Plan: | Epe Zuid - Schotweg 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.EPE028Schotweg20-VBP1 |
Aan de Schotweg 20 in Epe staat een woning die qua uitstraling, indeling en toegepast materiaal (o.a. isolatie) niet meer past bij de woonwensen van deze tijd. De eigenaar heeft nu het plan opgevat om de bestaande woning te slopen en te vervangen door een nieuwe woning. Om te komen tot een optimaal woon- en leefklimaat is het wenselijk de woning evenwijdig aan de weg te positioneren. Qua situering zal de woning daardoor niet meer volledig binnen het bestaande bouwvlak liggen. Hierdoor past de gewenste woning niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan bestaat daarom uit het mogelijk maken van een gewijzigde situering van de beoogde woning aan de Schotweg 20 in Epe.
Het plangebied bestaat uit het woonperceel aan de Schotweg 20 in Epe. Het plangebied ligt in het dorp Epe, op circa 500 meter ten westen van de kern. Ten westen van het plangebied liggen de woningen aan de Schotweg 22 en 24. Ten noorden van het plangebied ligt een groenstructuur bestaande uit een bomenrij met daaronder struiken. Ten oosten van het plangebied ligt nog een kleine grasweide met 2 solitaire berkenbomen. Aan de zuidzijde ligt de Schotweg met aan overzijde van deze weg eveneens een weiland.
Op onderstaande figuur staat de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Zie de verbeelding bij dit bestemmingsplan voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (Atlas Gelderland)
De locatie Schotweg 20 in Epe maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Epe Zuid', welke op 15 januari 2009 is vastgesteld. Daarin is aan het perceel de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' toegekend. De bestaande woning is bovendien begrensd door een bouwvlak en voorzien van de maatvoering aanduidingen 'maximum bouwhoogte (m): 8' en 'maximum goothoogte (m):4'.
De gronden zijn daarmee bestemd om te wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, tot het bestaande aantal woningen. Voor de bouw van een woonhuis (hoofdgebouw) gelden de volgende regels:
De gewenste nieuwe woning kent een andere situering dan de bestaande woning. Hierdoor ligt de gewenste woning niet volledig binnen het bestaande bouwvlak en is het bouwplan in strijd met de vigerende bestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is vereist om de realisatie van de woning mogelijk te maken. De oppervlakte van het bouwvlak wijzigt overigens niet. Het bestaande bouwvlak heeft een breedte van 10 en een diepte van 12 meter. Het gewenste bouwvlak wordt een kwartslag gedraaid en heeft een breedte van 12 meter en een diepte van 10 meter. De totale oppervlakte van het bouwvlak (120 m²) blijft daarmee gelijk.
Figuur 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De plantoelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachtegang.
In de toelichting worden de achtergronden van het juridische toetsingskader uiteengezet. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het plangebied nader omschreven. Er wordt ingegaan op de bestaande situatie en de gewenste nieuwe ontwikkeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het relevante beleidskader waaraan het bestemmingsplan dient te voldoen. In hoofdstuk 4 is vervolgens de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft milieuaspecten, water, archeologie, ecologie, verkeer, economische uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen waarin is aangegeven hoe de beschrijving uit hoofdstuk 2 in de regels is vertaald. In hoofdstuk 6 is tot slot ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Rond het jaar 1900 maakte het plangebied nog deel uit van het heidelandschap (bron: Topo tijdreis Kadaster). Vanaf de jaren '30 van de vorige eeuw is er sprake van een drietal woonerven langs de Schotweg 20, 22 en 24. Sindsdien is het plangebied in gebruik geweest voor woondoeleinden. De huidige bebouwing op het erf dateert van begin jaren '80 van de vorige eeuw.
Op dit moment is er aan de Schotweg 20 in Epe al sprake van een woning met bijgebouwen, tuin en erfverharding. De bestaande woning kent een eenvoudige vormgeving met een zadeldak en een nokrichting die haaks op de weg is georiënteerd. Zie onderstaande figuur waarin het voor- en zijaanzicht van de bestaande woning is opgenomen.
Figuur 2.1: Voor- en zijaanzicht bestaande woning (Google Street View, oktober 2015)
De bestaande woning met bijgebouw zal worden gesloopt. De nieuwe woning wordt qua nokrichting parallel aan de Schotweg gesitueerd en verschuift enkele meters naar de oostelijke grens van het woonperceel. De voorgevel blijft in lijn met de woningen aan de Schotweg 22 en 24. Qua maatvoering blijft er sprake van een bouwvlak van ca. 10 bij 12 meter. De maximale goot- en bouwhoogte blijven respectievelijk 4 en 8 meter. De omliggende gronden worden wederom ingericht als tuin met bijbehorende erfverharding. Zie onderstaande figuren voor de nieuwe situatietekening en ter indicatie een schetsontwerp van de nieuwe woning.
Figuur 2.2: Bestaande en nieuwe situering (Building Design Architectuur, 21-12-2015)
Figuur 2.3: Schetsontwerp nieuwe voor- en zijgevel (Building Design Architectuur, 21-12-2015)
Vanaf 1 januari 2012 is het rijksbeleid ten aanzien van infrastructuur en ruimte en de doorwerking ervan gewijzigd. Ook is de manier van toezicht door de Rijksoverheid op gemeenten en provincies veranderd. In het kader hiervan zal begin 2012 de SVIR in werking treden en de Nota Ruimte vervangen. Het Rijk kiest in de SVIR voor een selectievere inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen, gegroepeerd rondom de rijksdoelen versterken van de ruimtelijk-economische structuur, verbeteren bereikbaarheid en waarborgen kwaliteit leefomgeving. Buiten deze 13 nationale belangen hebben gemeenten en provincies beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden. Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.
Ook zal met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro worden toegevoegd voor bestemmingsplannen met stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking (de zogenoemde SER-ladder). Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Conclusie
Met voorliggend bestemmingsplan wordt binnen een bestaand woonperceel een bouwvlak enkele meters verschoven. Er is geen toename van het aantal woningen. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid en de geformuleerde nationale belangen en regels zijn niet van toepassing op het plangebied.
Op 9 juli 2014 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Op 18 oktober 2014 is de Omgevingsvisie en –verordening in werking getreden. Een eerste actualisatie was gericht op het onderwerp windenergie. Een tweede en derde actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld.
De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Het vertrekpunt voor de Omgevingsvisie waren de maatschappelijke opgaven geweest die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd. De gedeelde opgaven in deze Omgevingsvisie zijn de uitkomst van een evenwaardige uitwisseling tussen deze partijen (co-creatie). De provincie kiest er met de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze hoofddoelen zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn op hun beurt weer vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel:
Bij de omgevingsvisie hoort ook een kaart waarop per locatie staat weergegeven welke thema's relevant zijn. Voor de locatie Schotweg 20 in Epe gaat het om de volgende thema's:
Stedendriehoek
Het plangebied maakt deel uit van de regio stedendriehoek. Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van deze regio. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:
De eerste drie deelopgaven richten zich specifiek op werkgelegenheid, sociale zaken en mobiliteit en zijn daarmee niet relevant voor voorliggend plan. De laatste deelopgave 'de leefomgeving met kwaliteit versterken' is wel relevant. Daarvoor streeft de provincie naar:
Steden en regio's die elkaar versterken
De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing, speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad.
Conclusie
De herinrichting van het bestaande woonperceel aan de Schotweg 20 in Epe is niet in strijd met de genoemde provinciale belangen.
De provinciale belangen waarvan directe doorwerking is gewenst zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. De regels in de verordening vormen daarmee het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Bij voorliggend plan zijn de volgende regels uit de verordening van toepassing:
Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Conclusie
Met voorliggend plan is geen sprake van de toevoeging van nieuwe woningen. Overige regels zijn niet op deze locatie of dit thema van toepassing. Het plan is in lijn met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
Het ruimtelijk 'Structuurplan Epe' geeft de kaders voor het beheer en de ontwikkeling van dorpen en het landelijk gebied van de gemeente Epe. Het is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010, waarin de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkeling voor de gemeente Epe tot 2020 zijn vastgelegd. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven en biedt daarmee een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de kernen en in het landelijk gebied. Er wordt tevens een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur.
Conclusie
Het plangebied is op de kaart behorende bij het structuurplan aangemerkt als 'nieuw woongebied met lage dichtheid'. In voorliggend bestemmingsplan wordt de verplaatsing van een bouwvlak mogelijk gemaakt. Daarbij is sprake van een verbetering van de erfinrichting en het woon- en leefklimaat. Doordat er sprake blijft van 1 woning en de ontwikkeling binnen de contouren van het bestaande perceel blijft wordt geen afbreuk gedaan aan de lage dichtheid met woningen. Er is derhalve geen sprake van strijdigheid met het ruimtelijk 'Structuurplan Epe'.
Met de woonvisie wil de gemeente bijdragen aan een prettig en aantrekkelijk leef- en woonklimaat in de gemeente Epe. In de woonvisie spreekt de gemeente ook de ambities uit voor de bestaande woningvoorraad. De kwaliteit van de bestaande woningen en de directe woonomgeving is van groot belang voor Epe, aangezien dit het grootste deel van de woningvoorraad beslaat. Voor de kern Epe wordt gestreefd naar een goede kwaliteit van de bestaande voorraad die past bij de vraag van de verschillende (toekomstige) doelgroepen in Epe. Daarbij is er speciale aandacht nodig voor de invulling en aanpassing van de bestaande woningvoorraad; het aanpassen van woningen dient te leiden tot woningen die kwalitatief beter aansluiten bij de vraag van de gebruiker. Met het oog op de groeiende groep senioren is levensloop geschiktheid ook een belangrijk thema voor de bestaande woningvoorraad.
Conclusie
Met voorliggend plan wordt een bestaande woning die niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd vervangen door een nieuwe woning. De nieuwe woning wordt bovendien levensloop bestendig ingericht met een slaap- en badkamer op de begane grond. Het plan draagt daarmee op positieve wijze bij aan het beleid uit de woonvisie.
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 13 mei 2004 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht. Via deze nota voldoet de gemeente aan de verplichtingen die de Woningwet stelt in artikel 12a.
De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie gelden. De nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent of die in de toekomst in een bepaald gebied gewenst worden. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of bouwplannen die kwaliteiten niet belemmeren. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Per deelgebied wordt in de welstandsnota aangegeven welke beleidsuitgangspunten gelden en welke beoordelingscriteria (situering, massa en vorm, gevels, kleur- en materiaalgebruik, detaillering) in acht moeten worden genomen.
Conclusie
Het plangebied maakt deel uit van welstandsgebied 'dekzandlandschap'. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning (activiteit bouwen) voor de nieuwe woning zal het ontwerp van de woning worden getoetst aan de welstandscriteria behorende bij het welstandsgebied 'dekzandlandschap'. Voorafgaand aan deze bestemmingsplanprocedure is een schetsontwerp en de beoogde situering vanuit stedenbouwkundig perspectief reeds positief beoordeeld.
Ten opzichte van de bestaande situatie blijft er met voorliggend plan sprake van 1 woonperceel. Er is geen sprake van extra verkeersbewegingen. Parkeren zal net als in de bestaande situatie op eigen terrein plaatsvinden. Daar is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Beoordeling
Het plan leidt niet tot negatieve gevolgen voor het functioneren of de veiligheid van de Schotweg. Het aspect 'verkeer en infrastructuur' vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Beoordeling
Ter plaatse van het bestemmingsplangebied Schotweg 20 te Epe is een verkennend bodemonderzoek met aanvullende analyses op arseen in grond en grondwater uitgevoerd door Kruse groep. Rapportage heeft als kenmerk 16029510 en is gedateerd op 15 juni, met aanvullingen d.d. 27 en 28 juli. Zie Bijlage 1 voor het onderzoek. Het bodemonderzoek toont in voldoende mate aan dat de bodem geschikt of geschikt is te maken voor de bestemming de toekomstige bestemming wonen met tuin.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (Gelders natuur netwerk GNN/ Groene ontwikkelingszone GO). Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 30 mei 2016), welke als Bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting.
Het plangebied ligt niet in het Gelders natuur netwerk (GNN) en/of de Groene ontwikkelingszone (GO). Het meest nabijgelegen onderdeel van het GNN ligt op ca. 850 meter ten noordwesten van het plangebied. Het plangebied ligt eveneens niet in een Natura-2000 gebied. Het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied is de Veluwe en ligt op ca. 1 kilometer ten noordoosten van het plangebied.
Tussen de benoemde beschermde gebieden en het plangebied ligt ca. 1 kilometer aan verstedelijkt gebied, de bebouwde kom van Epe. Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van de sloop- en nieubouw van een woning binnen de contouren van een bestaand woonperceel. De invloedssfeer is lokaal. Gezien de kleinschaligheid van deze ontwikkeling, de afstand tot beschermde gebieden en de barriérevorming van het stedelijk gebied wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen significant negatieve gevolgen heeft voor beschermde gebieden.
In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het onderzoeksgebied op 30 mei onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en de potentiële aanwezigheid van deze soorten (geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten). Uit de rapportage volgt de conclusie dat, mits rekening gehouden wordt met bezette vogelnesten, de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Ruimtelijke Verordening Gelderland geen belemmering vormen voor de uitvoering van de voorgenomen activiteit. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Ff-wet is niet noodzakelijk.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Epe heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente. De kaart geeft inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden van de gemeente en koppelt deze aan adviezen voor gemeentelijk archeologie beleid. Voor toepassing op beleidsmatig, gemeentelijk niveau moeten deze adviezen vertaald worden naar een gemeentelijke archeologische beleidskaart en gekoppeld worden aan de Erfgoedverordening gemeente Epe 2010.
Beoordeling
Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde bestaat een kleine kans op archeologische vondsten of informatie. Voor dergelijke gebieden geldt voor bodemingrepen met een oppervlakte kleiner dan 500 m² een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Bij voorliggend plan is het bouwvlak en daarmee de oppervlakte aan bodemingrepen ruimschoots kleiner dan 500 m². Bovendien vindt de ontwikkeling plaats op een bestaand woonperceel waar een groot deel van de grond reeds geroerd is. Derhalve geldt conform het beleid uit de erfgoedverordening een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.
Figuur 4.1: Ligging plangebied op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart
In het Besluit ruimtelijke ordening is onder artikel 3.1.6 opgenomen dat in de toelichting van een bestemmingsplan wordt beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. De gemeente Epe heeft bij besluit van de raad van 11 februari 2010 de nota 'Epe, historisch centrum van de Veluwe: Cultuurhistorisch beleid 2010-2015' vastgesteld. Met dit beleidskader wil de gemeente vastleggen hoe de gemeente omgaat met het cultuurhistorisch erfgoed van Epe.
Beoordeling
Uit cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden gelegen zijn waarvoor een beschermingsregeling in het bestemmingsplan gewenst is. De woning dateert uit de 2e helft van de 20ste eeuw. De woning is niet aangewzen als rijks- provinciaal of gemeentelijk monument, het pand heeft geen bijzonder cultuurhistorische karakter. Er treden met voorliggend plan dan ook geen negatieve gevolgen op voor het aspect cultuurhistorie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Beoordeling
Met voorliggend plan wordt een bouwvlak binnen een bestaand woonperceel verschoven. De meest nabijgelegen (maatschappelijke) bedrijvigheid is de RSG N.O.-Veluwe, een middelbare school. Deze ligt op een afstand van hemelsbreed 90 meter van het plangebied. Bij scholen voor voortgezet onderwijs geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan, zodat er sprake is van voldoende ruimtelijke scheiding tussen de beoogde woning en de middelbare school. Omgekeerd geldt dat er geen sprake is van een toevoeging van nieuwe gevoelige functies, omdat het gaat om een bestaande woning die wordt herbouwd. Er worden dan ook geen bedrijven belemmerd in hun duurzame bedrijfsvoering door deze ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Beoordeling
Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal ruim 1 km van het plangebied dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Beoordeling
De te bouwen woning ligt aan de Schotweg in buitenstedelijk gebied (100 meter van de bebouwde kom). Het betreft een erfontsluitingsweg met een snelheidsregime van 60 km/h. De nieuwe woning heeft een gelijke voorgevellijn met de bestaande woning en komt daarmee op gelijke afstand van de Schotweg te liggen. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een akoestisch onderzoek (Buijvoets bouw- en geluidsadvisering, 24 augustus 2016) om te bepalen wat de belasting op de voorgevel bedraagt. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
Uit het akoestisch onderzoek d.d. 24 augustus 2016 opgesteld door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering blijkt dat er wordt voldaan aan de normen uit de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 48 dB en daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Beoordeling
Er is en blijft sprake van een woonperceel met daarop 1 woning. Er is dan ook geen toename aan verkeersbewegingen te verwachten. De bijdrage van voorliggend plan aan de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate. Er is geen nader onderzoek nodig.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit (Atlas Gelderland) blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Het bestemmingsplan "Epe Zuid - Schotweg 20" bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).
De regels
De regels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Bestemming “Tuin”
Gronden bij woningen, die in beginsel vrij van bebouwing dienen te blijven, hebben de bestemming “Tuin” toegewezen gekregen. De bestemming maakt deel uit van de overige tot een bouwperceel behorende gronden, hetgeen relevant is bij de berekening van de bebouwingspercentages.
Bestemming “Wonen”
Deze bestemming omvat alle vormen van wonen. Door middel van aanduidingen is de specifieke bebouwingskarakteristiek bepaald, alsmede de goot- en bouwhoogte. De te realiseren oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen is gemaximeerd, zowel in aantal m2 als ten opzichte van de grootte van het perceel door middel van een bebouwingspercentage. Een maximum aantal m2 zet een rem op de bouwmogelijkheden bij grote percelen en een maximum bebouwingspercentage zet een rem op de bouwmogelijkheden bij kleine percelen.
Binnen het bouwvlak mogen zowel hoofdgebouwen als aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.
Verder is van belang dat de mogelijkheid tot woningsplitsing is verwerkt in de regels. Middels de hiertoe opgenomen afwijkingsbepaling is het mogelijk om twee huishoudens in één woning te vestigen. Belangrijk is dat de verschijningsvorm van het woonhuis gehandhaafd dient te blijven. De regeling voorziet dus niet in mogelijkheden voor een uitgebreide uitpandige verbouwing.
De gemeente moet kosten maken om tot de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan te komen. Middels een overeenkomst is met de initiatiefnemer afgesproken dat deze kosten voor rekening van initiatiefnemer komen. Het verhalen van eventuele planschade maakt eveneens deel uit van de overeenkomst. Het verhalen van kosten is daarmee anderszins verzekerd.
Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is op deze manier namelijk goed verzorgd.
De regels die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze beheersregels is ook een motivering opgenomen die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen. In dat kader is is het plan verstuurd naar de provincie Gelderland en het waterschap Veluwe. Daarop zijn geen overlegreacties ontvangen.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 oktober 2016 voor een periode van zes weken voor inspraak ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen inspraakreacties ingediend.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 25 januari 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen met de mogelijkheid om zienswijzen kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Binnen deze termijn is geen zienswijze ingediend. Het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld.