1.1 Aanleiding en doelstelling
De initiatiefnemer is voornemens de voormalige wasserij te slopen waarbij het oude monumentale gebouw, een gemeentelijk monument, behouden blijft. Dit centrale gebouw en de naastgelegen vrijstaande villa dienen omgezet te worden naar woningen. Het water van de Hartense Molenbeek wordt ter plaatse van de wasserij teruggeplaatst. Naast deze voornemens worden er tevens twee vrijstaande woningen, op de oostzijde van het perceel gerealiseerd.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' staat de voorgenomen ontwikkelingen niet toe. In het bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk het voornemen om de voorgenomen twee vrijstaande woningen te realiseren en de twee aanwezige gebouwen om te zetten naar woningen. Er dient een bestemmingswijziging naar de bestemming 'Wonen' te komen voor het perceel. Om het plan ten uitvoer te kunnen brengen, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt aan de Gortelseweg, ten noordwesten van de kern Vaassen. De planlocatie ligt in de gemeente Epe. In de omgeving van het plangebied zijn ruime kavels te vinden met veelal vrijstaande woningen. Naast vrijstaande woningen zijn er ook verschillende agrarische bedrijven te vinden. Direct ten noorden van de planlocatie ligt een kampeerterrein. De planlocatie betreft het kadastrale perceel sectie G, nummers 1110 (gedeeltelijk), 1109 (gedeeltelijk), 1105, 1103, 1008, 1007, 1005, 1004, 1003, 1001, 1000, 999 (gedeeltelijk), 998 en 929. De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth)

Begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Earth)
1.3 Geldende plannen
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'. De raad van de gemeente Epe heeft op 23 maart 2017 het bestemmingsplan vastgesteld.
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan.
Geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' (plangebied rood omkaderd)
De locatie ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'. De gronden waar de beoogde ontwikkeling is voorzien hebben de bestemming 'Bedrijf', met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is slechts één woning (een bedrijfswoning) toegestaan. Het plan ziet op de realisatie van drie extra woningen (één in het monument, twee nieuw te bouwen woningen) en de omzetting van de bedrijfswoning naar een reguliere woning. Hiermee is het initiatief in strijd met het bestemmingsplan. Een bestemmingswijziging is noodzakelijk om dit mogelijk te maken waarbij ook de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een woonbestemming. Voorliggend plan voorziet in een ruimtelijke onderbouwing voor het realiseren van nieuwe woningen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving.
Tenslotte geeft hoofdstuk 5 inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt aan de Gortelseweg. Het gebouw bestaat uit tweeëneenhalve bouwlaag en had een belangrijke relatie met het omringende landschap. In de huidige situatie is het water van de Hartense Molenbeek niet meer zichtbaar ter plaatse van het bedrijfsgebouw van de wasserij.
Naast de wasserij van ca. 2.585 m², zijn in het plangebied nog enkele gebouwen te vinden: een loods van ca. 165 m², een loods van ca. 65 m² en villa ‘De Rollekoot’ van ca. 140 m². Verder is er nog verharding aanwezig in de vorm van bestrating en parkeerplaatsen. Op navolgende afbeelding is een schematische weergave van de huidige situatie in het plangebied te zien:
Plattegrond huidige situatie (bron: SDAA Architecten)
2.2 Projectbeschrijving
De initiatiefnemer is voornemens om de later aangebouwde bedrijfsbebouwing te saneren, waarbij de monumentale bedrijfsbebouwing, ca. 180 m², behouden blijft en gerestaureerd wordt. In totaal wordt er ca. 2.750 m² aan bedrijfsbebouwing gesaneerd. Dit zorgt ervoor dat er meer zicht komt op dit historische pand dat een gemeentelijk monument is. Daarnaast wordt ter plaatse de Hartense Molenbeek in het zicht teruggebracht waarmee de relatie tussen de beek en het gebouw weer hersteld wordt. Onderhavig plan brengt dus waarde terug in het gebied. De navolgende afbeelding geeft een indruk van het gemeentelijk monument.
Historische situatie oorspronkelijk hoofdgebouw
Al langer is gestudeerd op mogelijke vervolgfuncties om een financiële drager te vinden voor het project. Met het behoud van het monument als motivatie zijn, met medewerking van onder andere het Waterschap, Bekenstichting en gemeente, in de afgelopen jaren meerdere varianten onderzocht. Het betrof hier functies variërend van restaurant tot informatiecentrum over erfgoed, of combinaties van deze functies. Steeds is gebleken dat er wellicht kansen zijn maar een gezonde en ferme financiële opzet niet rond te krijgen is. Daarnaast levert de ligging van de planlocatie nabij het natuurgebied, een camping en omliggende woningen ook beperkingen op voor mogelijke vervolgfuncties. Gebleken is dat de enige reële optie, om vooral het monument te behouden, is om in te zetten op een transformatie naar wonen. Hierbij zou in het monumentale gebouw één woning gerealiseerd kunnen worden. Het bestaande kantoor/villa De Rollekoot krijgt eveneens een woonbestemming. Om het plan financieel uitvoerbaar te maken worden op locatie twee extra woningen toegevoegd.
Schetsontwerp Gortelseweg (bron: H+N+S)
De omliggende bebouwing uit latere perioden wordt gesloopt waardoor de woning in het historische pand weer aan de beek komt te liggen. Door de beek ter plaatse van de wasserij weer bovengronds te halen, en het hoogteverval zichtbaar te maken, benadrukt het plan het in cultuurhistorische zin belangrijke samenspel van de beek en het monumentale wasserijgebouw.
Daarnaast kenmerkt het ontwerp zich door samenhang tussen de woning in de wasserij en de aangrenzende bestaande villa die ooit bij wasserij hoorde als directeurswoning. Deze villa gaat de tweede van de vier nieuwe woningen herbergen. Beide woningen krijgen een samenhangende open voorruimte die bestaat uit industriële verharding en ruimte biedt aan een inrit en parkeerplaatsen voor beide kavels. De zijdelingse erfafscheiding in de vorm van een haag begint pas achter deze ruimte zodat beide volumes duidelijk rond deze open, samenhangende ruimte staan.
De derde en vierde woning liggen in tweede lijn, achter de villa en de wasserijwoning. Deze woningen staan speels rond een gezamenlijk erfje, dat uit halfverharding bestaat en ruimte biedt aan enkele parkeerplaatsen voor bezoekers. Beide woningen zijn op het erfje georiënteerd en nauw hierop betrokken. Hierdoor ontstaat samenhang, liggen de woningen samen aan een ruimte in het zicht van de Gortelseweg en wordt voorkomen dat de tweedelijnsbebouwing verstopt achter de andere twee kavels ligt.
Landschappelijke hagen vormen de onderlinge scheiding tussen de vier percelen. De noordelijke grens van de tweedelijns woningen bestaat uit boomgroepen (deels bestaand) op de overgang tussen de kavels en de beek. Zo is er sprake van een buffer naar de strakkere aaneengesloten groenblijvende haag op het aangrenzende campingterrein aan de overzijde van de beek.
Het plan wordt ontsloten vanaf de Gortelseweg. Het plan is zodanig opgezet dat de huidige ontsluiting via een recht van overpad over de bestaande woningen aan de Emmalaan behouden blijft.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Onderliggend plan sluit onder andere aan bij het behouden en versterken van cultureel erfgoed. In de voorgenomen ontwikkeling wordt een oude wasserij behouden en in glorie hersteld. Echter, doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk in voldoende en duurzame woningen te voorzien.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan valt niet binnen één van de projecten of onderwerpen die zijn aangewezen in het Barro. Er zijn vanuit Barro geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
De realisatie van twee woningen is daarmee geen stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Het voorgenomen plan hoeft niet nader getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Onderhavig plan betreft het planologisch toestaan van slechts vier woningen en is daarmee in dit verband niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Derhalve behoeven de ‘treden’ van de ladder niet doorlopen te worden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Nederland is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn:
- Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
- Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
- Circulaire economie: sluiten van kringlopen
- Biodiversiteit: werken met de natuur
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
- Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
- Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Planspecifiek Voor de beoogde ontwikkeling zijn met name de ambitie voor biodiversiteit (d) en woon- en leefomgeving (g) van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Daarbij zijn de volgende ambities opgesteld:
- In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden.
- In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
- Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
- Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
- Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
In de toekomstige situatie krijgt het plangebied een groenere invulling en zal aansluiten op het karakter van de omgeving een de beek. De laanbomen blijven behouden en leiden naar de meest zuidelijke woning en het middenterrein krijgt een invulling als grasveld, waar ruimte is voor fruitbomen. Met de beoogde ontwikkeling wordt hier invulling aangegeven door duurzame woningbouw toe te passen. De beoogde woningen worden goed geïsoleerd en aardgasloos aangelegd. Daarnaast krijgen de woningen een maat, schaal en uitstraling die passen in de omgeving van Vaassen. De beoogde ontwikkeling is daarmee passend binnen de ambities van de provincie wat betreft woningbouw. Een van de ambities van de provincie is dat er bij ontwikkelingen aandacht geschonken wordt aan klimaatadaptatie. Bij voorliggend plan wordt er voorzien in een toename van de hoeveelheid groen en afname van verharding. Dit heeft een positieve invloed op de waterhuishouding en de hitte in het plangebied.
Gelderse ladder voor duurzaam gebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
- Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
- Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Elke ruimtelijke ontwikkeling dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren.
De Gelderse ladder is opgenomen in de Omgevingsvisie en biedt een aanvulling op de rijksladder. Eén van de aanvullende speerpunten betreft het prioriteren van hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied.
Ten aanzien van de Rijksladder geeft de provincie Gelderland met haar Gelderse ladder extra richting op het gebied van duurzaam ruimtegebruik. Daarbij vraagt de provincie om extra aandacht voor het toevoegen van kwaliteit aan de leefomgeving. De provincie acht het van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de locatie en het omliggende gebied.
De beoogde ontwikkeling past functioneel en in verschijningsvorm binnen de kenmerken en karakteristieken van de directe omgeving. Het plan ziet op een afname van bebouwing en versterkt het oorspronkelijke landschap met haar bebouwing. Hiermee is de ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig oogpunt zeer passend en gewenst. Daarmee wordt gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de doeleinden van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik en het toevoegen van extra kwaliteit aan het gebied. Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeen-ten. De provincie Gelderland heeft op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastge-steld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Deze Omgevingsverordening is partieel gewijzigd. Voor de beoordeling van het onderhavige bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland december 2022. De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er één van.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomge-ving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Planspecifiek
Het plangebied is opgenomen in de volgende kaarten van de Omgevingsverordening:
- Glastuinbouw buiten en glastuinbouwontwikkelingsgebied (Kaart 2)
- Groene ontwikkelingszone (Kaart 3)
- Intrekgebied (Kaart 9)
Glastuinbouw buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied (art. 2.17)De omgevingsverordening bevat een regeling voor het eenmalig toestaan van een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Een bestemmingsplan kan, gerekend vanaf 29 juni 2015, eenmalig een dergelijke uitbreiding tot vijf hectare toelaten, als in de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf, verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is en deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten. Onderhavig planvoornemen heeft geen betrekking op een glastuinbouwbedrijf. Uit de Omgevingsverordening volgen op dit gebied geen regels die relevant zijn voor het planvoornemen.
Groene ontwikkelingszone (art. 2.53)
Het plangebied valt binnen de aanduiding 'Groene ontwikkelingszone'. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat;
- de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en
- de samenhang niet verloren gaat.
Het plangebied behoort tot het gebied 'Vaassen - Wenum'. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn:
- Overgangsgebied tussen de Veluwe en de IJsselvallei met alle gradiënten en kwelzones die daarbij horen;
- onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe;
- ecologische verbinding Oost-Veluwe - IJssel langs de weteringen en de Grift voor kamsalamander en winde;
- leefgebied das;
- leefgebied steenuil;
- natte schraallanden in het Korte Broek en bij Wiesel;
- cultuurhistorische waarden van o.m. nederzettingen, sprengen en watermolens, oude ontginningen (enken) en boerderijen;
- landgoed Cannenburgh, met o.m. natte bosjes;
- kleinschalig landschap met veel opgaande landschapselementen;
- abiotiek: aardkunige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een versterkingsopgave uitgevoerd, deze wordt in
toelichting paragraaf 4.7 verder toegelicht.
Intrekgebied (art. 2.38)
De provincie streeft er naar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening. De Omgevingsverordening regelt dan ook dat een bestemmingsplan ter plaatse van een intrekgebied niet mag voorzien in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Onderhavig planvoornemen betreft een bestemmingswijziging en voorziet niet in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.
3.3.1 Woonagenda Cleantech Regio
De acht gemeenten (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen) uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland een woonagenda voor de regio opgesteld. De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. De Woonagenda bestaat uit vier bouwstenen:
- De drie centrale thema's voor goed wonen in onze regio;
- Onze gezamenlijke richtinggevende principes voor kwalitatief programmeren;
- Flexibel programmeren met ruimte voor de specifiek lokale opgaven;
- Een uitvoeringsagenda voor onze gezamenlijke activiteiten.
Voor de gemeente Epe geldt het uitgangspunt 'Epe bouwt voort op kwaliteit'. De lokale speerpunten zijn daarbij dat het woningbouwbeleid wordt gekoppeld aan ruimtelijke kwaliteit om daarmee een bijdrage te leveren aan het behouden en versterken van de leefbaarheid en het groene karakter.
Focuspunten zijn ‘herstructurering’, ‘wonen en zorg’ en ‘innovatieve concepten voor ouderen’. Epe heeft een aantrekkingskracht op gezinnen en vitale senioren. De migratie vanaf buiten is de laatste jaren sterk gegroeid. Dat heeft zich vertaald in een groeiend aantal inwoners en ondanks het groot aantal opgeleverde woningen wordt een druk op de woningmarkt ervaren. De betaalbaarheid en bereikbaarheid van de lokale woningmarkt staat onder druk en die neemt de komende jaren toe. Om dat om te buigen wordt ingezet op het sneller bouwen van meer woningen, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en het zorgen voor de betaalbaarheid van het wonen. De focus ligt daarbij op transformatie, herstructurering, wonen en zorg en innovatieve woonvormen, waarbij ook het klimaat een nadrukkelijk punt is bij locatiekeuze. Dit leidt ertoe dat op de korte termijn extra inzet nodig is in de woningbouwprogrammering.
Naast de inzet op kwalitatief programmeren is er per gemeente een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma opgesteld op basis van de actuele Primos woningbehoefteprognoses. Daarbij wordt een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van de huishoudensgroei en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen. Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit omdat die aantallen alleen realistisch zijn als het aanbod goed aansluit op de vraag. De bandbreedte voor de gemeente Epe is vastgesteld op 450 - 575 woningen.
Addendum Woonagenda Cleantech Regio
In november 2020 is de regionale woonagenda 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' opnieuw bekeken voor de periode 2020-2030. De evaluatie en herijking is vastgelegd in het Addendum Woonagenda Cleantech Regio. De huidige woonagenda biedt (na een herijking) voor de komende paar jaar nog voldoende basis voor de regionale samenwerking. Op basis van de regionale principes voor woningbouwprogrammering uit de Woonagenda 2018 sturen gemeenten op een lokaal woningbouwprogramma dat gericht is op het versterken van de woonkwaliteit. Daarnaast gaan de gemeenten samen aan de slag met de thema's betaalbaarheid en huisvesting arbeidsmigranten. Op basis van de Primos woningbehoefteprognose 2020 is de nieuwe bandbreedte vastgesteld voor de omvang van de regionale bouwopgave en als richtpunt voor het lokale programma. Vooral bij kleine gemeenten is de prognose niet altijd nauwkeurig en wordt deze waar nodig gecorrigeerd met maatwerkafspraken.
In de evaluatie en herijking zijn wederom lokale speerpunten voor de gemeente Epe opgenomen. Als plattelandsgemeente tussen twee steden groeit de gemeente Epe met nieuwe inwoners van buiten de gemeente. Nieuwe mensen brengen nieuwe dynamiek. De bouw van de wijk de Klaarbeek loopt twee jaar voor op de planning en ook andere woningbouwprojecten lopen vlot, er is groot animo voor koopprojecten. Met de lokale Woonagenda is de inzet gericht op gezinnen en senioren, evenals betaalbaar bouwen en een extra stimulans in de sociale huursector. De vitaliteit van de kernen in combinatie met het behoud van het voorzieningenniveau is een belangrijk uitgangspunt. Het huidige woningbouwprogramma is de basis maar daar bovenop is een plus per kern nodig om voorzieningen in stand te houden. De vergrijzing neemt toe, vooral ook in de kleine kernen. Er zijn nieuwe locaties beschikbaar in Vaasen en Epe om de bovenlokale vraag op te vangen, specifiek gericht op gezinnen met kinderen. Op korte termijn zijn daarvoor al uitbreidingslocaties te realiseren. Voor de kern Epe wordt daarbij gezocht naar extra locaties voor sociale woningbouw. Epe wil graag in gesprek over het voorzien in de bovenlokale vraag. De woningbouw kan versneld worden, maar daarvoor is wel extra capaciteit nodig voor de te doorlopen procedures en onderzoek en mogelijk een aanjager vanuit het provinciehuis en ondersteuning vanuit het Actieplan Wonen.
De nieuwe woningbehoefteprognose voor de regio ligt behoorlijk hoger (rond 40%) dan de prognose uit 2016 die gebruikt is in de Woonagenda 2018. Het voorstel is om de inzet voor de komende twee jaar te richten op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw in het in voorbereiden nemen van nieuwe bouwplanen. Daarbij geldt voor de gemeente Epe de volgende bandbreedte voor 2020-2030: 1.350 woningen (inclusief inlopen woningtekort en maatwerk).
Planspecifiek
Met het voorliggende plan wordt de bedrijfsfunctie aan de Gortelseweg 18 omgezet naar een woonfunctie. Met het planvoornemen worden 3 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd, dit levert een positieve bijdrage aan de woningbehoefte. Ook wordt hiermee de woonkwaliteit versterkt.
3.4.1 Omgevingsvisie gemeente Epe
Op 9 december 2021 is de omgevingsvisie 'Natuurlijk Goed Leven' door de gemeenteraad van de gemeente Epe vastgesteld. De titel laat zien waar het in de gemeente Epe om draait: de rijkdom van de natuur, de kenmerken van het landschap en de eigenheid van het gebied. De omgeving biedt volop mogelijkheden en kansen om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Met de omgevingsvisie wordt geschetst hoe de fysieke leefomgeving in de gemeente Epe er in de toekomst uitziet.
De gemeente Epe kent veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn er mooie dorpen met hun eigen karakter aanwezig. De gemeente wil daar zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en moet er veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
Waardevolle leefomgeving
De basis voor de omgevingsvisie is de kwaliteit van de leefomgeving. Iets wat in honderden jaren is ontstaan, gegroeid en opgebouwd. Binnen de gemeente Epe is er brede waardering voor de omgeving. Dit is duidelijk uit het participatieproces naar voren gekomen. Het gaat om een breed spectrum aan kwaliteiten: landschappelijk, monumentaal, natuurlijk. De kern zit in drie waarden:
- de rijkdom van natuur met bijbehorende wateren bodemkwaliteit;
- de kwaliteit en grote afwisseling in het landschap;
- de rust, de cultuurhistorie en het dorpse karakter.
Opgaven
De gemeente Epe is nooit af. Er zijn altijd behoeftes van de samenleving, actuele trends en nieuwe ontwikkelingen en er zijn op dit moment urgente opgaven. In de gemeente gaat het vanuit 'de samenlevingslaag' om de volgende opgaven:
- duurzame toekomst: belangrijke uitdagingen zijn de klimaatverandering, de (aanpak van de oorzaak door) energietransitie, de biodiversiteitscrisis, het stikstofprobleem en op termijn het tekort aan grondstoffen. Het vormgeven aan een duurzame toekomst van de leefomgeving ziet de gemeente als de meest uitdagende opgave waar ze in de omgevingsvisie invulling aan moet geven;
- gezondheid, zorg en welzijn: de gemeente Epe wordt bij uitstek gezien als een fijne plek om te wonen. Rust en ruimte zijn daarbij belangrijke kernwoorden. De bijzondere ligging van de gemeente tussen de natuur van zowel de Veluwe als de IJsselvallei leidt tot waardering van de omgeving en is een gunstige voorwaarde voor het welzijn van inwoners in de gemeente. De gemeente zet daarom in op de toegankelijkheid van deze kwaliteiten voor alle inwoners;
- goed wonen; goed wonen is een opgave die voortdurend aandacht nodig heeft. Huishoudens worden kleiner, er is een grote vraag naar betaalbare woningen voor jongeren en ouderen en er is een verschuiving in de behoefte naar een bepaald type woningen. Het gaat naast een kwantitatieve opgave ook om de kwaliteit van de woonomgeving en dat is veel meer dan de woning zelf;
- ondernemen: de gemeente is niet alleen een bijzondere plek om te wonen, maar ook een uitstekende plek om te ondernemen door het gunstige ondernemersklimaat. Het ondernemen in de gemeente wordt vertegenwoordigd door verschillende sectoren, waarvan de toeristische sector een van de grotere is.

Uitsnede visiekaart omgevingsvisie Epe, Vaassen (plangebied rood omcirkeld
De vier opgaven zijn niet los van elkaar te zien en hangen op meerdere vlakken samen. Er zijn raakvlakken, maar ook knelpunten. Vooral bij nieuwe ontwikkelingen (energie-installaties, woningbouw, recreatieontwikkeling) zullen integrale oplossingen moeten worden bedacht. De opgaven zijn gebiedsgericht uitgewerkt.
De vier opgaven komen in Vaassen allemaal terug. Met name als het om wonen en ondernemen gaat ligt er een grote opgave. Binnen de kern Vaassen zijn energie, klimaat en biodiversiteit belangrijk. Het gaat onder andere om de warmtetransitie en maatregelen tegen hittestress, verdroging en piekregenbuiten. Er wordt gestreefd naar een duurzame energievoorziening voor alle woningen. Het stimuleren van bewegen en ontmoeten is een opgave die de gezondheid in Vaassen moet verbeteren, voor alle leeftijden. Er wordt op termijn gewerkt aan een meer toegankelijke openbare ruimte, met meer verblijfskwaliteit.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt de huidige bebouwing, met uitzondering van het monument, gesloopt. In het huidige monument worden twee woningen gerealiseerd en daarnaast worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Er worden dus in totaal 3 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. De woningen zullen in de stijl van het dorpse karakter gebouwd worden en door de wasserij te herstellen worden cultuurhistorische kwaliteiten herkenbaar gemaakt. Daarnaast is de ligging van het plangebied in een rustige omgeving. Door hier 3 woningen te realiseren zal het rustige karakter van de gemeente gewaarborgd worden en wordt hier een fijne leefomgeving gecreëerd. Tot slot neemt de verharding in de toekomstige situatie aanzienlijk af en krijgt in plaats daarvan een groene invulling. De voorgenomen ontwikkeling sluit hiermee aan bij de eerste drie opgaven van de omgevingsvisie.
3.4.2 Woonagenda 2019-2023 'Mijn thuis'
Op 20 juni 2019 is de Woonagenda 2019-2023 Mijn Thuis vastgesteld. In de Woonagenda wordt aan de hand van verschillende thema's beschreven op welke wijze de gemeente Epe richting geeft aan de woningbouwopgave in haar gemeente. In het afwegingskader staat beschreven waaraan initiatieven concreet worden beoordeeld. De gemeente geeft in haar gemeentelijke woonagenda aan te streven naar verhoging van de woningbouwproductie op korte termijn. Daarmee wil de gemeente de huidige behoefte faciliteren, de te verwachten huishoudensgroei opvangen en de huidige druk op de woningmarkt verminderen. Verder wordt aangesloten op de kwantitatieve afspraken vanuit de regionale woonagenda. Voor nieuwe woningbouwinitiatieven zijn in de gemeentelijk woonagenda kaders opgesteld, bestaande uit kwantitatieve en kwalitatieve aspecten.
In de Woonagenda wordt de ambitie uiteengezet in vijf thema's. Deze thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in de gemeente Epe. Het gaat om de volgende thema's:
- Groeiend aantal huishoudens: Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren fors gegroeid. Dit heeft ertoe geleid dat in de Woonagenda Cleantechregio 2018 aan Epe 180 woningen extra zijn toegekend. Dit vestgingsoverschot komt voornamelijk van gezinnen en senioren. De komende jaren streven we naar een verhoging van de woningbouwproductie op de korte termijn. Ook willen we in het woningbouwprogramma ruimte geven aan de lokale behoefte en richten we een belangrijk deel van het woningbouwprogramma op het marktsegment dat aansluit op de lokale behoefte van gezinnen met kinderen en senioren;
- Betaalbaar wonen in de huur: Er moeten de komende jaren extra sociale huurwoningen gerealiseerd worden. Ook vindt de gemeente de betaalbaarheid van de sociale woningvoorraad voor vooral jongeren en senioren belangrijk. Bij inbreiding en uitbreiding zet de gemeente in op een substantieel aandeel sociale huurwoningen;
- De woningvraag in de koopsector: De gemeente zet in op een substantieel deel goedkope en middeldure woningen in de koopsector. Ook wil de gemeente ruimte geven aan innovatieve concepten (dat ook voor de huursector geldt). Voor wat betreft de kwalitatieve wensen blijkt dat de vraag in de koopsector zich voor een belangrijk deel richt op vrijstaande woningen (dure segment). Er is ook een duidelijke vraag naar rij- en hoekwoningen in het middeldure segment (vooral afkomstig van starters, 1 en 2 persoonshuishoudens tussen 30 en 50 jaar en gezinnen). De grote vraag naar ruime eengezinswoningen in de koopsector komt mede door de afnemende verhuisgeneigdheid van senioren. Zij wonen relatief vaak in dergelijke woningen en blijven langer in deze woningen wonen (eventueel met aanpassingen). Daardoor komen deze woningen in de bestaande voorraad minder snel beschikbaar voor gezinnen dan voorheen. In de Woonagenda wordt aangegeven dat de vraag naar appartementen lastiger te kwalificeren is dan de vraag naar grondgebonden woningen. Wel laat de praktijk zien dat als een goed product aangeboden wordt, de vraag naar appartementen aanzienlijk is, te meer als deze woningen in en rondom de centra gerealiseerd worden;
- Wonen met zorg en welzijn: Epe vergrijst. Senioren moeten langer zelfstandig thuis wonen en mensen vanuit een intramurale instelling stromen steeds vaker door naar een reguliere woning. Ook het scheiden van wonen en zorg heeft daarop zijn invloed. Hiervoor loopt al het traject "Thuis wonen nu en later", gericht op het langer thuis kunnen wonen van senioren. Vanuit andere beleidsnota's wordt hier specifiek aandacht aan besteed;
- Duurzaamheid van woningen en woonomgeving: Voor de sociale huursector liggen er op landelijk niveau afspraken over het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Verder moeten gemeenten in 2021 een warmteplan hebben over de wijze waarop woningen van het gas afkunnen. Voor nieuwbouw stelt de gemeente dat deze energieneutraal is. Ook streeft de gemeente naar klimaat adaptief bouwen en zet zij in op het behoud van groen in de wijken.
Bovenstaande vijf thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw. Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. De gemeente focust zich daarbij op het betaalbare- en middeldure segment. Bij nieuwbouw hanteert de gemeente drie stappen, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding.
Kwantitatief is afgesproken dat de in de regionale Woonagenda geschatte woningbehoefte voor de gemeente Epe als graadmeter gehanteerd wordt om te bepalen aan hoeveel woningbouwplannen de gemeente ruimte heeft. De gemeente richt zich in eerste instantie op de kwalitatieve opgave bij het programmeren. Bij de invulling van een woningbouwlocatie zijn daarom niet de aantallen leidend, maar de wijze waarop de bouw bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en leidt tot een behoeftegerichte invulling (passend bij de lokale vraag en gericht op huisvestingsmogelijkheden voor doelgroepen en/of een verrijking van de huidige woonvoorraad). Tevens wordt prioriteit gegeven aan het ontwikkelen van transformatielocaties. Bij uitbreidingslocaties wordt de programmering afgestemd met de gemeenten in de Cleantech Regio en de Provincie Gelderland, volgens de afspraken in de regionale Woonagenda 2018.
Planspecifiek
Voor vrijkomende (agrarische) bebouwing voorziet de woonagenda in een regeling. Hergebruik of functieverandering van vrijkomende (agrarische) bedrijven en bedrijfsgebouwen dragen bij aan de leefbaarheid van het landelijk gebied. De woonagenda kent een staffel in te slopen bebouwing waar nieuwbouw van woningen mogelijk wordt. Bij de sloop van 1.400 m² mag één woning worden toegevoegd. Bij de sloop van 2.400 m² mogen twee woningen worden toegevoegd. Bij de sloop van meer dan 4.000 m² mogen drie woningen worden toegevoegd. In casu wordt ca. 2.750 m² aan bebouwing gesloopt. Dit rechtvaardigt de toevoeging van maximaal 2 woningen. De twee nieuw te bouwen woningen zijn daarmee mogelijk binnen dit beleid. Verder gaat het voornemen uit van een derde woning in het monumentale bedrijfsgebouw door deze te transformeren. Specifieke beleidsuitspraken in relatie tot monumenten en de toevoeging van programma t.b.v. behoud worden in de woonagenda niet gedaan. Hiervoor is maatwerk noodzakelijk. Binnen dit maatwerk kan afgeweken worden van de staffel. Om te komen tot het definitieve plan voor deze ontwikkeling is uitvoerig met het stedenbouwkundig overleg van de gemeente overlegd, waarin aandacht voor landschap, stedenbouw en cultuurhistorie centraal stond. Zo is tot een maatwerkoplossing gekomen. Met de derde woning wordt een monument dat momenteel niet in goede staat verkeerd behouden en opgeknapt en duidelijk in het zicht geplaatst aan een te herstellen cultuurhistorisch waardevolle beek. Met dit maatwerk is, de derde nieuwe woning ook passend binnen dit beleid. De vierde woning ten slotte is geen planologische toevoeging van een nieuwe woning, maar betreft het omzetten van een reeds bestaande bedrijfswoning. Aangezien er met deze planontwikkeling geen bedrijf meer aanwezig zal zijn dient deze woning omgezet te worden naar een reguliere woonbestemming. Het planvoornemen voldoet daarmee aan de ambities uit de woonagenda.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht;
- aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Gelet op de beperkte omvang van het plan is, mede gelet op jurisprudentie, geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject (D 11.2) of een andere activiteit als bedoeld in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het Besluit m.e.r. is daarmee niet van toepassing. Een (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsbesluit is daarom niet aan de orde.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief betreft de realisatie van 3 woningen. Wonen is een gevoelige functie, waardoor beoordeeld dient te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Vaassen. In de omgeving van het plangebied zijn woningen, agrarische gronden en een kampeerterrein aanwezig. Het plangebied en omgeving wordt derhalve aangemerkt als 'rustige woonwijk'. De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
Activiteit | SBI-code | Adres | Milieucategorie (maximaal toegestaan) | Minimale afstand tot het plangebied |
Camping de Helfterkamp | 553 | Gortelseweg 24 | 3.1 | 50 m |
Paardenbak | - | Gortelseweg 14 | - | 25 m |
Camping de Helfterkamp
Direct ten noorden en oosten van het plangebied bevinden zich gronden die voorzien zijn van de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’. De hiervoor geldende richtafstand is 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar. De beoogde woningen komen binnen deze afstand te liggen. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat aanvaardbaar is. Als gevolg van jurisprudentie heeft de publicatie bijna de status van 'pseudo-wetgeving' gekregen waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. (ABRvS 13 mei 1997, BR 1997, 830 én ABRvS 3 april 2001, JM 2001, nr. 85).
De VNG-uitgave is primair bedoeld voor nieuwe situaties, zie ABRvS 5 januari 2011 (201002664/1/R3).
De woning aan de Gortelseweg wordt in deze situatie gezien als 'maatgevende woning' en deze ligt op een afstand van 25 meter van het kampeerterrein af. De beoogde woningen komen ook 25 meter van het kampeerterrein te liggen. Hierdoor is het aannemelijk dat er ook voor de nieuwe woningen een gezond woon- en leefklimaat zal zijn.
Uit de uitspraak van 21 maart 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (201609758/1/A1) is te herleiden dat het (moeten) voldoen aan het Activiteitenbesluit van belang is voor de vraag of een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan is er in beginsel sprake van een goed woon- en leefklimaat. In deze uitspraak was de Afdeling wel van oordeel dat niet kan worden volstaan met, uitsluitend, een toets aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
De woning aan de Gortelseweg 22 ligt op ongeveer dezelfde afstand als de beoogde woningen. Tot op heden zijn nimmer klachten ontvangen bij de gemeente of de milieudienst. Indien overlast ontstaat kan door de gemeente op grond van de APV worden opgetreden. In de praktijk blijkt dat er geen overlast ervaren wordt van het kampeerterrein. Voor de gemeenteraad bestaat er geen aanleiding aan te nemen dat dit in de nieuwe situatie anders zal zijn. Het kampeerterrein wordt tot op heden niet gehinderd in hun bedrijfsvoering door de woningen die reeds aanwezig zijn. De beoogde woningen zullen, gezien de afstand tot het kampeerterrein, daarmee ook niet tot gevolg hebben dat het kampeerterrein hinder ondervindt.
Paardenbak
Ten aanzien van het houden van paarden bestaat de kans op hinder als gevolg van stof, licht, geluid en geur. Voor het bedrijfsmatig houden van paarden (tot max. 100 paarden) wordt voor een goed woon- en leefklimaat en afstand van 25 meter aangehouden. In casu worden hobbymatig paarden (maximaal 5 paarden) gehouden.
Een paardenhouderij valt onder het Activiteitenbesluit tot 100 paarden (artikel 8.3 Bor). Het houden van 5 paarden is, blijkens de jurisprudentie, niet aan te merken als een inrichting. Daarmee is het Activiteitenbesluit niet van toepassing. Wel kan gesteld worden dat volgens de wetgever binnen een afstand van 25 meter of respectievelijk 50 meter tot een paardenstal er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij het houden van 100 paarden. Deze afstand kan logischerwijs aanzienlijk verminderd worden indien er slechts 5 paarden gehouden worden. Doordat paarden geen zogenaamde geurfactor kennen is dit niet met een geurmodel aan te tonen. Wel kan men stellen dat wanneer het aantal paarden met een factor 20 verkleind wordt de aan te houden afstand ook fors naar beneden bijgesteld kan worden.
Lichthinder
Er bestaan nog geen specifieke wetten rond lichthinder. Wel zijn er algemene wetten, zoals de Wet Milieubeheer. Maar in deze wet zijn geen concrete eisen opgenomen voor lichthinder. Wel kan gerefereerd worden naar het oude Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer 1998. Dit Besluit bevat allerlei voorschriften, onder meer op het gebied van geluid, licht, afvalstoffen en veiligheid. Op grond van het Besluit moet de lichtinstallatie tussen 23.00 uur en 7.00 uur uit zijn én tijdens het gebruik van de lichtinstallatie moet worden voorkomen dat er direct licht in de woningen schijnt. Op basis van het Besluit moet hinder door directe lichtinstraling in alle gevallen worden voorkomen.
Op grond van het geldende planologische regime mogen lichtmasten bij een paardenbak niet hoger zijn dan 8 meter. In de huidige situatie staan er geen lichtmasten bij de paardenbak. Daardoor kan gesteld worden dat de beoogde woningen geen lichthinder zullen ervaren.
Stof
Een paardenbak kan bij droog weer stofoverlast geven. Stofoverlast kan beperkt worden door zogenaamde overdrachtsmaatregelen. Hierbij kan een groenblijvende haag voldoende overlast wegnemen. Dat overdrachtsmaatregelen afdoende kunnen zijn blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juli 2003.
Geluid
De richtafstand voor geluid bedraagt bij een paardenhouderij 30 meter. De afstand van de paardenbak tot de nieuw te realiseren woningen is ruim ca. 8,6 meter. Waarbij ook hier opgemerkt moet worden dat deze richtafstanden gerelateerd zijn aan het bedrijfsmatig houden van paarden. In casu worden op het achterliggende erf hobbymatig paarden gehouden. Geluidsoverlast in die mate dat er geen goed woon- en leefklimaat ontstaat is niet aan de orde. Aanvullend hierop aanvullend liggen de bestaande woningen ten oosten van de paardenbak aan de Emmalaan op ongeveer dezelfde afstand van de paardenbak. In tegenstelling tot de beoogde woningen worden de woningen aan de Emmalaan niet door een landschappelijke haag afgeschermd.
Geur
Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten, tenzij er sprake is van een reeds bestaande situatie. Ten overvloede moet opgemerkt worden dat in casu het Activiteitenbesluit niet van toepassing is op het hobbymatig houden van dieren.
In het Activiteitenbesluit is de tekst van de Wet Geurhinder en Veehouderij vrijwel integraal opgenomen. De handreiking bij de WVG is van toepassing, met name paragraaf 3.4 (beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen) en bijlagen 6 en 7. In paragraaf 3.4 staat het volgende vermeld over bouwen binnen geurcontouren: “Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen”. Er wordt daarbij verwezen naar jurisprudentie.
Voor paardenhouderijen gelden vaste afstanden, waarvan zoals hierboven aangegeven gemotiveerd afgeweken kan worden. De wet maakt daarbij onderscheid tussen bedrijven gelegen binnen de bebouwde kom en bedrijven gelegen buiten de bebouwde kom. De afstand vanuit het dierenverblijf tot aan een geurgevoelig object dient minimaal 100 meter te zijn. Als het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt, geldt een afstand van minimaal 50 meter. Deze afstand wordt gemeten vanuit het emissiepunt van het dierenverblijf. Een buitenbaan of paddock maar ook de weide, zijn niet aan te merken als een dierenverblijf. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 augustus 2007, nr. 200701237/1, 19 november 2008, nr. 200804781/1 en 29 september 2011, nr. 200907569/1/R2 dient een paardenbak niet als dierenverblijf te worden aangemerkt.
Ten aanzien van geur dient opgemerkt te worden dat afgeweken kan worden van de geldende afstanden indien een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. De woningen aan de Emmalaan, ten oosten van de paardenbak, liggen op ongeveer dezelfde afstand als de beoogde woningen. Tot op heden zijn nimmer klachten ontvangen bij de gemeente of de milieudienst. Indien overlast ontstaat kan door de gemeente op grond van de APV worden opgetreden. In de praktijk blijkt dat er geen overlast ervaren wordt van het hobbymatig houden van dieren. Voor de gemeenteraad bestaat er geen aanleiding aan te nemen dat dit in de nieuwe situatie anders zal zijn. Op basis van de voorgaande onderbouwing kan dan ook gesteld worden dat er ook in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Agrarisch perceel
Verdere omliggende bebouwing heeft een woonbestemming en vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aan de zuidzijde van het plangebied grenzen gronden met een agrarische bestemming. Dit betreft grasland en een paardenbak en er vindt hierop geen gebruik van bestrijdingsmiddelen plaats. De agrarische bestemming sluit echter niet uit dat er bestrijdingsmiddelen gebruikt mogen worden.
In de bestaande situatie is in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijfsmatige fruitboomgaard aanwezig. Bij uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) gaat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in op de vraag of rekening gehouden moet worden met agrarische gronden, die worden gebruikt ten behoeve van de veehouderij en waar het geldende bestemmingsplan de teelt van gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt niet uitsluit, in de nabijheid van gronden waar woningbouw mogelijk gemaakt wordt. De Afdeling nam daartoe in aanmerking, dat de veehouder geen enkel concreet voornemen kenbaar had gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen. Bovendien had appellant ook niet gesteld dat wijziging van het gebruik binnen de planperiode voorzienbaar was. Gezien de omstandigheden dat sprake was van een veehouderij die recent nog had uitgebreid en geen plannen kenbaar had gemaakt om het bedrijf te staken of de bedrijfsvoering ingrijpend te wijzigen, komt de Afdeling tot de conclusie dat verandering van het bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is, dat de raad in redelijkheid geen rekening had hoeven te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden.
In het onderhavige geval zijn de gronden ten zuiden van het plangebied in gebruik als gras- en akkerland/paardenbak. De eigenaar van de gronden heeft vooralsnog niet de intentie het huidige agrarische gebruik te wijzigen en bijvoorbeeld een volledige fruitboomgaard aan te planten. Wel is aangegeven deze rechten te willen behouden. Dit is ook het uitgangspunt van deze planvorming.
Deze gronden zijn in de bestaande situatie in gebruik voor het hobbymatig gebruik van een paardenbak. Daarmee is te motiveren dat het bestaande agrarische gebruik gedurende de planperiode in een vergelijkbare wijze zal worden voortgezet. Gezien het voorgaande kan, in lijn met de uitspraak van de Afdeling, gemotiveerd worden dat, bij afwezigheid van een productieboomgaard, volstaan kan worden met het juridisch borgen van maatregelen tegen eventuele drift van bestrijdingsmiddelen indien gedurende de planperiode toch nabijgelegen gronden in gebruik genomen worden voor een productieboomgaard.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningbouwontwikkeling en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt als gevolg van de ontwikkeling. Daarnaast vormt de realisatie van de woningen geen belemmering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect milieuzonering en het plan uitvoerbaar is.
4.3 Bodem en asbest
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Een woning wordt gezien als een gevoelige functie. Omdat er met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een strenger bodemgebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd (PJ Milieu BV, kenmerk 18083202A, d.d. 09 juli 2019, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1. De belangrijkste conclusies zijn hieronder vermeldt.
De opzet van het bodem- en asbest in grondonderzoek is gebaseerd op respectievelijk de NEN 5740 en de NEN 5707.
Deellocatie A
Alleen ter plaatse van gat 1007 is asbest boven de interventiewaarde aangetroffen. Het betreft vermoedelijk een kleine verontreinigingsspot met een oppervlakte van circa 20 m² verontreinigd met asbest boven de interventiewaarde. De verontreiniging is aangetroffen tot een diepte van 0,5 m-mv. De omvang van de verontreiniging wordt ingeschat op minstens 10 m³.
Vanwege de slechte bereikbaarheid van de locatie was het technisch niet mogelijk dieper te graven. Hierdoor heeft verticale inkadering nog niet plaats gevonden. Er is geen sprake van onaanvaardbare humane risico’s. Sanering van de verontreiniging is daarom niet spoedeisend.
Omdat voor de beek die op het perceel ligt een artikel 9.1 Wet Natuurbescherming geldt en de wal erg slecht bereikbaar is vanwege de huidige bebouwing, is in overleg met de opdrachtgever besloten om in deze wal verder (voorlopig) geen aanvullend asbest in grondonderzoek uit te voeren. Op de wal is echter wel asbesthoudend materiaal aangetroffen. Het kan daarom niet uitgesloten worden dat (een deel van) in de wal een verontreiniging met asbest aanwezig is.
Deellocatie B
Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat de in het verleden aangetroffen bodemverontreiniging met minerale olie nog wel aanwezig is, maar de aangetroffen gehalten in de vaste bodem en het grondwater bevinden zich onder de tussenwaarde.
Wel is ter plaatse van deze locatie een grondwaterverontreiniging met gechloreerde koolwaterstoffen aangetroffen. Ter plaatse van peilbuis 2 is een sterk verhoogd gehalte 1,2- dichloorethenen aangetoond. Door middel van aanvullend grondwateronderzoek blijkt dat de omvang van de grondwaterverontreiniging met gechloreerde koolwaterstoffen beperkt is qua omvang. De omvang van de verontreiniging wordt ingeschat op circa 45 tot 60 m³. De oorzaak van de verontreiniging dient gezocht te worden in de voormalige bedrijfsactiviteiten. Gezien de lange periode van gebruik van tetrachlooretheen (per) tijdens deze bedrijfsactiviteiten is het niet duidelijk wanneer de verontreiniging is ontstaan. Het is aannemelijk dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan.
Dergelijke gevallen worden ook wel benoemd als ‘historische verontreinigingen’ of ‘oude gevallen’.
De vastgestelde verontreiniging betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. Sanering van de verontreiniging is daarmee niet spoedeisend.
Deellocatie C
In het grondwater van peilbuis 113 een sterk verhoogd gehalte arseen aangetoond.
Voor de verhoogde gehalten arseen geldt dat geen antropogene oorzaak (menselijk handelen) bekend is. Ervan uitgaande dat de bodem van nature verhoogde gehalten arseen bevat, is de Wet bodembescherming niet van toepassing en is geen sprake van een geval van bodemverontreiniging.
In de vaste bodem en het grondwater zijn verder enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging.
Deellocatie D
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdacht terrein’ geen stand houdt. In de vaste bodem ter plaatse van boring 1020 en 1027 zijn respectievelijk een sterk verhoogd gehalte PAK en minerale olie aangetoond.
In de vaste bodem en het grondwater zijn verder enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Naar aanleiding van de sterk verhoogde gehalten PAK en minerale olie is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.
Bodemverontreiniging met PAK ter plaatse van boring 1020
Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt geconcludeerd dat een bodemverontreiniging met PAK aanwezig en van zeer beperkte omvang is. Ingeschat wordt dat maximaal 5 m³ grond verontreinigd is tot een diepte van 0,5 m-mv. Een oorzaak van de ontstane bodemverontreiniging is niet te achterhalen. Gezien de lange historie van het terrein is het echter aannemelijk dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan. Dergelijke gevallen worden ook wel benoemd als ‘historische verontreinigingen’ of ‘oude gevallen’.
De vastgestelde verontreiniging betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. Sanering van de verontreiniging is daarmee niet spoedeisend.
Bodemverontreiniging met minerale olie ter plaatse van boring 1027
Vanwege een handmatig ondoordringbare laag is na overleg met de opdrachtgever besloten om het aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van boring 1027 te staken. In de huidige situatie is het technisch niet mogelijk om de omvang van de verontreiniging (met name verticaal) vast te stellen.
Om een goede onderbouwde uitspraak te kunnen doen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is niet mogelijk. Een oorzaak van de ontstane bodemverontreiniging is niet te achterhalen. Gezien de lange historie van het terrein is het echter aannemelijk dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan. Dergelijke gevallen worden ook wel benoemd als ‘historische verontreinigingen’ of ‘oude gevallen'.
Conclusie
Op verschillende locaties in het plangebied dienen er nog boringen plaats te vinden en mogelijk moet deze grond gesaneerd worden. Voor deze werkzaamheden is een kostenraming opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met een worst-case scenario. Deze kostenraming is opgenomen in
bijlagen bij toelichting, bijlage 2. In
artikel 5 lid 4.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, op basis waarvan een omgevingsvergunning pas verleend mag worden indien is aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Doordat er met voorliggend plan de realisatie van woningen wordt beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormen voor de ontwikkeling.
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt met een afstand van minder dan 250 m, binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Gortelseweg. Derhalve is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo VanderBoom, 23-162, d.d. 14 juli 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Gortelseweg ten hoogste 48 dB bedraagt na aftrek van 5 dB op de gevels van de woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
De geluidbelasting door de Gortelseweg ligt exact op de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er zijn voor deze ontwikkelingen geen hogere waarden nodig.
Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening, omdat de voorkeursgrenswaarde door geen van de wegen wordt overschreden mits voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
De geluidbelasting op de gevels bedraagt ten hoogste 53 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Er zijn geen geluidwerende voorzieningen nodig voor de gevels van de woningen.
Railverkeerslawaai
De beoogde ontwikkeling ligt niet in de zone van een spoorweg. Er zijn geen belemmeringen wat betreft geluid van het spoor te verwachten.
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in
toelichting paragraaf 4.2.
Conclusie
De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
Met de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
Uitsnede risicokaart (plangebied in de rode cirkel)
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
In de directe omgeving bevinden zich geen risicovolle (Bevi-inrichtingen), daarmee vormt dit geen belemmering.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ca. 2,3 km ten oosten van het plangebied. Gezien deze afstand vormt dit geen belemmering.
Transport gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
De dichtstbijzijnde transportroute over het spoor ligt ten zuiden van het plangebied op een afstand van 9 km. Gezien deze ruime afstand vormt dit geen belemmering.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
De wettelijke grenswaarden voor PM10 en NO2 bedragen 40 μg/m³. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de oprichting van 3 woningen in Vaassen. De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Doordat dit gezien wordt als een NIBM-project is toetsing van het aspect luchtkwaliteit op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
Wel is ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening', met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 13,91 μg/m³, 7,42μg/m³ en 8,53 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Ecofect, QS50823, d.d. 20 juni 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Navolgend staan de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De gebouwen op de planlocatie hebben holten, kieren en speleten waardoor vleermuizen zich kunnen vestigen in de bebouwing. De aansluiting met het dak is niet vrij van holten en kieren waardoor er kans is dat vleermuizen de opstal in gebruik hebben als verblijfplaats. Daarnaast is de steenmarter verspreid rond de planlocatie vernomen. De planlocatie biedt mogelijk een geschikt leefgebied voor de steenmarter. Tot slot is het habitat op het braakliggende ruige deel achter op het terrein geschikt voor de ringslang. Er wordt geadviseerd buiten het broedseizoen te slopen of voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uit te voeren om verstoring van eventuele algemene broedvogels te voorkomen of voorafgaande een broedvogelinspectie uit te voeren.
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen, marterachtigen, ringslang en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing en te saneren groenstructuren een relevante functie heeft voor vleermuizen, marterachtigen en ringslang (soortenbescherming). Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd). Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
Gebiedsbescherming
De planlocatie ligt op een afstand van ca. 200 m van het Natura 2000-gebied de Veluwe. Langs de zuidkant van het plangebied loopt de Hartense Molenbeek hetgeen een onderdeel is van het Natura 2000-gebied de Veluwe. De Hartense Molenbeek maakt ook onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groene Contour mogelijk sprake. Om de de effecten op beschermde natuur vast te stellen of uit te sluiten is een voertoets Natura 2000 uitgevoerd (Ecofect, d.d. 16 november 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Navolgend zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
Uit deze voortoets blijkt dat er geen Passende beoordeling en/of ADC-toets noodzakelijk is omdat er geen (significante) negatieve effecten zijn op de beschermde habitattypen en doelsoorten. Ook heeft de planontwikkeling geen effect op de beheersdoelstellingen die zijn toegewezen aan dit gebied. De planontwikkeling heeft geen invloed op het oppervlak van de Veluwe omdat er binnen vastgestelde grenzen gebouwd wordt. De beoogde ontwikkelingen leiden derhalve niet tot een afname van beschikbaar oppervlak van het leefgebied van soorten en/of habitattypen in het Natura 2000-gebied. Er kan geconcludeerd worden dat voor onderhavig plan geen vergunning benodigd is.
Daarnaast is het plangebied gelegen in de Groene Ontwikkelingszone Gelderland. Om te onderzoeken of de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat is een toets groene ontwikkelingszone uitgevoerd (Ecofect, d.d. 16 november 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 6). Bij een ontwikkeling in de Groene ontwikkelingszone, moeten de kernkwaliteiten van het gebied versterkt worden natuur- en landschapselementen aan te leggen. Binnen het plangebied wordt een houtwal aangelegd, een (struweel/scheer)haag aangeplant en een hoogstamboomgaard te planten. De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een positief saldo van versterkingspunten. Derhalve is er geen vergunning Wet natuurbescherming nodig.
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een stikstofonderzoek (Ecofect, SO 51275, d.d. 23 november 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 7) uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in verschillende Natura 2000-gebieden.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden heeft. Er is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming, mits er rekening wordt gehouden met de Algemene zorgplicht.
4.8 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.8.1 Generiek beleid
Nationaal Water ProgrammaOp basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
- afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
- beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
- natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
- beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
4.8.2 Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Blauwe Omgevingsvisie 2050
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
- Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
- Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
- Partnerschap als watermark.
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het langschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en boven- en ondergrond.
Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema’s en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma’s. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico’s (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
- Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
- Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
- Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Keur en beleidsregels 2013
De 'Keur en beleidsregels' maken het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden)
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken),
- Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur kent ‘verboden’ en ‘geboden’ voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en grondwater. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. De gebods- en verbodsbepalingen in de Keur zijn algemeen van aard. Via algemene regels en beleidsregels zijn deze verder uitgewerkt.
4.8.3 Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Planspecifiek
Er wordt vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's navolgend beschouwd.
Watercompensatie
Het Waterschap Vallei en Veluwe schrijft voor dat een toename van meer dan 1.500 m² aan verharding gecompenseerd dient te worden. Met de realisatie van de nieuwe woningen en overige verharding is geen sprake van een dergelijke toename aan verharding. Ten opzichte van de bestaande situatie blijft de toename van verharding onder de grens van 1.500 m², waardoor er geen compenserende maatregelen benodigd zijn. De verharding neemt in de toekomstige situatie zelfs af.
Oppervlaktewater
Het plangebied raakt een leggerwatergang, waar tijdens het uitvoeren van het plan rekening mee gehouden moet worden. In de Keur en de legger van het waterschap is informatie vastgelegd over de bestaande watergangen. Het is van belang dat het plan geen negatieve invloed heeft op de aan- en afvoerfunctie van de watergang en de watergang bereikbaar is voor onderhoud. Het plangebied grenst aan een A-water, deze zijn belangrijk voor de watertoevoer of -afvoer. Op de Legger Watersysteemkaart van het Waterschap Vallei & Veluwe is hiervoor geen beschermingsgebied opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor belemmeringen met betrekking tot het oppervlaktewater. Daarnaast is er een drukriool aanwezig, waardoor het hemelwater niet op het riool afgevoerd worden. Dit zal op eigen terrein verwerkt worden in overleg met het waterschap.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat waterbeleid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Daarnaast regelt de wet dat bij verstoring van de ondergrond archeologisch onderzoek noodzakelijk kan zijn voor het bepalen van de aanwezigheid van archeologische resten/monumenten. Hierbij kunnen beschermingsmaatregelen opgelegd worden zoals behoud in situ of een opgraving voor documentatie en berging van de resten. Gemeenten kunnen middels eigen beleid invulling geven aan bescherming van archeologisch erfgoed.
Planspecifiek
Het plangebied heeft op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Epe een hoge verwachting. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Archeologische waarde- en verwachtingenkaart (planlocatie rood omkaderd)
Op bovenstaande afbeelding zijn twee historische bronnen en vier verschillende verwachtingen aangegeven:
- Historische bron: huis, papiermolen en erf;
- Historische bron: papiermolen
- Hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten, dikte conserverend dek 30 tot 50 cm;
- Hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten, dikte conserverend dek 30 cm of minder;
- Middelhoge verwachte dichtheid aan archeologische resten, dikte conserverend dek 30 cm of minder;
- Lage verwachte dichtheid aan archeologische resten.
Daarmee valt de locatie onder categorie 4 en categorie 5 uit het gemeentelijk archeologiebeleid; zone met hoge verwachting en met middelhoge verwachting. Veruit het grootste deel valt daarbij onder categorie 4, hoge verwachting. Bij ingrepen dieper dan 35 cm en van meer dan 250 m² dient er een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling is een bureau- en inventariserend veld onderzoek uitgevoerd (Transect, 23050090, d.d. 24 augustus 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 8). Navolgend staan de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
Op basis van het onderzoek is sprake van een hoge verwachting op archeologische resten voor het gehele plangebied. In het noorden geldt deze verwachting vanwege de aanwezigheid van bebouwing op de historische kaarten en het aangetroffen historische bouwpuin in een ophooglaag. In het zuiden geldt deze verwachting door het aantreffen van een intacte bodemopbouw, waardoor hier nog archeologische resten bewaard kunnen zijn gebleven. In het kader van het voorgenomen plan wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek geadviseerd nadat de bovengrondse sloop is uitgevoerd. De ondergrondse funderingen van de bebouwing mogen hierbij nog niet verwijderd worden. Voor het plangebied wordt de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 4' opgenomen, met bijbehorende vrijstellingsgrenzen van 250 m² en 35 cm - Mv.
Conform het selectiebesluit van de gemeente Epe wordt de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek onderschreven. Dit onderzoek dient een dekkingsgraad te hebben van minimaal 10% van het te verstoren deel van het plangebied. Voor de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek is een door de gemeente Epe goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, deze wordt opgesteld.
Conclusie
De bovengrondse sloop kan zonder belemmeringen uitgevoerd worden. Het vervolg hiervoor is het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Er zijn in of nabij het plangebied geen rijksmonumenten aanwezig. Het te behouden pand is wel een gemeentelijk monument. Dit monument is nu niet goed zichtbaar en verkeert in slechte staat. Met het plan wordt dit monument hersteld en komt het prominent in het zicht te staan aan een te herstellen cultuurhistorische waardevolle beek. Dit gegeven komt in het ontwerp voor de woningen nadrukkelijk tot uiting (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 9). De cultuurhistorische waarde van het gebied wordt door dit plan dan ook beter afleesbaar en er is met het plan op passende wijze rekening gehouden met dit aspect. Er worden dan ook geen cultuurhistorische elementen geschaad door het initiatief.
Op deze locatie is vanaf circa de 16e eeuw een molenplaats aanwezig. In de periode 1478 tot 1555 werd op locatie een korenmolen gebouwd. In 1640 werd de molen verbouwd zodat deze gebruikt kon worden voor het vervilten van wollen stof. Aan het eind van de zeventiende eeuw werd de molen tot papiermolen omgebouwd. In 1872 staat de molen vermeld als papierfabriek De Rollekoot, gedeeltelijk ingericht als zagerij. De molen is in de jaren daarna verbouwd tot wasserij. In 1905 is op deze locatie een nieuw gebouw gebouw neergezet. In het nieuwe hoofdgebouw werd de stoommachine geplaatst. De wasserij uit 1905 is gebouwd in de overgangsarchitectuur.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van drie nieuwe woningen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW (zie tabel).
Functie | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Koop, huis, vrijstaand | 8,6 | 3 | 25,8 |
Totaal | | | 25,8 |
Voor het totale plangebied geldt een verkeersgeneratie van 26 voertuigbewegingen per etmaal. Het perceel wordt ontsloten via de Gortelseweg. Ten gevolge van het plan treden geen veranderingen op aan de ontsluitingsstructuur.
Daarmee is aannemelijk dat het verkeerssysteem geschikt is voor de beperkte toename van verkeer.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeente Epe heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in de 'Nota parkeernormen 2018' (gepubliceerd op 15 maart 2018). Bovengenoemde CROW kencijfers dienen als uitgangspunt voor de nota, waarmee de normen hetzelfde zijn. In de nota wordt echter meer specifiek ingegaan op de toepassing van deze normen binnen de gemeente.
Planspecifiek
In de volgende tabel is weergegeven hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden in de toekomstige situatie. Aangesloten wordt bij de categorie 'koop, vrijstaand' van de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Epe. Uitgegaan wordt van de categorie buitengebied en van het gemiddelde van de bandbreedte van de parkeernorm.
Functie | Parkeernorm | Aantal | Totaal |
Koop, huis, vrijstaand | 2,4 | 3 | 7,2 |
Totaal | | | 7,2 |
Voor de totale ontwikkeling geldt een totaal aantal benodigde parkeerplaatsen van (afgerond) 8 parkeerplaatsen. Dit wordt volledig op het terrein opgevangen. De ontwikkeling leidt hiermee niet tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Hiermee wordt aan de eisen voldaan.
Conclusie
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst is de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is het ruimtelijke plan financieel uitvoerbaar.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.2.2 Verslag participatie
Het plan is op 17 oktober tijdens een inloopavond besproken met omwonenden en er zijn enkele individuele overleggen met direct omwonenden geweest. Op de ruimtelijke planopzet en de toevoeging van de woningen is positief gereageerd. Wel zijn er enkele vragen gesteld danwel opmerkingen gemaakt. Dit betreft ten eerste de verkeersveiligheid op de Gortelseweg. Dit is in de huidige situatie een probleem en er bestaan zorgen over de nieuwe situatie waarin er drie extra woningen op de weg ontsloten worden. De verkeersveiligheid op de Gortelseweg valt echter buiten de mogelijkheden van de initiatiefnemer, aangezien deze weg niet tot zijn eigendom behoort. Daarnaast is het zo dat drie woningen niet tot meer verkeersbewegingen leiden dan het aantal verkeersbewegingen dat binnen de huidige planologische mogelijkheden kan ontstaan. Desalniettemin verdient het aspect verkeersveiligheid op de Gortelseweg nadere aandacht in de vervolgprocedure. Denk hierbij aan toch al wenselijke verkeersmaatregelen aan de Gortelseweg waarvoor de planontwikkeling wellicht een mooie aanleiding biedt of aan het waarborgen van een veilige ontsluiting door een juist ontwerp en een juiste uitvoering van de nieuwe inritten. Een tweede opmerking betrof het bestaande recht van overpad vanaf de Emmalaan. Dit dient volgens omwonenden behouden te blijven. Het plan is zodanig opgezet dat dit het geval is, dit is tijdens de avond uitgelegd. Naast deze twee specifieke opmerking is er op een open, informele manier over het plan gesproken en zijn er geen relevante belemmeringen naar voren gekomen die het plan in de weg zouden staan. Een verslag van de inloopavond en van de individuele gesprekken is opgenomen in
bijlagen bij toelichting, bijlage 10.
5.2.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro gestuurd naar de diverse overlegpartners. Hiervan wordt te zijner tijd heir verslag gedaan.
5.2.4 Verslag zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier van een (gemeentelijke) reactie worden voorzien.