, herziening woonwerk' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Klaarbeek'', dat door de gemeenteraad op 19 februari 2004 is vastgesteld. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ''Klaarbeek'' opgenomen met daarin de ligging van het plangebied met rode belijning aangegeven. Het plangebied omvat de gronden met de bestemmingen ''Werkdoeleinden".
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
In het bestemmingsplan ''Klaarbeek'' zijn de gronden in het plangebied bestemd voor werkdoeleinden. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven die in de bij het bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven' zijn genoemd in categorie 1 met de daarbij behorende bedrijfswoningen eventueel in combinatie met een praktijkruimte.
Wat betreft de bouwregels geldt dat de bebouwing maximaal drie bouwlagen mag bevatten en dat bij iedere woning een ruimte ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel ten behoeve van het uitoefenen van een vrij beroep of praktijkruimte aanwezig moet zijn. Ieder bouwperceel mag verder voor maximaal 60% worden bebouwd.
De wens is om de woonwerkkavels om te zetten naar 'gewone' kavels voor woningbouw, zonder koppeling met een bedrijfsmatige activiteiten. Het geldende bestemmingsplan laat deze mogelijkheid gelet op de verplichte aanwezigheid van een ruimte ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten bij een woning niet toe.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving gegeven.
Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Gelderland en de gemeente Epe beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op inspraak en vooroverleg.
De overgang tussen de hoge zandgronden en de lager gelegen gronden nabij de IJssel was in de Romeinse tijd een ideale vestigingslocatie. De stuwwal was te schraal en het rivierenland te nat door kwel afkomstig van de stuwwal. De zone daartussen had een goede bodem en grondwaterspiegel om voedsel op te kunnen verbouwen. In eerste instantie ontstonden de buurtschappen Epe en Vaassen in de vroege middeleeuwen langs een weg in dit tussengebied. Vaak waren dit niet meer dan gehuchten van enkele boerderijen. De opvolgende eeuwen vestigden zich meer boerderijen aan de weg, waarbij lintdorpen ontstonden. Bij samenkomst van belangrijke wegen, zoals bij Epe, ontstonden rondere dorpen met een kerk. Na de Tweede Wereldoorlog vond schaalvergroting plaats.
De bebouwing in Epe bestond in eerste instantie vooral uit lintbebouwing vanuit het kruispunt van de huidige Hoofdstraat, Stationsstraat en Beekstraat. Deze bebouwing is kleinschalig. In de loop der jaren zijn op veel plekken uitbreidingen gerealiseerd. Het centrum ontwikkelde zich van woongebied tot een facilitair gebied, dat bestond uit ambachten en detailhandel. De oorspronkelijke bebouwingslinten (figuur 2.1) zijn met de dorpsuitbreidingen opgenomen in de nieuwe wijken rond het centrum. De oorspronkelijke samenhang is op basis van deze linten nog herkenbaar. Het bestaat echter niet meer volledig, maar uit fragmenten. De linten hebben tegenwoordig nog een relatief open structuur, ten opzichte van het centrum, met veel vrijstaande bebouwing. Meest kenmerkend is de bebouwing met één bouwlaag met zadeldak, met de nokrichting dwars op de weg.
Aan de zuidzijde van het centrum zijn na de Tweede Wereldoorlog tot en met de jaren '70 veel uitleggebieden gerealiseerd. Het stratenpatroon is hier rechtlijniger dan aan de noordzijde. De woningen werden naast vrijstaand en twee-aaneen ook als rijwoningen gebouwd.
Klaarbeek aan de zuidrand van de Epe is nieuwste wijk van het dorp. Op onderstaande kaarten is de historische ontwikkeling van Epe zichtbaar. De ligging van Klaarbeek is met de rode stippellijn indicatief aangeduid.
![]() |
Afbeelding 2.1: Historisch ontwikkeling Epe (1900, 1950 en 2017) (Bron: Topotijdreis.nl) |
Het plangebied bevindt zich aan de zuidrand van de bebouwde kom van Epe. De ruimtelijke structuur wordt voornamelijk bepaald door de woonbebouwing van de kern Epe ten noorden en oosten en het landelijk gebied ten zuiden van het plangebied. Verder zijn de provinciale weg N309 en Hoofdstraat die zich direct ten zuiden en oosten van Klaarbeek bevinden en de Klaarbeek die door het noorden van de wijk loopt belangrijke ruimtelijke structuurdragers.
De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woonfuncties langs de Hoofdstraat en de woonfuncties in Klaarbeek (deels nog te realiseren). Ten noorden bevindt zich een zorginstelling en in het noordoosten ligt verder een bedrijfsfunctie in de vorm van een garagebedrijf met bijbehorend tankstation. Ten zuiden aan de overzijde van de N309 liggen agrarische cultuurgronden met verspreid enkele woonpercelen en agrarische bedrijven. Hieronder is op een luchtfoto uit het najaar van 2016 de situatie in het plangebied weergeven. De delen van het plangebied zijn indicatief rood omlijn, voor de exacte bepaling van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie (Bron: Provincie Gelderland) |
Algemeen
De nieuwe woonwijk Klaarbeek is momenteel volop in realisatie. In 2004 is hiervoor het bestemmingsplan Klaarbeek vastgesteld. De verkoop van projectmatige woningen is de afgelopen jaren voorspoedig verlopen en ook de verkoop van zelfbouwkavels verloopt positief. Daarentegen is de afgelopen jaren gebleken dat er vrijwel geen belangstelling is voor de woonwerkkavels die op drie locaties in Klaarbeek zijn voorzien (zie ook afbeelding 1.2). Omdat er steeds meer vraag is naar nieuwe woningen is het plan opgevat de 11 woonwerkkavels in Klaarbeek om te zetten naar 11 'gewone' kavels voor woningbouw. Op deze wijze kan beter worden geanticipeerd op de actuele marktvraag. Het gevolg hiervan is dat de bouwwerkzaamheden naar verwachting sneller kunnen worden afgerond en de wijk op relatief korte termijn woonrijp gemaakt kan worden. Verder worden de woningen conform de wet Voortgang Energie Transitie niet op het gasnet aangesloten.
Stedenbouwkundige opzet en beeldkwaliteit
De wijk is reeds voor een groot deel gerealiseerd. De drie locaties van het plangebied liggen hier verspreid tussen. De stedenbouwkundige opzet van de wijk zoals is vastgelegd in het bestemmingsplan Klaarbeek uit 2004 is daarmee grotendeels gerealiseerd. Het wijzigen van de functie van de drie locaties voor werkdoeleinden ten behoeve van reguliere woningbouw (maximaal 11 woningen) past goed binnen deze stedenbouwkundige opzet. De drie locaties zullen worden verkaveld voor grondgebonden woningen. De reeds bestaande bouwmogelijkheden voor de locaties zoals opgenomen in de werkdoeleindenbestemming zullen wat betreft het maximum aantal bouwlagen, bouw- en goothoogte gehandhaafd blijven. In afbeelding 3.1 is de stedenbouwkundige opzet van de wijk klaarbeek weergegeven. De drie locaties van het plangebied zijn met rode stippellijn markering aangeduid. In afbeelding 3.2 wordt nader ingezoomd op in de invulling van de delen van het plangebied met grondgebonden woningen.
![]() |
Afbeelding 3.1 Voorlopige stedenbouwkundige opzet Klaarbeek (Bron: Explorius Vastgoedontwikkeling B.V.) |
![]() |
Afbeelding 3.2 Voorlopige invulling plangebied (bron: Explorius Vastgoedontwikkeling B.V.) |
Beeldkwaliteitsparagraaf
In samenwerking met de gemeente Epe is door Explorius en Beldman Architecten voor dit bestemmingsplan de beeldkwaliteitsparagraaf Klaarbeek opgesteld. Hiermee worden aan de kopers van de erf vrije kavels handvatten gegeven voor het maken van een ontwerp. Voor de wijk Klaarbeek is in 2003 een stedenbouwkundigplan gemaakt. De wijk is ontworpen en gebouw op basis van de uitgangspunten van dit plan. Om de samenhang en het beeld van de wijk te behouden en te versterken is dit stedenbouwkundig plan als uitgangspunten genomen voor de beeldkwaliteitsparagraaf behorende bij dit bestemmingsplan.
In de beeldkwaliteitsparagraaf zijn ontwerprichtlijnen voor beeldkwaliteit geformuleerd om de nieuwe bebouwing in harmonie met de reeds gebouwde woningen te ontwerpen. In de bouwregels van dit bestemmingsplan is juridisch geborgd dat deze ontwerprichtlijnen worden gehanteerd.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Epe beschikt over een 'Nota Parkeernormen 2018'. In deze parkeernota is aangesloten bij de parkeercijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW: Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381, december 2018). Voor verkeersgeneratie wordt in dit bestemmingsplan eveneens uitgegaan van de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW.
Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De ontwikkeling naar 11 reguliere woningen brengt ten opzichte van de huidige planologische situatie (11 woonwerkkavels) geen extra verkeersgeneratie met zich mee. Het aantal woningen blijft gelijk, maar de bedrijfsfunctie vervalt.
De ontsluiting van de woningen vindt conform de bestaande infrastructuur plaats die onder andere is ontwikkeld ten behoeve van 11 woonwerkkavels. Vanuit verkeerskundig oogpunt is er geen sprake van een belemmering.
De parkeerbehoefte van de drie locaties van het plangebied is berekend op basis van de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2018. Omdat het bestemmingsplan vrijstaande woningen mogelijk maakt is uitgegaan parkeernorm voor vrijstaande woningen, 2.3 parkeerplaats per woning. De totale parkeerbehoefte voor 11 vrijstaande woning bedraagt afgerond 25 parkeerplaatsen.
Het parkeren wordt geregeld op eigen terrein, waarbij bij een vrijstaande woning theoretisch gezien 3 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Parkeerplaatsen op eigen terrein worden meestal niet volledig of gecombineerd gebruikt. Daarom wordt hiervoor een berekeningsaantal toegepast (gebaseerd op de praktijkervaring) versus het theoretisch aantal wat fysiek mogelijk is. Om te berekenen in hoeveel parkeerplaatsen op eigen terrein wordt voorzien dient het berekeningsaantal te worden gehanteerd. Het berekeningsaantal is in dit geval 1,8. Van de norm dient 0,3 parkeerplaats in het openbaar gebied te worden gerealiseerd. Het resttekort van 0,2 wordt eveneens in openbaar gebied gerealiseerd. In de verkavelingstekening kan de vereiste parkeerbehoefte worden ingepast.
De regels van het paraplubestemmingsplan parkeren omtrent parkeernormen en laden en lossen opgenomen in de planregels. Het aanleggen en instandhouden van voldoende parkeergelegenheid is hiermee juridisch geborgd.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat een woningbouwlocatie van meer dan 11 woningen in beginsel een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953).
In voorliggend geval is er echter sprake van een planologische functiewijziging van werkdoeleinden, waarbij wonen uitsluitend in combinatie met een bedrijfsvoering is toegestaan, naar reguliere grondgebonden woningen. Het maximum aantal woningen (11 woningen) blijft gelijk. Een planologische functiewijzing wordt door de Afdeling in beginsel niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een functiewijziging betreft van een zodanige aard en omvang. In de uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) wordt het volgende aangeven: "Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling". In voorliggende situatie blijven de bebouwingsmogelijkheden gelijk ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Enkel de functie wijzigt van werkdoeleinden naar regulier wonen, waardoor de gronden zonder koppeling met een bedrijfsactiviteit kunnen worden bewoond. Gelet op de reeds aanwezige planologische mogelijkheden en de kleinschaligheid van de wijziging die dit bestemmingsplan regeld wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder kan dan ook achterwege blijven.
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
De provincie Gelderland werkt aan een nieuwe omgevingsvisie en bijbehorende verordening. De ontwerp-Omgevingsvisie Gaaf Gelderland heeft van 14 juni tot 9 augustus 2018 ter inzage gelegen. Omdat deze visie nog niet in werking is, wordt in dit plan nog getoetst aan de op dit moment geldende omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie Gelderland is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en een geactualiseerde versie is op 25 februari 2015 vastgesteld. Tussen 2014 en 2017 hebben er verschillende actualisaties plaatsgevonden waarbij het laatste actualisatieplan op 28 juni 2017 door de Provinciale Staten van Gelderland is vastgesteld. In januari 2018 is een geconsolideerde versie vastgesteld.
In de Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Duurzame economische structuurversterking
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt volgens de provincie om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijkeconomische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van ‘groei’ en meer in termen van ‘beheer en ontwikkeling van het bestaande’.
Borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving
Dit doel betekent vooral:
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie Gelderland de volgende drie aandachtsgebieden:
Onderstaand worden de voor dit bestemmingsplan van belang zijnde thema's behandeld:
Epe maakt onderdeel uit van de regio Stedendriehoek. Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot.
Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
Wonen in de regio Stedendriehoek
De regio Stedendriehoek heeft het idee van de Regionale Woonagenda voortvarend opgepakt. In de Regionale Woonagenda agenderen partijen in een regio de opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen.
De regio Stedendriehoek werkt langs twee hoofdsporen:
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Dit bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van drie locaties voor woonwerkkavels naar kavels voor reguliere woningen in de wijk Klaarbeek. Deze ontwikkeling is ingegeven door de geringe belangstelling voor de woonwerkkavels en juist toenemende vraag naar nieuwe woningen in de vorm van zelfbouwkavels. Hiermee wordt zowel kwantitatief als kwalitatief ingespeeld op de vraag vanuit de woningmarkt. De reeds vastgestelde en deels gerealiseerde stedenbouwkundige opzet van de wijk blijft met deze ontwikkeling intact, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van de wijk is geborgd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, een Waardevol Landschap of een grondwaterbeschermingsgebied. Het plan voorziet in het realiseren van nieuwe woningen. Hierdoor is met name artikel 2.2.1.1 van belang. Hierna wordt het initiatief aan dit artikel getoetst.
Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.1.1
Uit paragraaf 4.3.2 tot en met 4.3.4 blijkt dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijk beleid omtrent woningbouw. Dit woonbeleid is regionaal afgestemd. Verder wordt opgemerkt dat er in kwantitatief opzicht niets wijzigt. Het aantal woningen neemt met de functiewijziging niet toe.
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op provinciaal niveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
De 'Toekomstvisie Epe 2030' is een koersdocument en geeft richting aan de keuzes die de gemeente in de komende jaren gaat maken bij tal van maatschappelijke opgaven. De visie geeft een ambitie weer, geeft richting aan, maar geen concrete stappen. De visie gaat uit van de opgaven waar de gemeente nu voor staat, de kansen die er liggen, de ambities die we het heeft en de unieke kwaliteiten die Epe in huis heeft.
De toekomstvisie nodigt uit tot herijking of vernieuwing van beleid of bevestigt de al ingezette koers. Het is zeker geen blauwdruk voor de komende twintig jaar, daarvoor is de toekomst te onzeker. Periodieke actualisering is daarom wenselijk.
Met betrekking tot dit initiatief is met name het beleid omtrent ruimte en nieuwe mogelijkheden voor wonen van belang.
De gemeente Epe zet richting de toekomst in op de volgende punten:
Met het voorliggend initiatief wordt er bijgedragen aan een toekomstgericht woningaanbod dat past bij de actuele behoefte uit de markt. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de Toekomstvisie Epe 2030.
In haar woonvisie streeft de gemeente een prettig en aantrekkelijk woon- en leefklimaat in de gemeente Epe na. Te midden van een sterk veranderende omgeving met veel onzekerheden streeft de gemeente naar kwalitatief passende woningen, een gezonde woningmark, vitale gemeenschappen in de kernen en duurzaam wonen. De komende jaren werkt de gemeente aan de volgende doelen:
De voorgenomen functiewijzing van 11 woonwerkkavels naar 11 reguliere woonkavels is ingegeven door de actuele marktvraag. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor zowel vrijstaande als twee-onder-één-kapwoningen en kent tevens een flexibiliteitsbepaling om rijwoningen mogelijk te maken. Het initiatief draagt daarmee bij aan de ambities van de gemeente om passende woningen te realiseren. De woonvisie 2013 staat de voorgenomen functiewijziging niet in de weg.
Op 13 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Epe de Woonagenda 2016-2020 vastgesteld. De Woonagenda is een uitwerking van de Woonvisie uit 2013 en beschrijft concreet waar de inzet van de gemeente de komende vier jaar op gericht is. De gemeente Epe heeft besloten haar Woonvisie op een aantal punten te concretiseren en waar nodig te actualiseren op basis van nieuwe ontwikkelingen. De huidige woonvisie uit 2013 is op een aantal onderdelen niet concreet genoeg. Op de woningmarkt zijn er de nodige ontwikkelingen geweest, en ook de wetgeving is de afgelopen jaren veranderd. Tevens is de demografische ontwikkeling van belang. Epe maakt deel uit van de regio Stedendriehoek, en de samenwerkende gemeenten in deze regio hebben een regionale woonagenda opgesteld. Daaruit voortvloeiend worden afspraken gemaakt met de regio en de provincie over de woningbouwprogrammering.
De Woonagenda maakt een nadere concretisering op de volgende onderwerpen:
Op voorliggende functiewijzing van 11 woonwerkkavels naar 11 reguliere woningen zijn de thema's nieuwbouw en duurzaamheid met name interessant:
Nieuwbouw
Met de regio Stedendriehoek zijn afspraken gemaakt over de binnenregionale woningbouwprogrammering per gemeente voor de periode 2015-2024. Voor de gemeente Epe zijn voor de periode 2015 - 2024 820 nieuw te realiseren woningen voorzien. Daarnaast wordt sterk ingezet op de kwalitatieve programmering, wat inhoudt dat ontwikkelkansen benut moeten worden. Dan gaat het vooral om transformaties, dan wel specifieke volkshuisvestelijke ontwikkelingen met ruimtelijke kwaliteit. Dit laatste sluit aan op het gemeentelijk beleid uit 2016: beleidskader nieuwe kaders woningbouwinitiatieven 2016, regie op de plancapaciteit.
De voorgenomen functiewijzing van 11 woonwerkkavels naar 11 reguliere woonkavels is ingegeven door de actuele marktvraag en houdt geen toename van het aantal woningen in. Het initiatief draagt bij aan de ambities van de gemeente om passende woning te realiseren. De ontwikkeling past nog steeds binnen het binnenregionale woningbouwprogramma. Het plan is daarom in overeenstemming met de Woonagenda 2016 - 2020.
De gemeenteraad heeft op 13 oktober 2016 het beleid voor nieuwe woningbouwinitiatieven uit 2015 gewijzigd. In het beleid staat onder welke voorwaarden een woningbouwinitiatief als kansrijk wordt aangemerkt. Ook worden kansrijke locaties benoemd en heeft de gemeenteraad opnieuw aangegeven woningbouwplannen in te trekken als blijkt dat plannen niet van de grond komen. De gemeenteraad wil op deze manier ruimte maken voor kansrijke initiatieven die bijdragen aan de kwaliteit van de gemeente.
In de Woonvisie worden een aantal kwaliteitscriteria genoemd als het gaat om de locaties waarbinnen woningen gerealiseerd kunnen worden. De Woonagenda gemeente Epe 2016-2020 betreft een beleidsmatige concretisering van de Woonvisie en borduurt hier op voort. Vandaar dat de doelstellingen van dit nieuwe beleid over nieuwe woningbouwinitiatieven ongewijzigd blijven ten opzichte van het huidige beleidskader.
Als basisregel geldt dat geen medewerking verleend wordt aan nieuwe verzoeken om woningbouw, voor zover deze niet zijn opgenomen in de gemeentelijke planningslijst zoals deze jaarlijks (1 april) bij de provincie Gelderland wordt aangeleverd.
In voorliggend geval gaat niet om een nieuw woningbouwinitiatief, maar het wijzigen van een reeds bestaand plan dat is opgenomen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Binnen de drie locaties van het plangebied mogen in totaal 11 woonwerkkavels worden gerealiseerd. Met de voorgenomen functiewijzing worden dit 11 reguliere woningen waar ten tijde van het schrijven van dit bestemmingsplan vraag naar is.
De gemeenteraad heeft op 20 juni 2019 de “Woonagenda gemeente Epe 2019-2023, MIJN THUIS” vastgesteld. Aangegeven wordt op welke wijze de gemeente Epe richting geeft aan de woningbouwopgave en ook wordt het nieuwe kader voor woningbouwinitiatieven vastgesteld. Voor het initiatief “Klaarbeek” geldt dat in september 2018 - op basis van de reeds in januari 2014 voor het plangebied Klaarbeek aangegane samenwerkingsovereenkomst – een aanvullende overeenkomst is aangegaan.
In voorliggend geval gaat niet om een nieuw woningbouwinitiatief, maar het wijzigen van een reeds bestaand plan dat is opgenomen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Binnen de drie locaties van het plangebied mogen in totaal 11 woonwerkkavels worden gerealiseerd. Met de voorgenomen functiewijzing worden dit 11 reguliere woningen waar ten tijde van het schrijven van dit bestemmingsplan vraag naar is.
De gemeenteraad van Epe heeft op 11 oktober 2012 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht.
De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie gelden. De nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent of die in de toekomst in een bepaald gebied gewenst worden. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of bouwplannen die kwaliteiten niet belemmeren. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Voor nieuwe ontwikkelingen gelden criteria ten aanzien van vormgeving, materialen, kleur en details.
Voor het plangebied van dit herzieningsplan geldt de Beelkwaliteitsparagraaf Klaarbeek, zoals in de Bijlage 1 van deze toelichting is opgenomen.
Voor het plangebied van dit herzieningsplan geldt de Beeldkwaliteitsparagraaf Klaarbeek, zoals in de bijlage bij deze toelichting is opgenomen. De beeldkwaliteitsparagraaf zal bij vaststelling van het bestemmingsplan separaat worden vastgesteld door de gemeenteraad en gaat daarmee een onderdeel vormen van de welstandnota.
De gemeente Epe geeft in haar GVVP invulling aan de doelstellingen door zich te richten op het bevorderen van de verkeersleefbaarheid en -veiligheid en Duurzaam Veilig. Dit betekent het verkeersveiliger maken van de kern Epe en het weren van ongewenst verkeer. Het creëren van een verkeersluw centrum in Epe is daarbij één van de speerpunten. Door ongewenst (vracht)verkeer te weren verwacht men de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de betreffende wijken te verhogen. Een alternatieve route mag geen afbreuk doen aan de bereikbaarheid en mag op andere plaatsen niet leiden tot problemen op het gebied van veiligheid en geluidhinder.
De te bouwen woningen sluiten net als de huidige woonwerkkavels aan op de bestaande verkeersstructuren in Klaarbeek. Deze verkeersstructuur is ontwikkeld ten behoeve van de nieuwe wijk. Vanwege het vervallen van de bedrijfsfunctie wordt een afname van het potentieel aantal verkeersbewegingen verwacht. De ontsluiting van het plangebied leidt niet tot negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid en verkeersveiligheid Ook word voldaan aan de parkeernormen zie paragraaf 3.2. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het beleid zoals opgenomen in het gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan.
De gemeenteraad van Epe heeft in 2009 het parkeerbeleidsplan voor de gemeente Epe vastgesteld. In dit plan is de visie en het beleid opgenomen over het parkeren in de volle breedte binnen de gemeente Epe. De Nota Parkeernormen is een nadere uitwerking en actualisatie van het onderdeel over de parkeernormen. In de nota zijn de parkeereisen opgenomen die gelden bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de nota is tevens een stappenplan opgenomen op grond waarvan de aanvrager van een ruimtelijk plan met gegronde argumenten kan afwijken van de parkeereis. De Nota Parkeernormen is opgenomen als bijlage in het gemeentelijke Parapluplan Parkeren.
In paragraaf 3.2 is op basis van de Nota Parkeernormen de parkeerbehoefte van het plan berekend. In de planregels zijn verder de regels van het paraplubestemmingsplan opgenomen. Het aspect voldoende parkeergelegenheid is hiermee voldoende onderzocht en geborgd in dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit Milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
De locatie ligt niet binnen de zone van spoorverbindingen. Er is geen akoestisch onderzoek railverkeerslawaai nodig.
In voorliggend geval worden kavels die zijn bestemd voor woon-werkdoeleinden gewijzigd naar een reguliere woonbestemming. Hiervoor is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd door Alcedo. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Hieronder worden de onderzoeksresultaten beknopt toegelicht.
Provinciale weg N309
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Provinciale weg N309 varieert voor de woningen tussen de 49 en de 59 dB, inclusief correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor alle woningen overschreden.
De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB voor nieuwbouw en de 68 dB voor vervangende nieuwbouw niet.
Hoofdstraat
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Hoofdstraat bedraagt ten hoogste 49 dB inclusief dB correctie artikel 110g Wgh. Dit treedt bij de woning met beoordelingspunt W067 op. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB voor nieuwbouw en de 68 dB voor vervangende nieuwbouw niet. De overige woningen hebben geluidsbelastingen ten gevolge van de Hoofdstraat die lager of gelijk aan de voorkeursgrensewaarde van 48 dB.
Gecumuleerde geluidsbelasting
Er is geen sprake van relevante cumulatie ten gevolge van andere zoneringsplichtige geluidsbronnen. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt bij de woningen ten hoogste 61 dB exclusief correctie artikel 110g Wgh.
Afweging maatregelen
In situaties waar nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een geluidsbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, dient allereerst onderzocht te worden of deze geluidsbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Voor wat betreft vermindering van het wegverkeerslawaai kan gedacht worden aan verbetering van het wegdektype en/of het toepassen van schermen. Verbetering van het wegdektype brengt echter hoge kosten met zich mee en de initiatiefnemer heeft geen zeggenschap over de weg. Tijdens de ontwikkeling van de wijk Klaarbeek is een geluidsscherm gerealiseerd met een hoogte van 2 meter. Het plaatselijk verhogen van het geluidsscherm of wal zijn in voorliggende situatie stedenbouwkundig niet wenselijk.
Gelet op het voorgaande wordt overwogen dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering van de woningen.
De wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, wel moet tegelijkertijd met het vaststellen van het bestemmingsplan een hogere grenswaarde worden vastgesteld voor de beoordelingspunten waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Door Ortageo Noordoost B.V. is een verkennend bodemonderzoek naar asbest uitgevoerd voor de elf kavels. Tevens is de bovengrond onderzocht op chemische parameters. Uit het onderzoek is gebleken dat:
De aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten. De volledige onderzoeksrapportages uit 2014/2015 en 2019 zij opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet milieubeheer.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekende mate bijdragen. de bijdragen aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een 11 wooneenheden. Het gaat echter om een functiewijziging van 11 reeds planologisch toegestane woonwerkfuncties. Als deze ontwikkeling wordt vergeleken met de genoemde ontwikkelingen in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat er sprake is van een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
De circulaire beoogt de toename van de veiligheid als gevolg van maatregelen van de sector ook in de omgeving van de LPG-tankstations te verzilveren. Om die reden is de circulaire van toepassing op een nieuw bestemmingsplan op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De locaties van het plangebied zijn met rode cirkels indicatief aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van provinciale wegen N309 en N794 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische wijziging van elf woon-werkkavels zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan Klaarbeek (2004) naar elf bouwkavels voor reguliere woningbouw. Het aantal woningen en aantal personen in het plangebied neemt per saldo niet toe. Door het loslaten van de woon-werkkoppeling kan worden aangenomen dat de gemiddelde bezetting van het plangebied door personen iets afneemt. Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat het groepsrisico niet toeneemt en een nadere verantwoording niet noodzakelijk is. Verder wordt opgemerkt dat ten noorden van het plangebied zich het tankstation Total Epe bevindt met LPG-installatie (zie ook afbeelding 5.1). Het plangebied ligt echter niet binnen de effectafstand van dit tankstation
Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. De locatie bevindt zich in de woonwijk Klaarbeek, zodat sprake is van een rustig omgevingstype.
milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving).
De dichtsbijzijnde bedrijvigheid, garagebedrijf/LPG tankstation Broekhuis aan Hoofdstraat 204, bevindt zich ten noorden van het plangebied. Voor een dergelijk bedrijf geldt conform de handreiking bedrijven en milieuzonering een milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 meter voor de aspecten gevaar. De daadwerkelijke afstand is circa 140 meter en daarmee ruim voldoende.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Natura 2000 Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (in Gelderland: Gelders Natuurnetwerk GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De delen van het plangebied bevinden zich niet in een Natura 2000 of Gelders Natuurnetwerk gebied. Gebiedsbescherming behoeft geen bijzondere aandacht, hieronder wordt nog specifiek ingegaan op het aspect stikstofdepositie.
Stikstofdepositie op natuurgebieden
Voor het plangebied geldt dat er op dit moment reeds planologische rechten liggen voor 11 woonwerkkavels (bedrijfswoningen die niet zonder koppeling met bedrijfsactiviteiten mogen worden bewoond). Reden voor voorliggende bestemmingsplanherziening is dat de marktvraag na woonwerkkavels er niet of nauwelijk is terwijl de marktvraag naar reguliere woningen juist groot is.
De ontwikkeling betreft daarmee uitsluitend een functiewijzing, waarbij de gebruiksmogelijkheden voor het exploiteren van een bedrijf ter plaatse worden ingeperkt (een aan huis verbonden beroep blijft, net als voor alle woningen in Epe nog wel mogelijk) en daarnaast het gebruik van de kavels voor reguliere bewoning wordt toegestaan. Het aantal woonwerkkavels betreft 11 stuks en dat worden 11 woonkavels, per saldo is geen toename van het aantal woningen.
De woonwerkkavels hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming "Werkdoeleinden" waar bedrijvigheid uit categorie 1 van de bij het bestemmingsplan gevoegde 'Staat van bedrijven' mogelijk is. Dit zijn activiteiten die door hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddelijk naast woningen in een rustige woonwijk, hieronder zijn er aantal bedrijfsvormen uit categorie 1 genoemd:
De verkeersgeneratie (en daarbij behorende stikstofdepositie) van dergelijke lichte bedrijfsfuncties in combinatie met een bijbehorende bedrijfswoning is vanwege verkeersbewegingen van klanten en mogelijk ook leveranciers is hoger dan de verkeersgeneratie van een reguliere woning zonder bijbehorende bedrijfsfunctie. Gelet hierop is na de functiewijziging naar 11 reguliere woningen een hogere verkeersgeneratie en stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten en is zelfs een lagere verkeersgeneratie te verwachten.
Verder blijkt uit de uitgevoerde quickscan dat het plangebied op minimaal 2.1 kilometer afstand van natura 2000-gebied ligt en de activiteiten vanwege deze afstand geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoeleinden van het natura2000 gebied.
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd. In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 5. Hieronder worden de onderzoekresultaten beknopt weergegeven.
Onderzoeksresultaten
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soortgroepen benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige algemene en weinig kritische grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd zoals de mol). De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het gebied voorkomende vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten gaat de functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen verloren. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is echter dusdanig gericht, dat er geen sprake is van een wettelijke consequentie.
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura2000. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Mits er geen beschermde dieren verwond of gedood worden als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging van het plangebied buiten beschermd (natuur)gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Indien het doden en verwonden van beschermde dieren niet voorkomen kan worden, dient een ontheffing van art. 3.10 lid 1a aangevraagd te worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In 2013 is voor het plangebied Klaarbeek door Oranjewoud reeds een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek Archeologie uitgevoerd. In 2014 is ook een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, maar hierin zijn de gronden waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft niet in meegenomen. Uit het in 2013 uitgevoerde onderzoek dat nog bruikbaar is, is naar voren gekomen dat het gebied wordt vrijgegeven voor wat betreft archeologische vervolgonderzoek. Nader archeologische onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. De onderzoeksrapportage is bijgevoegd in Bijlage 6.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied en directe omgeving geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Klaarbeek betreft een nieuwbouwwijk, binnen het plangebied zijn reeds woonwerkfuncties te realiseren. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd wordt dat er geen nader archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt deze vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.
Het plangebied ligt op circa 2 kilometer van Natura 2000-gebied. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal gelet op de aard van de ontwikkeling (functiewijzing naar regulier wonen) geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2000 of meer woningen) wordt vergeleken met de omvang van de ontwikkeling (functiewijziging van 11 nog te bouwen woonwerkfuncties naar 11 reguliere woningen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk en bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Op 11 november 2015 is door Provinciale Staten de meest recente versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.
In de Omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel 'Partnerschap als watermerk'.
Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het waterschap, omdat het een functiewijziging die nauwelijks tot geen effect heeft op de waterhuishouding betreft, geen belang heeft. In Bijlage 7 is het watertoetsresultaat opgenomen.
In 2014 is voor de wijk Klaarbeek reeds een waterhuishoudings- en rioleringsplan is opgesteld. De locaties van het plangebied maken hiervan onderdeel uit. Door de voorgenomen functiewijzing veranderen de uitgangspunten zoals verwoord in dit plan niet. Bij de realisatie worden de conclusies en aanbevelingen dan ook in acht genomen. Het worden, voor zover van toepassing op de betreffende gronden in het waterhuishoudings- en rioleringsplan is opgenomen in Bijlage 8.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel wordt de voorbereidingsprocedure tot het stellen van een nadere eis gegeven.
In dit artikel worden regels omtrent parkeren en laad- en losmogelijkheden gegeven.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Wonen
De gronden met de bestemming wonen zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep. Daarnaast zijn de hierbij behorende waterhuishouding en gebouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, tuinen en erven toegestaan.
Binnen de bestemming wonen mogen maximaal 11 grondgebonden vrijstaande woningen worden gebouwd. In de bouwregels is vastgelegd dat bij het oprichten van bebouwing de ontwerprichtlijnen voor beeldkwaliteit zoals aangeven in de beeldkwaliteitsparagraaf Klaarbeek zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels dienen te worden gehanteerd. Via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is het bouwen van halfvrijstaande woningen mogelijk gemaakt.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt in het kader van vooroverleg naar de provincie Gelderland gezonden.
Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het waterschap, omdat het een functiewijziging die nauwelijks tot geen effect heeft op de waterhuishouding betreft, geen belang heeft. Het overleg met het waterschap is hiermee afgerond.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt vanwege de kleinschaligheid van het voornemen geen voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd.
PM