Plan: | Veluwsedijk 28 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BGVeluwsedijk28-VWP1 |
Aan de Veluwsedijk 28 te Vaassen is een voormalige gemengd bedrijf met varkens, akkerbouw en groenteteelt gevestigd. In de huidige situatie zijn nog steeds de gebouwen en bouwwerken aanwezig die herinneren aan deze functie. Op grond van het bestemmingsplan en milieutoestemming is het nog steeds mogelijk om hier een grondgebonden veehouderij te exploiteren. De eigenaar van de locatie heeft de agrarische bedrijfsactiviteiten in 2019 gestaakt. Formeel zal de huidige omgevingsvergunning nog moeten worden ingetrokken. Zodra de procedure voor wijziging van de bestemming is doorlopen zal een verzoek om intrekking worden gedaan.
Het is nu bedoeling om de agrarische bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming conform het huidige gebruik. Dit voorgenomen gebruik past niet binnen de huidige regels van het bestemmingsplan Buitengebied Epe. Met een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.2) wordt de mogelijkheid geboden de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Met dit wijzigingsplan wordt een actueel juridisch en planologisch kader geboden voor het toestaan van de woonbestemming ter plaatse van de Veluwsedijk 28.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Epe. Dichtstbijzijnde kernen Vaassen en Apeldoorn zijn op respectievelijk 3,5 en 4,5 kilometer van het plangebied gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn de gronden agrarisch in gebruik ten behoeve van de productiefunctie van voornamelijk grasgewas.
Afbeelding 1: Luchtfoto plangebied en omgeving
De locatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied - Epe' vastgesteld op 23 maart 2017. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak.Verder zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - kampenontginningen' van toepassing
Afbeelding 2: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied - Epe' ter plaatse van het plangebied.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling en in hoofdstuk 6 wordt stilgestaan bij de procedure.
In de huidige situatie zijn de (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig op het perceel. De volgende volgende functie en afmeting zijn hierbij van toepassing per gebouw (zie afbeelding 3):
Afbeelding 3: luchtfoto bestaande situatie
Het gebouw aan de entree van het perceel is de woning van initiatiefnemer. Op onderstaande afbeelding 4 en in het vooraanzicht van de woning te zien en een zijaanzicht met de voormalige bedrijfsgebouwen.
Afbeelding 4: Erfaanzichten vanaf de Vaassenseweg (bron: google maps)
In de gewenste situatie wordt het perceel voorzien van een woonbestemming. Op deze manier kan het perceel voor reguliere bewoning worden gebruikt. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden bijgebouw bij de woning, privé opslagen en privé werkplaats. Een deel van het huidige agrarisch bouwvlak zal komen te vervallen omdat dit op agrarische productiegrond is gelegen. Deze gronden behouden de agrarische bestemming, alleen zal hier het bouwvlak komen te vervallen.
Op onderstaande afbeelding 5 is de functie per gebouw in de gewenste situatie weergegeven.
Afbeelding 5: gebruik gebouwen. 1: bijgebouw woningen, 2: bijgebouw woningen, 3: opslag privé, 4: opslag privé en 5: werkplaats (privé), opslag privé.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Toets
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationalebelangen op ruimtelijk gebied is geborgd
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.
Toets
Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Toets
Bij toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het omzetten van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het relevante Rijksbeleid.
In de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018, worden de doelen voor Gelderland uitgewerkt. Centraal staat dat bij de taakinstelling de focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. Door hier de focus op te leggen wordt er gestreefd naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De doelen worden verder uitgewerkt in zeven ambities. Het betreft vestigingsklimaat, wonen, bereikbaarheid, biodiversiteit, klimaatadaptie, energietransitie en circulaire economie.
Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.
Toets
Uit toetsing aan de omgevingsverordening blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied waar de relevante thema's landbouw en landschap van toepassing zijn.
Afbeelding 6: Ligging plangebied in het gebied waar regels voor 'landschap' van toepassing zijn
Het planvoornemen betreft een wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor het landschap of de landbouw in het gebied.
Het planvoornemen is in overeenstemming met provinciaal beleid.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan die de voorgenomen bestemmingswijziging mogelijk maakt. Dit geeft het college van B&W de bevoegdheid om de bedrijfswoning, met de daarbij behorende tuinen, erven en inritten met de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' onder de volgende voorwaarden:
Ad a:
In dit wijzigingsplan worden in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Hieruit blijkt dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied kan worden gegarandeerd.
Ad b:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan .
Het doel van een milieueffectrapportage (mer) is om mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen in de besluitvorming. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd mer.-plichtig of mer.- beoordelingsplichtig zijn.
Toets
De gewenste activiteiten worden niet genoemd in de D en C lijst van het Besluit m.e.r. Er is overigens geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Derhalve is er geen sprake is van een m.e.r. dan wel een (vormvrije)m.e.r.-beoordelingsplicht en behoeven de milieugevolgen op basis van het Besluit m.e.r. niet in kaart te worden gebracht.
Conclusie
De m.e.r. regelgeving staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren
anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig buitengebied:
Tabel 1: richtafstanden per categorie en gebied
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Toetsing
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
In het plangebied wordt een burgerwoning mogelijk gemaakt. Woningen zijn geen hinderveroorzakende functies, maar vallen wel binnen de categorie hindergevoelige functies voor bedrijven in de omgeving.
Aan de Vaassenseweg 46 te Nijbroek en de Veluwsedijk 30 zijn agrarische bedrijven gevestigd. Voor de milieucontouren is geur de bepalende afstand. Deze specifieke afstanden zijn bepaald in het Activiteitenbesluit. Voor wat betreft de milieucontouren wordt verwezen naar paragraaf 4.4 geur.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Er moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Zoals gezegd bevinden zich in de omgeving enkele agrarische bedrijven. Deze zijn op voldoende afstand gelegen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.
Toets
Vaasenseweg 46 te Nijbroek
Voor de locatie Vaassenseweg 46 is (van rechtswege) een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) verleend voor het houden van 625 vleeskalveren. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn van toepassing.
Voor vleeskalveren zijn emissiefactoren vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij. Normaliter dient de geurbelasting te worden uitgerekend en getoetst aan het Activiteitenbesluit (Veehouderij Vaassenseweg 46 valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.) In het Activiteitenbesluit is een uitzondering opgenomen voor voormalige bedrijfswoningen, die op 19 maart 2000 nog deel uit maakten van een veehouderij. Op deze datum was het bedrijf aan de Veluwsedijk 28 als veehouderij in werking. Dit betekent dat een afstand van 50 meter vanaf het agrarisch bouwblok tot de gewenste bestemming wonen (locatie Veluwsedijk 28) in acht moet worden genomen. Dit is geborgd op de verbeelding.
Veluwsedijk 30 Vaassen
Op deze locatie is een melkrundveehouderij gevestigd. Op basis van het
Activiteitenbesluit geldt hiervoor een vaste afstand van 50 meter gemeten vanaf het agrarische bouwblok. Aan deze vereiste afstand wordt ruim voldaan.
Bij opslag mest geldt voor mest/veevoer in het buitengebied een vaste afstand van 50 meter . Hieraan wordt voldaan.
Conclusie
Voor het aspect geur is het plan uitvoerbaar.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Toets
In het plangebied is een bodemonderzoek (zie Bijlage 1) conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. In het bodemonderzoek zijn de volgende conclusies opgenomen:
Conclusie
Uit het bodemonderzoek volgt dat voor het aspect bodem geen bezwaren bestaan voor dit initiatief.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toets
Met het wijzigen van de agrarische naar een woonbestemming wordt geen extra geluidgevoelig object toegevoegd. Er is in de bestaande situatie al sprake van een woning op 66 meter van de weg (Veluwsedijk) De locatie hiervan zal niet worden gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar voor het aspect geluid.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Toets
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Deze ontwikkeling zal geen toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie tot gevolg hebben. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.
De bestaande bedrijfswoning is op grond van de Wet luchtkwaliteit al een gevoelig object. Door dit planvoornemen wordt dit niet anders en er worden geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt. Er kan met zekerheid worden gesteld dat er ter plaatse van de woonbestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPGtankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter gewerkt aan nieuwe wet-en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Epe
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Epe vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij degemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Toets
Het plan behelst de functiewijziging naar een woonfunctie. De woning is een nieuw kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).
Groepsrisico
Er wordt een woningbezetting aangehouden van 2,4 personen per woning, dat is ongeveer 3 mensen welke toegevoegd worden aan deze omgeving. Dit is minder dan 10 personen zodat er geen sprake is van een groepsrisico.
Provinciale weg N792
De planlocatie ligt op c.a. 65 meter va dee provinciale weg N792. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N792 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de beleidsvisie externe veiligheid gemeente Epe.
Conclusie
Externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoets
Er is voor het planvoornemen een watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit de watertoets blijkt dat het plan vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang.
Soortenbescherming
Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Toets
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
De planlocatie ligt op een afstand van c.a. 4,3 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit is te zien op onderstaande afbeelding 7.
Afbeelding 7: Afstand tot N-2000 gebied
In de huidige situatie is er sprake van een veehouderij aan de Veluwsedijk. De planologisch legale situatie van het bedrijf volgt uit de OBM van 12 april 2011. In deze omgevingsvergunning is een emissie van 460 kg NH3 toegestaan. Deze omgevingsvergunning wordt ingetrokken zodra het wijzigingsplan in werking treedt.
In de nieuwe situatie vindt geen stalemissie meer plaats en zal dit alleen NOx emissie via verkeersbewegingen van en naar de woning zijn die nu ook al plaatsvinden. Er is een AERIUS berekening gemaakt van de verkeersbewegingen in de gewenste situatie. Dit zijn 8 verkeersbewegingen per etmaal van de locatie naar de kruising met de N792. Deze berekening is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit de berekening volgt dat het project geen toename van stikstofdepositie met zich meebrengt. Er hoeft niet (intern) gesaldeerd te worden voor dit project en er is derhalve geen voortoets stikstof nodig.
GNN, GO en nationaal landschap
De planlocatie is gelegen binnen het gebied 'nationaal landschap' zoals opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Binnen dit gebied zijn alleen nieuwe bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap niet aantasten. Met de omzetting van de agrarische naar een woonbestemming worden de kernkwaliteiten niet aangetast.
Het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelzone (GO) grenst aan het plangebied. De regels uit de verordening stellen restricties op plannen die binnen deze gebieden liggen. De woonbestemming valt hier buiten en heeft geen negatieve externe effect op het natuur netwerkerk en/of groene ontwikkelzone.
Soortenbescherming
Het betreft een bestemmingswijziging waarbij de huidige gebouwen blijven staan. Dit heeft geen nadelige effecten op de habitat van eventueel aanwezige beschermde soorten.
Conclusie
Ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).
Toets
Archeologie
Voor het plangebied geldt de bestemming Waarde - Archeologie 6. Binnen deze bestemming geldt een grens van 2.500 m2 en 50 cm diepte voor nader archeologisch onderzoek. Met het huidige planvoornemen wordt geen nieuwe bebouwing beoogd. Tevens blijft de archeologische bestemming van toepassing op het plangebied. Zo worden mogelijke archeologische waarden voldoende beschermd.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen objecten met cultuurhistorische waarde aanwezig. Bestaande kavelpatronen of andere in het landschap aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen worden niet aangetast.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.
In deze paragraaf wordt het aspect verkeer en parkeren behandeld in relatie tot het planvoornemen.
Toets
Het wijzigen van de agrarische naar de woonbestemming zal geen invloed hebben op het verkeersbeeld. Het aantal verkeersbewegingen van met name vrachtwagens van en naar de locatie zal afnemen. Op het terrein is voldoende parkeergelegenheid aanwezig in in de parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
Voor het aspect verkeer en parkeren is het pan uitvoerbaar.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toets
Op een afstand van ca. 750 m ligt een hoogspanningsleiding. In de huidige situatie is al een woning aanwezig in het plangebied. Door het wijzigingen van de bestemming komt de woning niet dichter bij deze hoogspanningsleiding.
Conclusie
Voor het aspect kabels en leidingen kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
Het voornemen betreft de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Met onderhavige wijziging in de planologische situatie wordt reguliere bewoning mogelijk gemaakt. De kosten hiervan, inclusief de kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor zal een planschadeovereenkomst worden ondertekend tussen gemeente en initiatiefnemer.
Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat wijzigingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' van de gemeente Epe.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kunnen belanghebbenden bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, moeten deze voorzien worden van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, worden vastgesteld. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Overleg omwonenden
initiatiefnemer heeft het planvoornemen kenmbaar gemaakt bij omwonenden door deze persoonlijk te informeren.