direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jagtlustweg 17 Epe
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1

Toelichting

COLOFON:    
Betrokken ambtenaar:   Dhr. J.C. van Bolderen  
Projectleider Buro SRO:   Dhr. E.J. Mekelenkamp / www.buro-sro.nl  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Aan de Jagtlustweg 17, in het buitengebied van Epe, is een agrarische bedrijfslocatie gesitueerd. Het bedrijf wordt beëindigd en de initiatiefnemer is voornemens het agrarisch erf te ontwikkelen tot een aantrekkelijke woonlocatie waarbinnen twee nieuwe woningen zijn voorzien.

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' heeft de locatie een agrarisch bouwvlak, waarbinnen twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Daarom kan gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'. Hiervoor is voorliggend wijzigingsplan opgesteld. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Jagtlustweg 17, in het buitengebied ten noordwesten van de kern Epe. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0001.png"

Globale ligging plangebied (Bron: OpenStreetMap)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Jagtlustweg 17 in het buitengebied van Epe. De locatie maakt onderdeel uit van een landschap van oude bos- en heideontginningen, gelegen op de stuwwal van de Veluwe. Een groot deel van dit gebied bestaat uit planmatige oude bossen met loofbomen, aan de randen hiervan liggen agrarische gronden. Deze zijn, door de zeer droge en arme zandgronden, pas laat ontgonnen en lang onbebouwd gebleven. In de tweede helft van de 19e eeuw is het plangebied ontgonnen, toen is ook het erf gerealiseerd. Op topografische kaarten van ca. 1870 is het erf al te zien. De ontginning heeft geleid tot een voor het gebied karakteristiek stelsel van ontginningswegen met lange rechte lijnen. Veel van deze lijnen worden begeleid door bomenrijen, die als houtsingels in het landschap liggen. Aan de noord- en zuidkant, in het verlengde van de westelijke plangebiedgrens, is nog zo'n houtsingel aanwezig. Verder wordt het plangebied volledig omgeven door weilanden. De omgeving kent een landelijke uitstraling. Veel van de oorspronkelijke agrarische bedrijven zijn inmiddels verdwenen en de huizen zijn in gebruik genomen als burgerwoningen.

Het plangebied zelf bestaat uit het agrarisch erf (oorspronkelijk een veeteeltbedrijf met rundvee en varkens). De oorspronkelijke boerderij staat centraal op het erf. De woning is oorspronkelijk gebouwd rond 1870, maar is in latere periodes meerdere malen verbouwd en uitgebreid. Op dit moment omvat de boerderij twee woningen. De meeste agrarische opstallen liggen aan de westzijde van het erf, aan de noordzijde is nog een wagenloods aanwezig. Het erf is grotendeels verhard.

Opvallend is de schuin ten opzichte van de kavelstructuur gelegen uitrit richting de Jagtlustweg. Deze inrit ligt in het verlengde van een oude as richting de vroeger aanwezige herberg 'Jagtlust'. Deze inrit is nog steeds aanwezig. In een latere periode is een extra inrit aangelegd richting het westen, naar de Lohuizerveenweg. In de praktijk is deze inrit het meest gebruikt. Her en der verspreid op het erf staan, tussen de gebouwen in, enkele solitaire bomen. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0002.png"

Luchtfoto van de bestaande situatie (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0003.png"

De twee bestaande bedrijfswoningen binnen het plangebied (bron: eigen foto)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0004.png"

Aanzicht op de zuidelijke houtsingel en de koeienschuur (bron: eigen foto)

2.2 Toekomstige situatie

De bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf zal worden beëindigd. De boerderij en de bedrijfsopstallen maken, met uitzondering van de meest zuidelijke schuur, plaats voor twee nieuwe woningen.

Voor het toekomstig woongedeelte van het plangebied is een schetsontwerp opgesteld, waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont. Het gehele schetsontwerp is als bijlage 1 toegevoegd. In het vervolg van deze paragraaf volgt een toelichting op het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0005.png"

Schetsontwerp van de toekomstige situatie (bron: Buro SRO)

In het nieuwe ontwerp is de ligging van het erf ongeveer hetzelfde gebleven en wordt de oude inrit naar de Jagtlustweg weer in ere hersteld. De nieuwe noordelijk gelegen woning (die zich qua uitstraling als hoofdwoning afficheert) richt zich dan ook op deze Jagtlustweg. 'Achter' deze hoofdwoning liggen de bijgebouwen, conform veel van de oorspronkelijke erven in de omgeving (scheiding woon- en werkgedeelte). De zuidelijk gelegen tweede woning heeft een meer sobere uitstraling, waardoor deze onderdeel uit lijkt te maken van de bijgebouwen bij de hoofdwoning.

 

Het erf is landschappelijk ingepast met gebiedseigen erfbeplanting (hagen, solitaire boom op het erf), waarbij er ook aandacht is voor de praktische invulling (besloten tuin en voldoende privacy t.o.v. elkaar). Een deel van de verdwenen houtsingel wordt weer hersteld, maar is vanwege de gewenste doorkijkjes niet helemaal dichtgezet. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd, als blijkt dat ze gezond zijn.

Bij de noordelijke woning wordt een bijgebouw gerealiseerd in de vorm van een kapschuur. De zuidelijke woning maakt gebruik van de te handhaven stal (in de tekening in grijs aangegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0006.png"

Voorlopig ontwerp van de toekomstige noordelijke woning (definitief ontwerp wijkt af van deze tekening)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0007.png"

Voorlopig ontwerp van de zuidelijke woning (definitief ontwerp wijkt af van deze tekening)

De overige gronden binnen het plangebied behouden de agrarische bestemming (zonder bouwvlak) en blijven in gebruik als weiland of akker. De nieuwe erven maken gebruik van de bestaande inritten, waarbij elke woning een eigen inrit heeft. Op de erven is voldoende ruimte voor het parkeren van bewoners en bezoekers. In paragraaf 4.4 wordt het aspect verkeer nader toegelicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden uit het Barro. Wel ligt het plangebied binnen het 'Radar verstoringsgebied' zoals opgenomen in de SVIR. Bij ontwikkelingen die binnen deze aanduiding liggen dient rekening te worden gehouden met maximale bouwhoogtes, om verstoring van radarsingalen te voorkomen. De maximale bouwhoogtes van de twee voorziene woningen blijven beperkt tot hoogtes waarvan op voorhand kan worden gesteld dat dit plan geen negatief effect heeft op het radar verstoringsgebied. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar binnen het Barro en de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan voorziet per saldo niet in het toevoegen van extra woningen. In de bestaande situatie is in het vigerende bestemmingsplan het bouwrecht voor twee bedrijfswoningen opgenomen (meer hierover in paragraaf 3.3). In de toekomstige situatie zijn er twee reguliere woningen toegestaan binnen het plangebied.

Jurisprudentie wijst uit dat woningbouwontwikkelingen die voorzien in nieuwe woningen, pas zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling per saldo 11 nieuwe woningen of meer mogelijk maakt. Dit plan is dan ook niet als een stedelijke ontwikkeling aan te merken, waardoor een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in een functieverandering van een deel van de agrarische gronden naar wonen.

Door sloop en wederopbouw werkzaamheden vinden er ook fysieke ingrepen plaats. In de omgevingsvisie en -verordening zijn voor de gronden van het plangebied enkele regels opgenomen die in het kader van het voornemen van belang zijn.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

Het plangebied behoort tot een door de provincie aangewezen 'Nationaal landschap maar buiten de Groene Ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk. Ontwikkelingen binnen dit gebied zijn toegestaan onder voorwaarde dat de kernkwaliteiten van het landschap niet worden aangetast. Het plangebied ligt binnen het Nationale landschap Veluwe, deelgebied 'Wiggen Oost-Veluwe'. Dit gebied wordt in bijlage 6 van de verordening 'Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' omschreven als een fraai kleinschalig mozaïeklandschap, bestaande uit een afwisseling van weide en akkerland als uitlopers van de Veluwe. Percelen in het gebied zijn kleinschalig van opzet en hebben over het algemeen geen duidelijke richtingen. De toekomstige bebouwing komt geconcentreerd bij elkaar te staan binnen het woongedeelte van het plangebied. De opstelling en het volume van de bebouwing doet denken aan dat van een boerenerf. Daarnaast wordt de voor dit gebied typische bestaande houtsingel die aan weerszijden van het plangebied in het landschap ligt, aan elkaar verbonden door een nieuwe houtsingel aan te leggen langs een deel van de westelijke plangrens. Het geheel van ingrepen zorgt ervoor dat het plangebied de uitstraling behoud die kenmerkend is voor het landschap 'Wiggen Oost-Veluwe' waardoor het plan de kernkwaliteiten behoudt en deels versterkt.

Artikel 3.33 verbod op winning fossiele energie in intrekgebieden

Het plangebied ligt binnen een intrekgebied. De provincie verbiedt nieuwe ontwikkelingen binnen deze gebieden die werken tot stand brengen of handelingen verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Gelet op het voornemen, dat bestaat uit een functie wijziging naar wonen en het mogelijk maken van de bouw van twee woningen, kan op voorhand worden uitgesloten dat dit initiatief handelingen als gevolg heeft die in strijd zijn met dit artikel.

Conclusie

Het provinciale beleid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', vastgesteld door de gemeente Epe op 23 maart 2017. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0008.png"

Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied betreft het agrarisch bouwvlak van het bestaande bedrijf aan de Jagtlustweg 17. Het plangebied heeft een enkelbestemming 'Agrarisch'. In het kader van de bedrijfsvoering ligt er binnen het bouwvlak een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij'. De maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen: 2' staat toe dat er twee bedrijfswoningen zijn toegestaan binnen het plangebied.

De westelijke gronden van het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Deze aanduiding is opgenomen voor gronden met een middelhoge archeologische verwachting.

Tot slot ligt het gehele plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Deze gebiedsaanduiding regelt specifiek voor de locatie van het plangebied dat het maximum oppervlakte van stalruimte binnen het erf 325 m² mag bedragen.

Voorliggend initiatief is strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat reguliere woningen niet zijn toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Hiervoor moet de locatie gewijzigd worden naar de bestemming 'Wonen'. Om dit te bewerkstelligen wordt er gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid: in artikel 45.2 is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om bestaande bedrijfswoningen of dienstwoningen binnen een bestemming 'Agrarisch' te wijzigingen naar een bestemming 'Wonen'. Dit is toegestaan mits:

  • a. het gebruik als wonen vanuit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar is;
  • b. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • c. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijk waarden;
  • d. het aantal woningen na wijziging niet meer bedraagt dan 1 (tenzij het bestaande aantal meer bedraagt).

sub a: het gebruik als wonen dient vanuit een goed woon en leefklimaat aanvaardbaar te zijn

Voorliggend plan voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar wonen, waarbinnen twee reguliere woningen zijn toegestaan. In hoofdstuk 4 van voorliggend document is op basis van de milieuaspecten bodem, lucht, geluid, geur, milieuzonering en externe veiligheid aangetoond dat binnen het plangebied in de toekomstige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Zie voor een nadere toelichting op deze aspecten de subparagrafen uit hoofdstuk 4.

sub b: de wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikers- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen

Voorliggend initiatief voorziet in het toevoegen van twee gevoelige objecten (de 2 woningen), waardoor in potentie omliggende (agrarische) bedrijven gehinderd kunnen worden in hun bedrijfsvoering. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven actief die, gelet op de afstand vanaf het plangebied, enige hinder ondervinden van dit voornemen. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteiten vinden plaats op 100 m afstand vanaf het plangebied, waar een minicamping is gelegen. Een camping is aangewezen als een milieucategorie 3.1 activiteit, waarvoor een maximale richtafstand van 50 m geldt. Gelet op de werkelijke afstand is ook in dit geval geen sprake van wederzijdse hinder. Zie voor een nadere toelichting op dit aspect de paragrafen geur (4.1.4) en milieuzonering (4.1.5).

sub c: cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden:

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied. Wel ligt de locatie binnen een door de provincie Gelderland aangewezen nationaal landschap 'Veluwe - Wiggen Oost-Veluwe'. In de paragrafen 2.2 en 3.2 is gemotiveerd op welke wijze dit plan de kernkwaliteiten van het landschap niet aantast en voor een deel juist versterkt. Gelet op het effect van het ruimtegebruik kan worden gesteld dat dit plan een positief effect heeft op het landschap. De agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied stoppen en daarvoor in de plaats komen twee woningen terug welke landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen soorten. Het stoppen van de bedrijfsactiviteiten zorgt tevens voor een afname van het milieueffect van de locatie op het landschap.

Voor het plan is een ecologische quisckscan uitgevoerd. In paragraaf 4.3 worden de uitkomsten van deze quickscan vanuit het aspect ecologie nader toegelicht. Voor wat betreft de afweging van de natuurlijke waarden van de omgeving van het plangebied als gevolg van voorliggend initiatief kan worden gesteld dat door het opheffen van de agrarische bestemming er meer rust zal ontstaan rondom het terrein. Dit heeft een positief effect op de schrale habitats die rondom de locatie aanwezig zijn. De nieuwe inrichting van het terrein zal bijdrage aan de kernkwaliteiten van het aangrezende Gelders Natuurnetwerk.

sub d: het aantal woningen mag niet meer dan 1 bedragen (tenzij het bestaande aantal meer bedraagt):

In de bestaande situatie zijn er twee bedrijfswoningen in gebruik binnen het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' staat deze twee woningen toe. Beide bestaande woningen worden gesloopt en vervangen voor twee reguliere woningen. Per saldo blijft het aantal woningen daarmee gelijk, waardoor wordt voldaan aan deze gestelde voorwaarde.

Op basis van bovenstaande motivatie kan de conclusie worden getrokken dat dit initiatief past binnen de gestelde voorwaarden van wijzigingsbevoegdheid 45.2 'Wonen'.

Tevens is artikel 45.8 uit het vigerende bestemmingsplan van belang, waarin aanvullende voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid worden benoemd. Hierin wordt aangegeven dat het volgende bij de belangenafweging wordt betrokken:

  • de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;
  • de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden en/of nabijgelegen gronden worden geschaad;
  • de uitvoerbaarheid - waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid - en het behoud, bescherming en herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.

De bedrijfsactiviteiten behorende bij het veeteeltbedrijf stoppen en daarvoor in de plaats komen twee reguliere woningen terug. Het milieueffect van het plangebied op de omgeving neemt daardoor sterk af. De belangen van de gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden zullen ook niet worden geschaad, eveneens worden de belangrijke waarden in het plangebied behouden. Voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden.

Overig beleid gemeente Epe

Dit plan maakt gebruik van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'. Voorgaande motivatie uit deze paragraaf toont aan dat het plan passend is binnen de gestelde wijzigingsvoorwaarden, en daarmee tevens binnen het beleidskader zoals opgenomen in het vastgestelde vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'.

Het initiatief is uitvoerbaar binnen het beleid van de gemeente Epe.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Bodemonderzoek

Omdat voorliggend plan voorziet in een functiewijziging, namelijk van agrarisch naar wonen, waarbinnen twee reguliere woningen zijn toegestaan, zijn voor het plan een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd door Boluwa Eco Systems BV, d.d. 17 mei 2019, met projectnummer 19088. Dit rapport is bijgevoegd in bijlage 2 van de toelichting. Uit het rapport blijkt dat:

  • de grond licht tot matig verontreinigd is; deels is dit te verklaren door een natuurlijke aanwezigheid in de bodem; nader onderzoek is gezien de gemeten gehalten en de voorgenomen functie niet noodzakelijk;
  • het grondwater licht verontreinigd is met barium en zink; ook hier geldt dat de aangetroffen licht verhoogde gehalten waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong zijn;
  • er zintuiglijk geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen, maar er analytisch wel asbest is aangetoond; de gemeten gehalten zijn lager dan de vastgestelde interventiewaarde en de vastgestelde norm voor nader onderzoek.

Grondverzet

Eventueel vrijkomende grond mag tegenwoordig niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Voor grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Epe beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

De uitkomsten van het onderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. De bodemkwaliteit is voldoende voor de beoogde woonfunctie. Hiermee is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15556659 (aan de Tongerenseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2.5
(Zeer fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   15,5 µg/m3   16,3 µg/m3   9,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m³)   40 µg/m3   40 µg/m3   20 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend initiatief voorziet in het verwijderen van het recht van agrarische bedrijfsvoering binnen het plangebied. Het bestaande veeteeltbedrijf stopt met de bedrijfsvoering, waarmee ook het milieueffect op de omgeving afneemt. De functie van het plangebied verandert naar wonen, waarbinnen twee reguliere woningen zijn voorzien. Per saldo neemt het aantal woningen niet toe en de bedrijfsactiviteiten er niet meer. Het aantal verkeersbewegingen van het plangebied neemt dan ook af. Per saldo heeft dit initiatief ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit daarom een positief effect. Gesteld kan worden dat het project daarmee 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt twee geluidgevoelige objecten mogelijk binnen het plangebied. In de bestaande situatie staat er een boerderij met twee woningen binnen het plangebied: deze wordt gesloopt.

Het plangebied behoort tot een buitengebied locatie waar binnen een straal van 750 m rondom het plangebied alleen verharde en onverharde wegen met enkele rijstroken liggen. Deze wegen worden uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer. Gelet op de zeer lage bebouwingsdichtheid van dit gebied kan gesproken worden van zeer rustige wegen. Geluidhinder afkomstig van één van deze wegen is daarom niet te verwachten. De dichtstbijzijnde doorgaande weg ligt op 750 m afstand van het plangebied. Het gaat om de Tongerenseweg, ten zuiden van de locatie. Deze weg kent een hogere verkeersintensiteit maar is vanwege de afstand tot het plangebied niet van invloed. Geluidhinder op de twee woningen binnen het plangebied op basis van wegverkeerslawaai kan daarmee worden uitgesloten.

In de omgeving van het plangebied liggen geen spoorwegen en bedrijventerreinen. Geluidshinder afkomstig van één van deze geluidsbronnen kan daarmee op voorhand worden uitgesloten. Met betrekking tot geluid is

er daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. Voor bedrijven die vallen onder de meldingsplicht gelden soortgelijke bepalingen en deze staan in het Activiteitenbesluit.

De Wgv en het Activiteitenbesluit maken onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.


Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.


De Wet geurhinder en veehouderij/Activiteitenbesluit kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij/Activiteitenbesluit.

Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Vanuit het aspect geur heeft dit plan een tweeledige werking. Enerzijds stopt het bestaande veeteeltbedrijf met de bedrijfsvoering, waardoor er van mogelijke geurhinder op geurgevoelige objecten en de natuur geen sprake meer is. Anderzijds voorziet dit plan in een functiewijziging van agrarisch naar wonen en worden twee geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het dichtstbijzijnde agrarische veeteeltbedrijf (koeien) in de omgeving ligt op 800 m afstand. Gelet op deze afstand kan geurbelasting op de toekomstige woningen binnen het plangebied op voorhand worden uitgesloten. Vanuit geur is er dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Dit plan voorziet in het realiseren van twee nieuwe milieugevoelige objecten binnen het plangebied. Vanuit het aspect milieuzonering is het daarom van belang te kijken naar het wederzijds effect van deze twee objecten en omliggende bedrijven. Het plangebied ligt in de buurt van de Veluwe. Langs de randen van de Veluwe zijn meerdere campings gelegen. De dichtstbijzijnde camping ligt op 100 m afstand vanaf het plangebied. Voor een camping is op basis van de publicatie 'bedrijven en milieu zonering' een milieucategorie 3.1 van toepassing, met een bijbehorende maximale richtafstand van 50 m op basis van geluid. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde camping (100 m) kan milieuhinder worden uitgesloten.

In de omgeving van het plangebied, binnen een straal van 600 m, zijn geen andere bedrijven gelegen.

In de geurparagraaf (4.1.4) van voorliggend document is reeds gemotiveerd dat omliggende agrarische bedrijven ook geen belasting vormen voor de twee toekomstige woningen binnen het plangebied.

Vanuit milieuzonering is er sprake van een goed woon- en leefklimaat, nog worden er bedrijven in de omgeving gehinderd in hun bedrijfsvoering door voorliggend plan.

Het initiatief is op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0009.png"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Uit voorgaande afbeelding blijkt dat er in de omgeving, binnen een straal van 700 m van de planlocatie, geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gelegen zijn. Het plangebied ligt dicht bij een gebied met een potentieel gevaar door bosbranden. Voorliggend plan kent echter geen functies aan het plangebied toe die mogelijk leiden tot een verhoogd risico van brandverspreiding of brandoverslag.

Vanwege het ontbreken van risicobronnen en het gelijke aantal kwetsbare objecten ten opzichte van de bestaande situatie is er in het kader van dit plan geen nadere toetsing aan normen en een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Ook vanuit de circulaire effectafstanden LPG tankstations en de beleidsvisie Externe veiligheid is het initiatief daarmee uitvoerbaar. Geconcludeerd kan worden dat dit plan vanuit externe veiligheid geen nadelig effect heeft.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het initiatief uitvoerbaar.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporate (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Bij voorliggend plan is er geen sprake van een activiteit die is genoemd in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Op basis van de activiteiten is geen aanleiding te veronderstellen dat een MER, vormvrije mer of mer-beoordeling nodig is.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieueffectrapportage.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in een afname van het verhard oppervlak. De opstallen en de erfverharding worden verwijderd (in totaal circa 2.000 m²) en daarvoor in de plaats komen twee woningen terug met de benodigde erfverharding (in totaal circa 1.300 m² , waarvan een deel in halfverharding). Per saldo neemt het verhard oppervlak daarmee af, waardoor het waterbergend vermogen van het plangebied toeneemt. Hemelwater dat op de daken valt wordt geïnfiltreerd in de bodem, de benodigde technische maatregelen zullen hiervoor getroffen worden. Gezien de aanwezige bodemstructuur (zand) levert dit geen problemen op.

De woningen worden aangesloten op het aanwezige persriool. De capaciteit hiervan is voldoende (er waren al twee woningen aangesloten).

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Als gevolg van dit initiatief worden meerdere opstallen en de boerderij gesloopt. Om te kunnen bepalen of de sloop en overige inrichting van het plangebied van betekenis is voor beschermde soorten, is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 3 toegevoegd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:

Gebiedsbescherming:

In de uitgevoerde quickscan is reeds aangegeven dat de bestemmingswijziging en de bouw en herinrichting van het terrein niet leiden tot een negatief effect op de doelstellingen van Natura 2000-gebieden en de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van GNN. Het meest dichtstbijzijnde areaal van het Gelders Natuur Netwerk (GNN) ligt op ca. 200 meter afstand. Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 300 meter afstand. Beide gebieden liggen ten noorden van het plangebied. Met de uitvoering van dit initiatief treedt er een verbetering op voor de omliggende natuurgebieden: de agrarische bedrijfsvoering wordt beëindigd. Het bedrijfsmatig houden van dieren met bijbehorende stikstofuitstoot is niet meer mogelijk en het agrarisch bedrijfsverkeer zal sterk verminderen. Verder dient aangemerkt te worden dat er in de huidige situatie al twee woningen aanwezig zijn op het terrein, er worden geen woningen toegevoegd. Het initiatief leidt daarom niet tot extra verkeer en bijbehorende uitstoot. Door de nieuwbouw van de woningen zal het energieverbruik ten opzichte van de huidige situatie naar verwachting verminderen, wat ook een positieve uitwerking zal hebben. Door de kleinschaligheid van dit project en de aan- en afvoer van vrachtverkeer in zuidelijke richting (deze wegen zijn verhard), levert de aanlegfase ook geen problemen op. Gezien deze aspecten zal de realisatie van het project niet leiden tot een negatief effect op de doelstellingen van Natura 2000-gebieden en de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van GNN.


Soortenbescherming:

De bouw en herinrichting van het terrein leiden niet tot aantasting of vernieling van beschermde planten en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren of andere diergroepen. Op basis van de quickscan kan echter nog geen conclusie worden getrokken over de effecten van het plan op de mogelijke verstoring van het leefgebied en/of schuilmogelijkheden van vleermuizen. Hiervoor wordt aanvullend onderzoek verricht, dat plaatsvindt tijdens het actieve seizoen van vleermuizen (mei-september 2019). De eerste inventarisatie op locatie heeft inmiddels plaatsgevonden. Zodra het onderzoek is afgerond, zullen de uitkomsten worden verwerkt. De initiatiefnemer zal aan de genoemde aanbevelingen voldoen.

Naast het uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen worden in de quickscan enkele algemene maatregelen benoemd. Deze maatregelen gelden als voorwaarden die vastgesteld dienen te worden om uitvoering van het plan te verzekeren. Het gaat om:

  • het mogelijk aanvragen van een ontheffing als het aanvullende vleermuizenonderzoek daar aanleiding toe geeft;
  • het voorkomen van lichtverstoring op het erf, zowel tijdens de bouw van de nieuwe woningen als ten tijde van de definitieve terreininrichting;
  • het verbod tot het vernielen of verstoren van nesten. Tijdens het broedseizoen zijn broedgevallen van algemene broedvogels, zoals Spreeuw, Merel en Houtduif te verwachten in de boerderij, bijgebouw, veeschuren en op het erf;
  • de algemene zorgplicht ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd);
  • het stilleggen van het werk als gedurende de werkzaamheden toch blijkt dat er zich beschermde soorten zich ophouden binnen het plangebied.

Gezien de hiervoor beschreven aspecten wordt het wijzigingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Voorliggend initiatief zorgt voor een afname van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. In de bestaande situatie zijn er twee bedrijfswoningen in gebruik en er zijn verkeersbewegingen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering. In de toekomstige situatie bestaat uit het plangebied uit twee woningen zonder agrarische bedrijfsvoering. Het agrarisch bedrijfsverkeer zal dus afnemen.

De twee toekomstige woningen krijgen elk een eigen oprit. De noordelijke woning wordt ontsloten op de Jagtlustweg, de zuidelijke woning op de Lohuizerveenweg. Dit zijn bestaande inritten die reeds gebruikt worden door het huidig agrarisch bedrijf: het plan levert dus geen noemenswaardige verkeersoverlast op voor de omgeving.

De gemeente Epe beschikt over een eigen 'Parapluplan Parkeren' en bijbehorende 'Nota Parkeernormen 2018'. Daarin zijn parkeernormen opgenomen, gebaseerd op de normen van het CROW. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een maximale norm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. In het schetsontwerp dat voor dit plan is opgesteld, zie ook bijlage 1, is te zien dat er rondom de twee woningen voldoende verhard oppervlak is opgenomen om te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernorm. In de regels van dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erin voorziet dat de de woningen pas als reguliere woning in gebruik mogen worden genomen als er binnen het eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is voor de benodigde parkeerplaatsen en dat deze parkeerplaatsen in stand gehouden dienen te worden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het wijzigingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de omgeving zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten gelegen die mogelijkerwijs nadeel ondervinden van voorliggend plan. De huidige boerderij stamt oorspronkelijk uit 1870, maar is door verschillende voor- en naoorlogse verbouwingen en uitbreidingen niet meer in oorspronkelijke staat. Met de uitvoering van het ontwerp wordt recht gedaan aan de oorspronkelijke erfopzet zoals die in de omgeving voorkwam. Bovendien worden gebiedseigen landschapselementen toegevoegd, waaronder het deels herstellen van de houtsingel. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar vanuit het belang van cultuurhistorie.

Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart (zie navolgende afbeelding) ligt het plangebied in een gebied met een middelhoge archeologische waarde. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is deze hoge waarde doorvertaald in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'.

Voorliggend plan heeft bouwwerkzaamheden als gevolg. Het totale oppervlak van deze werkzaamheden (max. circa 350 m²) blijft echter ruim onder de gestelde grens van 2.500 m². Het plan heeft geen nadelig effect op de mogelijke aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in de grond. Wel blijft de bestaande dubbelbestemming voor het plangebied behouden zodat, bij eventuele nieuwe ontwikkelingen in de toekomst, waardevolle archeologische objecten beschermd blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG075jagtlustweg17-OWP1_0010.png"

Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart

Het initiatief op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is uitvoerbaar.

4.6 Hoogspanning en zendmasten

In de omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen en zendmasten aanwezig. Derhalve zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het initiatief.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten.

Deze kosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Met betrekking tot het plangebied is het vigerende agrarisch bouwvlak overgenomen als plangrens. Aan de westkant is het plangebied iets verruimd om, ten behoeve van de stedenbouwkundige keuzes en landschappelijke inpassing, het plangebied passend te maken met het opgestelde schetsontwerp zoals opgenomen in bijlage 1.
  • Wonen, waarbij twee bestemmingsvlakken zijn opgenomen waarvoor geldt dat per bestemmingsvlak 1 woning is toegestaan. Beide woonpercelen krijgen een bijgebouw. Voor het zuidelijk woonperceel blijft één van de bestaande schuren behouden die gaat dienen als bijgebouw. In het noordelijk woonperceel is een nieuw bijgebouw voorzien met een maximum oppervlakte van 110 m². Dit maximum is gewaarborgd middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte: (m²)'. Middels twee voorwaardelijke verplichtingen is geregeld dat beide woningen pas in gebruik mogen worden genomen als is voldaan aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de landschappelijke inpassing en de parkeernorm.
  • Agrarisch, voor de overige gronden van het plangebied. In de regels van voorliggend plan is voorzien dat bedrijfsvoering op deze gronden niet meer is toegestaan.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6', ter bescherming van de mogelijke aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in de bodem.

Middels de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' stelde het vigerende bestemmingsplan een maximum op met betrekking tot het toegestane aantal m² stalruimte ten behoeve van het agrarische veeteeltbedrijf. Omdat dit bedrijf in de toekomstige situatie niet meer actief is, heeft deze gebiedsaanduiding geen betekenis meer en is daarom niet overgenomen in dit plan.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Op dit wijzigingsplan is de Wro van toepassing en gelden daarom ten aanzien van de te volgen procedure de onderstaande regels. Op een ontwerp - wijzigingsplan is, ingevolge de artikel 3.9a, Wro, de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Het ontwerp - wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage en is digitaal raadpleegbaar via RO-Online (www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende de periode van ter inzage legging kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen bij burgemeester en wethouders.

Binnen acht weken na afloop van de zienswijzentermijn, nemen burgemeester en wethouders een besluit omtrent de wijziging. De kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging geschiedt langs elektronische weg. Tegen een besluit omtrent vaststelling staat rechtsreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn om beroep in te dienen vangt aan met ingang van de dag dat het vaststellingsbesluit ter inzage is gelegd.

6.2 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerp wijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.