Plan: | Zonnepark de Horst, Epe |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-OBP1 |
De eigenaar van het perceel Oenerweg 46 is voornemens zijn agrarische bedrijf te beëindigen en zijn veestapel af te voeren. Hierdoor verdwijnt het huidige gebruik van de weilanden. De initiatiefnemer is voornemens de weilanden her in te richten als zonnepark. Het gebruik van de weilanden als zonnepark en de opwekking van duurzame energie is niet geregeld in het geldende bestemmingsplan. Om deze reden is ter plaatse een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Epe, direct aan de oostzijde van de A50. Het plangebied betreft de percelen gelegen aan de zuidzijde van het agrarische bedrijf aan de locatie Oenerweg 46. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied zonnepark Epe Oenerweg
De toelichting van dit bestemmingsplan is op de volgende wijze opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn de huidige en de toekomstige situatie op het plangebied weergegeven. Daarbij is ook het vigerende bestemmingsplan weergegeven. In hoofdstuk 3 is het vigerende rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid uiteengezet. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en de conclusies van de onderzoeken die rondom het voorliggende initiatief zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
De planlocatie is gelegen vlak naast de A50 aan de oostzijde van Epe. De A50 vormt een duidelijke grens in het landschap, en vormt ook een duidelijke afbakening van de planlocatie aan de westzijde. Aan de noordzijde wordt het plangebied afgebakend door het agrarische erf Oenerweg 46 en het stuk bos wat tevens is aangeduid als GNN-gebied. Aan de oostzijde wordt het gebied afgebakend door het Apeldoornsch Kanaal en de Grift. Aan de zuidzijde wordt het plangebied afgebakend door de Drachterweg.
Het plangebied wordt gekenmerkt door een historische kamerstructuur. Dit houdt in dat er een sterk contrast is tussen landschappelijke beplanting en openheid. De openheid in het plangebied wordt op de meeste plaatsen afgebakend door een groenstructuur, vaak bestaand uit bomen. Op een enkele plaats is deze structuur niet aanwezig, waarbij er een doorkijk is ontstaan naar de A50.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Zicht op het perceel Oenerweg 46 gezien vanaf het Apeldoornsch kanaal.
Plangebied gezien vanaf de zuidwestelijke hoek bij de A50
Plangebied met doorkijk naar de A50
Ter plaatse van de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', welk is vastgesteld op 23 maart 2017. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Op het noordelijke deel van het plangebied is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' aanwezig.
Als laatste gelden er enkele gebiedsaanduidingen in het plangebied. Dit zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden', 'overige zone - droge bos- en heideontginningen' en 'overige zone - hooilanden'. Daarnaast is het plangebied aangeduid als 'groene ontwikkelingszone'.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Epe. Plangebied rood omlijnd.
De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel een zonnepark van 14 hectare te realiseren. Bij dit zonneveld is rekening gehouden met de omliggende landschappelijke elementen en hoe het park hiermee goed ingepast kan worden. Hiertoe is een landschapsplan opgesteld. Dit inpassingsplan is te vinden in bijlage 1. Het overzicht van het bouwplan is te vinden in bijlage 2.
Het zonnepark wordt vormgegeven door middel van een zuidopstelling van de panelen. Om te zorgen dat de kwaliteit van de bodem niet achteruit gaat worden de tafels op voldoende afstand geplaatst zodat zonlicht de bodem kan bereiken en de onderbegroeiing de kans tot ontwikkeling heeft. De minimale hoogte van de onderzijde van de tafels is 0,8 meter. De maximale hoogte van de bovenzijde van de tafels is 2,3 meter ten opzichte van het maaiveld. Om verdichting van de bodem te voorkomen wordt er geen gebruik gemaakt van een zware betonnen fundering als draagconstructie.
Het zonnepark ligt langs de Grift die onderdeel uitmaakt van het Geldersch Natuurnetwerk (GNN). De rest van het plangebied ligt in een gebied dat door de provincie is aangeduid als Groene Ontwikkelingszone (GO). Met het zonnepark wordt bijgedragen aan de ontwikkelingsdoelen van de provincie voor wat betreft de GNN en de GO.
De aansluiting op de A50 en de combinatie van ecologische- en landschappelijke doelen van diverse overheden maakt de locatie geschikt voor een zonnepark.
Het ontwerp voor het zonnepark is, naast de versterking van de ecologische waarden langs de Grift, gebaseerd op inpassen van het zonnepark door middel van het toevoegen van landschapselementen die passen in het stuwwallandschap.
Het zonnepark wordt ingepast in de ‘kamerstructuur’ die het landschap hier heeft. Het zonnepark vult het open gebied van de voormalige hooilanden zuidelijk van het agrarisch bedrijf. De panelen worden hier in een zuidopstelling geplaatst met een maximale hoogte van 2,3 meter. Visueel gezien blijft het hiermee de landschappelijke structuur herkenbaar. Ten noorden van het zonnepark blijft het open landschap onaangetast en blijft het boerderijcomplex zichtbaar. Bij de recreatiewoning is gewerkt met een vrije strook van ten minste 20 meter grasland tussen de woning en het zonnepark. De landschappelijke haag tegen de panelen aan zorgt ervoor dat het uitzicht groen blijft.
Het park wordt aan twee kanten grotendeels omzoomd door opgaande beplanting, waardoor het grotendeels aan het zicht wordt onttrokken. Deels is dit de reeds aanwezige opgaande beplanting in het zuiden, noorden en oosten, die nog verder zal worden versterkt. De droge dooradering van het gebied wordt hierdoor versterkt, onder meer om de biotoop voor de das te verbeteren. In het zuiden wordt de bestaande opgaande houtige beplanting uitgebreid met een mantelzoomvegetatie met harde en zachte houtige gewassen, besdragers en kruiden.
Zone langs de Grift
Langs de Grift komt een zone van circa 20 meter breed, bestaande uit 5 m natuurvriendelijk oever en 15 m struweel. Zie onderstaand profiel van het Waterschap Vallei en Veluwe met in het oosten het Apeldoorns Kanaal, de dijk met fietspad, daarna de Grift. De Grift wordt dan verbreed in westelijke richting binnen de 5 m zone, waardoor aan de kant van de dijk een plas-draszone kan ontstaan. Verder naar het westen bevindt zich dan de 15 m strook en de zonnepanelen.
De ontwikkeling van een plas-dras zone langs de Grift draagt bij aan de ecologische verbinding van noord- naar zuid en is nieuw biotoop voor amfibieën (kamsalamander) en aan de ontwikkeling van de overgangen naar cultuurgronden. Hiermee is sprake van een substantiële bijdrage aan de versterking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone.
De zone van 15 m breed richting westen wordt ingericht met een combinatie van struweel (t.b.v. de landschappelijke inpassing) en een gedeelten met matig intensief of bloemrijk grasland. Hierdoor draagt deze zone bij als noord-zuid verbinding en foerageergebied voor de das.
Ter plaatse van Kanaalweg 34 wordt in ieder geval een struweelzone aangebracht, zodat dit bijdraagt aan het voorkomen van geluidseffecten op deze woning (zie paragraaf 4.3 Geluid).
Zone langs de snelweg
Uit het reflectieonderzoek (zie paragraaf 4.4 Reflectie) blijkt dat aan deze zijde afscherming nodig is om hinderlijke reflectie voor de automobilisten op de A50 te voorkomen. Daarom wordt er aan deze zijde een brede landschappelijke haag aangeplant. Om de haag een natuurlijke uitstraling te geven krijgt deze de ruimte om op sommige plaatsen verder uit te groeien. Tussen de sloot en de haag wordt raaigras aangebracht zodat deze interessant blijft voor de das (zie hierna).
Inrichtingsmaatregelen voor de das
Vanwege de aanwezigheid van een bewoonde dassenburcht in een stuk bos ten zuiden van het plangebied en het gebruik door dassen van het plangebied als foerageergebied, zijn een aantal inrichtingsmaatregelen voor de das in het landschappelijke ontwerp opgenomen.
Passages voor de das
In het ontwerp voor het zonneveld wordt ervoor gezorgd dat het terrein passeerbaar wordt voor de das. Dit kan eenvoudig door middel van faunapassage onder het hek rondom het zonnepark door. De afstand tussen deze passages mag maximaal 250 m zijn. Zowel bij het noordelijke, oostelijk als het zuidelijke raster worden drie tunnels geplaatst op een regelmatige afstand van elkaar.
Langs de westzijde van het zonnepark is al voorzien in een strook grasland zonder zonnepanelen. Deze kan door de dassen als noord-west route worden gebruikt. Ook de zone met het onderhoudspad centraal op het zonnepark kan als zodanig dienst doen. En daarnaast ontstaat er een noord-oost route in de aangepaste struweelzone langs de Grift.
Voedsel
Regenwormen vormen het grootste deel van het voedsel van de das (stapelvoedsel). Daarnaast eten dassen bosvruchten, valfruit, noten, eikels, granen (vooral maïs en tarwe), paddenstoelen, jonge knaagdieren, egels, slakken en insecten (zoals kevers en wespen- en hommelbroed) en de larven van langpootmuggen (emelten) en kevers (engerlingen) . Het voedselaanbod is vooral op bemeste grasweiden (regenwormen) en in maïsakkers (maïskolven) van het agrarische gebied te vinden. Daarnaast maken oude en structuurrijke eikenbossen en diverse natuur- en landschapselementen deel uit van het foerageergebied.
Voedselaanbod voor de das in het zonnepark wordt gewaarborgd door de inpassing van bestaande beplanting en het behouden van stukken kort, matig bemest grasland (het soort grasland waar das regenwormen kan vinden). Voorgesteld wordt om met name de routes voor dassen over het zonnepark jaarlijks een lichte bemesting te geven met organische mest van circa 10 ton/ha, naast een intensiever maaibeleid. Hiermee draagt dit bij aan het kunnen foerageren door de dassen.
Daarnaast wordt voorgesteld om delen van het grasland onder en naast de zonnepanelen in te richten als bloemrijk grasland met een mengsel van verschillende grassoorten met inheemse meerjarige kruiden. Dit zal bevorderlijk zijn voor de vestiging van insecten (larven). Hierbij is het belangrijk dat de panelen zo geplaatst worden dat er voldoende zonlicht en vocht op de bodem kan komen.
Rondom het zonnepark en als onderdeel van de ecologische verbindingszone wordt zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van beplanting (struwelen en hagen) met vruchten, zoals wilde peer, sleedoorn, mispel, bramen en frambozen. Hierbij is het belangrijk dat de panelen zo geplaatst worden dat er voldoende zonlicht en vocht op de bodem kan komen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Duurzame energie
De rol van de Rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan en zorgt voor de inpassing hiervan. Het project valt hier niet onder, aangezien het maximum opwekkingsvermogen van het zonnepark circa 10 MWp zal bedragen.
Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit.
In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.
Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorzieningen (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.
Het voorliggende project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonneveld. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zonneparken worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien (ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178). Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
De Structuurvisie Buisleidingen is een nadere uitwerking van het nationale belang zoals is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die de Rijksoverheid heeft uitgebracht in het kader van de actualisatie decentralisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Daarin is bepaald dat het netwerk aan buisleidingen essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen is. Buisleidingtransport blijft de komende decennia een wezenlijke rol vervullen in de Europese gas- en grondstoffenmarkt. De vraag naar buisleidingtransport en daarmee de vraag naar nieuwe leidingen en leidingverbindingen zal nog toenemen. Het Rijk kiest in verband met het vergroten van de concurrentiekracht voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur. Borgen van ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen is daarvoor een belangrijke randvoorwaarde. De nationale belangen die het Rijk in die Structuurvisie vastlegt, worden gerealiseerd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Barro & Rarro
Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor besluiten van gemeenten zijn in het besluit regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn voorkeurtracés voor buisleidingen opgenomen. Gemeenten dienen daardoor bij alle ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met toekomstige leidingen om te voorkomen dat er nieuwe belemmeringen ontstaan. Op alle locaties waar voldoende ruimte beschikbaar is, geldt een strookbreedte van 70 meter. Deze breedte maakt het in principe mogelijk om overal zes tot acht nieuwe leidingen aan te leggen op een onderlinge afstand van vijf tot zeven meter, hart op hart, rekening houdend met de reeds aanwezige leidingen.
In het Barro is aangegeven dat aan weerszijden van de voorkeurstracés een zoekgebied geldt van 250 meter. Daarbinnen kan de gemeente de exacte ligging van het buisleidingen tracé bepalen. Mits het tracé aansluit op het voorkeurstracé bij de naastliggende gemeenten en het tracé dezelfde breedte heeft als de breedte van het grootste deel van het tracé.
Het plangebied ligt niet in of nabij een voorkeurstracé of zoekgebied hiervoor. De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2030 heeft derhalve geen effect op de planrealisatie.
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie vast. De bijbehorende Omgevingsverordening is vervolgens op 24 september 2014 vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. Beide zijn geactualiseerd op 19 december 2018.
De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.
Het provinciale beleid uit voornoemde beleidsdocumenten is uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan. In navolgende subparagrafen is het provinciale beleid om deze reden nader toegelicht.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:
Via cocreatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie ernaar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.
De provincie en haar partners streven naar een betrouwbare, betaal bare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. De gewenste omslag is:
Uitsnede beleidskaart Omgevingsvisie Gelderland
Op de kaartlaag ‘Zonne-energie’ uit de omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als een locatie waar grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk zijn. Dit hangt samen met de kaartlaag ‘Natuur’ waar het plangebied is aangeduid als ‘Groene ontwikkelingszone’ en de kaart ‘Landschap’ als ‘Nationaal landschap’.
De Groene ontwikkelingszone geeft ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang. Het ruimtelijk beleid voor de Groene ontwikkelingszone biedt ruimte aan andere functies onder voorwaarde van gelijktijdige versterking van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten waar dit plan op inspeelt zijn:
Nationaal landschap. Grote zonneparken zijn mogelijk indien ze de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten.
De ontwikkelingsdoelen natuur en landschap die voort komen uit de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone en het GNN zijn:
De Grift is een A-watergang waarvoor een obstakelvrije zone van 5 meter geldt. Verder is de Kaderrichtlijn water van toepassing op de Grift. De watergang door het plangebied van west naar oost is een B-watergang.
In het landschapsplan (bijlage 1) wordt invulling gegeven aan de genoemde kernkwaliteiten en het versterken van de Groene ontwikkelingszone.
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de Omgevingsvisie Gelderland.
De Omgevingsverordening Gelderland, vastgesteld 14 september 2014, richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.
De omgevingsverordening besteedt geen specifieke aandacht aan de aanleg van zonneparken of de opwekking van zonne-energie. Wel vindt de ontwikkeling plaats in de Groene ontwikkelingszone. In paragraaf 2.6.5 van de verordening zijn hiervoor regels opgenomen. In de eerste instantie kunnen niet zonder meer ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden tenzij de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone versterkt worden door de ontwikkeling.
Voorliggend initiatief voorziet in de versterking van de kwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Om het zonnepark heen wordt een groene zone gerealiseerd die bijdraagt aan de versterking van de Groene ontwikkelingszone. Het initiatief is daarmee in lijn met de Omgevingsverordening.
Conclusie
Dit plan is in niet in strijd met de provinciale verordening.
Het ruimtelijk 'Structuurplan Epe' geeft de kaders voor het beheer en de ontwikkeling van dorpen en het landelijk gebied van de gemeente Epe. Onderdeel van het structuurplan vormt de duurzame ruimtelijke structuur (natuurgebieden en de cultuurhistorische structuren) en de wijze waarop het landschap wordt vormgegeven. Hier wordt echter niet specifiek ingegaan op duurzame energie(bronnen).
De toekomstvisie geeft richting aan de keuzes die de gemeente de komende jaren maakt bij allerlei maatschappelijke opgaven. De visie is gebaseerd op drie pijlers: economie, het sociale terrein en het ruimtelijke terrein. Kern-waarden voor de gemeente in 2030 zijn: onderscheidend, duurzaam, verbindend en verrassend.
Ten aanzien van de pijler 'ruimtelijk terrein' geeft de gemeente aan dat zij onder andere inzetten op het faciliteren van initiatieven tot duurzame energieopwekking en initiatieven tot duurzaam energieverbruik in de samenleving bij burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. De ruimtelijke inpassing van activiteiten is daarbij een aandachtspunt.
Kader
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag er geen gevoelige functie worden gerealiseerd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Situatie plangebied
De realisatie van het zonnepark voorziet niet in een toevoeging van een gevoelige functie. Er zullen niet langer dan 2 uur per dag mensen in het park verblijven. Ook op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Epe is de locatie als onverdacht aangemerkt. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.
Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Onderzoek
Natuurwaarden
Voor het plan is er een ecologische quickscan uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Het plangebied fungeert als foerageergebied van de das. In dit kader is het noodzakelijk een ontheffing aan te vragen bij de provincie Gelderland. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.
Stikstof
In het kader van Natura 2000 en gebiedsbescherming is er een stikstofberekening met het programma AERIUS uitgevoerd (zie Bijlage 4 AERIUS-berekening). De voorgenomen ontwikkeling mag geen negatieve effecten hebben op nabijgelegen stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.
Uit de berekening blijkt dat er geen Natura-2000 gebieden zijn waar als gevolg van het project meer dan 0,00 mol stikstofdepositie per jaar plaatsvindt. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
In het kader van de ontwikkeling is het nodig een ontheffing aan te vragen ten behoeve van de das. Deze ontheffing is eind juni 2021 aangevraagd. Tevens dient er rekening gehouden te worden met broedvogels.
Kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen bouw van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen mogelijk. Een zonnepark is niet aangewezen als een geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van geluidsreflectie van de A50 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de omliggende woningen een toename in verkeerslawaai zullen ondervinden als gevolg van het zonnepark. De geluidstoename is dusdanig dat deze ook hoorbaar zal zijn. Om dit tegen te gaan worden bij de landschappelijke inpassing hiervoor maatregelen getroffen. Deze oplossingen zullen met name vorm krijgen door middel van de aanleg van groenstroken.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Er worden maatregelen getroffen om de geluidhinder als gevolg van het zonnepark tegen te gaan.
Dit initiatief betreft de realisatie van een zonnepark langs de A50. Omdat het verkeer geen hinder mag ondervinden van het initiatief is een onderzoek naar de reflectie van de zonnepanelen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat het verkeer in de omgeving, waaronder op de A50, hinder zal ondervinden van het zonnepark. Om deze reden zullen een aantal maatregelen worden genomen.
In de eerste plaats zal gebruik gemaakt worden van een anti-reflectie coating welke wordt toegepast op de zonnepanelen. Tevens wordt het geheel landschappelijk ingepast waarbij voldoende groen wordt aangelegd. Dit alles wordt zodanig uitgevoerd dat het verkeer geen hinder meer zal ondervinden van de reflectie als gevolg van het zonnepark.
Conclusie
Het aspect reflectie vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling. Er worden maatregelen getroffen om de hinder die het verkeer van de reflectie ondervindt tegen te gaan.
Kader
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan deconcentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Situatie plangebied
Dit bestemmingsplan biedt het planologische kader voor de realisatie van een zonnepark. Een dergelijk functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project wordt om deze reden dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen.
Situatie plangebied
Hieronder is een uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl) opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van transportroutes. In dit geval is dit de A50. Een zonnepark is niet aangemerkt als een kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. Het zonnepark zelf is op voldoende afstand van omliggende woningen gerealiseerd. Nader onderzoek naar externe veiligheid is dan ook niet nodig.
Uitsnede risicokaart. Plangebied rood omlijnd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is op 24 mei 2019 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Het wateraspect vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Aan de noordwestzijde is in het vigerend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming aanwezig. De realisatie van het zonnepark vindt voor een deel plaats binnen deze dubbelbestemming. De ontwikkeling overschrijdt niet de gegeven limieten in het bestemmingsplan. Er is om deze reden geen verdere onderzoeksverplichting voor het aspect archeologie in het plangebied. Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Er worden geen monumenten aangetast door de realisatie van dit project. De landschappelijke cultuurhistorische waarden worden gewaarborgd door middel van een landschapsplan. Dit plan is te vinden in Bijlage 1.
Kader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorliggend plan wordt geen beperkingen gecreëerd op omliggende milieubelastende functies.
Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure, daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter zijn de elektrische omvormers en transformatorgebouwen die gebruikt worden om de energie te winnen wel milieubelastende functies. Hierbij is geluid het bepalende aspect voor de richtafstanden.
De grootste hinder wordt veroorzaakt door zgn. inkoopstations, de grootste richtafstand is op basis van geluid. Op basis van vermogen worden deze in de VNG-brochure ingedeeld. Voor een veld van 8 ha zal het vermogen niet boven de 100 MVA komen. Derhalve wordt gerekend met een richtafstand van 50 m (SBI-35 nr. C2)
Omvormers kunnen op zonnige dagen een licht zoemend geluid maken, maar dit is op een afstand van 30 m niet meer hoorbaar. Op grond van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwetsbare functies zoals woningen of scholen aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie. Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.
De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:
Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen en het behoud, bescherming en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden mogelijk.
Op deze gronden mogen zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gerealiseerd. Er mogen gebouwen met een maximale hoogte van 3,5 meter worden gerealiseerd. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - duurzame energieopwekking' wordt het plaatsen van zonnepanelen mogelijk gemaakt. Ook is de realisatie van groenvoorzieningen mogelijk gemaakt door de aanduiding 'groen'. Ook mogen wandelpaden worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'pad'.
Voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven. Dit om de landschaps- en natuurwaarden van de aanduidingen die hier van toepassing zijn te waarborgen.
Voor essentiële en permanente natuurstroken aan de rand van het plangebied is een natuurbestemming opgenomen. De 5 m strook langs de Grift is bestemd als 'Natuur'. Deze wordt door het Waterschap permanent ingericht als natuurzone. De strook van 15 m. voor landschappelijke en ecologische versterking is binnen de agrarische bestemming geregeld door middel van de aanduiding 'groen'.
Binnen deze bestemming wordt het behoud en bescherming van de archeologische waarde van de gronden gewaarborgd.
Voor het bouwen van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist geldt dat een archeologisch rapport moet worden overgelegd als het bouwwerk een oppervlakte van 500 m2 (Waarde - Archeologie 4) 2500 m2 (Waarde - Archeologie 6) heeft en dieper is dan 50 cm. Mocht uit dit rapport blijken dat de archeologische waarde verstoord wordt, dan kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.
Voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven. Dit om de archeologische waarde te behouden en beschermen.
Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer in de vorm van een anterieure overeenkomst. Daarin zijn o.a. planschade en leges geregeld. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald.
Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
Tevens zal er tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst worden opgesteld.
Conform de Wet ruimtelijke ordening ligt het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Ingediende zienswijzen op het ontwerp worden door de gemeente beoordeeld en zo nodig meegenomen in het definitief vast te stellen bestemmingsplan.