Plan: | Camping de Helfterkamp |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG063Gortelseweg24-VOB1 |
Aan de Gortelseweg 24 te Vaassen bevindt zich camping de Helfterkamp. Het betreft een camping van circa 6 hectare met 220 standplaatsen, waarvan 190 toeristische plaatsen (inclusief een beperkt aantal huurcaravans).
Camping de Helfterkamp is een karakteristieke groene camping op een toeristische A-locatie op de Veluwe. De Helfterkamp is een door de ANWB erkende 4-sterrencamping. De kwaliteit van de camping wordt door de toeristen hoog beoordeeld. Op de website Zoover.nl wordt de camping beoordeeld met een 9.3. De camping kent dan ook een hoge bezettingsgraad. Het is hiermee te zien als een zeer vitaal vakantiepark.
Ten behoeve van de instandhouding van de huidige hoge kwaliteit en de verbreding van het bestaande accommodatie-aanbod is een toekomstvisie opgesteld om het recreatiebedrijf marktconform te kunnen ontwikkelen. Hierbij neemt de oppervlakte aan bebouwing toe en is tevens voorzien in een uitbreiding van de camping in noordoostelijke richting. Voor de gewenste uitbreiding is een natuurcompensatie vereist.
De gewenste plannen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien er ter plaatse van de gewenste uitbreiding momenteel een agrarische bestemming geldt. Daarnaast wordt met de gewenste ontwikkelingen op de bestaande camping het maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen overschreden.
De gemeente Epe heeft, mede op basis van de gemeentelijk Nota 'Vitale Verblijfsrecreatie' en het regionale programma 'Vitale Vakantieparken', besloten medewerking te willen verlenen aan de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling.
Voor de realisatie van het plan is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'
Het plangebied is gelegen aan de Gortelseweg 24 te Vaassen, in het buitengebied van de gemeente Epe. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Vaassen weergegeven. Op het kaartje zijn de verschillende onderdelen genummerd. Het deel met nummer 1 betreft de bestaande camping, het deel met nummer 2 betreffen de gronden waar de uitbreiding van de camping is beoogd. De gronden met nummer 3 betreffen de gronden waar de natuurcompensatie zal worden gerealiseerd. De gronden met nummer 4 betreffen bosgronden welke feitelijk geen onderdeel zijn van de camping maar wel tot de kadastrale percelen van de eigenaar behoren. Deze gronden zullen daarom worden meegenomen in het plangebied.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging van camping de Helfterkamp ten opzichte van Vaassen (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan 'Camping de Helfterkamp' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Buitengebied Epe'', dat door de gemeenteraad op 23 maart 2017 is vastgesteld. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ''Buitengebied Epe'' opgenomen met daarin de ligging van het plangebied met rode belijning aangegeven. Het plangebied omvat de gronden met de bestemmingen ''Recreatie - Verblijfsrecreatie'', ''Agrarisch'', ''Water'' en ''Bos''. Tevens gelden er verscheidene dubbelbestemmingen en aanduidingen, die in de volgende paragraaf zullen worden behandeld.
![]() |
Figuur 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
In het bestemmingsplan ''Buitengebied Epe'' zijn de gronden in het plangebied bestemd tot de volgende bestemmingen en gelden de volgende gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en maatvoeringen:
Recreatie - Verblijfsrecreatie:
Gronden met de bestemming ''Recreatie - Verblijfsrecreatie'' zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Wat betreft de bouwregels geldt dat de gezamenlijke oppervlakte, met uitzondering van de oppervlakte van de bedrijfswoningen, niet meer mag bedragen dan 960m2;
Bos:
Gronden met de bestemming “Bos” zijn bestemd voor:
alsmede voor:
met daarbij behorende voorzieningen.
Op de voor ''Bos'' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen.
Wat betreft de specifieke gebruiksregels geldt dat een gebruik als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen niet is toegestaan, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud.
Agrarisch:
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn voornamelijk bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Water:
De voor water aangewezen gronden zijn met name bedoeld voor doeleinden met betrekking tot oppervlaktewater, het beheer, behoud en het herstel van wateren.
Waarde Archeologie 4, 5, en 6:
Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachting.
Aanduidingen
De gronden met de gebiedsaanduidingen ''beschermingszone - natte landnatuur'', ''overige zone - droge bos- en heideontginningen'', ''overige zone - Gelders Natuur Netwerk'' en ''overige zone - groene ontwikkelingszone'' zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.
De gronden ter plaatse van de aanduiding ''reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'' bevatten specifieke regels voor agrarische bedrijven, opgenomen in de agrarische bestemming.
De gewenste uitbreiding en de gronden bedoeld voor de natuurcompensatie zijn gelegen op gronden met een agrarische bestemming. Op gronden met een agrarische bestemming ontbreken de mogelijkheden om deze aan te wenden voor (verblijfs)recreatieve doeleinden. Tevens is de realisatie van de natuurcompensatie niet passend binnen de agrarische bestemming.
Daarnaast geldt voor camping de Helfterkamp een maximum oppervlakte aan bedrijfsbebouwing, welke 960m2 bedraagt. De camping kent de laatste jaren vanwege de bekendheid en goede aanschrijvingen een steeds grotere bezetting. De bestaande oppervlakte aan bebouwing bedraagt hierdoor reeds meer dan 960m2, namelijk circa 1.250m2. Om het huidige hoge kwaliteitsniveau en de hoge gastwaarderingen vast te houden, is het wenselijk de bebouwing uit te breiden (zie ook hoofdstuk 3). Het is dan ook wenselijk om de bouwmogelijkheden te vergroten, aldus de beoogde kwaliteitsslag mogelijk te maken c.q. het bedrijf toekomstbestendig te ontwikkelen.
Tenslotte is het opslaan van materialen ten behoeve van de camping strijdig met de gebruiksregels van de bestemming ''Bos''. De aanwezige opslag (met bijbehorende bebouwing) is echter sinds lange tijd aanwezig (zie ook figuur 1.2). Het betreft opslag die noodzakelijk is voor een adequate bedrijfsvoering van de camping. Het is dan ook wenselijk om deze planologisch in te passen.
![]() |
Figuur 1.2: Weergave van de opslag van materialen (Bron: gemeente Epe, 2005) |
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving gegeven.
Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Gelderland en de gemeente Epe beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op inspraak en vooroverleg.
Het plangebied is gelegen binnen de droge bos- en heideontginningen. Dit landschapstype heeft een ligging op de hoge delen van de stuwwal (met name binnen het Centraal Veluws Natuurgebied). Door de zeer droge en arme zandgronden zijn deze gronden pas laat ontgonnen en lang onbebouwd gebleven. In de 19e eeuw werden heidegebieden ontgonnen en aangeplant met grote hoeveelheden naaldbos (productiehout). Als gevolg van de bosaanplant ontstonden vele nieuwe landgoederen. Naast de jonge productiebossen komen ook veel oude bossen voor. Deze bestaan uit meer loofsoorten en werden gebruikt voor productie van hout en voor de jacht. De ontginningswegen zijn karakteristiek voor dit landschapstype door hun lange rechte lijnen. Op de Veluwe zijn ook enkele oude agrarische enclaves te vinden (zoals Gortel en Niersen). Deze zijn ontstaan doordat woeste gronden al in de Middeleeuwen ontgonnen werden en in gebruik genomen werden voor akkerbouw. In figuur 2.1 is de (historische) ontwikkeling van het plangebied en de omgeving weergegeven.
Figuur 2.1: Historische ontwikkeling op topografische kaarten uit 1900 1950 en 2015 (bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Vaassen, op circa 300 meter van de bebouwde kom. De ruimtelijk functionele structuur van de omgeving van het plangebied is divers en bestaat uit landschap met bossen, landerijen, sprengen en agrarische gronden. Het gebied staat bekend als een zeer toeristisch gebied, dat voorzien is van een uitgebreide toeristische infrastructuur (fiets-, wandel- en ruiterroutes, bezienswaardigheden en attracties).
Het plangebied wordt voornamelijk begrensd door bospercelen (aan de oost- en westzijde) en agrarische percelen (aan de noordoostzijde). Aan de zuidwestzijde zijn een bedrijf en een woning gelegen. Voorliggend plan heeft betrekking op het gedeelte van de camping dat bestemd is tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en op het gedeelte aan de noordoostzijde, waar de uitbreiding en natuurcompensatie plaatsvindt en momenteel nog een agrarische bestemming geldend is.
Het complete plangebied (inclusief uitbreiding en natuurcompensatie) heeft een oppervlakte van circa 11 hectare. Hiervan is 6,8 hectare reeds in gebruik als camping en bedraagt de oppervlakte van de gewenste uitbreiding circa 1,5 hectare. De gronden ten behoeve van de natuurcompensatie hebben een oppervlakte van circa 2,7 hectare.
Qua ontsluiting is het plangebied vanuit een in- en uitrit aan de westzijde bereikbaar voor de campinggasten. Op het oostelijke deel van de camping, in het bos, is een ruim en groen parkeerterrein gelegen. Dit parkeerterrein is reeds sinds de jaren '80 op deze locatie gelegen.
Bebouwing
De bebouwing bestaat onder andere uit een bedrijfswoning, receptie (met plankwinkeltje waar voornamelijk ijs en streekproducten worden verkocht), een bungalow, een kinderboerderij, een speel- en activiteitenruimte en een hooimijt/theater. Er zijn twee sanitair gebouwen gelegen, een op het zuidelijk gedeelte en een op het noordelijk gedeelte van de camping. De huidige bebouwing is in figuur 2.2 weergegeven. De huidige bebouwing bedraagt ruim 1.237 m2. Dit is inclusief de twee bedrijfswoningen (± 275 m2), waarmee de camping aan het toegestane maximum zit (960 m2).
![]() |
Figuur 2.2: Weergave van de huidige bebouwing op camping de Helfterkamp (Bron: Camping de Helfterkamp) |
Functies
Het grootste gedeelte van de camping is in gebruik ten behoeve van de verblijfsrecreatie (zowel kampeerplaatsen als vaste standplaatsen. Van de circa 220 plaatsen wordt meer dan 90% toeristisch verhuurd (inclusief verhuurcaravans). De standplaatsenverdeling is als volgt:
In figuur 2.3 zijn een aantal foto's van het plangebied weergegeven.
![]() |
Figuur 2.3: Foto's van het plangebied (Bron: Camping de Helfterkamp) |
Camping de Helfterkamp staat goed aangeschreven en kent een goede bezetting. Het park heeft dan ook al verscheidene prijzen gekregen, waaronder een lokale prijs met betrekking tot natuurbrandpreventie en een prijs van het RECRON voor het beste kampeerbedrijf. De camping is lid van de branchevereniging RECRON. Het is daarnaast een duurzaam park.
Ofschoon de Helfterkamp zeer goed staat aangeschreven en een goede bezetting kent, is initiatiefnemer er zich van bewust dat resultaten uit het verleden geen garanties bieden voor de toekomst. Daarnaast noopt concurrentie met buitenlandse bestemmingen campinghouders om te investeren in weersonafhankelijke voorzieningen. Bovendien is er vanuit de markt sterke vraag naar verhuuraccommodaties, hiermee kan het seizoen worden verlengd.
Initiatiefnemer is dan ook voornemens verscheidene ontwikkelingen door te voeren. Hiervoor is in 2014 een toekomstvisie opgesteld. Daarin is onderzocht waar voor de camping de kansen en bedreigingen liggen en op welke wijze de camping zich het beste kan ontwikkelen. De Helfterkamp wil zich ontwikkelen tot een echte Veluwecamping met een hoge belevingswaarde. Voorgenomen ontwikkelingen zijn uitgebreid uitgedacht en besproken met de omliggende bewoners en andere belanghebbenden.
Voorgenomen initiatief komt overigens mede voort uit het provinciale beleid omtrent vitale vakantieparken. De regio Noord-Veluwe heeft het programma 'Vitale Vakantieparken' opgesteld. Dit programma heeft als doel dat er wordt geïnvesteerd in aantrekkelijke vakantieparken, aansluitend op de wensen van de consumenten van het heden. Het doel is een divers en kwalitatief goed aanbod van verblijfsrecreatie. Daarmee draagt het programma bij aan de gezamenlijke ambitie van de Veluwe om weer de meest gastvrije bestemming van Nederland te worden (zie ook paragraaf 4.3.2). De bedoeling is om op deze doelstellingen in te spelen.
Een dergelijke camping dient heden ten dage te beschikken over een breed scala aan overdekte c.q. weersonafhankelijke voorzieningen. Het is daarom wenselijk om onder andere een beperkte horecavoorziening op te richten, de bestaande sanitaire voorzieningen te upgraden en een indoor (water)speelvoorziening toe te voegen. De gewenste uitbreiding aan bebouwing bestaat uit het volgende:
In het kader van kwaliteitsverbetering c.q. het weersonafhankelijker maken van het bedrijf is sterke behoefte aan meer indoorvoorzieningen (elk weer accommodatie). De huidige nieuwbouwplannen vergen naar schatting ongeveer 1.000 m2. Dit gevoegd bij de bestaande bebouwing en enige groeiruimte brengt de totale bebouwingsclaim voor de planperiode op circa 2.000 m2 (excl. de bedrijfswoningen).
Tevens bestaat de wens om de camping uit te breiden met meer verhuuraccommodaties en kampeerplaatsen met een hoge belevingswaarde. De gewenste uitbreiding is in noordoostelijke richting gericht en heeft een oppervlakte van circa 1,5 hectare. Ter plaatse van de uitbreiding is het mogelijk om maximaal 18 verhuureenheden te realiseren. In het in Bijlage 1 opgenomen beheer- en inrichtingsplan én in afbeelding 3.1 is tevens de situering van deze eenheden weergegeven.
Op gronden met de bestemming "Bos", ten zuiden van de parkeerplaats, is al sinds jaren een opslagplaats voor snoeiafval en onderhoudsmaterialen gesitueerd. In figuur 3.4 (onder parkeren) is dit weergegeven, een luchtfoto is opgenomen in figuur 1.2 onder 'strijdigheid'. Deze opslag is niet geheel in overeenstemming met de geldende bestemming, temeer omdat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt overschreden. De opslagplaats is noodzakelijk teneinde een adequate bedrijfsvoering van de camping mogelijk te houden. Middels dit bestemmingsplan zal deze opslag planologisch worden ingepast.
Algemeen
Voor het geheel is een natuurcompensatie noodzakelijk, aangezien de uitbreiding is gelegen op gronden binnen de Groene Ontwikkelingszone, het areaalverlies moet worden opgevangen. Deze compensatie is aan de noordoostzijde rond de uitbreiding gelegen en omvat een oppervlakte van circa 2,7 hectare. Het betreft een gebied dat grotendeels bestaat uit agrarisch cultuurlang, in gebruik als hooiland en deels uit een houtige opstand, open water, beek en oever. Het plangebied wordt doorsneden door een beek (van oost naar west) met beekbegeleidende beplanting van elzen en knotwilgen. In het noordelijke deel ligt een amfibieënpoel. Tussen beide noordelijke percelen en ten oosten van het zuidelijke perceel ligt een elzensingel. Het plangebied grenst aan de noordwest en zuidzijde aan gemengd loofbos. De graslandpercelen in het plangebied hebben een matig voedselrijk karakter en worden reeds langere tijd verschraald middels hooilandbeheer. De vegetatie bestaat echter nog grotendeels uit algemene- en weinig zeldzame grassen en kruiden. De elzensingels in het plangebied worden beheerd als hakhout en worden periodiek afgezet.
Er liggen in het plangebied potenties voor het versterken van de volgende natuurwaarden:
Om tot een inrichtingsplan voor het plangebied te komen, kunnen de volgende elementen toegevoegd worden.
Voor de compensatie is door Natuurbank Overijssel een beheer- en inrichtingsplan opgesteld. Hierna wordt ingegaan op het beheer- en inrichtingsplan.
Inrichtingsmaatregelen
Om tot het wenselijke eindbeeld te komen dienen de volgende inrichtingsmaatregelen genomen te worden.
De uitbreiding bos bestaat uit een gelijk gemengde opstand van winterlinde, boswilg, fladderiep, es, zomereik, ruwe berk, lijsterbes, vuilboom en vogelkers. Langs de buitenzijde van het bos (bosmantel) worden struweelsoorten gemengd zoals sleedoorn, eenstijlige meidoorn, Gelderse roos, krent en hondsroos. Als plantmateriaal wordt gebruik gemaakt van driejarig bosplantsoen (80-120 cm). Het plantsoen wordt geplant in een plantverband van 1,5 x 1,5 meter. De totale oppervlakte van het nieuwe bos, inclusief struweelbeplanting bedraagt 15.000 m2.
Er wordt een poel gegraven van 1000 à 12000 m2. De poel wordt zo aangelegd dat deze tijdens een extreem droge zomer droog valt in de tweede helft van de zomer. Definitieve diepte moet nader vastgesteld worden aan de hand van nader onderzoek naar de grondwaterstand in het plangebied. De grond die vrij komt tijdens de aanleg wordt afgevoerd uit het plangebied. Dit geldt voor zowel de teelaarde als het minerale zand. Er worden geen waterplanten of andere planten in de poel aangebracht. De noord- en oostoever hebben een flauw talud van 1:10, de zuid- en westoever hebben een steiler talud (1:4).
De voedselrijke (fosfaatrijk) bovenlaag wordt geplagd. De diepte van de ontgraving wordt bepaald door fosfaatonderzoek (fosfaatverzadiging). Hiermee wordt bepaald tot welke diepte de voedselrijke bovenlaag afgegraven moet worden om explosieve groei van pitrus na aanleg te voorkomen. Op basis van het fosfaatonderzoek wordt het ontgravingsplan opgesteld. De afgegraven grond wordt afgevoerd uit het plangebied. Daarbij wordt achteruit gewerkt waardoor niet meer met machines gereden hoeft te worden over de geplagde grond.
In het plangebied worden twee struweelhagen ontwikkeld. Deze bestaat deels uit aanplant van struweelvormers en bestaat deels uit natuurlijke opslag. Het struweel vormt een fysieke begrenzing van het natuurperceel, maar geeft recreanten de kans om het landschap ten oosten van het recreatieterrein te beleven omdat het struweel geen ‘groene muur’ vormt. De strook struweel 10 meter breed. In deze strook wordt 50% van de oppervlakte ingeplant met struweelvormers als éénstijlige meidoorn, Gelderse roos, Hondsroos en wilde liguster. Het plantsoen wordt geplant in een dubbele rij met een plantafstand van 0,5 x 0,5 meter. In de struweelhaag worden telkens stukken ca. 10 meter open gelaten om een rijk gestructureerde struweelhaag te komen. De tussenruimte wordt niet beplant waardoor deze ruimte verruigt en natuurlijk struweel zal ontstaan, zoals een bramenwal. Tussen het struweel en het hooiland ligt een zoomvegetatie van 3-5 meter.
Beheerplan
Na aanleg en inrichting, is start- en vervolgbeheer voor sommige natuurdoeltypen van cruciaal belang om zich te ontwikkelen zoals bedoeld. De aangelegde elementen in het plangebied dienen als volgt beheerd te worden.
Het bos mag zich op natuurlijke wijze ontwikkelen (geen beheer). De zoneschenen randen van het bos, wordt beheerd als hakhout. Hierdoor ontstaat een bosmantel; een geleidelijke overgang van grazige vegetatie, via struweel, jong bos, naar volwassen bos. De bosmantel is 10-15 meter breed en wordt iedere 10 jaar afgezet. Het afzetten van beplanting bestaat uit het afzagen van de stam op 10-15 cm boven de grond, waarna de stam zal uitlopen en een meerstammige boom zal vormen. Het tak- en tophout wordt op een ril in het element gelegd of afgevoerd. Indien tak- en tophout versnipperd wordt, worden de snippers afgevoerd.
Beide typen grasland worden beheerd als hooiland. De vegetatie wordt jaarlijks éénmaal gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd. De vegetatie wordt in de periode 15 juni – 15 juli gemaaid.
Natuurlijke opslag van bomen in de oever van de poel wordt verwijderd. Jaarlijks mag 25% van oeverzone gemaaid worden. Verder wordt er geen beheer uitgevoerd. De poel wordt opgeschoond als deze dreigt te verlanden. Dat kan soms wel 25-40 jaar duren. In figuur 3.1 is een uitsnede van het beheer- en inrichtingsplan opgenomen. Het volledige beheer- en inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Het struweel wordt beheerd als hakhout. Dat wil zeggen dat de opgaande beplanting iedere 10-15 jaar afgezet wordt waarna het struweel weer uit zal lopen. Een kortere omlooptijd mag ook. Tak- en tophout mag in een ril in het struweel gelegd worden. De onbeplante stroken in het struweel worden niet gemaaid zodat, via successie, er een natuurlijk struweel kan ontstaan. Indien boom- en struikvormers zich op den duur in de strook hebben gevestigd, worden die ook als hakhout beheerd.
Tussen het hooiland en de struweelbeplanting ligt een zoomvegetatie. Deze wordt eens in de 3 jaar gemaaid. De zoomvegetatie wordt afwisselend gemaaid. Jaarlijks wordt 1/3 deel van de totale zoomvegetatie gemaaid zodat er altijd een areaal overstaand gras aanwezig is in het terrein. Overjarig gras vormt voor veel insecten een overwinteringslocatie. Vanwege de lagere beheerintensiteit, is de zoomrand ruiger dan het hooiland, maar vanwege het maaibeheer, verbost het niet.
![]() |
Figuur 3.1: Beheer- en inrichtingsplan (Bron: Natuurbank Overijssel) |
Inrichtingsplan
Beheer
Overige opmerkingen
Langs de zuidgrens van het terrein is een eeuwenoude houtwal aanwezig met oude spaartelgen die als hakhout werden beheerd. Dit element is niet in het plan betrokken. In de zuidoosthoek staat dit element nog vrij, voor de overige 2/3 van de lengte wordt deze aan de zuidkant al begrensd door een naaldhoutbos. Het is niet wenselijk om grenzend aan deze houtwal nog meer bos te laten ontstaan. De houtwal heeft een onderhoudsachterstand en voor het voortbestaan van de houtwal is het wenselijk dat deze zoveel mogelijk vrij blijft staan. Raadzaam is om een plan voor herstel van deze houtwal op te stellen die in het voortbestaan voorziet.
(Gedeelte van) de beek die over het terrein stroomt biedt in dit inrichtingsplan kansen om iets met ontwikkeling van natuurvriendelijke oever te doen. Daarvoor moet wel overleg met Waterschap plaatsvinden, en moet worden uitgezocht wat voor beektype dit precies betreft. Als het een opgeleide beek is gaat de cultuurhistorische waarde in de meeste gevallen voor en kan er geen natuurontwikkeling plaatsvinden. (zie figuur 3.2)
![]() |
Figuur 3.2: Bekenkaart (Bron Bekenatlas, provincie Gelderland) |
Door het voorgestelde beheer van de struweelhagen met doorkijkjes lijkt het alsof de hooilanden toegankelijk worden voor recreanten. Veelvuldige betreding is niet wenselijk op grasland met natuurdoelstelling.
Uitgangspunt is dat de inrichting zal worden gerealiseerd na voorafgaand overleg met de afdeling Beheer van de gemeente Epe.
In figuur 3.3 en 3.4 is de uitbreiding van de camping en de bebouwing visueel weergegeven. Voor wat betreft figuur 3.4 dient te worden opgemerkt dat de inrichting van de natuurcompensatie afwijkt van hetgeen is opgenomen in figuur 3.1. In dit geval voor wat betreft de natuurcompensatie hetgeen dat is opgenomen in figuur 3.1 (beheer- en inrichtingsplan) leidend.
![]() |
Figuur 3.3: Huidige en gewenste situatie plangebied (Bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 3.4: Weergave van de huidige en gewenste bebouwing in het plangebied (Bron: Facet Architecten en adviseurs) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe zijn berekeningen ten aanzien van de verkeersgeneratie berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Wat betreft de parkeernormen beschikt de gemeente Epe over een eigen Nota Parkeernormen (2018).
Verkeersgeneratie
Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Parkeren
De gemeente Epe beschikt over een eigen Nota Parkeernormen. De uitgangspunten uit deze nota zijn grotendeels gelijk aan de CROW-normen. Voor de gehele gemeente is de stedelijkheidsgraad bepaald op 'weinig stedelijk', met uitzondering van het centrum van Epe. Wat betreft de bandbreedte wordt het gemiddelde aangehouden.
Op basis van de parkeernota ligt het plangebied in het gebiedstype 'Buitengebied'. Wat betreft de functie kan worden aangesloten bij de functie 'bungalowpark (huisjescomplex). Deze functie komt het dichtst in de buurt van de gewenste recreatieve eenheden. Voor deze functie geldt op basis van de genoemde gegevens een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per bungalow. De gewenste eenheden zijn echter geen zelfstandige bungalows, aangezien ze veel kleiner van maat en schaal zijn. Een lagere parkeernorm is dan ook uit te leggen. In paragraaf 3.2.4 wordt hier nader op ingegaan.
De ontwikkeling brengt naar verwachting een beperkte extra verkeersgeneratie met zich mee. De te realiseren recreatieve eenheden (vergunningsvrije bouwwerken voor recreatief verblijf) staan niet specifiek benoemd in de CROW-publicatie 'parkeren en verkeersgeneratie'. Om toch een indicatie te geven van de extra verkeersgeneratie, wordt gebruik gemaakt van de functie 'bungalowpark (huisjescomplex)'. Deze functie komt het dichtst in de buurt van de gewenste recreatieve eenheden. Voor deze functie geldt op basis van de genoemde gegevens een verkeersgeneratie van 2,7 verkeersbewegingen per bungalow. In dit geval maakt dit 16*2,7 = 43,2 extra verkeersbewegingen per etmaal.
De ontsluiting van de camping vindt conform de huidige situatie plaats via een overzichtelijke in- en uitrit op de Gortelseweg. De beperkte toename als gevolg van de extra standplaatsen en verblijfseenheden kan goed worden opgevangen op omliggende wegen. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen belemmeringen.
De huidige camping beschikt over een parkeerterrein waarin ruim voldoende parkeerruimte is voor de huidige 220 standplaatsen. Dit parkeerterrein dat voorziet in de opvang van huidige parkeercapaciteit is sinds lange tijd gelegen binnen gronden met de bestemming ''Bos'' én binnen gronden welke onderdeel zijn van het Gelders Natuur Netwerk (ten oosten van het centrumgebied). In figuur 3.4 is dit weergegeven. Het parkeerterrein is al sinds lange tijd (sinds de jaren '80) op deze plaats gelegen (zie ook figuur 1.2). Het betreft een natuurlijk ingepast terrein, waar geen verharding aanwezig is, dit zal in de toekomst onveranderd blijven.
Met het voornemen worden een aantal bouwvergunningsvrije 'bouwwerken voor recreatief verblijf' gebouwd, naar verwachting zijn dit er circa 16. Op basis van de gemeentelijke parkeernota wordt deze functie niet specifiek benoemd. De functie komt het dichtst in de buurt van een bungalow, maar kan daar, gezien de kleinschaligheid, niet geheel bij worden aangesloten. Bij recreatieparken wordt als ongeschreven regel normaliter een norm van 1,25 parkeerplaats per object/standplaats genomen. In onderhavig plan wordt hier dan ook bij aangesloten. In dit geval maakt dit 16*1,25 = 20 parkeerplaatsen.
Gezien de omvang van het terrein kan worden gesteld dat deze van voldoende omvang om zowel de bestaande behoefte als de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van dit plan op te vangen.
![]() |
Figuur 3.4: Weergave van het sinds lange tijd bestaande parkeerterrein (Bron: Facet Architecten en adviseurs) |
Verwacht wordt dat de extra parkeerbehoefte als gevolg van de toename aan standplaatsen en verblijfseenheden op dit bestaande parkeerterrein kan worden opgevangen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie in ieder geval niet worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit blijkt uit de uitspraak ABRvS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3398. Een nadere toetsing aan de ladder kan dan ook achterwege blijven.
Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De actualisatie van de Omgevingsvisie en -verordening is in juni 2017 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden voor Gelderland twee provinciale hoofddoelen omschreven:
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
Onderstaand worden de voor dit bestemmingsplan van belang zijnde thema's behandeld:
Toeristische bedrijven met een ontwikkelambitie
De provincie wil door kwaliteitsverbetering van het toeristisch product haar landelijk marktaandeel vergroten. Voor een kwaliteitsverbetering is het vaak zaak om te investeren in innovatieve en duurzame concepten en daarnaast te investeren in compensatiemaatregelen. Dit zijn vaak lastige trajecten. De provincie wil bedrijven daarom op dit vlak ondersteunen.
Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw. Uitbreiding van bedrijven of nieuwvestiging in de recreatiesector hoeft echter niet te leiden tot overcapaciteit op provinciaal niveau. Het kan zelfs leiden tot verbetering van het totale aanbod doordat bestaande bedrijven meeprofiteren van extra kwalitatief goede activiteiten. Beter dan de provincie kennen ondernemers de markt. Zij kunnen hierop inspelen en bepalen welke activiteiten zij uit moeten voeren.
De provincie biedt ruimte voor kwaliteitsverbeteringen en innovatie van de recreatiebedrijven. Dit vereist fysieke ruimte, terwijl de kwaliteit en gebruik van het huidige aanbod afnemen. Hier zit spanning op. De verslechterde kwaliteit is in de loop der jaren ontstaan. Deze is niet op korte termijn te verhelpen. Aankopen van verpauperde terreinen door de provincie is geen optie. Samen met de betrokken partijen wil de provincie een werkwijze ontwikkelen waarin ontwikkelingsruimte wordt gekoppeld aan zorg voor het bestaande. Samen met de sector en de betrokken partijen wil de provincie goede initiatieven hiertoe stimuleren. Afspraken op regionale schaal tussen partijen ziet de provincie als een mogelijkheid die moet worden verkend en ingevuld.
Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw. Bij plannen voor uitbreiding en nieuwbouw moet worden onderzocht of er mogelijkheden zijn op bestaande terreinen, voordat nieuwe locaties worden gebruikt. De provincie denkt graag mee; gemeenten spelen hierin ook een rol.
Exploitatie van verblijfsrecreatiebedrijven
Toetsing aan het thema 'Dynamisch Gelderland - vrijetijdseconomie'
In Gelderland verdient de ontwikkeling van bestaande terreinen en gebouwen de voorkeur boven ontwikkeling van nieuwe terreinen. De provincie biedt hier ruimte voor en stimuleert initiatieven die hiertoe leiden. Uitbreiding van bedrijven hoeft niet te leiden tot overcapaciteit, ook hiervoor biedt Gelderland ruimte.
In voorliggend geval gaat het om een kwaliteitsverbetering en uitbreiding van een bestaand recreatiebedrijf, waardoor de toekomstbestendigheid ervan wordt verbeterd. Gezien bovenstaande wordt met dit initiatief aangesloten bij het beleid van de provincie Gelderland omtrent 'toeristische bedrijven met een ontwikkelambitie'.
Gelders Natuur Netwerk
De provincie wil:
Voor het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Gelderland streeft de provincie naar het opheffen van versnippering en een goede aansluiting tussen het Natuurnetwerk en het Duitse Biotopverbund.
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgenomen.
Groene ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
In de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen:
Bij uitbreiding van bestaande functies wordt een onderscheid gemaakt naar de omvang van de uitbreiding, omdat dit rechtstreeks verband houdt met het effect ervan op de kernkwaliteiten. Er is sprake van een grootschalige uitbreiding als een uitbreiding met meer dan 30 procent van de bestaande bestemming geschiedt. In dit geval is deze uitbreiding mogelijk onder de voorwaarde dat deze gecombineerd wordt met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. De bijzondere toegevoegde waarde van de functiecombinatie, die bijdraagt aan de versterking van de kernkwaliteiten, maakt dat de ontwikkeling past in de GO.
Nationale landschappen
De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alle activiteiten zijn toegestaan die kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.
Toetsing aan het thema 'Mooi Gelderland - Natuur en landschap in Gelderland'
Het plangebied is voor een deel gelegen binnen het Gelders Natuur Netwerk. Het betreffen twee watergangen en het bosperceel in het oostelijke deel van het plangebied. Beide watergangen blijven in het plan behouden. Met het waterschap is afgestemd op welke wijze de watergangen in het plan zullen worden opgenomen. Binnen de bospercelen die zijn aangemerkt als Gelders Natuur Netwerk vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. De bossen blijven behouden. Het reeds aanwezige parkeerterrein en opslagplaats blijven behouden, met dien verstande dat voor de opslagplaats geldt dat enkel de bestaande bouwwerken en activiteiten toegestaan zijn. Ter plaatse van de opslagplaats staan enkele kleine overkappingen voor materieel ten behoeve van een functionele uitoefening van het recreatiebedrijf. Door in het bestemmingsplan de aanduiding 'opslag' ter plaatse te leggen, wordt de locatie van de opslag planologisch vastgelegd.
De uitbreiding van de camping is gelegen op gronden die zijn aangeduid als Groene ontwikkelingszone. Binnen de Groene ontwikkelingszone is er ruimte voor verdere economische ontwikkelingen in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
Het gaat in dit geval om een uitbreiding van een bestaande functie met minder dan 30 procent (circa 22 procent). In dit geval is de uitbreiding mogelijk indien deze gecombineerd wordt met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. Gezien het gaat om een ontwikkeling welke jaarrond economisch in gebruik is, geldt een compensatieplicht van 100%. In voorliggend initiatief wordt hierin voorzien middels compensatie van 3,3 hectare aan natuur. Deze natuurcompensatie wordt aan de noord- en oostzijde van de uitbreiding gerealiseerd, zie hiervoor ook figuur 3.1 en Bijlage 1. Met deze compensatie worden de kernkwaliteiten van de natuur versterk en verankerd.
Voor de Nationale landschappen geldt dat de kernkwaliteiten behouden en versterkt dienen te worden. Door de landschappelijke inpassing en de natuurcompensatie van de uitbreiding wordt hieraan bijgedragen.
Tevens is er met het voornemen geen sprake van een aantasting van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden. Voor een nadere toetsing hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.7.
Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het thema 'Mooi Gelderland - Natuur en landschap in Gelderland'.
Intrekgebieden
De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en daar bij besluiten rekening mee houden.
De provincie moet in het kader van de Wet milieubeheer (artikel 2.1) een verordening opstellen. Deze moet regels bevatten voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Deze regels gelden in de gebieden die in de verordening zijn aangewezen. De provincie is daarmee verantwoordelijk voor de kwaliteit van de drinkwaterbronnen voor de openbare drinkwatervoorziening. Aan deze wettelijke verplichting voldoet de provincie door de vaststelling van de Omgevingsverordening met daarin de regelgeving die van toepassing is op onder andere de intrekgebieden.
Toetsing aan het thema 'Mooi Gelderland - Drinkwater'
Het voorgenomen initiatief heeft geen negatieve effecten op de drinkwaterwinning ter plaatse. In Hoofdstuk 6 zal nader op dit aspect worden ingegaan.
Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik
In paragraaf 4.1.1.3 is reeds nader ingegaan op de nationale ladder voor duurzame verstedelijking. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de nationale ladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze nationale ladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Vooral op regionale schaal kan de behoefte aan bouwplannen per gemeente worden bepaald en wat de beste plekken hiervoor zijn.
De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt buiten bestaand bebouwd gebied.
De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied. In de uitvoering van de Omgevingsvisie zal de koppeling tussen toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik en de kwaliteitsborging verder worden geoptimaliseerd.
Toetsing aan de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De voorgenomen ontwikkeling is in paragraaf 4.1.1.3 getoetst aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkelingen op de camping geven ook invulling aan de doelstellingen van de provincie. Gelderland wil voorzien in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte voor vrijetijdsbesteding in Gelderland en een verhoging van de kwaliteit van het toeristisch product. Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw. Uitbreiding van bedrijven of nieuwvestiging in de recreatiesector hoeft echter niet te leiden tot overcapaciteit op provinciaal niveau. Het kan zelfs leiden tot verbetering van het totale aanbod doordat bestaande bedrijven meeprofiteren van extra kwalitatief goede activiteiten. Met dit initiatief wordt de kwaliteit van een bestaande camping verbeterd. Tevens worden de nieuwe functies en de uitbreiding landschappelijk ingepast en gecompenseerd op een manier die de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied versterken. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Gelderse ladder. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
De dynamiek van het afwisselend landschap is kenmerkend voor de Noord-Veluwe. Het landschap bestaat uit drie onderdelen: het water van de beken, de randmeren en de IJssel, de bossen van de Veluwe en het gebied daartussen voor werken, wonen en welzijn met daarbij een rijke cultuurhistorie. Centraal staat de zorg voor mens, omgeving en economie. Inwoners en bezoekers voelen zich thuis en welkom. Rust en reuring zijn in evenwicht, mensen zien om naar elkaar en zijn ondernemend. Ondernemers zijn pro-actief en krijgen de ruimte.
De economische ontwikkeling is de motor van de regio. Het gaat daarbij om: versterking van de recreatieve en toeristische sector, de innovatie van het bedrijfsleven, het vasthouden en versterken van zorgondernemers en een toekomstbestendige agrarische sector. Het goud van de regio, de leefbaarheid in de kernen, de natuurgebieden en het waterlandschap, zijn in 2030 met elkaar verbonden.
Dat begint bij het behouden, versterken en benutten van de natuur en de landschappen, het water en de gemeenschap, de steden en de dorpen.
Langs vier lijnen krijgt de ambitie verder gestalte:
Gastvrije regio
De recreatiesector is belangrijk in de regio, zowel voor bezoekers als voor inwoners. De sector creëert werkgelegenheid. Om dit in stand te houden is het van belang om te blijven innoveren. Dat vraagt modernisering, met zorg voor de omgeving en de cultuurhistorische waarden. Het streven is een divers kwalitatief aanbod aan (verblijfs)recreatie in elk prijssegment het hele jaar door, voor kort of lang verblijf met activiteiten voor mooi en minder mooi weer. De Veluwe als meest populaire binnenlandse bestemming. Prioriteiten zijn:
Toetsing aan de verdieping Noord-Veluwe
Voorgenomen initiatief draagt bij aan de doelstellingen die de provincie Gelderland genoemd heeft om de gastvrije regio aantrekkelijker te maken. Er worden namelijk investeringen gedaan die bijdragen aan het wegzetten van de Veluwe als sterk merk, doordat aan een goed aangeschreven camping ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Tevens wordt bijgedragen aan de doelstelling om vakantieparken te revitaliseren. Overigens heeft de regio Noord-Veluwe specifiek hiervoor het programma 'Vitale Vakantieparken' opgesteld. Dit programma heeft als doel dat er wordt geïnvesteerd in aantrekkelijke vakantieparken, aansluitend op de wensen van de consumenten van het heden. Het doel is een divers en kwalitatief goed aanbod van verblijfsrecreatie. Daarmee draagt het programma bij aan de gezamenlijke ambitie van de Veluwe om weer de meest gastvrije bestemming van Nederland te worden (zie ook paragraaf 4.3.2). Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het in dit bestemmingsplan besloten initiatief in overeenstemming is met de verdieping Noord-Veluwe.
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
In voorliggend geval betreft het een uitbreiding van verblijfsrecreatie. Tevens gelden er binnen het gebied verschillende natuurlijke waarden. Hierdoor zijn de volgende artikelen van toepassing:
Artikel 2.6.3.1: Intrekgebied
Toetsing aan artikel 2.6.3.1:
Door middel van dit plan worden enkel de recreatieve mogelijkheden uitgebreid. Er is geen sprake van de mogelijkheid tot de winning van fossiele energie.
Artikel 2.7.1.1: Beschermingsregime GNN
Artikel 2.7.2.1 Beschermingsregime Groene Ontwikkelingszone (GO)
artikel 2.7.2.2 Uitbreiding
Artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap
Toetsing aan bovenstaande artikelen
In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen gebieden aangemerkt als Groene Ontwikkelingszone en Nationaal Landschap. Wat betreft de watergangen en bossen die onderdeel uitmaken van het Gelders Natuur Netwerk kan worden gesteld dat deze in het plan zal worden behouden.
Voor wat betreft de uitbreiding van een camping, kan worden gesteld dat deze geheel landschappelijk wordt ingepast. Het verlies aan natuurlijke waarden wordt, conform het beleid omtrent de Groene Ontwikkelingszone, gecompenseerd en zelfs versterkt. Deze compensatie is gelegen direct aansluitend aan de gewenste uitbreiding van de camping. Omdat de uitbreiding wordt gerealiseerd aansluitend op de camping, en aan alle overige zijden bosgebieden met hoge natuurlijke waarden gelegen zijn, wordt gesteld dat er geen reële alternatieven voor uitbreiding mogelijk zijn. De uitbreiding is noodzakelijk om de toekomstbestendigheid en belevingswaarde van de camping te waarborgen. Dit draagt ook bij aan het behoud en de ontwikkeling van een vitale recreatiesector op de Veluwe. Er is daarom sprake van een groot openbaar belang. Door een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing en compensatie van verlies aan natuurlijke waarden, worden de negatieve effecten beperkt, door de compensatie worden de natuurlijke waarden zelfs versterkt.
Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op provinciaal niveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
De gemeente Epe heeft samen de gemeenten Heerde en Voorst is het landschapsontwikkelingsplan (LOP) Van Veluwe tot IJssel opgesteld. Met het LOP willen de gemeenten in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Onder autonome ontwikkeling wordt in dit LOP de geleidelijke verandering van het landschap verstaan. Het landschap reageert vaak traag op veranderingen in gebruik. Deze veranderingen in gebruik zijn uiteindelijk wel de motor achter veranderingen in het landschap. Tevens willen de drie gemeenten verdere 'verstening' beperken en de karakteristieke kenmerken van het landschap verder ontwikkelen. Het LOP beoogt zo het inbrengen van het landschapsbelang in alle ruimtelijke veranderingsprojecten.
Het plangebied is gelegen in een gebied aangeduid als 'Droge bos- en heideontginningen'.
De droge bos- en heide-ontginningen liggen hoofdzakelijk op de hoge delen van de stuwwal en vallen grotendeels binnen het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). Sommige liggen in de gebieden die al langere tijd voor landbouw gebruikt worden. De droge bos- en heideontginningen bestaan uit gebieden die relatief recent (voornamelijk in de 19e eeuw) zijn ontgonnen. Het zijn gebieden die door de ongunstige landschappelijke situatie (het zijn zeer droge en arme zandgronden) lang onontgonnen en onbebouwd zijn gebleven. Op deze hoog gelegen gronden en de overgang naar de randen van de stuwwal zijn wel veel sporen te vinden van vroege menselijke activiteit, teruggaand tot de prehistorie. Voorbeelden zijn Celtic Fields, grafheuvels en drie soorten oude wegen: hessenwegen, Hanzewegen en koningswegen.
Voor dit landschapstype gelden de volgende doelstellingen:
Al lange tijd is de Veluwe, en dan vooral het bos- en natuurgebied, een zeer gewilde vakantiebestemming. Er zijn dan ook vele campings, speeltuinen, uitzichttorens, wandelroutes, trimbanen, bezoekerscentra, maneges, vakantiewoningen, groepsaccommodaties, etc.
In de afgelopen decennia worden natuurwaarden en natuurbeleving steeds belangrijk gevonden en dat gaat niet altijd goed samen met intensieve vormen van recreatie. Er is daarom binnen het kader van ‘Veluwe 2010’ een groei- en krimpbeleid geformuleerd, dat onder andere tot doel heeft om, waar mogelijk, intensieve- en verblijfsrecreatie uit de bossen te verplaatsen en deze onder te brengen buiten het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). De druk van inplaatsing van intensieve- en verblijfsrecreatie komt nu vooral te liggen op de flanken van de Veluwe, daar waar ook de druk van wonen, werken en vervoer al hoog is. Een andere ontwikkeling die plaatsvindt is het groeiende besef dat vooral mensen die in de steden wonen, door de snelle groei van de stad het contact met natuur en buitengebied dreigen te verliezen. Bovendien verliest het landschap rond de stad in het groeiproces aan kwaliteit. Daarom zijn rond de steden projecten gaande van versterking van landschap in combinatie met vergroting van het recreatieve netwerk en recreatieve voorzieningen. Een laatste ontwikkeling, die al lange tijd gaande is, is de landelijke toename van dagrecreatie op het platteland en in natuurgebieden. In het landschap van Veluwe tot IJssel is dat niet anders. In toenemende mate zijn bestaande netwerken voor fietsers en voetgangers en ook voor gemotoriseerd verkeer niet meer toereikend. Vooral op het platteland worden lokale wegen recreatief gebruikt, wat kan leiden tot conflicten met andere weggebruikers. Overheden richten zich dan ook steeds meer op het versterken van het netwerk van paden, zowel in noord-zuidrichting als in oost-westrichting. Om recreatie bovendien enigszins te bundelen (te zoneren) en autoverkeer buiten het gebied te houden worden steeds vaker transferia aangelegd, zoals in Heerde bij het Heerderstrand.
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken en kwaliteit van het droge bos- en heideontginningslandschap. De gewenste uitbreiding wordt namelijk op een landschappelijke manier ingepast. Het verlies aan natuurlijke waarden wordt gecompenseerd. Voor recreatie geldt dat er rond de steden projecten gaande zijn voor versterking van het landschap in combinatie met vergroting van het recreatieve netwerk en recreatieve voorzieningen. Voorliggende initiatief sluit hierop aan. Het gaat om de uitbreiding van een camping op relatief korte afstand van de stad Apeldoorn, nabij de kern Vaassen.
In het programma Vitale Vakantieparken werken elf gemeenten op de Veluwe (waaronder Epe), de provincie Gelderland, recreatieondernemers en andere partijen samen. Doel van de samenwerking is het realiseren van een divers en kwalitatief goed aanbod van vakantieparken. Daarmee draagt het programma bij aan de gezamenlijke ambitie 'Veluwe op 1': de meest gastvrije vakantiebestemming van Nederland blijven.
Vakantieparken revitaliseren en (helpen) doorontwikkelen. De innovatieopgave is gericht op vernieuwing en versterking van het product vakantiepark én versterking van de samenwerking in de keten (tussen ondernemers, onderwijs en overheden, ofwel: de O3).
Bedrijven (helpen te) transformeren als er geen realistisch perspectief meer is op een recreatieve exploitatie. De herstructureringsopgave is gericht op het samenvoegen, herverkavelen en het begeleid omvormen van (voormalige) vakantieparken waar een duurzame recreatieve exploitatie niet meer mogelijk is.
Ongewenste ontwikkelingen op sociaal gebied aanpakken. De veiligheids- en leefbaarheidsopgave is gericht op het actief aanpakken van ongewenste ontwikkelingen en op het voorkomen van nieuwe probleemsituaties. Hierbij gaat het om het vraagstuk van niet-recreatief gebruik van de parken, openbare orde vraagstukken, criminele activiteiten, maar ook om oplossingen voor de sociale problematiek.
Camping de Helfterkamp was een pilotproject in het programma Vitale Vakantieparken (2016), omdat het bedrijf model staat voor het streefbeeld van een vitaal vakantiepark van hoge kwaliteit op de Veluwe. Voor camping de Helfterkamp geldt primair een innovatieopgave: zorgen dat de huidige marktpositie in de top van de markt gehandhaafd blijft en versterkt wordt door middel van productontwikkeling (verbetering en vernieuwing) en permanente kwaliteitszorg. Met de ontwikkelingen die voorzien zijn in onderhavig bestemmingsplan wordt hier naadloos op aangesloten. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het programma 'Vitale Vakantieparken'.
Het structuurplan Epe is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010. In het plan staan in hoofdlijnen de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkelingen voor de gemeente Epe. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven. Ook wordt er een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur. Met name het beleid omtrent verblijfsrecreatie is in dit kader van belang.
Diverse verblijfsrecreatiebedrijven zijn verouderd en kleinschalig. Dit aanbod sluit niet aan op de vraag. De bedrijven liggen op een relatief korte afstand van elkaar. Hierdoor is het in veel gevallen niet mogelijk om op de huidige locatie de gewenste kwaliteitsslag te maken. Bovendien wordt verwacht, dat de aanwezige clusters van verblijfsrecreatie op het Centraal Veluws Natuurgebied (buiten de gemeente) geherstructureerd moeten worden. Dit levert meer “Veluwe kwaliteit”. Epe kan deze bedrijven opvangen. De IJsselvallei is wellicht een gebied, waar nieuwe of te verplaatsen kampeerbedrijven kunnen worden gesitueerd. Bedacht dient echter te worden, dat de toerist vooral wordt aangetrokken door de attractieve oostrand van het Centraal Veluws Natuurgebied. Het op afstand plaatsen van verblijfsaccommodatie verkleint de commerciële kansen op een succesvolle exploitatie, tenzij het product op zichzelf markttechnisch sterk is. Om deze reden achten zowel de gemeente als de lokale recreatieondernemers de verplaatsing van de eigen bedrijven vanuit de flank van het natuurgebied naar de IJsselvallei weinig kansrijk.
Voor de flanken van het Centraal Veluws Natuurgebied richt de gemeente zich op de handhaving en bij voorkeur kwaliteitsverbetering van deze bedrijven. Redenen daarvoor zijn dat juist hier de structureel goede bedrijven met toekomstperspectief zijn gesitueerd. Deze bedrijven zijn op de rand van cultuurland en natuur uit recreatief oogpunt ideaal gesitueerd. Wel stelt de gemeente eisen aan eventueel noodzakelijk uitbreiding van bedrijven. Deze kan alleen plaatsvinden in combinatie met landschaps- en natuurbouw en zo nodig aanvullende compensatie, verbetering van de recreatieve toegankelijkheid en verbreding van het recreatieve product voor zowel toeristen als inwoners van de gemeente Epe.
Het beleid van de gemeente is erop gericht om verblijfsrecreatie op de flanken van het Centraal Veluws Natuurgebied te handhaven en hier toekomstperspectief te bieden. Uitbreiding is mogelijk, wel worden hier eisen aan gesteld. Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van een camping gelegen op de flanken van het Centraal Veluws Natuurgebied, het sluit hiermee aan bij de doelstellingen de gemeente. Bij de uitbreiding zal voldaan worden aan de eisen omtrent landschappelijke inpassing en natuurbouw. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met het Structuurplan Epe.
De 'Toekomstvisie Epe 2030' is een koersdocument en geeft richting aan de keuzes die de gemeente in de komende jaren gaat maken bij tal van maatschappelijke opgaven. De visie geeft een ambitie weer, geeft richting aan, maar geen concrete stappen. De visie gaat uit van de opgaven waar de gemeente nu voor staat, de kansen die er liggen, de ambities die we het heeft en de unieke kwaliteiten die Epe in huis heeft.
De toekomstvisie nodigt uit tot herijking of vernieuwing van beleid of bevestigt de al ingezette koers. Het is zeker geen blauwdruk voor de komende twintig jaar, daarvoor is de toekomst te onzeker. Periodieke actualisering is daarom wenselijk.
Met betrekking tot dit initiatief is met name het beleid omtrent recreatie en toerisme van belang.
Door de natuurlijke ligging van Epe op de Veluwe, de leefbaarheid in de dorpen en de demografische samenstelling van de bevolking is de sector recreatie/toerisme een speerpuntsector. Activiteiten in de sector recreatie/toerisme hebben een toenemende belangstelling van senioren maar ook van werkenden, zeker in een aantrekkelijk gebied als de Veluwe. De toeristen komen graag naar Epe omdat de verblijfsmogelijkheden divers zijn en er een voortdurend ruim aanbod is van activiteiten en evenementen. Onderscheidend voor toeristisch Epe zijn de onderwerpen water en cultuurhistorie. Het trekken van meer toeristische bezoekers, met specifieke aandacht voor senioren, is van grote betekenis voor de werkgelegenheid. De verbinding recreatie/toerisme en zorg wordt gemaakt door in te spelen op minder mobiele personen en hun eisen op het vlak van verzorging en beperkte mobiliteit.
Voor recreatie en toerisme wordt ingezet op een concepten waar een compleet aanbod wordt gegeven, waarbij de specifieke elementen water en cultuurhistorie van belang zijn.
Met het voorliggend initiatief wordt er bijgedragen aan een verbetering van de kwaliteit van de camping en de verblijfsmogelijkheden. Door het vergroten van de kwaliteit wordt tevens voldaan aan de ambitie op een compleet aanbod te geven. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de Toekomstvisie Epe 2030.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het gebied waarvoor de structuurvisie 'Veluweflank Epe' is opgesteld. Deze structuurvisie is door de gemeenteraad van Epe vastgesteld op 25 maart 2010. De structuurvisie dient verschillende doelen:
In voorliggend geval is met name het beleid omtrent toerisme en recreatie van belang. In figuur is bijbehorende visiekaart weergegeven.
Figuur 4.1: Ligging van het plangebied binnen de Structuurvisie Veluweflank Epe (Bron: Gemeente Epe)
Het toeristisch aanbod in Epe is over het algemeen kleinschalig van karakter, en wordt gekenschetst als compleet en traditioneel. In het plangebied bevindt zich het grootste deel van het aanbod aan voorzieningen in de westelijke helft, in de directe nabijheid van de Veluwe. In de oostelijke helft domineert het Kievitsveld. De sector toerisme en recreatie levert Epe 6 tot 8% van de totale werkgelegenheid. In het plangebied ligt dit vermoedelijk hoger.
Volgens Recron groeit de vraag naar hoogwaardige verblijfsaccommodatie en daalt de vraag naar kampeervoorzieningen. De CBS-cijfers voor Gelderland lijken dit beeld te ondersteunen (zie grafiek). De markt voor toerisme en vrije tijd is vooralsnog te kenschetsen als groeimarkt, met name op het gebied van gemakservaringen zoals “plattelandsarrangementen, cultuurtoerisme, citybreaks, wellness weekenden en dergelijke. De variatie in het aanbod moet daarbij toenemen, ook om in de vraag van de steeds individualistischere recreant te kunnen voorzien.”
Voor wat betreft toerisme en recreatie kunnen de volgende sterke punten worden opgesomd:
De zwakke punten en bedreigingen die genoemd worden zijn:
Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van een camping, waarbij de nadruk meer komt te liggen op kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie. Dit sluit aan bij de doelstellingen om de kwaliteit te verhogen. Het initiatief kan worden gezien als een vorm van innovatie, waardoor kwalitatieve neergang wordt voorkomen. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de Structuurvisie Veluweflank Epe.
De gemeente Epe heeft in 2010 de Nota verblijfsrecreatie opgesteld. De beleidsnota geeft het gemeentelijk beleid voor de verblijfsrecreatie. De gemeente heeft geen rol in de uitvoering van het beleid, maar stelt zich voorwaardenscheppend op. Doel van het beleid is om het aantal overnachtingen in de gemeente en de kwaliteit van de voorzieningen te verbeteren.
Beleidsdoelstellingen verwoord in deze visie zijn:
Onder kampeerterreinen wordt verstaan: de reguliere campings. Veel campings zijn in de loop van de jaren gegroeid van eenvoudige terreinen voor tenten tot in sommige gevallen moderne recreatieparken met een gevarieerd aanbod en voorzieningen. Binnen de reguliere kampeerterreinen wordt onderscheid gemaakt naar gemende en niet-gemengde kampeerterreinen. In Epe valt het merendeel van de campings onder de gemengde kampeerterreinen. Op gemengde terreinen is een mix van onder meer standplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten, aangevuld met voorzieningen. Niet-gemengde kampeerterreinen bevatten uitsluitend seizoensplaatsen voor toeristisch kamperen.
In de gemeente Epe is het beleid omtrent kampeerterreinen verdeeld over 3 zones. Het plangebied is gelegen in de zone ten westen van de Dorpenweg. Dit gebied wordt beschouwd als kwetsbaar gebied, Natuurwetgeving is hiervoor maatgevend. In het Gelders Natuur Netwerk geldt nog steeds het nee-tenzij principe. In de Groene Ontwikkelingszone wordt het ja, mits principe gehanteerd. de geringe mogelijkheden worden ingezet voor kwaliteitsimpulsen van bestaande bedrijven. Om in dit gebied te kunnen innoveren wordt in beperkte mate ruimte geboden voor maatwerkoplossingen.
Voorliggend initiatief voorziet in de een kwaliteitsimpuls van een camping, dit sluit aan bij de beleidsdoelstellingen. Door hoogwaardige ontwikkelingen (luxe verblijfsrecreatie) wordt tevens aangesloten bij het doel om productkwaliteit als uitgangspunt te nemen. Het gebied is gelegen in een kwetsbaar gebied, delen zijn aangemerkt als GNN en delen zijn aangemerkt als GO. De geringe mogelijkheden die hier zijn worden ingezet voor kwaliteitsimpulsen voor bestaande bedrijven, voorliggend initiatief voorziet in een kwaliteitsimpuls van een bestaand bedrijf. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota vitale verblijfsrecreatie Epe.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In voorliggend geval worden er geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt er wel kort ingegaan op de aspecten 'industrielawaai', 'railverkeerslawaai' en 'wegverkeerslawaai'.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
De dichtstbijzijnde spoorweg is op een zeer ruime afstand van het plangebied gelegen, namelijk circa 9,5 kilometer. Er hoeft niet nader op het aspect railverkeerslawaai worden ingegaan.
De vergunningsvrije bouwwerken voor recreatief verblijf zijn gelegen op een ruime afstand (165 meter) van de dichtstbijzijnde weg, te heten de Cannenburghweg. De Cannenburghweg betreft een relatief smalle weg in het buitengebied, die naar verwachting met name zal worden gebruikt door bestemmingsverkeer. Bovendien wordt er tussen de recreatieve eenheden en de Canneburghweg natuur aangelegd (in het kader van compensatie). Deze natuur, voornamelijk bestaand uit bos, zal een geluidsafschermende werking hebben. Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat er ter plaatse van de recreatieve eenheden geen aanvaardbaar leefklimaat aanwezig zal zijn.
De recreatieve eenheden zullen als gevolg van de extra verkeersgeneratie een extra geluidsbelasting met zich meebrengen over ontsluitingswegen van de camping. Op dit aspect zal in paragraaf 5.5 nader worden ingegaan.
De wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Ter plaatse van de uitbreiding van de camping, op de plaats waar de nieuwe verblijfseenheden worden gerealiseerd, is door Sigma Groep uit Emmen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten worden hierna kort beschreven. Voor de complete onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.
Voor de realisatie van de overige gebouwen ten behoeve van de recreatie zal tevens een verkennend bodemonderzoek benodigd zijn. Dit onderzoek zal in een later stadium in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen worden uitgevoerd.
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Naar aanleiding van de wens van de omgevingsdienst is arseen toegevoegd aan alle monsters. Het gehalte aan arseen overschrijdt zowel de bovengrond, ondergrond als grondwater de achtergrondwaarde niet.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet milieubeheer.
In de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekende mate bijdragen. de bijdragen aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het project voorziet in de realisatie van een 93 wooneenheden. Als dit wordt vergeleken met de genoemde ontwikkelingen in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat er sprake is van een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De ontwikkeling leidt tot een toename van circa 300 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het zal hierbij nagenoeg uitsluitend om personenauto's gaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de mate van luchtverontreiniging door invloed van het wegverkeer ingeschat met behulp van de NIBM-tool. Deze gaat uit van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. In de berekening is uitgegaan van 43 extra verkeersbewegingen (zie ook paragraaf 3.2). Aangezien het gaat om recreatieve eenheden is het aandeel van vrachtverkeer op 0% gezet.
![]() |
Figuur 4.2 NIBM Tool (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu / Kenniscentrum InfoMil) |
Uit de berekening blijkt dat de toename van het verkeer niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
De circulaire beoogt de toename van de veiligheid als gevolg van maatregelen van de sector ook in de omgeving van de LPG-tankstations te verzilveren. Om die reden is de circulaire van toepassing op een nieuw bestemmingsplan op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
Figuur 5.1: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Daarnaast wordt voldaan aan hetgene gesteld is in de beleidsvisie Externe veiligheid van de gemeente Epe.
Aandachtspunt is wel dat het recreatieterrein zich in een gebied bevindt waar er een hoger risico voor natuurbranden is. Dit is relevant voor de eis met betrekking tot realisatie van de secundaire bluswatervoorziening. Om hierop in te spelen zullen er voldoende bluswatervoorzieningen worden gerealiseerd.
Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. De locatie bevindt zich in het buitengebied, zodat sprake is van een rustig omgevingstype.
milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, ins strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt de camping aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij de grootste richtafstand geldt voor geluid (50 meter). Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter en voor het aspect stof 0 meter.
Woningen (Gortelseweg 16, 17, 19 en 22 en Emmalaan 12 en 14)
Ten zuiden van de camping zijn verscheidene woningen gelegen (Gortelseweg 16, 17, 19 en 22 en Emmalaan 12, 14 en 16). Onderstaand staat weergegeven wat de afstand tussen de woningen en de camping is:
De uitbreiding van de camping bevindt zich echter aan de noordoostzijde. Het gaat met betrekking tot het bestaande campingterrein enkel om de wijziging van het aantal vierkante meters aan bebouwing. Met betrekking tot deze woning is er dan ook geen sprake van negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling, deze worden niet verder belemmerd door de camping dan in de huidige situatie reeds het geval is.
Wel kan worden gesteld dat de te realiseren recreatieve eenheden een extra verkeersgeneratie met zich meebrengen. Dit zou voor een toename van geluidsoverlast over de ontsluitingswegen met zich mee kunnen brengen. De camping wordt ontsloten op de Gortelseweg. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding bedraagt 43 verkeersbewegingen per etmaal (zie ook paragraaf 3.2). Dit zijn gemiddeld 3,6 voertuigen per uur. De Gortelseweg is reeds een relatief verkeersintensieve weg, aangezien het een belangrijke verbindingsweg richting de verschillende natuurgebieden van de Veluwe betreft. De extra verkeersgeneratie zal dan ook nauwelijks te merken zijn. Overigens liggen de woningen allemaal op minimaal 12 meter uit de as van de Gortelseweg. Redelijkerwijs wordt daarom gesteld dat het de geluidsoverlast als gevolg van de extra verkeersgeneratie beperkt zal zijn.
Woningen (Cannenburgherweg)
Ten noorden van de camping, aan de Cannenburgherweg, zijn verscheidene woningen gelegen. Door de gewenste uitbreiding komt de camping dichter bij deze woningen gelegen. Met de uitbreiding wordt hiermee rekening gehouden. De richtafstand van 50 meter voor geluid wordt gerespecteerd. Ter plaatse van de woningen blijft hierdoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel dient te worden vermeld dat de woningen op een korte afstand van de gronden bestemd voor de natuurcompensatie komen te liggen. Gronden bedoeld voor natuurdoeleinden zijn echter niet milieubelastend, waardoor er ten alle tijde sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). De recreatieve activiteiten (uitbreiden bebouwing en de realisatie van verblijfseenheden) zijn in het kader van milieuzonering niet aan te merken als milieugevoelig (met uitzondering van het aspect geur), waardoor er geen hinder wordt ondervonden van bestaande functies in de omgeving. Wel zijn de verblijfsrecreatieve eenheden aan te merken als geurgevoelige objecten. Op het aspect 'geur' wordt in paragraaf 5.6 nader ingegaan.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Er is diverse uiteenlopende jurisprudentie over de vraag of verblijfsrecreatieve inrichtingen geurgevoelige objecten zijn. De definitie van een 'geurgevoelig object' luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Gezien de definitie, en ter bescherming van agrarische bedrijven, wordt er in dit geval van uitgegaan dat recreatieverblijven moeten worden aangemerkt als geurgevoelige objecten.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele grondgebonden agrarische bedrijven, waarvoor een vaste afstand van 50 meter geldt. Binnen de vaste afstand van 50 meter bevindt zich geen agrarische bedrijvigheid. Geconcludeerd wordt dat agrarische bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering als gevolg van de planologische wijziging en dat ter plaatse van de camping sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.
Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied 'Veluwe'. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.
![]() |
Figuur 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Veluwe' (Bron: Provincie Gelderland) |
Natura 2000-gebied 'Veluwe'
De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, zo'n 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 1900 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1400 hectare stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk is één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. Plaatselijk komen in de heiden natte (o.a. Leemputten bij Staverden) of droge (o.a. Harskamp) heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen (Mosterdveen) voor. In het beekdal van de Hierdense en Staverdense Beek worden schraallanden aangetroffen. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen.
Het gedeelte van de camping dat tot Natura 2000-gebied is aangemerkt, betreft enkel een watergang. Met dit plan worden er met betrekking tot deze watergang geen veranderingen mogelijk gemaakt. De gewenste ontwikkelingen bevinden zich allen op ruime afstand van deze watergang. De gewenste uitbreiding van de camping is gelegen op circa 50 meter van het Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Veluwe'.
Het Nederlands Natuur Netwerk (NNN), waarvan het Gelders Natuur Netwerk (GNN) deel uitmaakt, is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In figuur 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het GNN weergegeven.
![]() |
Figuur 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders Natuur Netwerk (Bron: Provincie Gelderland) |
Delen van het plangebied zijn aangeduid als GNN. Met dit plan worden er echter geen landschapselementen aangetast. Van vermindering van uitwisselingsmogelijkheden, kwaliteit, areaal van natuurlijke eenheden en verloop van natuurlijke processen is geen sprake. De natuurlijke waarden worden door de compensatie zelfs versterkt (zie ook paragraaf 3.1).
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.
Door natuurbank Overijssel is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. De belangrijkste resultaten worden weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen verstoren en vernielen.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vleermuissoorten. Met uitzondering van sommige grondgebonden zoogdiersoorten, benutten deze dieren de ontwikkellocaties uitsluitend als foerageergebied. De functie van ontwikkellocaties als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.
Voor de grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie op de ontwikkellocaties bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘verstoren en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ of ze zijn niet beschermd zoals de mol. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.
Het plangebied ligt op enige afstand van het Gelders Natuurnetwerk en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Dat houdt in dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied buiten het plangebied hebben.
Vleermuizen bezetten mogelijk verblijfplaatsen in gebouwen op de camping, maar vleermuizen bezetten geen verblijfplaats op de ontwikkellocaties. Op die plekken ontbreken potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals holenbomen, gebouwen en andere bouwwerken. In dit plan is er geen sprake van sloop van bebouwing, dus eventuele plaatsen blijven beschermd. Met de verlichting op de camping zal rekening worden gehouden met de mogelijke vliegroutes van de vleermuizen. Overigens vormt het plangebied geen verbindende schakel in een lijnvormige landschapsstructuur, waardoor er naar waarschijnlijkheid geen vliegroute zal zijn.
Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en leiden daarom niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek, heeft initiatiefnemer voldaan aan de onderzoeksplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Epe beschikt over een archeologische verwachtingskaart, die is verwerkt in archeologische dubbelbestemmingen. In het plangebied gelden de volgende archeologische dubbelbestemmingen:
Ter plaatse van de gewenste uitbreiding van de camping geldt geen archeologische dubbelbestemming. Op de bestaande camping gelden de dubbelbestemmingen ''Waarde - Archeologie 4'', ''Waarde - Archeologie 5'' en ''Waarde - Archeologie 6''. Voor gebieden met een dergelijke dubbelbestemmingen gelden onderzoeksverplichtingen:
Voorgaande oppervlakten en dieptes worden met de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet gehaald. Archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Wel heeft het plangebied een zekere cultuurhistorische waarde. In figuur 5.4 is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland opgenomen. Hierop zijn de waarden zichtbaar.
![]() |
Figuur 5.4: Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart (Bron: Provincie Gelderland) |
Het plangebied bestaat uit oud bouwland en oudhoevig land. Kenmerkend voor dit landschap zijn de hakhoutsingels en hakhoutbossen, die in dit geval nog aanwezig zijn in het plangebied. Een gedeelte van het hakhoutbos is gelegen op de plaats van het parkeerterrein. Met dit plan wordt het parkeerterrein niet uitgebreid, de groene uitstraling van het parkeerterrein blijft behouden. Tevens is met de natuurcompensatie rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het hakhout.
Naast het hakhout zijn er tevens een aantal sprengen in het plangebied. De zuidelijk gelegen spreng loopt over de bestaande camping, deze blijft behouden, ook vinden er in de omgeving van deze spreng geen ontwikkelingen plaats. De noordelijke spreng is gelegen ter plaatse van de natuurcompensatie. Ook deze sprengen blijven behouden. Tevens blijven deze sprengen beheerd door het waterschap, er wordt dan ook een strook vrijgelaten om dit beheer mogelijk te maken (zie ook paragraaf 6.2.3 en Bijlage 4. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen nader archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De provincie onderscheidt 3 speerpunten als het gaat om waterbeleid.
Ruimte voor water
De provincie streeft hier bij voorkeur rivierkundige maatregelen na waarin ruimte voor de rivier wordt gekoppeld aan andere ruimtelijke ontwikkelingen. Indien ruimte voor de rivier noodzakelijk is zal binnendijks gebied aan het winterbed worden toegevoegd. Hiervoor zullen planologische reservering worden ingesteld. Het bovenstaande geldt niet voor het plangebied.
Regionale berging
Waterbergingsgebieden zijn een belangrijk onderdeel van het watersysteem. Voornamelijk zijn deze gebieden bedoeld voor het tijdelijk bergen van water uit regionale watersystemen ten tijde van extreme neerslaghoeveelheden. In deze gebieden wordt verstedelijking, de aanleg van bedrijventerreinen etc. uitgesloten.
Gemeenten dienen deze waterbergingsgebieden vast te leggen in hun bestemmingsplannen. Het plangebied valt niet binnen een dergelijk zoekgebied zoals deze staan weergegeven in het Streekplan Gelderland 2005.
Drinkwater
In Gelderland zijn een aantal gebieden aangewezen als grondwaterbeschermingsgebieden. Het doel van deze gebieden is er voor te zorgen dat het grondwater op eenvoudige wijze, zonder ingrijpende en kostbare zuivering ervan, kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Het plangebied ligt niet nabij of binnen een grondwaterbeschermingsgebied.
Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel 'Partnerschap als watermerk'.
Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde ‘ normale procedure’ van de watertoets is toegepast. Het waterschap heeft gereageerd (d.d. 7 december 2017). Met de uitgangspunten van het waterschap is met het ontwerp van de uitbreiding rekening gehouden. Het overleg met het waterschap is hiermee afgerond. In Bijlage 4 is de reactie van het waterschap opgenomen.
Binnen het plangebied liggen meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In dit specifieke geval gaat het om het belang van leggerwatergangen met beschermingszones.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden de website van het waterschap.
Riolering
In het gebied ligt drukriolering. Het hemelwater zal hier niet op worden aangesloten, maar wordt elders geloosd via infiltratie of (mits in overeenstemming met het waterschap) op een watergang.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel zijn algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven, vanwege de ligging in het Gelders Natuur Netwerk, de Groene ontwikkelingszone, de overige zone - droge bos- en heideontginningen en de reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders onder andere de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan.
In dit artikel wordt de voorbereidingsprocedure tot het stellen van een nadere eis gegeven.
In dit artikel worden algemene bepalingen omtrent het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, gegeven.
In dit artikel worden regels omtrent parkeren en laad- en losmogelijkheden gegeven.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en
gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Bos (Artikel 3)
Het bestaande bosperceel, waarin tevens het parkeerterrein en de opslag ten behoeve van de camping zijn gelegen, worden conform de huidige situatie bestemd tot 'Bos'. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting. Op deze gronden zijn enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.
Natuur (Artikel 4)
De gronden waar de natuurcompensatie wordt gerealiseerd, worden bestemd tot 'Natuur'. De voor natuur aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van de gronden. In dit specifieke project zijn ze met name bedoeld voor de ontwikkeling van de natuurlijke waarden in het kader van de natuurcompensatie.
Met betrekking tot de bouwregels geldt dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen.
Recreatie - Verblijfsrecreatie (Artikel 5)
De gronden waar de extra oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van de camping beoogd is, hebben nu al de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De gronden waar de uitbreiding van de camping is beoogd, krijgen ook deze bestemming. Deze gronden zijn bedoeld voor de bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf aan personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, in kampeermiddelen en bouwwerken voor recreatief verblijf. Binnen deze bestemming zijn ook kleinschalige horeca, detailhandel en zwembaden, ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. Het maximaal aantal bedrijfswoningen is bepaald op 2.
Tevens zijn de gronden bestemd voor sanitaire voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het onderhoud en het beheer, ontsluitingswegen en - paden, groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, teneinde een visuele afscherming te bereiken.
Zoals beschreven in paragraaf 1.4.3 is er planologisch geen mogelijkheid tot het realiseren van de beoogde bouwwerken, aangezien het maximaal toelaatbare oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van voorzieningen wordt overschreden. Daarom is in dit bestemmingsplan in de bouwregels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' het maximum bebouwd oppervlak voor gebouwen ten behoeve van voorzieningen vergroot, zodat de gewenste ontwikkelingen op de bestaande camping mogelijk zijn.
De gronden waar de uitbreiding van de camping is beoogd, hebben momenteel een agrarische bestemming. Om de gewenste uitbreiding planologisch mogelijk te maken, zijn deze gronden in onderhavig bestemmingsplan bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.
De bouwregels maken onderscheid in:
Voor elk van genoemd bouwwerk zijn specifieke bouwregels (oppervlakte, goot- en bouwhoogtes) opgenomen. Voor bouwwerken voor recreatief verblijf is de oppervlakte vastgesteld op 70m2 per bouwwerk. Hiermee is aangesloten bij de Wabo. Op basis van de Wabo zijn grotere bouwwerken omgevingsvergunningplichting, de grens is bij 70m2 gelegd. In dit plan wordt hierbij aangesloten. Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke voorziet in een juridische borging van de uitvoering van de landschapsmaatregelen en de compensatieverplichting.
Ter plaatse van de opslag is de aanduiding 'opslag' opgenomen, teneinde de reeds bestaande opslag in te passen. Binnen gronden met de aanduiding opslag mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van de opslag worden gebouwd tot maximaal de bestaande oppervlakte. Wat betreft de maatvoering is wordt hier de bestaande maatvoering gehanteerd.
Tenslotte is de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen ter plaatse van het bestaande parkeerterrein.
Water (Artikel 6)
De gronden waar de beoogde uitbreiding van de camping is gelegen, worden doorkruist door een watergang. Deze watergang heeft de bestemming 'Water'. Deze watergang blijft behouden, de bestemming 'water' wordt overgenomen uit het vigerende plan.
Gronden bestemd tot water zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van wateren. Daarnaast zijn ze bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden, de waterhuishouding en de waterberging.
Op de tot water bestemde gronden zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan.
Binnen de bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen die erop gericht zin om de waterkwaliteit en waterhuishouding te beschermen.
Archeologische waarden (Artikel 7, 8 en 9)
In dit geval zijn de geldende bestemmingen ‘Waarde - Archeologie 4’, 'Waarde-Archeologie 5' en 'Waarde-Archeologie 6' conform het bestemmingsplan “Buitengebied Epe” overgenomen. Deze gronden met deze dubbelbestemmingen zijn uitsluitend bedoeld voor het behoud en bescherming van gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden beschermt de archeologische waarden van de gronden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt in het kader van vooroverleg naar de provincie Gelderland gezonden.
Op basis van de digitale watertoets is de normale procedure van toepassing. Het waterschap heeft gereageerd (d.d. 7 december 2017). Met de uitgangspunten van het waterschap is met het ontwerp van de uitbreiding rekening gehouden. Er zal een afstand van minimaal 10 meter worden aangehouden tussen de (natuurlijke) vijver en de watergang. Tevens zal de strook langs de watergang vrij worden gehouden van beplanting om het onderhoud mogelijk te houden. Het overleg met het waterschap is hiermee afgerond. De reactie van het waterschap is opgenomen in Bijlage 4 van de toelichting.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt het plan voor inspraak ter inzage gelegd.