direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Hospice, Griseeweg te Epe
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EPE018HospiceEpe-OVV2

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voormalige gemeentekwekerij is gevestigd op de hoek van de Griseeweg en de Tongerenseweg. De kwekerij is niet meer in gebruik, de voormalige bedrijfswoning wordt bewoond.

De Stichting Hospice Noordoost Veluwe is van plan op het zuidelijke deel van het perceel een hospice te realiseren. Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Epe-Zuid" de bestemming "Tuin". Het realiseren van een hospice is niet mogelijk binnen deze bestemming.

Op basis van artikel 2.12, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt daarom afgeweken van het geldende bestemmingsplan "Epe - Zuid".

1.2 Doel

Doel van deze omgevingsvergunning is om af te mogen wijken van het geldende bestemmingsplan "Epe-Zuid" en de realisatie van het hospice mogelijk te maken.

1.3 Projectgebied

Het projectgebied ligt in de hoek Tongerenseweg-Griseeweg aan de uiterste westzijde van Epe. Op de luchtfoto (bron: Google Earth) is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE018HospiceEpe-OVV2_0001.png"

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel bevindt zich de voormalige gemeentekwekerij met de voormalige bedrijfswoning. De oostzijde van het perceel is de voormalige kwekerij. Op het westelijke deel van het perceel staat de voormalige bedrijfswoning. Deze wordt bewoond. Een deel van de bedrijfsbebouwing is geslooopt.

Aan de westzijde van het perceel ligt een bosperceel.

2.2 Toekomstige situatie

De Stichting Hospice Noordoost Veluwe is van plan om ten zuidwesten van de bestaande woning een hospice te realiseren. Het geheel krijgt een landelijke uitstraling in een bosparkachtige setting.

Het hospice gaat ruimte bieden aan kamers voor vijf mensen die in de laatste levensfase verkeren. Deze functie wordt ondersteund met ruimtes voor familie's, stilte, personeel, bergingen, de was e.d.

In de gemeente Epe is momenteel een hospice met één bed aanwezig, dit hospice is eveneens van de Stichting Hospice NoordOost-Veluwe. Deze ruimte komt te vervallen. Het nieuw te realiseren hospice voorziet in de toekomstige behoefte van de gemeente Epe, Hattem en Heerde. Deze zorgvoorziening vormt daarmee een aanvulling op het bestaande zorgaanbod.

In het bosperceel aan de westzijde wordt een aantal wandelpaden aangelegd.

In Bijlage 1 Bouwplan is het bouwplan inclusief plattegronden en gevelaanzichten opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal ruimtelijk beleid

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de Structuurvisie zijn nationale ruimtelijke belangen benoemd.

Via www.ruimtelijkeplannen.nl is onderzocht welke nationale belangen zijn benoemd voor het gebied waarin deze locatie ligt. Onderhavige locatie:

  • ligt in het gebied voor het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, water, bodem) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8). In de Wet milieubeheer zijn kaders vastgesteld voor een milieueffectrapportage. Onderhavige ontwikkeling valt niet binnen de kaders voor het maken van een milieueffectrapportage.
  • ligt in het gebied voor een efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4). Het gaat om energievoorzieningen (winning olie en aardgas), delfstoffen (zout, steenkool, zand), archeologie, tunnels en buisleidingen en grondwaterkwaliteit en -kwantiteit. Het bouwplan raakt deze belangen niet.
  • ligt in een radarverstoringsgebied, wat beperkingen geeft aan de mogelijkheden voor hoogbouw. Het bouwplan voorziet niet in hoogbouw, zodat het plan dit nationale belang niet raakt.
  • ligt in de MIRT-regio Oost-Nederland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen, het versterken van primaire waterkeringen, het samenwerken met decentrale overheden in generieke deelprogramma's, het beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur, het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk. Het vestigen van een hospice op onderhavige locatie raakt deze belangen niet.

Conclusie : het nationale ruimtelijke beleid staat niet in de weg aan vestiging van een hospice op onderhavige locatie.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland 2014

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten. Het doel van deze visie is bij te dragen aan gemeenschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit ven veiligheid van onze leefomgeving.

Bij de visie horen 14 kaarten. Onderhavige locatie ligt:

  • op kaart 1 (regionaal) in het gebied Regio Stedendriehoek. De centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio.
  • op kaart 3 (windenergie) in het gebied 'windenergie uitgesloten wegens wettelijke beperkingen', waarvoor geldt dat het plaatsen van windturbines in deze gebieden niet is toegestaan.
  • op kaart 6 (glastuinbouw) in het gebied 'glastuinbouw in overige gebieden', waarvoor geldt dat de mogelijkheden voor uitbreiding van glastuinbouw beperkt zijn.
  • op kaart 11 (grondwaterfluctuatiezone) in het gebied dat extra gevoelig is voor grondwateroverlast. Als de klimaatverandering doorzet, zullen de grondwaterstanden structureel blijven stijgen. Daarnaast kunnen ook langjarige (niet trendmatige) schommelingen van de neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. De combinatie van deze twee processen zorgt ervoor dat de kans op grondwateroverlast verder toeneemt. Initiatiefnemer is zich hiervan bewust en heeft daarmee met het bouwplan rekening gehouden.

Conclusie : het provinciaal beleid staat niet in de weg aan vestiging van een hospice op deze locatie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het ruimtelijk "Structuurplan Epe" geeft de kaders voor het beheer en de ontwikkeling van de dorpen en het landelijk gebied van de gemeente Epe. Het structuurplan gaat in op de volgende zaken:

  • het aangeven van de richting van het gemeentelijk beleid;
  • het bieden van voldoende kwantitatief en kwalitatief inzicht in de vraag of het beleid (zowel voor de lange termijn als voor de uitvoeringsgerichte, korte termijn) moet worden bijgesteld;
  • het bijsturen in samenhang met andere aspecten, zodat de gevolgen ook beter kunnen worden overzien;
  • het aangeven van middelen (en hun reikwijdte), waarmee die bijsturing concreet gestalte krijgt.

Het Structuurplan bouwt voort op de Toekomstvisie 2010. Daarin is voor het thema 'verjongen en vergrijzing' het volgende gesteld: Epe moet sterk verjongen door behoud van woonmogelijkheden (starters), voorzieningen en werkgelegenheid. Ook is er aandacht voor ouderen door toename van het aantal seniorenwoningen en (zorg-)voorzieningen.

Het Structuurplan geeft aan dat er behoefte is aan verschillende typen zorgwoningen. Eén van die typen zorgwoningen zijn de groeps- of clusterwoningen waar mensen die veel zorg nodig hebben een eigen kamer hebben, gezamenlijke ruimtes delen en waar 24 uur per dag zorg aanwezig is. Een hospice valt hieronder en realisatie van een hospice past daarom binnen het beleid van de gemeente. In de gemeente Epe is bovendien nog geen hospice aanwezig die aan de behoefte voldoet. De voorziening is daarmee een aanvulling op het bestaande zorgaanbod.

Daarnaast is in de Sociale Agenda 2009-2015 de ambitie opgenomen dat in de gemeente mensen kunnen rekenen op zorg, ook als meedoen aan de samenleving niet vanzelf gaat. Het hospice levert zorg op vrijwillige basis aan het levenseinde, en voorziet vooral bij mensen die alleen in de samenleving staan in een behoefte. Daarmee past het hospice binnen de Sociale Agenda.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een uitgebreide omgevingsvergunning moet worden aangetoond in een goede ruimtelijke onderbouwing. Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.), maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodemonderzoek

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Dit plan

Ten behoeve van de vestiging van het hospice is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 5 maart 2013. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek. De situatietekening in bijlage 2 bij dat rapport bevat een vorige versie, maar dat is niet van belang voor de toepasbaarheid van de onderzoeksresultaten.

Op grond van de beschikbare gegevens (inventarisatie gegevens, zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) kan het volgende worden geconcludeerd:

Resultaten grond:

In beide bovengrondmonsters zijn licht verhoogde loodgehalten gemeten. Op basis van de bekende gegevens kan geen directe oorzaak voor de licht verhoogde gehalten worden gegeven. Mogelijk worden deze gehalten veroorzaakt door het gebruik van het terrein in het verleden. Aangezien de gemeten loodgehalten de tussenwaarden niet overschrijden, is er geen reden voor het uitvoeren van nader onderzoek. De gemeten gehalten vormen geen belemmering voor het huidige en geplande gebruik van het terrein. De overige componenten zijn niet verhoogd aangetoond in de bovengrond. In de ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden vastgesteld.

Resultaten grondwater:

In het grondwater is een licht verhoogd bariumgehalte gemeten. Op basis van de bekende gegevens wordt aangenomen dat dit een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde betreft. Het gemeten gehalte overschrijdt de tussenwaarde niet en vormt geen aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Tevens vormt het gemeten gehalte geen belemmering voor de geplande herontwikkeling van het terrein.

Conclusies en aanbevelingen:

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande herontwikkeling.

Mocht bij herinrichting grond vrijkomen dan wordt aanbevolen deze grond op eigen locatie te hergebruiken. Bij toepassing van de grond in een werk elders, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Op basis van de bekende gegevens kan een indicatieve toetsing uitgevoerd worden. Hieruit blijkt dat eventueel vrijkomende grond voldoet aan de achtergrondwaarden en derhalve zonder beperkingen toegepast kan worden. De daadwerkelijke kwaliteit van eventueel af te voeren grond zal middels een partijkeuring vastgesteld moeten worden en kan afwijken van de indicatieve toetsing.

De opzet van het huidige onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie. De gestelde hypothese dat de locatie als "niet-verdacht" beschouwd kan worden is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde concentraties aan lood in het grondwater. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht gezien de geringe verhogingen.

Conclusie

Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit voldoende is om het hospice te kunnen realiseren. Er zijn geen vervuilingen aangetroffen.

4.1.2 Akoestisch onderzoek

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Dit plan

Het hospice wordt gevestigd binnen de geluidszone van de Tongerenseweg en N309. Omdat een hospice een geluidgevoelige bestemming is, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 25 februari 2013. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek. De situatietekening in dat rapport bevat een vorige versie, maar dat is niet van belang voor de toepasbaarheid van de onderzoeksresultaten.

Berekend is de invallende geluidbelasting LDEN op de gevels, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode. De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006” ex art 110d van de wet geluidhinder, standaard rekenmethode II.

In het rekenmodel (DGMR-Geonoise V2.13) zijn schematisch opgenomen :

  • de wegen met intensiteiten,
  • de gebouwen, objecten en verharde bodemgebieden,
  • waarneempunten met een waarneemhoogte van 1.5 meter boven de vloer op een hoogte van 1.5 en 4.5 meter boven het maaiveld.

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex artikel 110d van de wet geluidhinder op een waarneemhoogte van 1.5 meter boven het maaiveld op een hoogte van 1.5 en 4.5 meter. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurd volgens de Wgh per weg, in dit geval de N-309 en de Tongerenseweg.

De conclusie van het onderzoek is dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de N309/Tongerenseweg gelijk of lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Er worden geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies.

Conclusie

De geluidbelasting als gevolg van de N309/Tongerenseweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbeterd en alsmede de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Dit plan

Dit plan betreft een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling. Ditproject is gelijk te stellen aan de bouw van één of enkele woningen. Derhalve is het een type project dat “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Omdat dit een type project is dat "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging is een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

4.1.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd

Dit plan

Het projectgebied ligt niet in een invloedsgebied van een Bevi-inrichting en ook niet in de omgeving van een transportroute of buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Op het gebied van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor het realiseren van het hospice.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Dit plan

In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" is voor een verpleeghuis een afstand van 30 meter aangegeven voor het aspect geluid. Het hospice staat gepland op 32 meter afstand van de voormalige bedrijfswoning. De richtlijnafstand van 30 meter wordt daarmee gehaald.

Overigens mag verwacht worden dat het hospice een lagere geluidsuitstraling heeft dan een standaard verpleeghuis, nu juist het bieden van rust een kernwaarde van de bedrijfsvoering is. Bovendien heeft het hospice maar 5 kamers, waarmee het veel kleiner is dan een standaard verpleeghuis. De rust van de naastgelegen woning is derhalve niet in het geding.

Conclusie

Aan de richtlijnafstand wordt voldaan.

4.1.6 Watertoets

Het beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21).

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 december 2009).

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

Gemeentelijk Waterplan

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad het "Waterplan Epe" vastgesteld. In het "Waterplan Epe" heeft de gemeente Epe samen met Waterschap Veluwe het lokale waterbeleid vastgelegd. Verder sluit het waterplan aan bij het waterplan van de provincie Gelderland en het waterbeheerplan van het Waterschap Veluwe.

Het “Waterplan Epe” bundelt het bestaande beleid. De bundeling heeft geresulteerd in vier doelstellingen voor de periode tot en met 2015:

  • herstel van beken en sprengen;
  • scheiden van schoon (regen) water en vuil (riool) water;
  • water gebruiken om energie op te wekken;
  • meer samenwerking.

De doelstellingen vloeien voort uit de hoofddoelstelling om een gezond en veerkrachtig watersysteem voor de gemeente te krijgen. Het “Waterplan Epe” vormt het overkoepelend beleid waarbinnen de gemeente Epe, het Waterschap Veluwe en Vitens samenwerken om dit te bereiken.

Met name de doelstelling "scheiden van schoon (regen)water en vuil (riool)water" is relevant bij het realiseren van nieuwe bebouwing. Het schone hemelwater wordt daarom afgekoppeld. Het hemelwater wordt via bezinkbakken vertraagd afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. De parkeerplaats wordt verhard met grasbetonklinkers waardoor het regenwater in de bodem kan zakken. De toegankelijkheid voor mindervaliden (grasbetonklinkers kunnen voor deze mensen problemen geven) wordt verder onderzocht. Het gebouw zelf wordt aangesloten op de bestaande riolering.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP)

Op 6 december 2011 heeft het college het "(Verbreed) Gemeentelijk Rioleringsplan Epe" vastgesteld. In dit plan heeft de gemeente Epe samen met Waterschap Veluwe rioleringsbeleid in concept vastgelegd. Het rioleringsplan schetst drie scenario's (sober, adequaat en ambiteus) voor het beheer van de gemeentelijke rioleringen.

Watertoets

Het plan is ingevoerd op www.dewatertoets.nl. Het resultaat is dat er sprake is van een plan met een klein waterbelang. De korte procedure is van toepassing. Het waterschap heeft het volgende wateradvies gegeven:

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

  • Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Bij het bouwen van het hospice wordt rekening gehouden met dit principe. Het schone hemelwater wordt daarom afgekoppeld. Het hemelwater wordt via bezinkbakken vertraagd afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. De parkeerplaats wordt verhard met grasbetonklinkers waardoor het regenwater in de bodem kan zakken. Het gebouw zelf wordt aangesloten op de bestaande riolering.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap is toegepast. Het hemelwater van de daken en parkeerterreinen wordt niet op de riolering aangesloten maar in de bodem geïnfiltreerd. Bij het bouwen van het hospice worden geen uitlogende materialen gebruikt.

Gebiedsspecifieke aandachtspunten

  • Grondwaterfluctuatiezone

Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Met het ontwerp van het gebouw wordt hier rekening mee gehouden met het doel om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen. Uit het bodemonderzoek is overigens al gebleken dat de huidige grondwaterstand 1,3 meter onder maaiveld is, de verwachting is dat dit geen problemen oplevert.

Procedure

Met het invullen van de watertoets en het afgegeven wateradvies is de watertoetsprocedure doorlopen.

Conclusie

De watertoetsprocedure is volgens de juiste procedure verlopen. De volgende maatregelen worden genomen naar aanleiding van de watertoets.

  • Het hemelwater wordt in de bodem geïnfiltreerd en naar een nabijgelegen sloot afgevoerd;
  • Het parkeerterrein wordt indien mogelijk uitgevoerd in grasbetonklinkers. Bij de nadere uitwerking is er nog speciale aandacht voor mindervaliden;
  • Bij het ontwerp van het gebouw wordt rekening gehouden met de verwachte fluctuerende grondwaterstanden.

4.2 Natuur

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • 1. gebiedsbescherming;
  • 2. soortenbescherming.

Ad 1: Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
1. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);

2. beschermde Natuurmonumenten;

3. wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • 1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • 2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • 3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Ad 2: Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

Dit plan

In verband met de voorgenomen realisatie van het hospice is een natuurtoets uitgevoerd. Onderdeel van dit plan is de aanleg van wandelpaden door het aangrenzende bosperceel.

De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 14 februari 2013 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is in deze situatie dan ook niet nodig in het kader van gebiedsgerichte natuurbescherming.

Flora- en faunawet: aangetroffen en te verwachten soorten

  • Mogelijk komt in het plangebied de laag beschermde Brede wespenorchis voor. Zwaar beschermde en bedreigde plantensoorten zijn niet aangetroffen en te verwachten in het plangebied;
  • In één boom (in de houtsingel langs de Griseeweg) in het plangebied is een potentiële verblijfplaats voor vleermuizen aangetroffen. Daarnaast zijn (te behouden) opgaande groenstructuren aanwezig die kunnen dienen als (onmisbare) vliegroute en/of foerageergebied;
  • (Vaste verblijfplaatsen van) zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet in het plangebied te verwachten. Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde (Ff-wet tabel 1) zoogdiersoorten als Wezel, Konijn, Bosspitsmuis (spec.), Rosse woelmuis en Bosmuis aangetroffen of te verwachten;
  • In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde broedvogelnesten aangetroffen. Wel zijn diverse vogels van bos en struweel broedend te verwachten;
  • Verspreid in het plangebied is de aanwezigheid van overwinterende algemene amfibieënsoorten als Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker te verwachten. Strikt beschermde amfibieënsoorten worden op basis van bekende verspreidingsgegevens en terreinkenmerken niet verwacht;
  • Gezien de terreingesteldheid van het plangebied en bekende verspreidingsgegevens kan worden geconcludeerd dat er geen voortplanting/verblijfplaatsen van beschermde reptielen, vissen, ongewervelden en weekdieren aanwezig en te verwachten is/zijn. Geschikte biotopen voor deze soorten ontbreken.

Flora- en faunawet: reeds vaststaande randvoorwaarden

  • Voor alle vogels geldt dat werkzaamheden die in gebruik zijnde broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen altijd voorkomen dienen te worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Het ontzien van broedvogels is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Een soort als Houtduif kan echter tot half november broedend worden aangetroffen;
  • Het is zaak de voor vleermuizen geschikte verblijfsboom in de houtsingel langs de Griseeweg te behouden. Is dat niet mogelijk dan zal nader nachtelijk onderzoek moeten uitwijzen welke functie de boom heeft;
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren, en amfibieën verloren gaan. Om schade aan deze soorten te minimaliseren is het wenselijk – indien de planning van de activiteiten dit toelaat – werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september- december (mits vorstvrij).

Conclusie

In het plangebied is in de houtsingel één boom met een verblijfplaats voor vleermuizen aangetroffen. Deze boom wordt niet gekapt. Daarnaast worden de bestaande bomen op de bouwlocatie zo veel mogelijk gespaard. Werkzaamheden worden zoveel mogelijk afgestemd op het broedseizoen van vogels. Ook wordt rekening gehouden met zoogdieren en amfibieen door zo veel mogelijk in de herfstmaanden de werkzaamheden uit te voeren.

Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Ecologisch onderzoek.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig.

Het plangebied heeft volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Mochten er bij de bouwwerkzaamheden onverhoopt wel vondsten worden gedaan dan moeten deze op basis van de Monumentenwet veilig worden gesteld.

4.4 Verkeer en parkeren

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Op het terrein worden tien parkeerplaatsen aangelegd. Dit is ruim voldoende om parkeerruimte te bieden aan personeel, vrijwilligers en bezoekers en is conform de CROW-nomen. De lokale vrijwilligers en personeeel zullen voor een deel ook op de fiets komen. De Tongerensweg is de provinciale weg. Deze weg kan de beperkte toename van de verkeersbewegingen goed aan.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het project komen voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Epe werkt mee aan het project door de benodigde procedures te voeren. Er is een planschadeovereenkomst getekend.

Hoofdstuk 5 Conclusie

Het plan om een hospice te realiseren past in het nationaal, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid. In haar Structuurplan geeft de gemeente Epe aan dat er behoefte is aan verschillende typen zorgwoningen. Eén van die typen zorgwoningen zijn de groeps- of clusterwoningen waar mensen die veel zorg nodig hebben een eigen kamer hebben, gezamenlijke ruimtes delen en waar 24 uur per dag zorg aanwezig is. Een hospice valt hieronder en realisatie van een hospice past daarom binnen het beleid van de gemeente. Het nieuw te realiseren hospice dient ter vervanging van het hospice met één bed en voorziet in de toekomstige behoefte van de gemeente Epe, Hattem en Heerde. Deze zorgvoorziening vormt daarmee een aanvulling op het bestaande zorgaanbod.

Het plan voldoet daarnaast aan de randvoorwaarden die vanuit milieu, water, landschap en cultuurhistorie worden gesteld. Bij de nadere detaillering van de bouwplannen wordt rekening gehouden met het instandhouden van de bestaande groenstructuren (waarbij één boom in ieder geval niet gekapt mag worden), het vertraagd laten afvoeren van het hemelwater en het voorkomen van grondwateroverlast. In hoofdstuk 4 is hier dieper op ingegaan.