Plan: | Kanaalweg 30 - 30a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG104Kanaalweg30-OBP1 |
De eigenaar van het perceel ter plaatse Kanaalweg 30 en 30a heeft het voornemen om het ter plaatse aanwezige melkveebedrijf te stoppen en de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Hierbij wil de eigenaar de bestaande agrarische bebouwing op het perceel slopen en deze inzetten voor de bouw van een tweede woning op het perceel. Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning wonen op het moment twee huishoudens. Dit gebruik vindt inmiddels al 30 jaar plaats, en is een legale afwijking van het bestemmingsplan ter plaatse. Om deze reden zijn ter plaatse twee adressen te vinden: Kanaalweg 30 en 30a.
De initiatiefnemer sloopt ruim 1.400 m² aan bebouwing, en zet deze sloopmeters in voor de bouw van een vrijstaande woning ter plaatse. De verwijdering van de ontsierde stallen en het grote oppervlak verharding (asfalt) biedt een aanzienlijke kans voor kwaliteitsverbetering langs de Kanaalweg.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is het niet mogelijk om deze functieverandering en de nieuwe woning te realiseren. Om deze reden is een bestemmingsplanherziening ter plaatse noodzakelijk.
Het perceel Kanaalweg 30 - 30a ligt in het buitengebied van de gemeente Epe, tussen de kernen Epe en Oene in. Ter plaatse van de locatie Kanaalweg 30 - 30a is een agrarisch bedrijf aanwezig.
Luchtfoto, plangebied rood omlijnd
Plangebied globaal in rood omlijnd
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 wordt de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. in Hoofdstuk 3 wordt het beleid uiteengezet wat nieuw of vernieuwd is sinds de vaststelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 worden de milieutechnische onderzoeksaspecten beschreven en wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid aangetoond. In Hoofdstuk 5 wordt de opbouw van de regels beschreven. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied ligt aan de Kanaalweg. Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kruising van de Kanaalweg met de Eperweg. Aan de overzijde van de Kanaalweg bevindt zich het Apeldoorns kanaal. Ter plaatse van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf. Het bedrijf betreft een melkveebedrijf met 60 melkkoeien en 30 stuks jongvee.
De bebouwing op het perceel bestaat uit meerdere gebouwen. Er zijn twee adressen op het perceel aanwezig: Kanaalweg 30 en Kanaalweg 30a. De woning betreft één bedrijfswoning welke in twee wooneenheden is gesplitst, en bevindt zich op de noordwestzijde van het perceel. Sinds een periode van 30 jaar is er sprake van twee huishoudens in de woning. Aan de oost- en de zuidzijde van deze woningen zijn enkele agrarische gebouwen aanwezig. Dit betreft een aantal stallen en een aantal schuren. In totaal zijn er 7 gebouwen aanwezig op het perceel welke gebruikt worden ten behoeve van het agrarische bedrijf.
De omliggende gronden van het plangebied en gronden elders zijn voornamelijk in gebruik ter ondersteuning
van het agrarische bedrijf. Het vee kan op deze gronden rondlopen en grazen. De onderstaande afbeeldingen geven enkele beelden weer van het plangebied.
Plangebied gezien vanaf de Kanaalweg bij de entreeweg (bron: maps.google.nl)
Plangebied gezien vanaf Kanaalweg bij zuidzijde plangebied (bron: maps.google.nl)
Plangebied gezien vanaf Eperweg bij noordzijde plangebied (bron: maps.google.nl)
Ter plaatste van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' deels onherroepelijk in werking (vastgesteld 2017-03-23). Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Het perceel is aangeduid als bouwvlak. Een klein deel van het plangebied valt in de gebiedsaanduiding 'hooilanden'. Voor de gebiedsaanduiding hooilanden gelden de volgende landschaps- en natuurwaarden:
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer, met het plangebied in rood aangegeven.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', plangebied rood omlijnd. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied is de initiatiefnemer van plan om ruim 1.400 m2 aan bebouwing te slopen en deze sloopmeters in te zetten voor de bouw van een extra woning ter plaatse. De verwijdering van de ontsierde stallen en het grote oppervlak verharding (asfalt) biedt een aanzienlijke kans voor kwaliteitsverbetering langs de Kanaalweg. De initiatiefnemer heeft het voornemen een vrijstaande woning te realiseren. Het schetsontwerp van het bouwplan inclusief beeldkwaliteitsrichtlijnen is opgenomen in Bijlage 2.
Het functieveranderingsbeleid van de gemeente Epe geeft aan dat er voor 1.400 m2 te slopen agrarische bebouwing, één nieuwe woning gebouwd mag worden. Aan deze voorwaarde wordt voldaan bij dit initiatief. Hierbij blijft het bestaande gebruik van de huidige bedrijfswoning gehandhaafd zoals eerder is beschreven: er wonen twee huishoudens in afwijking met het bestemmingsplan, zoals ook is toegestaan conform het beleid van de gemeente Epe, en zoals dit ook de afgelopen 30 jaar reeds heeft plaatsgevonden. Op onderstaande afbeelding is de inrichting van het perceel weergegeven.
Toekomstige inrichting Kanaalweg 30 - 30a
Landschappelijke inpassing
Het erf kent een vrij traditionele indeling met representatief deel voor, meer functioneel/landschappelijk deel achter het perceel. Het perceel wordt aan de kanaalzijde voorzien van een haag. Tussen de twee percelen zorgt een beukenhaag met fruitbomen voor een erfafscheiding in de traditie van de houtwallen. De bestaande bomenstructuur wordt behouden en aan de westkant van het perceel aangevuld met nieuw aan te planten eikenbomen.
De landschappelijke inpassing is opgesteld voor het gehele voormalige agrarische bouwvlak. De aanwezige woning blijft in gebruik als woning. Het erf blijft verder intact.
Met dit ontwerp wordt aangesloten bij het oorspronkelijke karakter van het gebied. Het verbeteren van het landschapsherstel en een nieuwe functie wonen, is een waardevolle toevoeging aan de Kanaalweg. Bij de landschappelijke inpassing zijn de volgende uitgangspunten gebruikt:
Uitgangspunten
De landschappelijke inpassing is zorgvuldig afgestemd op de karakteristieken van de omgeving/het landschap. Om dit te bereiken zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het volledige landschappelijke inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Conclusie
De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Conclusie
Het Barro doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden voor woningen (namelijk woningbouwlocaties), dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. Deze ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning voorziet in de mogelijk maken van 3 woningen. Woningen zijn als een stedelijke functie aangemerkt. Op basis van uitspraken van de Raad van State (o.a. uitspraak 201901464/1/R1) is ontwikkeling van een woning geen stedelijk ontwikkelingsproject. Om deze reden hoeft geen toetsing aan de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' plaats te vinden.
Conclusie
De ladder vormt geen verdere belemmering voor het initiatief. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De provincie Gelderland heeft op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Visie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Ten aanzien van de regio Stedendriehoek - waarbinnen ook de gemeente Epe is gelegen - wordt gesteld, dat een goed vestigingsklimaat een belangrijke troef van deze regio is. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. De provincie en haar partners streven in deze regio met betrekking tot het aspect “leefomgeving met kwaliteit versterken” onder meer om landschappen en cultuurhistorische identiteit beter te ontsluiten en te beleven.
De Omgevingsverordening Gelderland, vastgesteld 21 december 2022, richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.
Planspecifiek
Ter plaatste van het plangebied gelden de regels opgenomen in Artikel 2.56 van de verordening. Hierin wordt aangegeven dat bestemmingen alleen mogelijk gemaakt kunnen worden die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantast.
Het plangebied valt binnen de regio 'Wereringen IJsselvallei'. Het kenmerkt zich door de volgende kwaliteiten:
In afwijking van Artikel 2.56 zijn activiteiten die dit wel doen alleen mogelijk als er geen reële alternatieven zijn; er sprake is van groot openbaar belang; compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in de bijbehorende bijlage in de verordening.
Voorliggend plan raakt belangen die vastgelegd zijn in de provinciale verordening. De kernkwaliteiten zullen echter door het planvoornemen niet worden aangetast. Het plan omvat een afname in verharding en bebouwing en extra kwaliteiten zijn toegevoegd aan het gebied middels een landschappelijke inpassing. In dit bestemmingsplan is dit vastgelegd middels een voorwaardelijke verplichting tot het inrichten en onderhouden van het plangebied op basis van de gemaakte landschappelijke inpassingsplan (Bijlage 1).
Daarnaast is Artikel 2.65b van toepassing. Dit artikel gaat over klimaatadaptatie, met name waterveiligheid en wateroverlast. Het belang wordt hiervan benadrukt samen met de noodzaak om dit onderwerp in de planvorming mee te nemen. In het plan neemt de totale hoeveelheid verharding af, waardoor de mogelijkheden tot het vasthouden en laten infiltreren van water binnen het plangebied toenemen. Hier wordt uitgebreider op ingegaan in paragraaf 4.6. Tevens wordt het planvoornemen voorgelegd aan het Waterschap.
Het realiseren van de nieuwe woning ter plaatse van het perceel Kanaalweg 30-30a is niet in strijd met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland. Aan de voorwaarden voor de ontwikkeling welke gesteld worden in de Omgevingsverordening, wordt voldaan middels een landschappelijk inpassingsplan en een voorwaardelijke verplichting.
In de Omgevingsvisie 'Natuurlijk goed leven' komt onder andere het volgende aan de orde. De gemeente Epe kent veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn mooie dorpen met hun eigen karakter. De gemeente wil daar zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en er moet veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
Door in de omgevingsvisie doelgericht afwegingen en keuzes te maken wordt de visie een richtinggevend instrument. Met de omgevingsvisie wordt iedereen, die actief is in de leefomgeving, geïnspireerd om ideeën waar te maken die passen in onze gedeelde visie.
Om initiatieven samen voor elkaar te krijgen, is het belangrijk dat de uitnodiging zo open mogelijk is met zo min mogelijk beperkingen. Tegelijkertijd blijft sturing een belangrijk middel. Het is van belang dat ontwikkelingen elkaar versterken en niet beperken. Bovendien is het belangrijk om het eigene van de gemeente te behouden: de identiteit en de kernwaarden waar Epe trots op is.
Waardevolle leefomgeving
De basis voor de omgevingsvisie is de kwaliteit van de leefomgeving. Iets wat in honderden jaren is ontstaan, gegroeid en opgebouwd. Binnen de gemeente Epe is er brede waardering voor de omgeving. Dit is duidelijk uit het participatieproces naar voren gekomen. Het gaat om een breed spectrum aan kwaliteiten: landschappelijk, monumentaal, natuurlijk. De kern zit in drie waarden:
Opgaven
Onze gemeente is nooit af. Er zijn altijd behoeftes van de samenleving, actuele trends en nieuwe ontwikkelingen en er zijn op dit moment urgente opgaven. In dit hoofdstuk beschrijven we vanuit ‘De samenlevingslaag’ de vier opgaven voor onze gemeente. Deze opgaven zijn de uitkomst van enerzijds de analyse van grotere maatschappelijk knelpunten zoals klimaat en biodiversiteit en anderzijds van het participatieproces met inwoners, bestuurders, raadsleden, ambtenaren, ketenpartners en stakeholders. Voor onze gemeente gaat het om de volgende opgaven:
De vier opgaven zijn niet los van elkaar te zien en hangen op meerdere vlakken samen. Er zijn raakvlakken, maar ook knelpunten. Vooral bij nieuwe ontwikkelingen (energie-installaties, woningbouw, recreatieontwikkeling) zullen we aan integrale oplossingen moeten werken.
Planspecifiek
Dit initiatief voorziet in de ontwikkeling van een woning en de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Bij dit initiatief wordt bijgedragen aan de kwaliteit van het landschap. In dit kader is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt hoe de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse worden versterkt.
Het initiatief is in lijn met de omgevingsvisie.
Het woonbeleid van de gemeente Epe is vastgelegd in de Woonagenda 2019 - 2023. Met de woonagenda werkt de gemeente aan een dynamisch en op de behoefte gericht woonbeleid. Dit houdt in dat de lokale opgave centraal staat. In de Woonagenda Cleantechregio 2018 is hiervoor het startsein gegeven, waarin de nadruk ligt op kwalitatief programmeren. Verder is in deze regionale agenda ook richting gegeven aan het aantal te bouwen woningen in de periode 2018 - 2027. Voor de gemeente Epe zijn dat 755 nieuw te realiseren woningen. Daarnaast vormt het Woonbehoefteonderzoek uit 2017, dat samen met de gemeenten Hattem, Heerde en Woonstichting Triada is opgesteld, de onderlegger van deze nieuwe woonagenda.
Aan het woonbeleid liggen zes uitgangspunten ten grondslag, te weten:
In de Woonagenda is dit verdeeld in vijf thema’s. Deze zijn: het groeiend aantal huishoudens, betaalbaar wonen in de huur, de woningvraag in de koopsector, wonen met zorg en welzijn en duurzaamheid van woningen en woonomgeving. Deze vijf thema’s monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in onze gemeente (thema 6). De uitgangspunten zijn als volgt verwoord. Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. We onderschrijven de 10-richtinggevende principes over ruimtelijke kwaliteit en wonen zoals deze in de Woonagenda Cleantechregio zijn verwoord. De gemeente richt zich daarbij op het betaalbare- en middeldure segment. Bij nieuwbouw hanteren wij drie stappen, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding.
In het tweede deel van de agenda zijn de visie en de uitgangspunten vertaald in kwalitatieve en kwantitatieve kaders voor woningbouwinitiatieven. De kwalitatieve kaders gaan vooral over de doelgroepen, ruimtelijke kwaliteit en de trits transformatie, inbreiding en uitbreiding. In de kwantitatieve kaders wordt ingegaan op de aantallen nieuw te bouwen woningen op grond van de regionale woningbouwafspraken.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woning en de sloop van een aantal agrarische schuren. Dit initiatief draagt daarmee bij aan de opgave van 755 woningen in gemeente Epe. Tevens wordt er met een landschappelijke inpassing voorzien in een kwaliteitsverbetering in het gebied (zie Bijlage 1).
Toetsingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Plangebied
In het kader van dit initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is tevens verkend of er mogelijk asbest aanwezig is in de bodem. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem plaatselijk licht verontreinigd is met arseen, kwik, lood, zink, minerale olie, PAK en/of PCB. Ter plaatse van één boring is de bovengrond sterk verontreinigd met zink. Met betrekking tot het sterk verhoogde gehalte aan zink in de bovengrond bestaan er in het kader van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. Nader onderzoek is in dit kader noodzakelijk.
De resultaten van het nadere onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 4 en Bijlage 5. De onderzoeken gaan in op verschillende delen in het plangebied. Uit het eerste aanvullende onderzoek blijkt dat er één belangrijke verontreiniging is aangetroffen. Uitgaande van de mate en het volume van de geconstateerde grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) wordt gesteld dat het hier in het kader van de Wet Bodembescherming géén geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Het uitvoeren van een risicobeoordeling is derhalve niet noodzakelijk.
De in voorgaand bodemonderzoek aangetoonde sterke zinkverontreiniging betreft vermoedelijk een ‘toevalstreffer’ of een ‘spot’ van zeer beperkte omvang. Aanvullend onderzoek naar de zinkverontreiniging wordt niet noodzakelijk geacht.
Uit het tweede aanvullende onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied lichte verontreinigingen zijn geconstateerd. De verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
De sanering kost naar verwachting € 250,-- per m3. Het betreft hier 2 m3 verontreinigde grond. Globaal komt de prijs dan rond de € 500,-- uit.
Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Conclusie
Ter plaatse van één boring is een verhoogde concentratie zink aangetroffen. In dit kader is een nader bodemonderzoek noodzakelijk en ook uitgevoerd. Ten aanzien van asbest bestaat er geen noodzaak tot nader onderzoek. Uit de nadere onderzoeken blijkt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen. De kosten van de sanering zijn beperkt.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
Door het rijk zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van omgevingsvergunningaanvraag moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Plangebied
Soortenbescherming
Voor dit plan is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de plannen mogelijk jaarrond beschermde nesten en/of roestplaatsen van huismus en steenuil verloren gaan. Ook gaan mogelijk verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis verloren. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van de bovengenoemde soorten vast te stellen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is. Dit vervolgonderzoek wordt op dit moment uitgevoerd en wordt aangeleverd bij de vergunningsaanvraag. De verplichting voor dit onderzoek is in een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.
Gebiedsbescherming
Voor voorliggend plan is een stikstofberekening uitgevoerd met het programma AERIUS. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Dit pdf bestand is, samen met het volledige rapport, te lezen in Bijlage 6. Geconcludeerd wordt dat er geen negatief effect optreed door stikstofdepositie in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig en het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Conclusie
Op het gebied van bijzondere soorten moet door middel van aanvullend onderzoek de aan- of afwezigheid van bepaalde soorten worden vastgesteld in het plangebied. Het onderzoek hiervoor loopt. Wat betreft gebiedsbescherming is door middel van een stikstofberekening aangetoond dat er geen negatieve effecten zullen optreden als gevolg van voorliggend initiatief. Het aspect ecologie vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Plangebied
Econsultancy heeft voor de bestemmingsplanwijziging een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De geluidgevoelige bestemming is gelegen in de geluidszone van de Eperweg, Kanaalstraat, Kanaalweg, Oenerweg en de Schuurmansweg. In de nabijheid van het plan zijn geen relevante 30 km/uur wegen gelegen. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Voor het plangebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de woning en het bijgebouw. Voor
elke zijde van de woning én het bijgebouw zijn toetspunten gemodelleerd. Voor de woning is rekening gehouden met maximaal drie bouwlagen. Voor het bijgebouw is rekening gehouden met maximaal twee bouwlagen. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2022.31.
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 48 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Besluit gevoelige bestemmingen
Onderzoek
Het plan betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het mogelijk maken een nieuwe woning. De nieuwe woning draagt bij aan een toename in verkeersbewegingen, maar gezien het om één woning gaat is de toename gering. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Ten aanzien hiervan is ook de Nibm-tool ingevuld. Een uitsnede hiervan is op de onderstaande afbeelding weergegeven.
Nibm tool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
De oprichting van twee nieuwe woning is relevant in het kader van externe veiligheid. De woningen zijn een kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Beoordeeld dient te worden of deze kwetsbare objecten op deze locatie opgericht kunnen worden. De aanwezige risico’s in de omgeving zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn:
Onderzoek
Op de risicokaart (figuur 5-5) is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. De planlocatie ligt op ongeveer 500 meter van de A50, buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied en de 200 meter zone maar wel binnen het invloedsgebied van 880 meter vanaf de A50.
Uitsnede risicokaart, met planlocatie globaal aangegeven
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de rijksweg A50. Wanneer er sprake zou zijn van een groepsrisico zou deze beperkt verantwoord moeten worden. Er is echter geen sprake van een groepsrisico omdat het plan voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van 1 nieuwe woning en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er wordt een woningbezetting aangehouden van 2,4 personen per woning.
Verantwoording risico
De locatie is vanaf de kern Epe goed bereikbaar via de Oenerweg. Hulpdiensten kunnen bij een incident snel ter plaatse zijn. Daarnaast zijn er in de buurt van het plangebied voldoende vluchtroutes. Het plangebied ligt immers bij een kruispunt van wegen. Op het perceel worden enkel stenen gebouwen gerealiseerd. Voor de bewoners zijn er daardoor goede schuilmogelijkheden aanwezig.
Conclusie
Door de nieuwe woning ontstaat er een toename van het groepsrisico. Voor dit extra risico is een verantwoording opgesteld. Op basis van het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit initiatief.
Toetsingskader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Plangebied
Voor het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 9). Het plangebied heeft invloed op het watersysteem, waterkeringen en/of afvalwaterketen. Op basis van de ingevoerde gegevens moet een normale procedure gevolgd worden. Dit wil zeggen dat het project aangemeld wordt bij het waterschap, en dat het plan wordt voorgelegd aan het waterschap.
Daarnaast betekent het dat bij uitbreidingen vanuit de grond, met het oog op de waterhuishouding en altijd klimaatadaptief gedacht moet worden. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de volgende drie aandachtspunten:
In de huidige situatie is in het plangebied een aanzienlijk deel verharding aanwezig. In de toekomstige situatie neemt, naast het slopen van bestaande bebouwing, ook de verharding aanzienlijk af. Hierdoor neemt de mogelijkheid tot het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het plangebied toe. Ter plaatse van het plangebied ligt drukriolering. Dit betekent dat geen enkel hemelwater op het riool geloosd mag worden. Al het hemelwater zal binnen het plangebied worden opgevangen en geïnfiltreerd.
Conclusie
Het plan wordt ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap. Op voorhand worden er geen onoverkomelijke belemmeringen verwacht.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Verkeer
Dit initiatief voorziet de realisatie van 1 nieuwe vrijstaande woning in weinig stedelijk gebied. Op basis van Publicatie 381 van het CROW wordt voor 1 nieuwe vrijstaande woning in weinig stedelijk gebied uitgegaan van 8.6 extra verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen kunnen deze extra druk goed verwerken. Aanvullend onderzoek of maatregelen in het kader van verkeersafwikkeling zijn niet noodzakelijk.
Parkeren
Voor de te hanteren parkeernormen sluit de gemeente Epe zich aan bij de parkeerkencijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte. Hieruit blijkt dat voor de ontwikkeling van een vrijstaande woning in weinig stedelijk gebied er een parkeernorm geldt van 2.7. Hierin wordt voorzien op het eigen perceel.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Situatie plangebied en conclusie
Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Echter heeft de gemeente ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Hieronder is hiervan een uitsnede te zien ter hoogte van het plangebied. Het grootste deel van het plangebied, waaronder ook de nieuwe woonbestemmingen hebben de verwachting 'middelhoge dichtheid aan archeologische resten'. Voor deze zones geldt dat voor ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 35 cm onder het maaiveld een archeologisch rapport overlegd dient te worden.
Het onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 10. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied archeologische waarden verwacht worden. De verwachting is niet dat de archeologische waarden worden aangetast als gevolg van deze ontwikkeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel wordt er een archeologische dubbelbestemming opgenomen ter plaatse van het plangebied om de aanwezige waarden te borgen.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Er wordt een archeologische dubbelbestemming opgenomen in dit plan.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Situatie plangebied en conclusie
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. In de nabij gelegen omgeving bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten die belemmering veroorzaken voor het initiatief. Wel is het plangebied onderdeel van een Nationaal Landschap, wat betekent dat de kernkwaliteiten door middel van compenserende maatregelen plaatsvinden. Dit is verwerkt door het maken van een landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1).
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende bedrijfsfuncties vastgelegd. Dit betreft de bestemming 'horeca' met de functieaanduidingen detailhandel, horeca tot en met categorie 3. Voor dit type bedrijven geldt veelal dat geluid de grootste richtafstand nodig heeft, dit is maximaal 30 m, afhankelijk van het type bedrijf. Aan deze afstand wordt voldaan.
Direct ten oosten van het plangebied is een grondgebonden veehouderij gevestigd, met een kleine veestapel van 10 melkkoeien, 22 stuks vrouwelijk jongvee en 10 kippen.
Conform de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor dit type bedrijf met deze dieren geen vastgestelde geuremissie. Dit heeft tot gevolg dat de vaste afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom aangehouden kan worden tussen een geurgevoelig object. In dit geval is de nieuw te realiseren woning een geurgevoelig object. De stallen betreffen de emissiebron.
Uitgaande van de planologische situatie in plaats van de feitelijke situatie, is het mogelijk dat de bedrijfsvoering vanaf het zuidelijk deel van Eperweg 67 gevoerd kan worden, waardoor het voorliggende initiatief niet mogelijk zou zijn.
Het bedrijf aan Eperweg 67 wordt echter al beperkt door de bestaande bedrijfswoning aan Kanaalweg 30. Gelet op deze bestaande situatie kunnen de activiteiten ter plaatse van Eperweg 67 niet verder worden uitgebreid. De afstand tot de nieuwe woning ten opzichte van het bedrijf Eperweg 67 kan daarmee worden gegarandeerd.
In de bestaande situatie wordt door de bewoners van Kanaalweg 30 geen overlast ervaren van het bedrijf aan de Eperweg 67. Verder hebben de bedrijfsgebouwen van Eperweg 67 geen ingangen aan de zijde van de Kanaalweg. Overlast van geluid en geur is daarmee beperkt aan deze zijde. Daarnaast wordt het perceel voor een afgeschermd door houtopstanden.
Dit initiatief wordt daarmee op het vlak van bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar geacht.
Conclusie'
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Een activiteit is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het Besluit m.e.r. valt woningbouw onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.). Daarin staat dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van en stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen m.e.r.-plichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is geen definitie beschikbaar. Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' laat ruimte voor interpretatie en functioneert daardoor als een soort achtervang voor stedelijke ontwikkelingen met mogelijke aanzienlijke milieugevolgen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is onder meer afhankelijk van de volgende factoren, zo blijkt uit de jurisprudentie ((bron: https://blogomgevingsrecht.nl/jurisprudentie/stedelijk-ontwikkelingsproject-in-de-praktijk/):
Dit bestemmingsplan betreft het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het mogelijk maken van een extra woning. Het verhard oppervlak zal in het planvoornemen niet toenemen ten opzichte van de huidige bebouwing en juist afnemen. Gezien het planvoornemen ruim onder de drempelwaarden blijft wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het mogelijk maken van een extra woning in ruil voor de sloop van de agrarische bebouwing. Dit planvoornemen is geen stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarmee niet nodig. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:
Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor hobbymatig agrarisch grondgebruik, water(huishoudkundige voorzieningen), extensief recreatief medegebruik, wegen, paden en groenvoorzieningen behorende bij de woning aan de Kanaalweg 30 - 30a. Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden opgericht.
Binnen deze bestemming mogen woningen worden gebouwd, waarbij met de aanduiding 'maximum aantal woningen' is aangegeven hoeveel woningen zijn toegestaan.
Voor het bouwen van woningen geldt dat de inhoud niet meer dan 750 m3 mag bedragen, de goothoogte mag niet meer zijn dan 3,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter. Voor bijgebouwen mag de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 75 m2 bedragen. De goothoogte mag niet meer zijn dan 3,5 meter en de bouwhoogte mag niet meer zijn dan 5 meter.
Ten aanzien van dit initiatief zijn twee bijzondere gebruiksregels opgenomen. In de eerste plaats is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren en het in stand houden van het landschappelijke inpassingsplan. Ten tweede is er een verplichting opgenomen voor het uitvoeren van ecologisch vervolgonderzoek voordat de sloop van de bestaande bebouwing plaatsvindt.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten met betrekking tot de bestemmingsplanwijziging worden gedragen door de initiatiefnemer en daaraan verwante procedurekosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst met de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Als onderdeel van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is de initiatiefnemer op 5 april contact gehad met de directe buren rondom het plangebied, waaronder percelen die direct uitzicht hebben op voorliggend planvoornemen. Het planvoornemen is tijdens dit moment aan hen voorgelegd met het verzoek om hier een eventuele reactie op te geven. Hier zijn geen bezwaren op gekomen. Het gaat om de bewoners van de volgende adressen:
Voor het overige deel van het proces doorloopt het bestemmingsplan de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
het bestemmingsplan wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.