Plan: | Elspeterweg 53 Vaassen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG072Elspeterweg53-OWP1 |
Aan de Elspeterweg 53 in Vaassen ligt een vrijstaande woning, die de afgelopen jaren heeft gediend als retraitehuis van de leden van de congregatie Zusters Jezus Maria Josef (JMJ) uit Den Bosch. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' heeft deze woning en de direct aangrenzende gronden een maatschappelijke bestemming. De initiatiefnemer is voornemens het gebouw te verkopen als reguliere woning en ziet graag dat de bestemming wordt gewijzigd in Wonen. De gemeente Epe staat niet afwijzend tegenover dit voornemen. Daarom wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'. Hiervoor is voorliggend wijzigingsplan opgesteld. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan de Elspeterweg 53 niet ver ten westen van de kern Vaassen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (Bron: OpenStreetMap)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Elspeterweg 53 in Vaassen. De locatie ligt in een overgangsgebied tussen de beboste gebieden van de Veluwe ten westen van de locatie en een meer open agrarisch gebied dat in oostelijke richting overgaat in overgaat in de uiterwaarden van de IJssel. Dit is terug te zien in het landschap door een afwisseling van beboste percelen en agrarische gronden. Bebouwing is er beperkt aanwezig maar neemt in concentratie toe in oostelijke richting, waar de kern Vaassen ligt. De directe omgeving van de planlocatie bestaat voornamelijk uit bos. Aan de Elspeterweg liggen ten noordwesten van de planlocatie enkele woonkavels.
Centraal binnen de planlocatie staat een vrijstaande woning. Het nog in originele staat verkerende pand is gebouwd in 1925 en in 2018 aangemerkt als gemeentelijk monument. Lokaal staat de woning ook wel bekend als 'Huize de Woestijn'. De woning is oorspronkelijk gebouwd als woonhuis. In 1962 is het gekocht door de leden van de congregatie Zusters Jezus Maria Josef (JMJ) uit Den Bosch en in gebruik genomen als retraitehuis.
De gronden direct rondom de woning zijn ingericht als tuin. Aan de voorkant van de woning is er ruimte voor het parkeren van auto's. De woning wordt door een oprijlaan ontsloten op de Elspeterweg.
Bijgevoegde afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto plangebied (Bron luchtfoto: omgevingsvisie Gelderland)
Foto van de bestaande villa
Voorliggend initiatief behelst enkel een planologische wijziging van de gronden van het plangebied van de bestaande maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming. Het initiatief heeft geen fysieke ingrepen als gevolg.
De functiewijziging maakt het mogelijk om de bestaande woning in de toekomst als reguliere woning in gebruik te nemen. Daarmee sluit de nieuwe bestemming beter aan op het toekomstige gebruik van de locatie.
De wijze van parkeren en ontsluiting gebeurd in de toekomstige situatie op dezelfde wijze als in de bestaande. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.4.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het Barro. Wel maakt de locatie onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN) zoals opgenomen in het SVIR. Voorliggend initiatief behelst enkel een planologische wijziging van de bestemming naar wonen (voorheen maatschappelijk). Het plan heeft geen fysieke wijzigingen als gevolg. Het feitelijk gebruik van de locatie in de bestaande situatie verandert in de toekomstige situatie ook niet. Het initiatief heeft dan ook geen gevolgen voor de NNN.
Ladder duurzame verstedelijking
Het voorliggend plan betreft een bestemmingswijziging zonder bouw- en/of sloopwerkzaamheden. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande woningvoorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
In de verordening zijn voor de gronden van de planlocatie enkele regels opgenomen met betrekking tot de thema's 'Landbouw', 'Glastuinbouw' en 'Natuur'. Gelet op het initiatief, het herbestemmen van de locatie van maatschappelijk naar wonen, zonder verdere ruimtelijke wijzigingen, kan op voorhand gesteld worden dat
vanuit de thema's landbouw en glastuinbouw dit initiatief geen invloed heeft. De regels behorende bij het thema 'Natuur' hebben betrekking op de groene ontwikkelingszone, zie ook navolgende afbeelding.
Voorliggend initiatief voorziet in een bestemmingsplanwijziging van maatschappelijk naar wonen zonder bouw- en/of sloopwerkzaamheden. Hierdoor wordt kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gewaarborgd. De omgevingsvisie staat de uitvoering van onderhavig initiatief niet in de weg.
Uitsnede GNN kaart
Conclusie
Het provinciale beleid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', vastgesteld door de gemeente op 23 maart 2017.
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Epe (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Over het gehele plangebied ligt ook een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', ter bescherming van mogelijke aanwezige waardevolle archeologische resten. Verder liggen de volgende drie gebiedsaanduidingen over een deel of over het gehele plangebied:
Ook ligt er over de gehele bestemming 'Maatschappelijk' een maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 200 m2'.
Voorliggend initiatief is strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat de bestemming maatschappelijk het niet toe staat de bestaande woning als reguliere burgerwoning in gebruik te nemen. Hiervoor moet de locatie gewijzigd worden naar de bestemming 'Wonen'. Om dit te bewerkstelligen wordt er gebruik gemaakt van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is in artikel 45.2 'Wonen' een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om bestaande bedrijfswoningen of dienstwoningen binnen een bestemming 'Maatschappelijk' te wijzigigen naar een bestemming 'Wonen'. Dit is toegestaan mits het gebruik als wonen vanuit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar is, de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen en de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijk waarden en het aantal woningen na wijziging niet meer bedraagt dan 1 (tenzij het bestaande aantal meer bedraagt).
Het voorliggend plan bevat 1 bestaande woning, waardoor er geen negatieve veranderingen op het perceel plaatsvinden met betrekking tot de woon- en leefklimaat en er niets aangetast wordt. Het initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het geldende bestemmingsplan om de woonbestemming mogelijk te maken.
Tevens is artikel 45.8 uit het vigerende bestemmingsplan van belang, waarin aanvullende voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid worden benoemd. Hierin wordt aangegeven dat het volgende bij de belangenafweging wordt betrokken:
Met voorliggend plan vindt er geen gebruiksverandering van de bestaande woning plaats. De belangen van de gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden zullen hierdoor niet geschaad worden, eveneens worden de belangrijke waarden in het plangebied behouden. Voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden.
Overig gemeentelijk beleid
Omdat de feitelijke situatie onveranderd blijft, is het overig ruimtelijk beleid niet van toepassing op dit initiatief.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Bodem
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het gebruik wordt gewijzigd van maatschappelijke doeleinden naar wonen. Het plan kent geen fysieke wijziging als gevolg waardoor er ook geen bodemwerkzaamheden worden uitgevoerd.
Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de beschikbare informatiebronnen is de locatie onverdacht van bodemverontreiniging. Daarom hoeft binnen het kader van het bestemmingsplan geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toelichting beschikbare informatiebronnen
Op basis van het historische bodembestand, het bedrijvenbestand (inclusief ondergrondse tanks) en het bodeminformatiesysteem is de locatie (on)verdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging.
De volgende gegevens zijn beschikbaar:
Op de locatie is 0p 3 december 1998 een 3 m³ ondergrondse HBO tank gesaneerd door verwijdering. Tijdens de tanksanering is zintuigelijk geen bodemverontreiniging aangetroffen. Van de tanksanering is een Kiwa tanksaneringscertificaat aanwezig met certificaatnummer AK6849.
Randvoorwaarden
Bij de realisatie van de aangevraagde bestemming dient met de volgende randvoorwaarden rekening te worden gehouden:
Bodemonderzoek
Voor de realisatie van een bouwwerk dient een omgevingsvergunning, activiteit bouwen te worden aangevraagd. Als een bouwwerk bestemd is voor het verblijf van mensen is ook in dit kader de uitvoering van een bodemonderzoek verplicht.
Een uit te voeren bodemonderzoek moet aan de volgende eisen voldoen: Er dient een vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 te worden uitgevoerd, met aandacht voor asbest. Dit onderzoek moet worden gevolgd door een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Verder dient er, als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, een verkennend asbestonderzoek conform NEN
5707 te worden uitgevoerd.
Grondverzet
Voor grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Epe beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Hiermee is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15851428 (aan de Zwolseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 16,9 µg/m3 | 16,6 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m³) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan betreft een wijziging van de bestemming 'Maatschappelijk' naar 'Wonen', zonder sloop of bouw van woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van zeer geringe omvang. Het aantal verkeersbewegingen zal hooguit marginaal toenemen. Gesteld kan worden dat het project daarmee 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief behelst enkel een functiewijziging van maatschappelijk naar wonen. De bestaande woning blijft behouden en wordt in de toekomst als reguliere burgerwoning in gebruik genomen. De woning is al een geluidgevoelig object, daar verandert dit plan niets aan. Een nadere toetsing vanuit geluid is dan ook niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
De bestaande woning is een geurgevoelig object. Er worden geen extra geurgevoelige objecten aan het plangebied toegevoegd. Het feitelijk gebruik van de locatie verandert eveneens. Er is geen nadelig effect vanuit geur op de woning, nog worden er omliggende (intensieve) veehouderijen gehinderd. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er geen veehouderijen binnen 300 meter van de planlocatie zijn gelegen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet enkel in een planologische wijziging van het plangebied naar wonen. De bestaande woning is al een gevoelig object waardoor vanuit milieuzonering al rekening gehouden dient te worden. Omdat het feitelijk gebruik van de locatie door dit plan ongewijzigd blijft en er ook geen extra gevoelige objecten worden toegevoegd, kan hinder vanuit milieuzonering worden uitgesloten. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er geen bedrijven binnen 300 meter van de planlocatie zijn gelegen. Vanuit milieuzonering is er daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat, nog worden er bedrijven uit de buurt gehinderd in hun bedrijfsvoering door het plan.
Het initiatief is op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations (2016)
Beleidsvisie Externe veiligheid
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat er in de omgeving van de planlocatie geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gelegen zijn. Wel maakt het plangebied onderdeel uit van een gebied met een potentieel gevaar door bosbranden. Dit plan voorziet echter niet in een toename van het aantal kwetsbare objecten. Ook worden er door het plan geen functies aan het plangebied toegekend of worden er objecten mogelijk gemaakt die leiden tot een verhoogd risico van brandverspreiding of brandoverslag.
Vanwege het ontbreken van risicobronnen is er in het kader van dit plan geen nadere toetsing aan normen en een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Ook vanuit de circulaire effectafstanden LPG tankstations en de beleidsvisie Externe veiligheid is het initiatief daarmee uitvoerbaar. Geconcludeerd kan worden dat dit plan vanuit externe veiligheid geen nadelig effect heeft.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het initiatief uitvoerbaar.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend plan heeft geen fysieke wijzigingen als gevolg. De bestaande woning blijft behouden en krijgt een woonbestemming. Het verhard oppervlak binnen het plangebied blijft gelijk. De gronden rondom de woning bestaan voornamelijk uit bos en tuin. Hemelwater heeft daarmee voldoende ruimte om in de grond te worden geïnfiltreerd. De rioolaansluitingen zijn overal al aanwezig en functioneren goed.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede natura 2000 kaart
Voorgaande afbeelding laat zien dat de planlocatie (rode cirkel) niet binnen een beschermd Natura 2000-gebied ligt. Wel ligt in de directe omgeving het Natura 2000-gebied de Veluwe. Gelet op voorliggend initiatief, een planologische wijziging van de locatie van maatschappelijk naar wonen zonder fysieke ingrepen, kan enige vorm van hinder op dit beschermde natuurgebied worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Uitvoer van dit plan heeft geen fysieke ingrepen als gevolg. Op voorhand kan worden uitgesloten dat dit plan nadelige effecten heeft op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In voorliggend plan wordt geen extra bouwrecht mogelijk gemaakt en zijn er geen fysiek veranderingen.
Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking leidt dit plan niet tot noemenswaardige veranderingen.
De gemeente Epe beschikt over een eigen 'Parapluplan Parkeren' en bijbehorende 'Nota Parkeernormen 2018'. Daarin zijn parkeernormen opgenomen, gebaseerd op de normen van het CROW. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een maximale norm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. In de bestaande situatie is aan de voorkant van de woning reeds voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van twee voertuigen. In de regels van dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erin voorziet dat de de woning pas als reguliere woning in gebruik mag worden genomen als er binnen het eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is voor twee parkeerplaatsen en deze plaatsen in stand gehouden worden.
Het initiatief is voor het aspect verkeer uitvoerbaar.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In de omgeving van de locatie zijn er geen cultuurhistorische erfgoederen of cultuurhistorische waardevolle gronden aanwezig. Binnen het plangebied ligt er wel een cultuurhistorisch waardevol object. Het betreft het bestaande pand uit 1925. Het gehele gebouw verkeerd nog in originele staat. Het ontwerp destijds is uitgevoerd onder invloed van de Engelse landhuis- en cottage stijl waarbij tevens sprake is van invloeden van de Nieuw Historiserende stijl. De architect, J.D. Niessink, heeft meerdere villa's ontworpen in de omgeving van Apeldoorn. In 2018 heeft de gemeente Epe het gebouw aangemerkt als gemeentelijk monument.
Dit plan heeft, gelet op het ontbreken van bouwactiviteiten, geen invloed op de staat van het gebouw. De toekomstige functie wonen is daarnaast in lijn met de beoogde functie van het gebouw. Het plan heeft dan ook geen negatief effect op dit gemeentelijke monument.
Archeologie
Op basis van de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische waarde. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is deze hoge waarde doorvertaald in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
Voorliggend plan heeft geen bouwwerkzaamheden als gevolg, en daarmee geen nadelig effect op de mogelijke aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in de grond. Wel blijft de bestaande dubbelbestemming voor het plangebied behouden zodat, bij eventuele nieuwe ontwikkelingen in de toekomst, waardevolle archeologische objecten beschermd blijven.
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart
Het initiatief op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten.
Deze kosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan vervangt de bestaande enkelbestemming 'Maatschappelijk' voor de enkelbestemming 'Wonen'. Dit plan behoudt de overige geldende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die van toepassing zijn op de gronden van het plangebied.
Wel komt de bestaande maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 200 m²' te vervallen. Deze aanduiding was opgenomen ter afbakening van het maximaal toegestaan bebouwd oppervlak binnen de bestemming maatschappelijk. Door de toekomstige woonnbestemming is deze maatvoeringsaanduiding overbodig geworden.
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Op dit wijzigingsplan is de Wro van toepassing en gelden daarom ten aanzien van de te volgen procedure de onderstaande regels. Op een ontwerp - wijzigingsplan is, ingevolge de artikel 3.9a, Wro, de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Het ontwerp - wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage en is digitaal raadpleegbaar via RO-Online (www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende de periode van ter inzage legging kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen bij burgemeester en wethouders.
Binnen acht weken na afloop van de zienswijzentermijn, nemen burgemeester en wethouders een besluit omtrent de wijziging. De kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging geschiedt langs elektronische weg. Tegen een besluit omtrent vaststelling staat rechtsreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn om beroep in te dienen vangt aan met ingang van de dag dat het vaststellingsbesluit ter inzage is gelegd.
Onderhavig wijzigingsplan effectueert de wijzigingsbevoegdheid die reeds in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen en zorgt niet voor fysieke ingrepen in de ruimtelijke situatie. Daarom is geen inspraakmoment georganiseerd.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerp wijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.