direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoed Tongeren, herziening wonen 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG067LGTONGHW2018-VBP1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landgoed Tongeren, herziening wonen 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0232.BG067LGTONGHW2018- VBP1van de gemeente Epe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep en/of ambachtelijk beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 agrarisch hobbybedrijf:

het houden van vee en/of telen van gewassen, niet gericht op een reële inkomens vorming;

1.7 ambachtelijk beroep:

een beroep waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt of hersteld en geïnstalleerd, alsook het verkopen en/of leveren van goederen als ondergeschikte activiteit, die verband houden met het ambacht;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 archeologische monumentenzorg:

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

1.11 archeologisch onderzoek:

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste 50 jaar oud;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.15 bed and breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.16 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm van) één persoon wiens huisvesting daar met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;

1.19 beheerschuur

een gebouw ten dienste van het beheer van het landgoed;

1.20 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  • met betrekking tot bebouwing:

legale bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;

  • met betrekking tot gebruik:

het legale gebruik van grond en bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Overkappingen worden hier niet onder begrepen;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde

gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 bouwwerk voor recreatief verblijf:

een bouwwerk dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; niet zijnde recreatiewoningen en kampeermiddelen;

1.31 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.32 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.34 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.35 dienstverlenend beroep:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.36 gastenverblijf:

een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf voor gasten van de hoofdbewoner, welke gasten hier niet permanent mogen verblijven;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.39 hoofdverblijf:

het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal verblijven;

1.40 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.41 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.42 kleinschalige horecavoorziening:

vormen van horeca die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren tevens alcoholvrije dranken worden verstrekt, zoals een theeschenkerij of een koffiehuis;

1.43 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaalmedische, sociaal-cultureel en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.44 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.45 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.46 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.47 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. het door of namens burgemeester en wethouders bepaalde peil;
1.48 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 recreatiewoning:

een gebouw, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist dat dient als recreatiewoonverblijf, niet voor permanente bewoning is bestemd, en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.51 seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.53 verbeelding:

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan;

1.54 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.55 (ander) werk:

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;

1.56 werken:

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

1.57 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een huishouden en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 inhoud van een bouwwerk:
  • a. tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, tenzij anders is aangegeven;
  • b. in geval van het aanbrengen van duurzaamheidsvoorzieningen aan bestaande bebouwing geldt dat de inhoud van het bouwwerk als volgt wordt gemeten: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en binnenwerkse dakvlakken, met uitzondering van erkers en dakkappellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 parkeernormen

met betrekking tot het juist omgaan met de wijze waarop parkeernormen worden berekend, afgerond, hoe de maatvoering is e.a. geldt het bepaalde in de (meest actuele versie van de) Nota parkeernormen.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarde van de gronden en watergangen, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid van het landschap met de daarin voorkomende beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), natuurlijke waarden (onder meer sprengen en beken en vochtgebonden vegetatie) en gebieden met een visueel open karakter (enken);
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf of zorgboerderij, daaronder echter niet begrepen het sier- en boomkwekerijbedrijf en de bollenteelt;
  • c. het weiden van vee;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • e. de waterhuishouding;
  • f. extensieve (dag)recreatie;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest;
  • h. andere werken, ontsluitingswegen en -(voet)paden, waterhuishoudkundige en andere voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 1m.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verboden gebruik

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

3.3.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik dient in ieder geval te worden verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100m², met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe aansluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
  • b. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden anders dan houtwallen en houtsingels, voor zover het beplanting betreft die niet in de gemeentelijke kapverordening of de Wet Natuurbescherming is geregeld, zoals deze regelingen luiden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • c. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • e. het graven of dempen van sloten en poelen;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • g. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, en het graven, dempen of anderszins vergroten en verbeteren van waterlopen, sloten en greppels, anders dan ten gevolge van een uitwerkingsplan voor natuur en landschap.
3.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit plan:
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een daarvoor verleende vergunning;
  • d. die worden uitgevoerd krachtens een op grond van de Wet natuurbescherming vastgesteld beheerplan.
3.4.3 Afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke en vochtgebonden natuurlijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind
  • b. geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet Natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt;
  • c. de verkeersveiligheid niet wordt geschaad, voor zover het de aanleg van parkeerplaatsen en/of parkeerterreinen betreft.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Maatschappelijk - beheerschuur' uitsluitend voor een beheerschuur ten dienste van het landgoed en het gebruik daarvan voor activiteiten, zoals opgenomen in onderstaande tabel:

Overzicht toegestane gebruiksactiviteiten beheerschuur

Activiteit   Frequentie  
Opslag / landgoedbeheer   dagelijks  
Kantoor (maximaal 75m² BVO)   dagelijks  
Ontvangsten (maximaal 140m² BVO)   maximaal 20 x per jaar, gemiddeld 10 bezoekers  
Rondwandelingen   maximaal 4x per jaar, gemiddeld 20 deelnemers  
Aandeelhoudersvergaderingen, familiewerkdagen   maximaal 4x per jaar, gemiddeld 40 deelnemers  

  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor een (halfverhard) parkeerterrein ten dienste van het gebruik van de nabij gelegen beheerschuur;

met daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. andere bouwwerken;
  • e. andere werken, tuinen en erven;
  • f. inritten, wegen en paden.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Maatschappelijk - beheergebouw' is een beheergebouw toegestaan met een maximale oppervlakte van 260m², een maximale goothoogte van 3m en een maximale bouwhoogte van 7m;
  • c. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp mogen, ook in geval van (ver)nieuwbouw of transformatie, gehandhaafd worden.
4.2.2 Andere bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 2,5m mag bedragen.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' is de woning bedoeld voor recreatief nachtverblijf;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - landhuis': de instandhouding van de cultuurhistorische samenhang tussen landschap en bebouwing in de vorm van aanzienlijke woningen en/of buitenverblijven;
  • d. praktijk- of studioruimte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  • e. (bos)tuinen, erven, water en dergelijke;

met daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. andere bouwwerken;
  • h. andere werken;
  • i. inritten, wegen en paden;
  • j. een tennisbaan, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 650 m2.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste 1 hoofdgebouw in de vorm van een woning toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen' is het aangegeven aantal hoofdgebouwen in de vorm van een woning toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' is het aangegeven aantal woningen als maximum toegestaan;
  • b. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 750m³, dan wel:
    • 1. de bestaande inhoud zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt, ook in het geval van nieuwbouw; of
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - villa' mag de inhoud niet meer dan 1.100m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, indien deze meer bedraagt;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' mag de inhoud niet meer bedragen dan 300m³, dan wel de inhoud zoals die bestond op het moment op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, indien deze meer bedraagt;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 3,5 m mag bedragen, dan wel de bestaande goothoogte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer dan 10 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
  • e. de breedte van een woning dient ten minste 5m te bedragen;
  • f. de dakhelling dient ten minste 30° en dient niet meer dan 60° te bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', mag de oppervlakte van een woning inclusief inpandige bijbehorende bouwwerken, niet meer bedragen dan 75m²;
  • h. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp mogen, ook in geval van (ver)nieuwbouw, of transformatie gehandhaafd worden.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer dan 75m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte per bijgebouw zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5m en 5m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - landhuis' de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer mogen bedragen dan 5m, respectievelijk 9m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - landhuis' dient de afstand tussen bijbehorende bouwwerken en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5m te bedragen;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevel van de woning worden gebouwd, met dien verstande dat de bestaande bijbehorende bouwwerken die vóór de voorgevel zijn gebouwd mogen worden gehandhaafd, ook in geval van nieuwbouw;
  • d. de afstand tussen bijbehorende bouwwerken en de betreffende woning waar deze bij horen mag niet meer dan 30m bedragen;
  • e. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gehandhaafd, ook ingeval van (ver)nieuwbouw of transformatie.
5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mag niet meer dan 1m bedragen;
  • b. de bouwhoogte en de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan respectievelijk 3m en 20m² mag bedragen;
  • c. de oppervlakte van een niet-overdekt zwembad mag niet meer dan 75m² bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - landhuis' mag de hoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 5m;
  • e. de bouwhoogte van bij een tennisbaan behorend hekwerk mag niet meer dan 4m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 5m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 8m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 2,5m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;
  • g. de brandveiligheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.2.1 onder b en een grotere woninginhoud toestaan indien een woning wordt gerealiseerd in een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw tot maximaal de bestaande inhoud van dat gebouw, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische gebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt;
  • b. artikel 5.2.1 onder f ten behoeve van het bouwen met een afwijkende dakhelling, mits sprake is van een aanvaardbaar straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. artikel 5.2.2 onder a bepaalde voor de vermeerdering van de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een agrarisch hobbybedrijf tot ten hoogste 200 m2 per woning, mits de noodzaak is aangetoond en het bestemmingsvlak, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee één eigendomseenheid vormende gronden, een (gezamenlijke) oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m2, en de belangen van gebruikers danwel eigenaren van aangrenzende gronden en/of (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
  • d. artikel 5.2.2 onder a ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere bijbehorende bouwwerken waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 75 m2 door één of meerdere bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte, voor zover die meer bedraagt dan 75 m2 plaatsvindt tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere tot een oppervlakte van ten hoogste 200 m2;
  • e. artikel 5.2.2 onder a en toestaan dat in het geval meerdere woningen in één hoofdgebouw aanwezig zijn, per woning een oppervlakte van 75m² is toegestaan, met dien verstande dat deze oppervlakte kan worden vermeerderd tot een oppervlakte van maximaal 150m² indien één bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd.
5.4.1 Afwegingskader

De in artikel 5.4 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in 5.1 bedoelde gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt nadrukkelijk ook verstaan:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen en gastenverblijven voor bewoning;
  • b. het gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • c. het gebruiken van gronden voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, vuil en afvalstoffen, behoudens deze opslag geschiedt in het kader van het normale gebruik;
5.5.2 Aan huis gebonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, en mits deze gezamenlijke oppervlakte nimmer meer bedraagt dan 50m²;
  • b. de uitstraling als woning intact blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • d. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer;
  • e. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • f. detailhandel niet is toegestaan.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Inwoning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde artikel 5.1 onder a ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens in één woning, mits:

  • a. hierdoor het aantal woningen niet wordt vergroot;
  • b. de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • c. per huishouden 75m² aan bijgebouwen is toegestaan, dan wel de bestaande oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt.
5.6.2 Afwegingskader

De in 5.6.1 bedoelde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;
  • g. de brandveiligheid.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - landhuis' wijzigen met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de bestemming van de gronden en opstallen kan worden gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' als bedoeld in artikel 6 van het bestemmingsplan Landgoed Tongeren met identificatienummer NL.IMRO.0232.BG026LdgdTongeren-VBP1;
  • b. de wijziging dient bij te dragen aan de instandhouding van de cultuurhistorische waarden;
  • c. de wijziging mag geen veranderingen tot gevolg hebben in de uiterlijke verschijningsvorm, afmetingen en bestaande maten van het hoofdgebouw;
  • d. de uitstraling als landhuis blijft in tact;
  • e. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • f. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • g. detailhandel is niet toegestaan.

Artikel 6 Wonen - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - gastenverblijf' mogen bijbehorende bouwwerken worden gebruikt als gastenverblijf;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' voor het behoud van de bestaande kwaliteiten van het agrarisch cultuurlandschap, onder meer bestaande uit de ruimtelijke structuur, landschapswaarden e.d.;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek bijbehorend bouwwerk' voor de instandhouding en ontwikkeling van een voor een (voormalig) agrarisch erf karakteristieke bijbehorende bouwwerken, zoals een hooimijt of een wagenschuur ;
  • e. praktijk- of studioruimte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  • f. (bos)tuinen, erven, water en dergelijke, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' niet zijn aan te merken als 'erf' in de zin van artikel 1 lid 1 bijlage II Bor;

met daarbij behorende:

  • g. gebouwen;
  • h. andere bouwwerken;
  • i. andere werken, met dien verstande dat een tennisbaan niet is toegestaan;
  • j. inritten, wegen en paden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • b. het bouwplan dient te voldoen aan de uitgangspunten van het 'Beeldkwaliteitplan - 2 erven' dat als bijlage 1 deel uitmaakt van deze regels;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen' is per bouwvlak maximaal het aantal hoofdgebouwen in de vorm van een woning toegestaan zoals is aangegeven. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal villa-eenheden' mag van het toegestane totale aantal hoofdgebouwen ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd als 'villa';
  • d. het aantal woningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan het aantal zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' is aangegeven;
  • e. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750m³, dan wel:
    • 1. de bestaande inhoud, zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt mag deze bestaande maat worden gehandhaafd, ook in geval van nieuwbouw of transformatie in het kader van functieverandering, of;
    • 2. ter plaatse van de 'specifieke vorm van wonen - villa' mag de inhoud van een woning niet meer bedragen dan 1100m³ uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - villa';
  • f. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5m, dan wel:
    • 1. de bestaande goothoogte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
    • 2. niet meer dan de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • g. tenzij anders aangegeven mag de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10m, dan wel:
    • 1. de bestaande bouwhoogte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
    • 2. niet meer dan de waarde zoals aangegeven goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  • h. de breedte van een woning dient ten minste 5m te bedragen;
  • i. de dakhelling dient ten minste 30º en niet meer dan 60º te bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (º)' de dakhelling minimaal 15º mag bedragen;
  • j. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen, ook in geval van (ver)nieuwbouw of transformatie, gehandhaafd worden. Ook als dit betekent dat de inhoud van een woning daardoor groter wordt dan 750m³.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer bedragen dan 75m²;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek bijbehorend bouwwerk' is een (gezamenlijk) bijbehorend bouwwerk toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de waarde zoals aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum oppervlakte'. De oppervlakte van een gezamenlijk bijbehorend bouwwerk wordt gelijkelijk toebedeeld over het aantal woningen dat het betreffende erf aanwezig is. Een en ander met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk ter plaatse van de figuur 'relatie' geen gezamenlijk bijbehorend bouwwerk betreft maar de oppervlakte daarvan direct wordt toegerekend aan het hoofdgebouw waarmee het is gerelateerd;
  • c. het onder b bepaalde is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - villa';
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,5m respectievelijk 5m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek bijbehorend bouwwerk';
  • e. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gehandhaafd, ook in het geval van (ver)nieuwbouw of transformatie.
6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1m;
  • c. de bouwhoogte en de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3m respectievelijk 20m²;
  • d. de oppervlakte van een niet-overdekt zwembad mag maximaal 75m² bedragen;
  • e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 5m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 8m bedragen;
  • g. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5m.
6.2.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning dient vast te staan de bijbehorende gronden zijn ingericht conform de uitgangspunten uit het 'Beeldkwaliteitplan - 2 erven' dat als 1 deel uitmaakt van deze planregels;
  • b. de vergunning mag en kan slechts worden verleend als naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is voldaan aan de hier onder a gestelde voorwaarde én vaststaat dat uitvoering wordt gegeven aan de in het Beeldkwaliteitplan opgenomen landschappelijke inpassingsmaatregelen ter voorkoming van significante aantasting van de kernkwaliteiten van het Gelders Natuur Nertwerk.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de landschappelijke kernkwaliteiten;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid;
  • h. de brandveiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in:

  • a. 6.2.1 onder b en toestaan dat een bouwplan wordt gerealiseerd in afwijking van het 'Beeldkwaliteitplan - 2 erven';
  • b. 6.2.1 onder i ten behoeve van het bouwen met een afwijkende dakhelling, mits er sprake is van een aanvaardbaar straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. 6.2.2 onder a en de vervanging toestaan van meerdere bijbehorende bouwwerken, waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 75m², door één of meer bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte, voor zover die meer bedraagt dan 75m², plaatsvindt tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere tot een oppervlak van maximaal 200m²;
  • d. 6.2.2 onder a en toestaan dat in het geval dat meerdere woningen op een perceel aanwezig zijn, per woning een grotere oppervlakte dan 75m² wordt toegestaan, met dien verstande dat deze oppervlakte kan worden vermeerderd tot een oppervlakte van maximaal 100m² per woning.
6.4.1 Afwegingskader

Een in 6.4 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld en/of de beeldkwaliteit;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt nadrukkelijk ook verstaan:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en gastenverblijven voor bewoning;
  • b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning, tenzij in deze regels anders is bepaald;
  • c. het gebruik van gronden voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, vuil- en afvalstoffen, behoudens de opslag die geschiedt in het kader van het normale gebruik of in het kader van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning.
6.5.2 Landschappelijke inpassing
  • a. Onder strijdig gebruik als bedoeld in 6.5.1 wordt tevens begrepen het nieuw in gebruik nemen van woningen ter plaatse van Le Chevalierlaan 9 en/of Koeweg 27 zo lang niet is voldaan aan de verplichting tot aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassingsmaatregelen conform de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Beeldkwaliteitplan - twee erven' van om te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. Onder strijdig gebruik wordt in het kader van dit plan tevens begrepen het niet overeenkomstig realiseren en/of in stand houden van de landschappelijke inpassingsmaatregelen die zijn opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.
6.5.3 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. ten hoogte 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het woonhuis met de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, tot een maximum van 50m²;
  • b. de uitstraling als woning in tact blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • d. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer;
  • e. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • f. detailhandel niet is toegestaan.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Inwoning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in 6.1 onder a ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens in één woning, mits:

  • a. het aantal woningen niet wordt vergroot;
  • b. de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • c. per huishouden maximaal 75m² aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, dan wel de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt.
6.6.2 Afwegingskader

Een in 6.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;
  • g. de brandveiligheid.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de werken of werkzaamheden uit te voeren die tot gevolg hebben dat de landschappelijke inpassingsmaatregelen uit het 'Beeldkwaliteitplan - 2 erven' dat als bijlage 1 deel uitmaakt van deze regels en zoals opgenomen in 6.2.4 en 6.5.2 niet in stand worden gehouden.

6.7.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 6.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
6.7.3 Voorwaarden voor vergunningverlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor naar de mening van het bevoegd gezag de kernkwaliteiten van het Gelders Natuur Netwerk niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 4" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de zeer hoge archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 500m² en waarbij de bodem over die oppervlakte dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld wordt geroerd, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders.
7.2.2 Voorwaarden vergunningverlening

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 7.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. alle activiteiten die een grotere oppervlakte beslaan dan 500m² en waarbij de bodem over die oppervlakte dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld wordt geroerd, zoals het ophogen en ontgraven van de bodem, het aanleggen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, alsmede het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen en dergelijke.
7.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,5 meter beneden het maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 500m².
7.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 7.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

7.3.4 Voorwaarden

De in lid 7.3.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van de gronden.

7.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake kundige.

7.3.7 Voorwaarden vergunningverlening

Indien uit het in lid 7.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  • b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  • d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan en de bestemming "Waarde - Archeologie 4" wijzigen in die zin dat de bestemming "Waarde - Archeologie 4" wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 5" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de hoge archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 1000m² of waarbij de bodem over die oppervlakte dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld wordt geroerd, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.2.2 Voorwaarden vergunningverlening

Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. alle activiteiten die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000m² en waarbij de bodem over die oppervlakte dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld wordt geroerd, zoals het ophogen en ontgraven van de bodem, het aanleggen van oppervlakte verhardingen, het aanleggen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, alsmede het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen en dergelijke.
8.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 8.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,5 meter beneden het maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 1000m².
8.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 8.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

8.3.4 Voorwaarden

De in lid 8.3.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van de gronden.

8.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake kundige.

8.3.7 Voorwaarden vergunningverlening

Indien uit het in lid 8.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan en de bestemming "Waarde - Archeologie 5" wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming "Waarde - Archeologie 5" wordt gewijzigd in de bestemming "Waarde - Archeologie 4" indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • b. de bestemming "Waarde - Archeologie 5" wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de middelhoge archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 2500m² of waarbij de bodem over die oppervlakte dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld wordt geroerd, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders;
9.2.2 Voorwaarden vergunningverlening

Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. alle activiteiten die een grotere oppervlakte beslaan dan 2500m² en waarbij de bodem over die oppervlakte dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld wordt geroerd, zoals het ophogen en ontgraven van de bodem, het aanleggen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, alsmede het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen en dergelijke.
9.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,5 meter beneden het maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 2500m².
9.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 9.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

9.3.4 Voorwaarden

De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van de gronden.

9.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake kundige.

9.3.7 Voorwaarden vergunningverlening

Indien uit het in lid 9.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden voor de "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2500 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  • b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  • d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan en de bestemming "Waarde - Archeologie 6" wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming "Waarde - Archeologie 6" wordt gewijzigd in de bestemming "Waarde - Archeologie 4" indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • b. de bestemming "Waarde - Archeologie 6" wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 10 Waarde - Bufferzone natte landnatuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Bufferzone natte landnatuur" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aldaar voorkomende vochtgebonden natuurlijke waarden. Deze bestemming geldt aanvullend ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

10.2 Afwijken van de bouwregels
10.2.1 Algemeen

Bij het beoordelen van een verzoek om omgevingsvergunning om te mogen afwijken van de regels voor het bouwen als opgenomen in dit plan betrekken Burgemeester en wethouders de eventuele gevolgen van die afwijking voor de vochtgebonden natuurlijke waarden die deze bestemming tracht te beschermen.

10.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen in het kader van de beoordeling van de aanvraag als bedoeld onder 10.2.1 nadere eisen stellen en van aanvrager verlangen dat:

  • a. een inventariserend onderzoek wordt overgelegd, waarin de natuurwaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. mitigerende maatregelen worden getroffen;
  • c. de uitvoeringswerkzaamheden worden begeleid door een deskundige op het terrein van de flora en fauna, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • b. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • d. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren;
  • e. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden anders dan met houtwallen en houtsingels, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen en heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden);
  • f. diepploegen, dat wil zeggen het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, vanaf een diepte van 0,3 meter;
  • g. het chemisch scheuren van graslanden;
  • h. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • i. het verrichten van exploitatieboringen en seismologisch onderzoek.
10.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit plan.
10.3.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.1 kan slechts worden verleend mits:

  • a. door de werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden of de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan de natuurlijke en/of waterhuishoudkundige waarden van de met deze bestemming te beschermen vochtgebonden natuurwaarden, alsmede de kwaliteit, de waterstand en de stroming van het oppervlakte- en grondwater niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. het woongenot van nabij gelegen (recreatiewoningen) niet onevenredig wordt of kan worden geschaad als gevolg van plaagvorming van steekmuggen en/of knutten en de aanvrager een rapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat de overlast door steekmuggen en knutten als gevolg van de voorgenomen maatregel zoveel als mogelijk wordt beperkt;
  • c. de waterbeheerder daaromtrent is gehoord.

Artikel 11 Waarde - Landgoed

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Landgoed" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding en een samenhangend beheer van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische en andere waarden en elementen, die tezamen de ruimtelijke beheerseenheid van een landgoed vormen. De waarden daarvan bestaan onder meer uit:
    • 1. de groenstructuur met lanen en paden;
    • 2. cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende landgoed-eigen bebouwing, zoals priëlen, koetshuizen en follies;
    • 3. waterpartijen;
    • 4. bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische elementen, zoals houtwallen en schaapsdriften;
  • b. bos- en landbouw;
  • c. wonen;
  • d. landgoedbeheer en (natuur)educatie, gebouwde beheervoorzieningen daar onder begrepen, zoals schuren, bergingen en een landgoedkantoorruimte en/of -ontvangstruimte;
  • e. natuurontwikkeling,

en bij een en ander horende voorzieningen zoals wegen, paden, lanen, bermen, watergangen en parkeervoorzieningen. Deze bestemming geldt aanvullend ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

11.2 Bouwregels

In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde met betrekking tot het bouwen, mogen op en in de gronden als bedoeld in 11.1, bouwwerken, niet zijnde bedrijfswoningen ten dienste van het beheer van het landgoed en andere bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per landgoed niet meer dan 100m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 6m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer dan 9m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van vlaggenmasten en voorzieningen voor de jacht, zoals jachtstoelen en jacht- / uitkijktorens, mag niet meer dan 5m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, zoals erf- en perceelsscheidingen en informatie- en aanwijsborden en dergelijk mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn in afwijking van het bepaalde in 11.2 bepaalde, bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van, op een landgoed passende - niet voor bewoning bestemde - gebouwen of bijbehorende bouwwerken, zoals een prieeltje, een oranjerie, werkschuren of schuilgelegenheden en bergingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de hier bedoelde gebouwen en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 600m² per landgoed;
  • b. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 150m²;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • e. vooraf dient door een bedrijfs- of beheerplan of daarmee te vergelijken onderbouwing te zijn aangetoond dat de bedoelde bouwwerken passen binnen de cultuurhistorische waarden van het landgoed.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan en de bestemming(en) te wijzigen zodanig dat de woning(en) en andere gebouwen op het landgoed, op de gronden als bedoeld in 11.1 kunnen worden ge- of verbouwd en gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, een kantoor, recreatie, kleinschalige horeca, zoals een theehuis of kleinschalige conferentie-accommodatie, mits:

  • a. door middel van een bedrijfsplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de functie waarvoor wijziging wordt gevraagd, in wezenlijke mate bijdraagt aan de instandhouding van het landgoed en daardoor de cultuurhistorische waarden als bedoeld in 11.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend ongunstiger gevolgen ontstaan voor de omgeving, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw;
  • c. geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw, en
  • d. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • e. aangetoond is dat geen sprake is van significant negatieve gevolgen voor de waarden van gebieden die als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt in het kader van de Wet Natuurbescherming.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarde:

  • a. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Bed and breakfast

Bed and breakfast is toegestaan binnen (bedrijfs)woningen, mits:

  • a. bed and breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • b. het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 4.
14.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van een gedeelte van een (bedrijfs)woning dan wel bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 overige zone - Gelders Natuurnetwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Gelders Natuurnetwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

15.2 overige zone - Groene Ontwikkelingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Groene Ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten van het betreffende gebied.

15.3 Milieuzone - stiltegebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' gelden beperkingen ten aanzien van geluidproducerende activiteiten ter bescherming van de aan de stilte en rust gerelateerde natuurwaarden in het gebied.

15.4 Gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' is het verboden om de in de milieuzone begrepen gronden te gebruiken of in gebruik te geven voor verstorende activiteiten, zoals:

  • a. het organiseren muziekevenementen of -festivals;
  • b. het beoefenen van lawaaisporten, zoals motor- en autocrossen, rallyrijden, modelvliegen en karten.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan:

  • a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer mogen bedragen dan 10% van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangegeven of daarvan te herleiden maten, dit evenwel met uitzondering van de op de verbeelding aangegeven oppervlaktes, alsmede de toegelaten oppervlaktes van de recreatiewoningen en voorts met uitzondering van de inhoudsmaten van woningen;
  • c. ten behoeve van de bouw van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer mag bedragen dan 50m³;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de inhoud van een gasdrukregel- en meetstation niet meer dan 15m³ mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 5m mag bedragen;
  • d. voor de bouw van masten ten behoeve van het landelijke alarmeringsnet, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 20m bedraagt en de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad. Bij de plaatsing van masten binnen een laagvliegroute worden de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen en/of de Nederlandse Luchtvaart Autoriteit gehoord;
  • e. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor evenementen, vertoningen, feesten en dergelijke, mits daarvoor ingevolge de plaatselijke verordening een vergunning, ontheffing of vrijstelling wordt verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • f. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen evenwel met uitzondering van bouwwerken voor recreatief verblijf;
  • g. ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak inclusief bijbehorende omheining en lichtmasten, met dien verstande dat:
    • 1. wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
      • de paardenbak dient te worden geplaatst op een perceel waar sprake is van een woonfunctie (al dan niet als bedrijfswoning dan wel als recreatiewoning), en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bebouwing dan wel;
      • indien het voorgaande ruimtelijk niet mogelijk is, mag de paardenbak direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs/recreatie)woning;
      • de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet minder mag zijn dan 25m;
    • 2. wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
      • per woning niet meer dan 1 paardenbak mag worden gerealiseerd;
      • de oppervlakte van een paardenbak niet meer mag bedragen dan 800m² bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 0,5ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1ha, niet meer dan 1200m²;
    • 3. wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3m mag bedragen;
    • 4. wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat
      • de hoogte niet meer dan 1,80 mag bedragen;
    • 5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat:
      • de hoogte niet meer mag bedragen dan 8m;
  • h. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • i. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • j. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 20 meter;
  • k. ten aanzien van de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak en/of bestemmingsvlak worden overschreden naar de door (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5m wordt overschreden;
  • l. ten aanzien van de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt
  • m. waarbij de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      • in aanvulling op het voorgaande, de natuurlijke waarden van de voorgenomen omgevingsvergunning voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
      • de natuurlijke waarden van gebieden die bescherming genieten uit hoofde van de Wet Natuurbescherming, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significante) negatieve gevolgen, en
      • de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 4", "Waarde - Archeologie 5" of "Waarde - Archeologie 6" geldt dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord

en uitsluitend indien:

      • de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten: geur-, stof-, geluid- en lichthinder
      • er is sprake van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      • er sprake is van een goede drainage;
      • er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

17.1 Verschuiving van woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ten behoeve van een verbetering van de ruimtelijke inpassing van een woning, het plan te wijzigen en een bestemmingsvlak 'Wonen' te verschuiven, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande woning wordt gesloopt;
  • b. de nieuwe woning op ten hoogste op 100 m afstand van de gesloopte woning wordt opgericht;
  • c. de oppervlakte van het verschoven bestemmingsvlak ten hoogste bedraagt de oppervlakte van het bestaande bestemmingsvlak;
  • d. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
  • e. met de wijziging een verbetering van de ruimtelijke inpassing van een woning wordt bereikt, wat moet blijken uit:
    • 1. het ontstaan van een betere woonsituatie en/of;
    • 2. het verhogen van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit en/of;
    • 3. het dienen van de verkeersveiligheid en/of;
    • 4. het dienen van het natuurbehoud.
17.2 Vergroten inhoud (bedrijfs)woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning tot maximaal 1.200 m3, mits alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt, uitgezonderd de bij recht toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en een landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

17.3 Aanvullende voorwaarden wijzigingsbevoegdheden

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingen welke zijn opgenomen in Artikel 17 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden en/of nabijgelegen gronden worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid - waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid - en het behoud, bescherming en herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.

Artikel 18 Algemene procedureregels

18.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de hier onder a bedoelde termijn;
  • d. Burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Parkeernormen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Nota Parkeernormen 2018;
  • b. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder a bedoelde Nota Parkeernormen 2018 wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.

Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

19.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.

Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

19.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.1 en artikel 19.2 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
  • b. op andere wijze of op een andere locatie wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
19.4 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 19.1 en 19.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel met parkeernormen zoals opgenomen in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid.

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het veranderen van de gebiedsbegrenzing 'buitengebied' naar 'centrum' en / of 'rest bebouwde kom' waarbij het wijzigingsplan voorzien wordt van een goede ruimtelijke motivering waaruit de noodzaak en gevolgen voor de wijziging worden toegelicht.

19.6 Maatvoering parkeerplaats

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken danwel nadere eisen stellen ten opzichte van het geldende gemeentelijke beleid met betrekking tot maatvoering van parkeerplaatsen ten behoeve van lagere danwel hogere eisen m.b.t. de maatvoering van een parkeerplaats waarbij mede ingegaan wordt op de (parkeertechnische)achtergronden en gevolgen bij dat besluit. Hierbij gelden de normen op basis van de (meest actuele versie van de) Nota Parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het in 20.1 eerste lid bepaalde, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het in 20.2 eerste lid bepaalde, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Landgoed Tongeren, herziening wonen 2018.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van:

De voorzitter, de Griffier,