direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoed Vlasbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG085LgVlasbeek-VBP1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landgoed Vlasbeek met identificatienummer NL.IMRO.0232.BG085LgVlasbeek-VBP1 van de gemeente Epe;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep en/of ambachtelijk beroep, dat in of bij een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning wordt uitgeoefend, waarbij de woning, bedrijfswoning of plattelandswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bed and breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.8 bestaand
  • met betrekking tot bebouwing:
    legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • met betrekking tot gebruik:
    het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning;
1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw

al dan niet aangebouwd gebouw of een gedeelte van een gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 cultuurhistorische waarde

e aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat gebied of dat bouwwerk;

1.19 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes.
Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan intensief recreatief medegebruik en gemotoriseerde sporten;

1.20 gastenverblijf

een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf voor gasten van de hoofdbewoner, welke gasten hier niet permanent mogen verblijven;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.23 hoofdverblijf


het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal verblijven;

1.24 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.25 natuurlijke waarden

aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;

1.26 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.27 ondergeschikte nevenactiviteit

de nevenactiviteit is qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.28 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein;
1.29 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.30 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een huishouden, en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, tenzij anders is aangegeven in de regels;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Landhuis

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landhuis" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wonen in een landhuisachtige setting met dien verstande dat per bouwvlak één (vrijstaande) woning is toegestaan;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in een praktijk- of studioruimte;

en zijn mede

  • voor de bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden van deze gronden bestemd;

met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen - Landhuis' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

3.2.1 voor hoofdgebouwen, in casu landhuis, geldt:

a dat een hoofdgebouw binnen het bouwvlak moet worden gebouwd; de dakoverstekken mogen de bouwgrens overschrijden;

b dat de maximale goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'; 

c dat de maximale inhoud van een hoofdgebouw is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume';

d dat het maximale bebouwingspercentage is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';

e de dakhelling bedraagt ten minste 30o .

3.2.2 voor bijgebouwen geldt:

a dat bijgebouwen uitsluitend toegelaten zijn binnen het bouwvlak;

b dat per woning de oppervlakte van aan- en bijgebouwen ten hoogste 100 m2 bedraagt;

c dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouw 1' uitsluitend de bouw van een aangebouwd bijgebouw is toegestaan;

d dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouw 2' de bouw van een vrijstaand bijgebouw is toegestaan;

e dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijgebouwen niet meer zal bedragen dan 200 m2;

f dat de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;

g dat de bouwhoogte ten hoogste 7 m bedraagt;

h dat de vrijstaande bijgebouwen op een afstand van ten minste 4 m achter de voorgevel van de woningen en het verlengde daarvan moeten worden geplaatst en op geen grotere afstand dan 30 m ten opzichte van de woningen.   

3.2.3 voor andere bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste bedraagt:
  • a. voor erfafscheidingen 1 m;
  • b. voor vlaggenmasten 5 m;
  • c. in overige gevallen 2,50 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 3.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  • a. van vrijstaande bijgebouwen en gastenverblijven voor bewoning;
  • b. van bijgebouwen voor recreatieve bewoning;
  • c. van gronden voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voertuigen,schroot, afbraak- en bouwmaterialen, vuil en afvalstoffen, behoudens deze opslag geschiedt in het kader van het normale gebruik;  
  • d. van bouwwerken overeenkomstig de bestemming - waaronder 2 vrijstaande woningen - zo lang niet is voldaan aan de verplichting tot aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen conform het in de bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen “Bijlage 2” om te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • e. van bouwwerken overeenkomstig de bestemming - waaronder 2 vrijstaande woningen - zolang niet is voldaan aan de verplichting tot aanleg en instandhouding van de bestemming Natuur conform het als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan opgenomen “Bijlage 3”.
3.3.2 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het woonhuis met de daarbij behorende bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nimmer meer bedraagt dan 50 m2;
  • b. de uitstraling als woning intact blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • d. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • e. geen detailhandel is toegestaan.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de ontwikkeling, het behoud, beheer en/of herstel van natuurlijke en/of landschappelijke waarden;
  • de waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten, sprengen, beken, poelen en andere watergangen;
  • recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets-, en/of ruiterpaden;
  • ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' (os) bestemd voor een onverharde dan wel semi verharde ontsluitingsweg ten behoeve van het landhuis; deze toegangsweg mag niet breder zijn dan 3 m;

en zijn mede:

  • voor de bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden van deze gronden bestemd;

  met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de tot 'Natuur' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • de hoogte van andere bouwwerken, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, bedraagt voor overige bouwwerken maximaal 1 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 8, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden:

  • als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  • als sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  • voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op of in de tot 'Natuur' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende andere werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van voet-, fiets-, en/of ruiterpaden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, met uitzondering van het aanbrengen van paden zoals opgenomen in het "Bijlage 1";
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de Boswet is geregeld;
  • d. het aanbrengen of veranderen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vlonders;
  • e. het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek;
  • h. het planten van solitaire bomen binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - beekdalgebied met openheid' (sn-bo).
4.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 4.4.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan en legaal zijn;
  • b. voor de uitvoering van het "Bijlage 1";
  • c. waarvoor een vergunning (te verlenen door de Minister) is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet;
  • d. die worden uitgevoerd ter realisering van een omgevingsvergunning of worden uitgevoerd krachtens een op basis van artikel 25a van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan.
4.4.3 Criteria

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke en/of landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • tuinen behorende bij woonhuizen;
  • erkers van aangrenzende woonhuizen;

met daarbij behorende:

  • erven en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op de voor Tuin bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor:

  • a. voor het bouwen van gebouwen geldt dat uitsluitend uitbouwen in de vorm van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
    • 3. voor zover de erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
  • b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van hekwerken niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 1 m mag bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag onder gebouwen, met uitzondering van bouwwerken voor recreatief verblijf, ondergronds worden gebouwd, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder de volgende voorwaarde:

  • de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Bed and breakfast

Bed and breakfast is toegestaan binnen (bedrijfs)woningen, mits:

  • bed and breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 4.
8.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van een gedeelte van een (bedrijfs)woning dan wel aan- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 overige zone - gelders natuurnetwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-gelders natuurnetwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

9.2 overige zone - groene ontwikkelingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-groene ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten van het betreffende gebied.

9.3 Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden
  • Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden welke zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Aanduiding   Landschaps en natuurwaarden  
overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden   Besloten openheid
Laanbeplantingen
Bebouwingslinten met doorzichten
Oude wegen en paden
Bolle ligging
Grote open percelen met randbeplantingen
Steilranden  
overige zone - beekdalen   Nat karakter
Natuurontwikkeling
Open uitstraling (gras-, wei- of hooiland)
Elzensingels
Cultuurhistorische elementen (sprengen)
Herkenbaarheid boven-,midden- en
Benedenloop van het beekdal  

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:

  • a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangewezen of daarvan te herleiden maten, dit evenwel met uitzondering van de op de verbeelding aangegeven oppervlaktes en de Lijst nevenactiviteiten bij de bestemming 'Wonen';
  • c. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de inhoud van een gasdrukregel- en meetstation niet meer dan 15 m3 mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • d. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
    • 1. per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
    • 2. de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m2 bedragen bij een aaneengesloten peceelsoppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m2;
    • 3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
    • 5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
    • 6. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      • in aanvulling op het voorgaande, de natuurlijke waarden van de voorgenomen omgevingsvergunning voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;

en uitsluitend indien:

      • de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      • er sprake is van een goede drainage;
      • er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • A. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • B. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • C. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de in lid 11.1 onder a genoemde termijn;
  • D. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing hierover mee.

Artikel 12 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

12.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

Bestemmingen en aanduidingen     A     B     C     D     E     F     G     H     I    
Aanduidingen                                        
overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden     x     x     +     +     +     x     x     +     x    
overige zone - beekdalen     x     +     x     +     +     x     x     +     x    

+ omgevingsvergunningplichtig (activiteit onder voorwaarden toegestaan)

x omgevingsvergunning niet mogelijk (activiteit onder geen enkele voorwaarde toegestaan)

  • A. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • B. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • C. ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder het aanbrengen van kaden en dijken;
  • D. aanleggen en dempen van watergangen en andere waterpartijen en werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals diepen of draineren;
  • E. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, het ingraven of indrijven van voorwerpen dieper dan 3 m;
  • F. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  • G. het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • H. vellen of rooien van houtsingels of houtwallen;
  • I. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek.

12.2 Beoordelingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.1 alleen indien:

  • a. door de in lid 12.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • b. de landschaps- en natuurwaarden niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • c. geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt;
  • d. de verkeersveiligheid niet wordt geschaad, voor zover het de aanleg van parkeerplaatsen en/of parkeerterreinen betreft;
  • e. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuurwerk' wordt eveneens geen onevenredige aantasting plaats vindt van de kernkwaliteiten die met de aanduiding worden beoogd te beschermen;
  • f. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' wordt eveneens beoordeeld of er geen sprake is van een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied;
  • g. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur' wordt tevens beoordeeld of:
    • 1. door de werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden of de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan de natuurlijke en/of waterhuishoudkundige waarden van de met deze bestemming te beschermen vochtgebonden natuurwaarden, alsmede de kwaliteit, de waterstand en de stroming van het oppervlakte- en grondwater niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
    • 2. het woongenot van nabij gelegen (recreatiewoningen) niet onevenredig wordt of kan worden geschaad als gevolg van plaagvorming van steekmuggen en/of knutten en de aanvrager een rapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat de overlast door steekmuggen en knutten als gevolg van de voorgenomen maatregel zoveel als mogelijk wordt beperkt;
    • 3. bij de uitvoering van de werkzaamheden welke in artikel 12, lid 1 onder B, E en F zijn genoemd, uit onderzoek is gebleken dat de directe dan wel indirecte gevolgen van de werkzaamheden niet zullen leiden tot een aantasting van de mogelijk aanwezige kleischotten en daarmee de waterhuishouding beïnvloeden;
    • 4. de waterbeheerder daaromtrent is gehoord.
12.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.1 is vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • c. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd krachtens een op grond van de Wet natuurbescherming vastgesteld beheerplan;
  • d. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming 'Wonen-Landhuis'.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerk
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 13.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in lid 13.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in lid 13.2 onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Landgoed Vlasbeek'.