Plan: | Hoek Hoofdstraat - Korte Kuipersweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.EPE029HoekHoofdstr-VBP1 |
De hoek van de Hoofdstraat en de Korte Kuipersweg is een markante plek in Epe. Vanuit het zuiden vormt deze plek de entree tot het centrum. In de Structuurvisie Centrum Epe geldt voor deze plek dan ook de ambitie om de entree te markeren. In eerste instantie is daarbij uitgegaan van de realisatie van een kantoorgebouw. Het geldende bestemmingsplan gaat daar ook vanuit. Tot nu toe is deze ambitie niet waargemaakt en ligt het terrein braak.
De afgelopen jaren is gebleken dat de vraag naar kantoorruimte in Epe beperkt is. Dit sluit aan op de landelijke trend. Invulling met een kantoorgebouw is ook niet meer haalbaar. Wel is er vraag naar woningen. De initiatiefnemer heeft daarom het plan opgevat om in het plangebied, in plaats van een kantoorpand, een woongebouw met een commerciële ruimte in de plint te realiseren. Deze ontwikkeling is echter in strijd met het geldende bestemmingsplan Centrum Epe van de gemeente Epe.
Om deze ontwikkeling toch juridisch-planologisch te kunnen regelen en ook voor de toekomst een goede beheersregeling te hebben, is dit bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties. De locatie van de beoogde appartementen ligt in het zuiden van het centrumgebied van Epe, op de hoek van de Hoofdstraat en de Korte Kuipersweg. Daarnaast maakt een gedeelte van het gebied tussen de Hoofdstraat en het Bongerdplein / Meidoornstraat onderdeel uit van het plangebied. Op deze gronden wordt een parkeervoorziening ten behoeve van de woningbouwlocatie gerealiseerd.
De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Centrum Epe, vastgesteld op 20 juni 2013. Op basis van dit bestemmingsplan is de beoogde woningbouwlocatie bestemd als 'Kantoor'. De geplande parkeervoorziening heeft de bestemming 'Wonen'. In verband met de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten is tevens een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing op het plangebied.
Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Centrum Epe (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In Hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst.
Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische regeling van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. Op basis van een beschrijving van de bestaande situatie wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe het initiatief stedenbouwkundig ingepast wordt.
De overgang tussen de hoge zandgronden en de lager gelegen gronden nabij de IJssel was in de Romeinse tijd een ideale vestigingslocatie. De stuwwal was te schraal en het rivierenland te nat door kwel afkomstig van de stuwwal. De zone daartussen had een goede bodem en grondwaterspiegel om voedsel op te kunnen verbouwen. In eerste instantie ontstonden de buurtschappen Epe en Vaassen in de vroege middeleeuwen langs een weg in dit tussengebied. Vaak waren dit niet meer dan gehuchten van enkele boerderijen. De opvolgende eeuwen vestigden zich meer boerderijen aan de weg, waarbij lintdorpen ontstonden. Bij samenkomst van belangrijke wegen, zoals bij Epe, ontstonden rondere dorpen met een kerk. Na de Tweede Wereldoorlog vond schaalvergroting plaats.
De bebouwing in Epe bestond in eerste instantie vooral uit lintbebouwing vanuit het kruispunt van de huidige Hoofdstraat, Stationsstraat en Beekstraat. Deze bebouwing is kleinschalig. In de loop der jaren zijn op veel plekken uitbreidingen gerealiseerd. Het centrum ontwikkelde zich van woongebied tot een facilitair gebied, dat bestond uit ambachten en detailhandel. De oorspronkelijke bebouwingslinten (figuur 2.1) zijn met de dorpsuitbreidingen opgenomen in de nieuwe wijken rond het centrum. De oorspronkelijke samenhang is op basis van deze linten nog herkenbaar. Het bestaat echter niet meer volledig, maar uit fragmenten. De linten hebben tegenwoordig nog een relatief open structuur, ten opzichte van het centrum, met veel vrijstaande bebouwing. Meest kenmerkend is de bebouwing met één bouwlaag met zadeldak, met de nokrichting dwars op de weg.
Figuur 2.1 Bebouwingslinten, 1915 (bron: www.topotijdreis.nl)
Binnen het centrumgebied zijn verder vooral parkachtige woongebieden aanwezig: gebieden waar veel groen aanwezig is tussen de woningen. Ten noorden van het centrum zijn de woningen voornamelijk vrijstaand gebouwd. Aan de zuidzijde van het centrum zijn na de Tweede Wereldoorlog tot en met de jaren '70 veel uitleggebieden gerealiseerd. Het stratenpatroon is hier rechtlijniger dan aan de noordzijde. De woningen werden naast vrijstaand en twee-aaneen ook als rijwoningen gebouwd.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidelijke entree van de kern Epe. Dit is één van de vier hoofdentrees van het centrum. De ruimtelijke hoofdstructuur van het centrumgebied wordt voor een groot deel bepaald door dit oude centrum met de daaruit ontsprongen linten en aangrenzende woonwijken.
Figuur 2.2 Ruimtelijke hoofdstructuur
Bebouwing
Het plangebied ligt op de hoek van de Hoofdstraat en de Korte Kuipersweg binnen het centrumgebied. Het gehele centrum, het winkelgebied en de aanloopstraten, hebben een dorps karakter. Dit vormt volgens het geldende bestemmingsplan dan ook de basis voor toekomstige ontwikkelingen in het centrum.
Het centrumgebied kent een relatief plotselinge verdichting van bebouwing. Ruim opgezette woonwijken zijn tot binnen de centrumring terug te vinden. Direct grenzend aan de ruim opgezette woonwijken is ineens sprake van aaneengesloten bebouwing en grotere gebouwen. Dit is bijvoorbeeld goed te zien aan de oostzijde van de Hoofdstraat, dat aan zijn zuidzijde grenst aan het plangebied. In het aanloopgebied gaat de bebouwing vanuit het oude centrum over in woonbebouwing. Het grootste deel van deze woonbebouwing bestaat uit vrijstaande woningen in een parkachtige (groene) omgeving. Aan de randen van het winkelgebied komt ook meer stedelijke bebouwing voor in de vorm van appartementengebouwen bestaande uit drie lagen met een kap.
In de directe omgeving van het plangebied zijn de gevels van de panden aan de hoofdstraat gevarieerd en de uitstraling ervan is uiteenlopend (figuur 2.3). Oudere, vanaf eind 19e eeuw, en naoorlogse bebouwing wisselen elkaar af. Winkels zijn te vinden in de onderste bouwlaag, waardoor de plint levendig is. Boven de plint zijn veelal woningen aanwezig.
Figuur 2.3 Straatbeeld Hoofdstraat ter hoogte van het plangebied (bron: google streetview)
Centrumring
De centrumring van Epe (figuur 2.4) verzorgt het doorgaand verkeer. De centrumring is pas vrij recent ontwikkeld. In 1982 was er nog sprake van een dominante lintstructuur, waarin de oorsprong van het dorp sterk afleesbaar was. In 1991 werd een begin gemaakt aan het zuidelijk deel van de ringweg. In 2003 was de ringweg voltooid, waarmee het centrum ontzien werd van doorgaand verkeer. De auto is binnen de ring tussen de parkeerplaatsen enkel nog te gast. Het centrum en de woonwijken zijn te bereiken via deze ringweg, die ingericht is als eenrichtingsstructuur.
Verkeer vanuit het zuiden wordt ter plaatse van de locatie van de Hoofdstraat, het oorspronkelijke lint, richting de Korte Kuipersweg/Sint Jorisweg geleid. Zo wordt verkeersdrukte in het centrum vermeden, maar neemt ook de leesbaarheid van het oorspronkelijke lint en de oriëntatie van bezoekers af.
Figuur 2.4 Historische ontwikkeling Centrumring
De centrumring is een structurerend element in de kern Epe. De ring bestaat uit diverse delen met eigen karakteristieken, vaak vanwege de groenstructuur. Het noordelijke deel van de centrumring bestaat uit een structureel doorgevoerde laanbeplanting die op een aantal plekken overgaat in parken. In het zuidelijke deel, ter hoogte van de Beekstraat, Hoofdstraat, Korte Kuiperstraat en Hardebrink, heeft de ring een meer versteende uitstraling (figuur 2.5).
In het centrum zijn enkele grotere en meerdere kleine parkeerlocaties aanwezig. De locaties zijn allen gelegen aan de randen van het winkelgebied en gekoppeld aan de centrumring. Op deze manier kan in het centrumgebied een verkeersluwe structuur gegarandeerd worden.
Figuur 2.5 Groenstructuur
Het plangebied grenst aan de noordzijde direct aan het centrumgebied van Epe. Hier ligt de nadruk op commerciële functies als winkels en horeca. Deze structuur loopt door langs de Hoofdstaat, die ten zuiden van het plangebied als aanloopstraat fungeert. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele horecagelegenheden en winkels. In het centrum wordt op veel plekken boven winkels gewoond, zowel in vrijstaande gebouwen als in appartementencomplexen. Het wonen boven winkels is belangrijk voor het centrum omdat het de levendigheid vergroot en de sociale veiligheid ten goede komt. Ten zuiden van het plangebied is met name de woonfunctie aanwezig. Het plangebied ligt daarmee op de overgang van het centrumgebied naar woongebied.
Zoals eerder is aangegeven is het plangebied een belangrijke entree voor het centrumgebied. Door de realisatie van de centrumring, waarbij verkeer vanuit het zuiden hier richting de Korte Kuipersweg / Sint Jorisweg wordt geleid, is de leesbaarheid van de oorspronkelijke structuur afgenomen. Bovendien komt de locatie die nu braak ligt, als representatieve entree niet goed uit de verf. In de visie op het centrum is daarom aangegeven dat op deze plek een stedenbouwkundig accent nodig is. In het geldende bestemmingsplan is dit mogelijk gemaakt met een kantoorvolume. Aan deze bestemming is nooit uitvoering gegeven. Recente ontwikkelingen op de kantorenmarkt maken dat deze functie in zijn geheel niet meer gewenst is.
Het initiatief is daarom genomen om op de locatie een wooncomplex met gestapelde woningen te realiseren. Het voornemen (figuur 2.6) betreft 17 appartementen met een vloeroppervlak variërend van 79 tot 120 m2. Het huidige concept ontwerp gaat uit van 15 woningen voor het modale segment met twee duurdere varianten: één appartement van 117 m2 op de oosthoek en het penthouse van 120 m2 dat het complex zijn vierde verdieping geeft. Het gebouw bestaat in totaal uit vier woonlagen plus een gedeeltelijk souterrain dat dienst doet als parkeergarage en ruimte voor bergingen. Naast de woonfunctie heeft de kop en Hoofdstraat-zijde van het gebouw een commerciële plint ter grootte van 303 m2.
Figuur 2.6 Impressie bouwplan vanuit het zuiden (bron: Ebbens architecten)
Onder het complex wordt een parkeergarage gerealiseerd. Deze biedt plaats aan 17 parkeerplekken voor de bewoners. Dat is echter niet genoeg om aan de parkeernorm te voldoen. Gezien de grootte van de kavel én de ligging is het niet gewenst om het parkeren geheel op eigen terrein op te lossen. In dat geval zouden de geparkeerde auto's het aanzicht gaan domineren. Terwijl het de wens is om het pand in een representatieve context te plaatsen.
Daarom is ruimte gevonden op een vrijkomende kavel, grenzend aan het bestaand parkeerterrein achter de bebouwing Hoofdstraat en het Bongerdplein / Meidoornstraat. Op dit terrein is ruimte voor circa 22 parkeervakken. Via een pad is dit terrein verbonden met het woongebouw (zie figuur 2.7).
Figuur 2.7 Toekomstig parkeerterrein
De nieuwe bebouwing aan de Hoofdstraat krijgt een bouwhoogte van vier lagen, ofwel zo'n 12 meter hoog. Hiermee vormt het nieuwe gebouw een hoekaccent dat de samenhang van het centrumgebied ten opzichte van de uitleggebieden, zoals woonwijk Vegtelarij, buiten de centrumring verbetert. Tevens gaat het in de Hoofdstraat op in de overige bebouwing, doordat het hier aansluit op de bestaande bebouwing met drie lagen. De volumineuze driedeling van het gebouw werkt bovendien niet alleen toe naar de climax, het hoekaccent, maar ligt ook ingepast doordat het in een samenhangende architectuur de diversiteit van het lint voortzet. Dit zet het nog eens voort door de gevels van de drie aaneengesloten volumes te diversifiëren in materiaalgebruik.
Minder dan vier lagen op de hoek Hoofdstraat-Korte Kuiperstraat is onwenselijk, omdat de ontwikkeling zich daarmee zou conformeren met de omliggende gebouwen. Het penthouse op de bovenste verdieping zorgt voor een onderscheiding in volume, waardoor het oorspronkelijke lint hier gemarkeerd wordt en er een onderscheidende entree ontstaat van het winkelgebied. Doordat deze vierde verdieping zich op de zuidelijke hoek van het perceel bevindt heeft het qua bezonning tevens geen nadelige gevolgen voor de omgeving. De ligging van het perceel op de splitsing van een noord-zuid georiënteerde weg zorgt er daarbij bovendien voor dat de meeste bewoners van het gebouw zelf gedurende de vier seizoenen van een optimale bezonning zullen genieten.
De ontwikkeling reserveert naast de woonbestemming ook een gedeelte voor commerciële doeleinden aan de kop en de Hoofdstraatzijde. Ter plaatse is kantoor en/of dienstverlening mogelijk. Dit bevordert de levendigheid van de plint en zet de functionele structuur van de straat voort. De levendigheid wordt verder versterkt door de spreiding van de parkeerbehoefte. 22 parkeervakken zullen worden gerealiseerd in een parkeerplaats achter de bebouwing aan de andere zijde van de Hoofdstraat, waardoor de meeste bewoners van het appartementencomplex niet aan de achterkant van het gebouw of via de parkeergarage het gebouw binnen zullen gaan, maar via de Hoofdstraat en de tussenliggende steeg.
Het appartementencomplex kenmerkt zich bovendien door zijn alzijdige uitstraling. Zo rondt de gevel van het complex de gehele kop van het zuidelijk centrumgebied af, doordat de voorkant mee draait met de omliggende openbare ruimte. Aan de oostzijde, waar de parkeerplaats aan het plangebied grenst, bevindt zich als sluitstuk de in-/uitrit van de parkeergarage. De afrondende voorkant van het gebouw biedt de kans tevens de groenstructuur van de centrumring te verbeteren. De gevel wordt vergezeld door leilinden behalve voor de zuidelijke kop van het gebouw, zodat deze zich duidelijk presenteert aan de centrumring. De groene uitstraling wordt in dit tussenstuk doorgetrokken door middel van struweel of lagere vegetatie. Op deze manier sluit de ontwikkeling niet alleen aan op de dorpsschaal door middel van de zuidelijke dorpsentree, maar ook in de groenstructuur van het dorp.
Ten slotte sluit de architectuur van het voornemen ook aan op het karakter van het centrum van Epe. Zo heeft het zich duidelijk laten beïnvloeden door de hoogwaardige panden die eind negentiende – begin twintigste eeuw in Epe verrezen (figuur 2.8). Daarmee bezit het voornemen een statige uitstraling dat recht doet aan een entree van het dorp.
Figuur 2.8 Voormalige burgemeesterswoning en weeshuis 'Huize Beekzicht' (1880)
Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit een appartementencomplex op de hoek van de Hoofdstraat en de Korte Kuiperstraat, zorgt voor de volgende stap in de stedenbouwkundige herontwikkeling van het centrum van Epe. Het creëren van een hoogte accent op deze hoek zorgt voor de visuele markering van de zuidelijke entree van het centrum. Met de realisatie van 17 nieuwe woningen en een commerciële ruimte op de plint wordt bijgedragen aan de functionele verbetering van deze locatie met een invulling aansluitend bij de omliggende functies.
De ontwikkeling zorgt daarmee niet alleen voor een ruimtelijke en functionele verbetering van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving, maar ook voor een ruimtelijke verbetering op de schaal van het dorp.
Toetsingskader
De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling wordt berekend aan de hand van kencijfers van het CROW. De kencijfers voor een middeldure etagewoning uit publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn leidend voor 15 appartementen. Kencijfers voor een dure etagewoning zijn leidend voor 2 appartementen. Het plangebied ligt in de schil van het centrum. De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde aangehouden.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Hoofdstraat en de Korte Kuipersweg, beide gebiedontsluitingswegen met een maximum snelheid van 50 km/u. Het parkeeraanbod van de woningen is grotendeels voorzien in de onderliggende parkeergarage. De ontsluiting vanuit deze parkeergarage vindt plaats ten oosten van het plangebied op de Korte Kuipersweg. De Korte Kuipersweg sluit in oostelijke richting verder naar aanliggende woonwijken en het dorp Oene. Via de Gildenweg wordt aangesloten op de Hoofdstraat. De Hoofdstraat ontsluit ook het uit te breiden parkeerterrein. Ten zuiden van deze aansluiting wordt een langzaam verkeersverbinding mogelijk gemaakt tussen de Hoofdstraat en het parkeerterrein. In zuidelijke richting wordt de provinciale weg N309 bereikt, van waaruit wordt ontsloten op het hoger gelegen netwerk. De ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer is goed.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte ligt op enkele minuten loopafstand aan de Sint Jorisweg. Hier ontsluiten meerdere lijnen in de richting van onder andere Twello, Zwolle en Apeldoorn. De ontsluiting per openbaar vervoer is goed.
Langzaam verkeer
Fietsers maken in de omliggende wegen gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Voor voetgangers zijn op de omliggende wegen trottoirs beschikbaar. De ontsluiting voor langzaam verkeer is goed.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte van het plangebied bestaat uit woningen en een commerciële plint. De parkeerbehoefte voor de woningen wordt berekend op basis van 15 middeldure appartementen uit het koopsegment en 2 dure appartementen. Deze parkeerbehoefte is opgenomen in tabel 2.1.
Tabel 2.1 Parkeerbehoefte woningbouwontwikkeling
Functie | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
15 middeldure etagewoningen | 1,7 | 26 parkeerplaatsen |
2 dure etagewoningen | 1,9 | 4 parkeerplaatsen |
De totale parkeerbehoefte van de woningbouwontwikkeling bedraagt 30 parkeerplaatsen. De parkeergarage heeft een parkeeraanbod van 17 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn primair bestemd voor de bewoners. Bezoekers van de woningen kunnen gebruik maken van het parkeerterrein aan de overkant, ten westen van de Hoofdstraat.
Het parkeerterrein ten westen van de Hoofdstraat zal worden uitgebreid met circa 22 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn bestemd om de parkeerbehoefte op te vangen van de woningen die niet opgevangen kan worden in de parkeergarage. Daarnaast bestaat het parkeeraanbod van het parkeerterrein uit de parkeerbehoefte van de commerciële voorzieningen in de plint. Hiervoor is gerekend met 300 m² bedrijfsvloeroppervlakte (bvo). De parkeerbalans voor het parkeerterrein is opgenomen in tabel 2.2.
Tabel 2.2 Parkeerbalans parkeerterrein
Functie | CROW-benaming | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Woningbouwontwikkeling | - | - | 13 parkeerplaatsen |
Commerciële voorzieningen | Commerciële dienstverlening | 3 pp. per 100 m² bvo | 9 parkeerplaatsen |
Totale parkeerbehoefte | 22 parkeerplaatsen | ||
Parkeeraanbod parkeerterrein | 22 parkeerplaatsen |
In het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voorzien in de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen en de commerciële plint.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend voor de woningbouw en de commerciële plint. De berekende verkeersgeneratie is weergeven in tabel 2.3.
Tabel 2.3 Verkeersgeneratie
Functie | Verkeersgeneratie in mvt/etmaal | Totale verkeersgeneratie |
15 middeldure etagewoningen | 5,9 per woning | 89 mvt/etmaal |
2 dure etagewoningen | 7,3 per woning | 15 mvt/etmaal |
300 m² commerciële voorzieningen | 13,7 per 100 m² bvo | 42 mvt/etmaal |
Totaal | 146 mvt/etmaal |
Opgemerkt wordt dat in het plangebied op dit moment een kantoorgebouw mogelijk is. Een dergelijke functie genereert ook verkeer. De planologische toename is dus minder.
Verkeersafwikkeling
De verkeersafwikkeling van het plangebied vindt deels plaats via de Hoofdstraat vanuit het parkeerterrein en deels via de Korte Kuipersweg vanuit de parkeergarage. Bij de gemeente Epe zijn verkeersintensiteiten van de Hoofdstraat en Korte Kuipersweg opgevraagd. Verkeersintensiteiten van de Korte Kuipersweg in motorvoertuigen per werkdag zijn aangeleverd. Voor de Hoofdstraat zijn dezelfde intensiteiten aangehouden. De intensiteiten en de verkeersafwikkeling van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling zijn opgenomen in tabel 2.4.
Tabel 2.4 Verkeersafwikkeling in mvt/werkdagetmaal
Ontsluitingsweg | mvt/etmaal 2027 | Toename plangebied | mvt/etmaal incl. toename plangebied |
Hoofdstraat | 8.100 mvt/etmaal | 100 mvt/etmaal | 8.200 mvt/etmaal |
Korte Kuipersweg | 8.100 mvt/etmaal | 50 mvt/etmaal | 8.150 mvt/etmaal |
Op een gemiddelde werkdag worden echter geen knelpunten in de verkeersafwikkeling verwacht. De verkeersafwikkeling vanuit de parkeergarage zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van de Korte Kuipersweg. Aangenomen wordt dat het verkeer grotendeels in zuidelijke richting zal ontsluiten en voor het overige deel zal opgaan in de omliggende wijken. De Korte Kuipersweg sluit in zuidelijke richting aan op de Hoofdstraat. In zuidelijke richting van de Hoofdstraat wordt het hoger gelegen netwerk bereikt, waarin de verkeerstoename opgaat in het heersende verkeersbeeld.
Conclusie
De ontsluiting is voor alle modaliteiten goed. Door de te realiseren parkeergarage en het parkeerterrein wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen. De verwachting is dat de verkeerstoename op gemiddelde werkdagen niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling zal leiden. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de 14 rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder voor duurzame verstedelijking luidt als volgt:
Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Lid 3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
Lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Gevolgen voor het plangebied
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ruimtelijke ordening ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. De term woningbouwlocatie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat woningbouwplannen tot 9 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie en aldus niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie uitspraak 201405237/1/R2). Het voorliggende plan voorziet in maximaal 17 woningen. De locatie moet dus worden aangemerkt als woningbouwlocatie en aldus als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in het Bro. Een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is als gevolg daarvan noodzakelijk.
Behoefte
De beoogde ontwikkeling is opgenomen als locatie die in aanmerking komt voor realisatie in de periode 2015-2019. Uit het Beleidskader nieuwe kaders woningbouwinitiatieven 2016, regie op plancapaciteit (vastgesteld door de gemeente Epe, d.d. 13 oktober 2016) blijkt dat de gemeente voor het plangebied capaciteit heeft gereserveerd. Het plan past daarmee in het gemeentelijk woningbouwprogramma en de regionale afspraken. Hiermee kan worden geconcludeerd dat voor het initiatief sprake is van een kwantitatieve behoefte.
Ligging plangebied
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied. Daar komt bij dat met de beoogde ontwikkeling een braakliggend kavel op belangrijke plek in het centrum van Epe wordt ingevuld. De geldende kantoorbestemming voorziet niet in een actuele behoefte. Deze mogelijkheid wordt bovendien uit de planvoorraad geschrapt. Hiermee wordt aangesloten bij de doelstelling van de Ladder.
De ontwikkeling voldoet aan de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland (versie december 2016) bestaat uit de op 9 juli 2014 vastgestelde Omgevingsvisie, de daarbij behorende wijzigingen en het actualisatieplan (vastgesteld door Provinciale Staten op 1 maart 2017).
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Duurzame economische structuurversterking
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt volgens de provincie om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijkeconomische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van ‘groei’ en meer in termen van ‘beheer en ontwikkeling van het bestaande’.
Borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving
Dit doel betekent vooral:
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Gevolgen voor het plangebied
Voor het plangebied is met name de doelstelling van het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving relevant. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 17 appartementen door inbreiding binnen het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de
omgeving en de bestaande bebouwingsstructuur. Dit is onderbouwd in paragraaf 2.2.2. Daarmee wordt de kwaliteit van de leefomgeving gewaarborgd en versterkt.
De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gevolgen voor het plangebied
De beoogde ontwikkeling heeft een raakvlak met het onderwerp 'Wonen' uit de Omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties:
'In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.'
Voor de regio Stedendriehoek (waar het plangebied onderdeel van uitmaakt) is dit de Woonagenda 2016-2020. In het plangebied is sprake van een inbreiding binnen het bestaand bebouwd gebied van Epe. Op de locatie worden maximaal 17 nieuwe appartementen mogelijk gemaakt. Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma. In de volgende paragraaf wordt op dit beleidsstuk ingegaan. Hieruit blijkt dat de woningen binnen het programma passen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Omgevingsverordening.
De Structuurvisie Centrum Epe is een visie op de gewenste ruimtelijke structuur in het centrumgebied van Epe en een kader voor ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij de gemeente inzet op het vervolmaken van de reeds aanwezige, sterke ruimtelijke structuur; anders gezegd: ‘het polijsten van de diamant’. De gemeente heeft haar ambitie samengevat in de kernbegrippen ‘groen - gezellig - gastvrij’. Deze ambitie is uitgewerkt in vier uitgangspunten die de basis vormen voor de ruimtelijke visie en de gebiedsgerichte uitwerking voor het centrum. Deze zijn:
Gevolgen voor het plangebied
Voor het plangebied is uitgangspunt 2 van toepassing. Het centrum is een belangrijk en specifiek woongebied. Gelet op de samenstelling van het woningaanbod in Epe (grondgebonden en veelal ruim opgezet), zijn er in het centrumgebied mogelijkheden om een ander, aanvullend woningaanbod (onder andere appartementen) te realiseren, waarbij ingezet wordt op realisatie van zowel startersappartementen als appartementen in hogere prijsklassen in de intensief bebouwde delen van het centrumgebied. Dit zorgt voor meer diversiteit in het woningaanbod in Epe, hetgeen de dynamiek op de woningmarkt ten goede komt. Realisatie van appartementen kan ook bijdragen aan hoogwaardige afronding van gebieden in het centrum. Gelet op het karakter van het gebied worden 3 woonmilieus onderscheiden:
Op de structuurvisiekaart geeft ter hoogte van het plangebied aan dat sprake is van een'centrum halfstedelijk' milieu waar ontwikkeling gewenst is. De Hoofdstraat is aangeduid als aanloopgebied. Ter hoogte van de hoek Hoofdstraat en Korte Kuipersweg is tevens met een ster aangegeven dat de entree versterkt dient te worden (figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart
In de visie wordt aangegeven dat de gemeente een integrale ontwikkeling van de ‘driehoek’ gelegen tussen Hoofdstraat, Gildenweg en de Korte Kuipersweg gewenst vindt, vanwege de zichtbaarheid van het gebied. Zodoende wordt ook de kwaliteit van het gehele gebied naar een hoger plan getild.De driehoekige locatie leent zich voor ontwikkeling tot gemengd gebied met een belangrijke wooncomponent; bijvoorbeeld voor de doelgroep starters. Er kan hier in een relatief hoge dichtheid worden gebouwd.
De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kaders van de Structuurvisie Centrum Epe.
Met deze woonvisie wil de gemeente bijdragen aan een prettig en aantrekkelijk leef-en woonklimaat in de gemeente Epe. Te midden van een sterk veranderende omgeving met veel onzekerheden streeft de gemeente naar kwalitatief passende woningen, een gezonde woningmark, vitale gemeenschappen in de
kernen en duurzaam wonen.De komende jaren werkt de gemeente aan:
Gevolgen voor het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Woonvisie 2013 en draagt vooral bij aan een gezonde woningmarkt.
Op 13 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Epe de Woonagenda 2016-2020 vastgesteld. De Woonagenda is een uitwerking van de Woonvisie uit 2013 en beschrijft concreet waarop de inzet van de gemeente de komende vier jaar gericht is. De gemeente Epe heeft besloten haar Woonvisie op een aantal punten te concretiseren en waar nodig te actualiseren op basis van nieuwe ontwikkelingen. De huidige woonvisie uit 2013 is op bepaalde fronten niet concreet genoeg. Op de woningmarkt zijn er de nodige ontwikkelingen geweest, en ook de wetgeving is drastisch aangepast. Tevens is de demografische ontwikkeling van belang. Epe maakt deel uit van de regio Stedendriehoek, en de samenwerkende gemeenten in deze regio hebben een regionale woonagenda opgesteld. Daaruit voortvloeiend worden afspraken gemaakt met de regio en de provincie over de woningbouwprogrammering.
Gevolgen voor het plangebied
Met de regio Stedendriehoek zijn afspraken - die nu voor de gemeente Epe bekrachtigd worden - gemaakt over de binnenregionale woningbouwprogrammering per gemeente voor de periode 2015-2024. Voor de gemeente zijn voor de periode 2015 - 2024, 820 nieuw te realiseren woningen voorzien. Daarnaast wordt sterk ingezet op de kwalitatieve programmering, wat inhoudt dat ontwikkelkansen benut moeten worden. Dan gaat het vooral om transformaties, dan wel specifieke volkshuisvestelijke ontwikkelingen met ruimtelijke kwaliteit. Dit laatste sluit aan op het gemeentelijke beleid uit 2015: beleidskader 'Nieuwe kaders woningbouwinitiatieven 2015, regie op de plancapaciteit'.
De ontwikkeling past binnen het binnenregionale woningbouwprogramma. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Woonagenda 2016 - 2020.
De gemeenteraad heeft op 13 oktober 2016 het beleid voor nieuwe woningbouwinitiatieven uit 2015 gewijzigd. In het beleid staat onder welke voorwaarden een woningbouwinitiatief als kansrijk wordt aangemerkt. Ook worden kansrijke locaties benoemd en heeft de gemeenteraad opnieuw aangegeven woningbouwplannen in te trekken als blijkt dat plannen niet van de grond komen. De gemeenteraad wil op deze manier ruimte maken voor kansrijke initiatieven die bijdragen aan de kwaliteit van de gemeente.
In de Woonvisie worden een aantal kwaliteitscriteria genoemd als het gaat om de locaties waarbinnen woningen gerealiseerd kunnen worden. De Woonagenda gemeente Epe 2016-2010 betreft een beleidsmatige concretisering van de Woonvisie en borduurt hier op voort. Vandaar dat de doelstellingen van dit nieuwe beleid over nieuwe woningbouwinitiatieven ongewijzigd blijven ten opzichte van het huidige beleidskader.
Als basisregel geldt dat geen medewerking verleend wordt aan nieuwe verzoeken om woningbouw, voor zover deze niet zijn opgenomen in de gemeentelijke planningslijst zoals deze jaarlijks (1 april) bij de provincie Gelderland wordt aangeleverd.
Gevolgen voor het plangebied
Uit de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat onderhavig plangebied is opgenomen als locatie die in aanmerking komt voor realisatie in de periode 2015-2019. Daarbij heeft de gemeente voor het plangebied capaciteit gereserveerd. Het plan past daarmee in het gemeentelijk woningbouwprogramma en de regionale afspraken. Hiermee kan worden geconcludeerd dat voor het initiatief sprake is van een kwantitatieve behoefte. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de woningbouwinitiatieven 2016, regie op plancapaciteit. Voorliggend plan is één van de kansrijke locaties die specifiek is benoemd in de Structuurvisie Centrum Epe. Daarom is de locatie passend binnen dit beleid.
De gemeenteraad heeft op 11 oktober 2012 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht.
De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie gelden. De nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent of die in de toekomst in een bepaald gebied gewenst worden. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of bouwplannen die kwaliteiten niet belemmeren. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Voor nieuwe ontwikkelingen gelden criteria ten aanzien van vormgeving, materialen, kleur en details.
Gevolgen voor het plangebied
De voorgenomen nieuwbouw in het plangebied sluit aan op de eisen voor nieuwbouw, zoals opgenomen in de Welstandnota. In het voortraject is positief advies met betrekking tot het stedenbouwkundig plan afgegeven, mits enkele opmerkingen in de uitwerking worden meegenomen. In het kader van de omgevingsvergunning wordt het plan daarnaast getoetst aan de Welstandsnota.
De gemeente Epe geeft in haar GVVP invulling aan de doelstellingen door zich te richten op het bevorderen van de verkeersleefbaarheid en -veiligheid en Duurzaam Veilig. Dit betekent het verkeersveiliger maken van de kern Epe en het weren van ongewenst verkeer. Het creëren van een verkeersluw centrum in Epe is daarbij één van de speerpunten. Door ongewenst (vracht)verkeer te weren verwacht men de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de betreffende wijken te verhogen. Een alternatieve route mag geen afbreuk doen aan de bereikbaarheid en mag op andere plaatsen niet leiden tot problemen op het gebied van veiligheid en geluidhinder.
Gevolgen voor het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op bestaande verkeersstructuren. De nieuwe verkeersbewegingen gaan op in de bestaande verkeersstromen. Een aanpassing aan de infrastructuur is daardoor niet noodzakelijk. De ontsluiting van het plangebied leidt niet tot negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid en verkeersveiligheid Ook word voldaan aan de parkeernormen. Voor de uitgevoerde mobiliteitstoets wordt verwezen naar paragraaf 2.3.
De voorgenomen ontwikkeling is afgestemd op de kaders en in lijn met het beleid zoals opgenomen in het gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan.
Voor de ontwikkeling is het van belang dat in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 17 woningen en een commerciële ruimte. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Bij vaststelling van het plan is vastgesteld dat geen MER nodig is. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
locatie woongebouw
Ten behoeve van de ontwikkeling van het woongebouw is een Verkennend bodemonderzoek en
asbest in puinonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat er in de grond en in het grondwater overschrijdingen aangetroffen zijn (Kwik, Lood en PAK 10, respectievelijk Zink en Barium). De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil. Vanuit bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bouwactiviteiten.
Op de locatie is geen asbest aangetoond. Met betrekking tot het voorgenomen gebruik van de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen bezwaren aan te geven.
locatie parkeerterrein
De locatie van het parkeerterrein heeft op dit moment een woonbestemming. Een parkeerterrein is een minder bodemgevoelige functie dan wonen. Los daarvan vinden op deze locatie geen bodemroerende werkzaamheden plaats. De kwaliteit van de bodem vormt dus geen belemmering voor deze functie.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Sinds 1 januari 2013 zijn waterschap Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd tot het waterschap Vallei en Veluwe. Voor de periode 2016-2021 heeft het waterschap een waterbeheerprogramma opgesteld. Op basis van de strategische doelstellingen uit de Langetermijnvisie, de Deltabeslissingen, de aanbevelingen uit het in 2014 gepresenteerde OESO-rapport en de Kaderrichtlijn Water zijn in dit programma tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt samen met de partners concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Per 1 januari 2014 is ook een nieuwe Keur ingetreden voor het gehele waterschapsgebied. In de Keur staat wat er wel en niet mag in watergangen, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken en met grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied omvat twee locaties. Één locatie is gelegen in het zuiden van het centrumgebied van Epe op de hoek van de Hoofdstraat en de Korte Kuipersweg. Daarnaast maakt een gedeelte van de onverharde gronden tussen de Hoofdstraat en het Bongerdplein/Meidoornstraat onderdeel uit van het plangebied. Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom van Epe is het plangebied niet gekarteerd. De omgeving van Epe bestaat uit zandgronden. Daarnaast is in de omgeving sprake van diverse grondwatertrappen (figuur 4.1). Volgens het uitgevoerde bodemonderzoek (zie bijlage 1) bedraagt de grondwaterstand ter plaatse 1,77 m-mv.
Figuur 4.1 Grondwatertrappen omgeving plangebied (zwarte cirkel). Bron: Bodemkaart van Nederland
Waterkwantiteit
Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een watergang.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van appartementengebouw en een parkeervoorziening. Bij toename van verhard oppervlak met meer dan 0,15 ha zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Daar waar het realiseren van open water niet goed mogelijk is, bijvoorbeeld op zandgrond, dient het water afgekoppeld te worden. De compensatie-eis van het waterschap betreft 60 mm per m2 verhard oppervlak. De locatie van de beoogde appartementen is in de huidige situatie reeds verhard. De beoogde parkeervoorziening is momenteel onverhard. De totale toename van verharding als gevolg van de aanleg van de parkeervoorziening bedraagt 1.738 m2. Watercompenserende maatregelen zijn niet doelmatig, omdat de ondergrond uit zand bestaat. Daarom zal het water afgekoppeld worden.
Zoals eerder beschreven bedraagt de grondwaterstand 1,77 m-mv. Onder het beoogde wooncomplex wordt een parkeergarage gerealiseerd. Vanwege de relatief hoge grondwaterstand zijn daarom bouwkundige maatregelen noodzakelijk. In de vergunningsfase worden deze maatregelen verder uitgewerkt.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem wordt geadviseerd om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Conclusie
De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'.. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
Het plangebied ligt in het zuiden van het centrumgebied van Epe en wordt dan ook omgeven door centrumgerelateerde functies. Er is daarom sprake van gemengd gebied en een gebied met functiemenging. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan zijn deze centrumgerelateerde functies in de directe omgeving mogelijk ter plaatse van de bestemming gemengd, waar maximaal bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan tot en met milieucategorie 2. Uitgaande van een gebied met functiemenging, wordt volgens de VNG-publicatie niet gewerkt met richtafstanden, maar wordt de toelaatbaarheid van milieubelastende functies nabij milieugevoelige functies beoordeeld aan de hand van categorieën A t/m C. Aangezien de beoogde appartementen bouwkundig worden afgescheiden van de centrumgerelateerde functies, wordt er voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de VNG-publicatie voor categorie A en B. Naar verwachting zullen de nieuwe woningen de bedrijfsvoering van de centrumgerelateerde functies niet beperken en zal ter plaatse sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor een nieuw parkeerterrein geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. De maatgevende woning betreft Bongerdplein 12. Deze woning grenst in de huidige situatie al aan het bestaande parkeerterrein. Het uit te breiden parkeerterrein komt niet dichter bij deze woning te liggen. De verkeersbewegingen vinden bovendien verspreid over het terrein plaats. De uitbreiding van het terrein zou nabij de woning mogelijk tot enkele extra pieken per etmaal kunnen leiden. Het gaat daarbij om aantallen die heel gewoon zijn in een rustige woonwijk; ook in een woonwijk arriveren en vertrekken wel eens personenauto's in de avond- en nachtperiode. Om deze reden is nader onderzoek niet noodzakelijk; er is sprake van een goede ruimtelijke inpassing.
Conclusie
Ter plaatse van de beoogde appartementen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De realisatie van het parkeerterrein leidt niet tot onaanvaardbare effecten op de omliggende woningen.
Beleid en normstelling
Nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies en dienen, indien gelegen binnen de zone van gezoneerde wegen, te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. In Bijlage 2 is het akoestisch rapport opgenomen.
Onderzoek
De woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Korte Kuipersweg, Hoofdstraat, Kuipersweg en de Asseltseweg. Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Kuipersweg en de Asseltseweg niet wordt overschreden. De voorkeursgrenswaarde wordt wel overschreden ten gevolge van het verkeer op de Korte Kuipersweg en de Hoofdstraat. De maximale ontheffingswaarde wordt in het plangebied door geen enkele bron overschreden.
De gecumuleerde geluidbelasting neemt met minder dan 1 dB toe, dit verschil is niet waarneembaar voor het menselijk gehoor. Maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied om de geluidbelasting ten gevolge van de overschrijdende wegen te reduceren blijken niet haalbaar / doelmatig. Bij een hogere grenswaarde moeten extra voorzieningen aan het gebouw worden getroffen om ervoor te zorgen dat in ieder geval het wettelijk voorgeschreven geluidniveau binnen de woning, de zogenaamde binnenwaarde, wordt gerealiseerd. Hierdoor is altijd sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Korte Kuipersweg en de Hoofdstraat. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe dient een hogere waarde te verlenen conform onderstaande tabel.
Tabel 4.1 Hogere grenswaarde wegverkeerslawaai
Omschrijving locatie | Ontheffingswaarde | Bron |
7 appartementen | 61 dB | Hoofdstraat |
10 appartementen | 59 dB | Korte Kuipersweg |
De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd. Het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Onderzoek
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 146 mvt/etmaal (zie paragraaf 2.3). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,12 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,03 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.
Figuur 4.2 Uitkomsten NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N309. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatste van het plangebied is daarom sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Beleid en normstelling
Verdrag van Malta
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Archeologiebeleid Epe
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Epe heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente. De kaart geeft inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden van de gemeente en koppelt deze aan adviezen voor gemeentelijk archeologie beleid. Voor toepassing op beleidsmatig, gemeentelijk niveau moeten deze adviezen vertaald worden naar een gemeentelijke archeologische beleidskaart en gekoppeld worden aan de Erfgoedverordening gemeente Epe 2010.
Onderzoek
Door IDDS Archeologie is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied waarschijnlijk is gelegen op de grens van twee afzettingstypen. De ligging van het plangebied in een droog dal is mogelijk, maar het plangebied kan ook liggen op de overgang naar een glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen die al dan niet bedekt zijn met dekzand. Archeologische resten kunnen worden verwacht in de top van de C-horizont, die op basis van eerder onderzoek verwacht wordt rond 1,0 m –mv, en kunnen dateren vanaf het ontstaan van deze afzettingen in het Paleolithicum. Uit de omgeving van het plangebied zijn archeologische resten vanaf het Laat Neolithicum bekend. Eventuele resten in het plangebied zullen naar verwachting behoren tot vondsten en sporen van (tijdelijke) bewoning of off-site activiteiten als akkerbouw, veeteelt of jacht. Resten van de historische dorpskern van Epe worden niet verwacht, omdat het plangebied aan het begin van de 19e eeuw nog buiten de dorpskern lag.
De kans is groot dat op locatie 1 sprake is van verstoringen als gevolg van de vroegere bebouwing. Hoe omvangrijk deze verstoringen zijn en of ze reiken tot in het archeologisch niveau is niet bekend. Op beide locaties kunnen verstoringen worden verwacht die te maken hebben met agrarische activiteiten.
Het booronderzoek heeft aangetoond dat in tegenstelling tot het bureauonderzoek de beide deellocaties niet liggen op sneeuwsmeltwaterafzettingen of in een droog dal, maar op afzettingen van daluitspoelingswaaiers. De archeologische verwachting uit het bureauonderzoek wordt wel bevestigd.
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om in beide deellocaties een vervolgonderzoek uit te laten voeren indien het archeologische niveau bedreigd wordt door werkzaamheden. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 20 cm betekent dit dat voor werkzaamheden die dieper reiken dan 0,8 m -mv op deellocatie 1 en dieper dan 0,2 m –mv op deellocatie 2 vervolgonderzoek wordt geadviseerd. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om in beide deellocaties een vervolgonderzoek uit te laten voeren indien het archeologische niveau bedreigd wordt door werkzaamheden. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 20 cm betekent dit dat voor werkzaamheden die dieper reiken dan 0,8 m -mv op deellocatie 1 en dieper dan 0,2 m –mv op deellocatie 2 vervolgonderzoek wordt geadviseerd. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumeten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuut dient bepaald te worden.
Onderzoek
De gemeente Epe heeft een bijzonder rijk verleden. De gemeente wil zich dan ook inzetten de historische waarden te behouden en waar mogelijk te benutten. Om hier inhoud en vorm aan te geven heeft de gemeente een cultuurhistorisch beleidskader met een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het kader is vastgelegd in het rapport 'Epe, historisch centrum van de Veluwe (2010-2015)'.
Het plangebied ligt in het zuiden van centrum van Epe. Ter plaatse zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De bestaande structuur van de Hoofdstraat en Korte Kuipersweg wijzigt niet aangezien de ontwikkeling plaatsvindt op perceelsniveau.
In paragraaf 2.2 is daarnaast aangetoond dat de positionering en dimensionering van het bouwplan goed is ingepast met betrekking tot de naastgelegen aaneengeschakelde bebouwing en de vrijstaande gebouwen aan de overzijde van de Hoofdstraat. Het veranderen van de bestemming van kantoor naar voornamelijk wonen zal de omgeving ten goede komen, omdat dit beter aansluit op zowel de winkelstraat als de woonwijk aan de overzijde van de Korte Kuiperstraat.
Conclusie
Het geplande ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden.
Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In Gelderland is dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN) Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Gelderland
In de provincie Gelderland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 28 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.2). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) (figuur 4.2). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe, ligt op een afstand van circa 1,3 km. Het dichtstbijzijnde GNN-gebied ligt op een afstand van circa 1 km (zie figuur 4.3).
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Bron: Aerius Calculator
Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van GNN. Bron: Provincie Gelderland
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de kleinschalige ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.
Soortenbescherming
De locatie van de beoogde appartementen wordt nu onder andere gebruikt voor parkeren en bestaat uit verharding en grind. Geschikte habitats ontbreken waardoor effecten op beschermde planten- en diersoorten zijn uitgesloten.
De beoogde locatie van het parkeerterrein bestaat in de huidige situatie uit gras. Het opgaande groen kan fungeren als foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen. Het is niet waarschijnlijk dat in de aanwezige bomen nesten van jaarrond beschermde vogelsoorten aanwezig zijn. In de omgeving, de aanwezige bebouwing, kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten van gierzwaluw en huismuis aanwezig zijn. Het opgaande groen (struweel en bomen) wordt niet verwijderd ten behoeve van de ontwikkeling. Vanwege mogelijke potentie als foerageergebied en of vliegroute voor vleermuizen wordt verstrooiing door licht voorkomen door rekening te houden met plaatsing van verlichting. Negatieve effecten op vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Mogelijk komen ter plaatse soorten voor waarvoor een vrijstelling wordt verleend, zoals konijn of egel. Daarnaast kan het leefgebied zijn van algemeen voorkomende vogelsoorten. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (NT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 NT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 NT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen. Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, (bovengrondse) hoogspanningslijnen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. In de uitvoeringsfase zal een klic-melding voor overige niet planologisch relevante leidingen worden gedaan.
Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële
gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour
waarbinnen deze kans 1 x 10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat om een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is circa 650 m ten noordoosten van het plangebied LPG-tankstation Wed. L. Dalhuisen gelegen (figuur 4.4). De maatgevende plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar bedraagt 45 m. Het plangebied ligt daar ruimschoots buiten. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 150 m. Ook daar ligt het plangebied buiten. Circa 600 m ten zuiden van het plangebied is een LPG-tankstation gelegen (Total Epe). Ook hiervoor geldt een maatgevende plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van 45 m en een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 m. Het plangebied ligt daar ruimschoots buiten. Verder zijn in de nabije omgeving geen risicovolle inrichtingen gelegen. Tevens vindt in de nabije omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, weg, water of door buisleidingen.
Figuur 4.4. Uitsnede risicokaart (plangebied is aangeduid in blauw)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.
Een bestemmingsplan geeft aan voor welke functies percelen en bouwwerken mogen worden gebruikt. Dat kan bijvoorbeeld zijn voor wonen, groen, verkeer enzovoort. Daarnaast bevat het plan per functie regels waaraan het gebruik en/of het bouwen moet voldoen. Zo is vastgelegd waar gebouwd mag worden en waar niet, en zijn regels gesteld hoe mag worden gebouwd. Het plan geeft bijvoorbeeld de maximale bouw- en goothoogte van huizen, en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen aan.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen de ‘plankaart’ genoemd), planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels zijn het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit deel van het bestemmingsplan staan de rechten en plichten die voortvloeien uit het plan. In de plantoelichting zijn de achtergronden en uitgangspunten voor het beleid opgenomen. Met de toelichting worden de aanwezige belangen in het gebied afgewogen en wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Alle bestemmingsplannen in Nederland zijn te vinden op de website: www.ruimtelijkeplannen.nl. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksboven 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie
getoond.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie bestemmingen. Het beoogde appartementengebouw op de hoek van de Hoofdstraat en Korte Kuipersweg is bestemd voor 'Wonen'. De parkeervoorziening aan de overzijde van de Hoofdstraat is bestemd voor 'Verkeer - Parkeerterrein'. Het resterende openbaar gebied is bestemd voor 'Verkeer'.
In verband met archeologische verwachtingen is tevens een dubbelbestemming Waarde - Archeologie van toepassing op het plangebied.
De hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, hebben de volgende vaste volgorde:
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Daarnaast is een aantal bepalingen opgenomen waaraan landelijk gezien de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de inleidende regels.
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.
Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeren, groen- en waterpartijen en dergelijke.
Artikel 4 Verkeer - Parkeerterrein
De beoogde parkeervoorziening is bestemd als Verkeer - Parkeerterrein. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeren, groen- en waterpartijen en dergelijke.
De voor ‘Wonen’ aangewezen zijn bestemd voor wonen en de daarbij behorende bouwwerken, werken, werkzaamheden, tuinen en erven. Ter plaatse van de beoogde commerciële ruimte is tevens de aanduiding 'gemengd' opgenomen. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat op de begane grond kantoren en dienstverlening is toegestaan.
Op de verbeelding is met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven hoeveel woningen er maximaal zijn toegestaan. Met de aanduiding 'gestapeld' is geregeld dat ter plaatse uitsluitend woningen in gestapelde vorm zijn toegestaan. Tevens is de maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Bij de woningen zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan, mits de oppervlakte die voor een aan-huis-verbonden beroep wordt gebruikt maximaal 40% bedraagt van de totale oppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m2 per woning. Tevens is een (half)ondergrondse parkeergarage toegestaan binnen en buiten het bouwvlak.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Binnen het plangebied is een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen ter behoud en bescherming van de archeologische waarden in de gronden. De regels die binnen deze bestemming gelden, hebben voorrang op de regels van de andere op de gronden voorkomende bestemmingen. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daarbij is een koppeling gemaakt met de conclusies voor de 2 deellocaties uit het archeologisch onderzoek (zie bijlage 3).
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Deze bepaling is vast voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en dient in alle bestemmingsplannen te worden opgenomen. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Het betreft in dit plan hoofdzakelijk de gebouwen waarvoor een bouwvlak (= bouwgrens) is opgenomen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting uitgesloten. Daarnaast is bepaald dat het gebruik van gronden voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, vuil- en afvalstoffen niet is toegestaan. De opslag die geschiedt in het kader van het normale gebruik valt hier niet onder.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels.
Artikel 11 Algemene procedureregels
Voor het besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de in dit artikel opgenomen procedure.
In dit artikel is de parkeernorm geregeld die bij nieuwe ontwikkelingen moet worden toegepast.
In Artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
De slotregel (Artikel 14 Slotregel) beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze hebben niet tot aanpassing van het plan geleid.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt.
Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.