Plan: | Camping de Helfterkamp |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG063Gortelseweg24-OBP1 |
Aan de Gortelseweg 24 te Vaassen bevindt zich camping de Helfterkamp. Het betreft een camping van circa 6 hectare met 220 standplaatsen, waarvan 190 toeristische plaatsen (inclusief een beperkt aantal huurcaravans).
Camping de Helfterkamp is een karakteristieke groene camping op een toeristische A-locatie op de Veluwe. De Helfterkamp is een door de ANWB erkende 4-sterrencamping. De kwaliteit van de camping wordt door de toeristen hoog beoordeeld. Op de website Zoover.nl wordt de camping beoordeeld met een 9.3. De camping kent dan ook een hoge bezettingsgraad. Het is hiermee te zien als een zeer vitaal vakantiepark.
Ten behoeve van de instandhouding van de huidige hoge kwaliteit en de verbreding van het bestaande accommodatie-aanbod is een toekomstvisie opgesteld om het recreatiebedrijf marktconform te kunnen ontwikkelen. Hierbij neemt de oppervlakte aan bebouwing toe en is tevens voorzien in een uitbreiding van de camping in noordoostelijke richting. Voor de gewenste uitbreiding is een natuurcompensatie vereist.
De gewenste plannen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien er ter plaatse van de gewenste uitbreiding momenteel een agrarische bestemming geldt. Daarnaast wordt met de gewenste ontwikkelingen op de bestaande camping het maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen overschreden. Tot slot dienen tevens het bestaande parkeerterrein en opslag planologisch te worden ingepast.
De gemeente Epe heeft, mede op basis van de gemeentelijk Nota 'Vitale Verblijfsrecreatie' en het regionale programma 'Vitale Vakantieparken', besloten medewerking te willen verlenen aan de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling.
Voor de realisatie van het plan is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'
Het plangebied is gelegen aan de Gortelseweg 24 te Vaassen, in het buitengebied van de gemeente Epe. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Vaassen weergegeven. Op het kaartje zijn de verschillende onderdelen genummerd. Het deel met nummer 1 betreft de bestaande camping, het deel met nummer 2 betreffen de gronden waar de uitbreiding van de camping is beoogd. De gronden met nummer 3 betreffen de gronden waar de natuurcompensatie zal worden gerealiseerd. De gronden met nummer 4 betreffen bosgronden waar op dit moment het parkeerterrein en de gebouwen voor opslag gelegen zijn. Deze functies dienen planologisch te worden ingepast. Daarom maken deze gronden deel uit van het plangebied.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging van camping de Helfterkamp ten opzichte van Vaassen (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan 'Camping de Helfterkamp' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Buitengebied Epe'', dat door de gemeenteraad op 23 maart 2017 is vastgesteld. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied het bestemmingsplan "Buitengebied, herstelplan 2018" (vastgesteld op 24 januari 2019).
In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ''Buitengebied Epe'' opgenomen met daarin de ligging van het plangebied met rode belijning aangegeven. Het plangebied omvat de gronden met de bestemmingen ''Recreatie - Verblijfsrecreatie'', ''Agrarisch'', ''Water'' en ''Bos''. Tevens gelden er verscheidene dubbelbestemmingen en aanduidingen, die in de volgende paragraaf zullen worden behandeld.
![]() |
Figuur 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
In het bestemmingsplan ''Buitengebied Epe'' en het bestemmingsplan "Buitengebied, herstelplan 2018" zijn de gronden in het plangebied bestemd tot de volgende bestemmingen en gelden de volgende gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en maatvoeringen:
Recreatie - Verblijfsrecreatie:
Gronden met de bestemming ''Recreatie - Verblijfsrecreatie'' zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Wat betreft de bouwregels geldt dat de gezamenlijke oppervlakte, met uitzondering van de oppervlakte van de bedrijfswoningen, niet meer mag bedragen dan 960m2;
Bos:
Gronden met de bestemming “Bos” zijn bestemd voor:
alsmede voor:
met daarbij behorende voorzieningen.
Op de voor ''Bos'' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen.
Wat betreft de specifieke gebruiksregels geldt dat een gebruik als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen niet is toegestaan, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud.
Agrarisch:
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn voornamelijk bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Water:
De voor Water aangewezen gronden zijn met name bedoeld voor doeleinden met betrekking tot oppervlaktewater, het beheer, behoud en het herstel van wateren.
Waarde Archeologie 4, 5, en 6:
Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachting.
Aanduidingen
De gronden met de gebiedsaanduidingen "beschermingszone - overige zone - beekdalen", ''beschermingszone - natte landnatuur'', ''overige zone - droge bos- en heideontginningen'', ''overige zone - Gelders Natuur Netwerk'' en ''overige zone - groene ontwikkelingszone'' zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.
De gronden ter plaatse van de aanduiding ''reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'' bevatten specifieke regels voor agrarische bedrijven, opgenomen in de agrarische bestemming.
De gewenste uitbreiding en de gronden bedoeld voor de natuurcompensatie zijn gelegen op gronden met een agrarische bestemming. Op gronden met een agrarische bestemming ontbreken de mogelijkheden om deze aan te wenden voor (verblijfs)recreatieve doeleinden. Tevens is de realisatie van de natuurcompensatie niet passend binnen de agrarische bestemming.
Daarnaast geldt voor camping de Helfterkamp een maximum oppervlakte aan bedrijfsbebouwing, welke 960m2 bedraagt. De camping kent de laatste jaren vanwege de bekendheid en goede aanschrijvingen een steeds grotere bezetting. De bestaande oppervlakte aan bebouwing bedraagt hierdoor reeds meer dan 960m2, namelijk circa 1.250m2. Om het huidige hoge kwaliteitsniveau en de hoge gastwaarderingen vast te houden, is het wenselijk de bebouwing uit te breiden (zie ook hoofdstuk 3). Het is dan ook wenselijk om de bouwmogelijkheden binnen de recreatieve bestemming te vergroten, aldus de beoogde kwaliteitsslag mogelijk te maken c.q. het bedrijf toekomstbestendig te ontwikkelen. Hiertoe is het noodzakelijk de maximum bebouwde oppervlakte op 1.500 m2 vast te leggen.
Tenslotte is het opslaan van materialen ten behoeve van de camping strijdig met de gebruiksregels van de bestemming ''Bos''. De aanwezige opslag (met bijbehorende bebouwing, oppervlakte circa 550 m2 en hoogte van maximaal 2 meter) is echter sinds lange tijd aanwezig (zie ook figuur 1.2). Het betreft opslag die noodzakelijk is voor een adequate bedrijfsvoering van de camping. Het is dan ook wenselijk om deze planologisch in te passen. Wel blijft hierbij de bestemming 'Bos' behouden. Het gaat namelijk om ondergeschikt gebruik aan de hoofdbestemming "Bos".
![]() |
Figuur 1.2: Weergave van de opslag van materialen (Bron: gemeente Epe, 2005) |
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving gegeven.
Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Gelderland en de gemeente Epe beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op inspraak en vooroverleg.
Het plangebied is gelegen binnen de droge bos- en heideontginningen. Dit landschapstype heeft een ligging op de hoge delen van de stuwwal (met name binnen het Centraal Veluws Natuurgebied). Door de zeer droge en arme zandgronden zijn deze gronden pas laat ontgonnen en lang onbebouwd gebleven. In de 19e eeuw werden heidegebieden ontgonnen en aangeplant met grote hoeveelheden naaldbos (productiehout). Als gevolg van de bosaanplant ontstonden vele nieuwe landgoederen. Naast de jonge productiebossen komen ook veel oude bossen voor. Deze bestaan uit meer loofsoorten en werden gebruikt voor productie van hout en voor de jacht. De ontginningswegen zijn karakteristiek voor dit landschapstype door hun lange rechte lijnen. Op de Veluwe zijn ook enkele oude agrarische enclaves te vinden (zoals Gortel en Niersen). Deze zijn ontstaan doordat woeste gronden al in de Middeleeuwen ontgonnen werden en in gebruik genomen werden voor akkerbouw. In figuur 2.1 is de (historische) ontwikkeling van het plangebied en de omgeving weergegeven.
Figuur 2.1: Historische ontwikkeling op topografische kaarten uit 1900 1950 en 2015 (bron: Provincie Gelderland)
Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Vaassen, op circa 300 meter van de bebouwde kom. De ruimtelijk functionele structuur van de omgeving van het plangebied is divers en bestaat uit landschap met bossen, landerijen, sprengen en agrarische gronden. Het gebied staat bekend als een zeer toeristisch gebied, dat voorzien is van een uitgebreide toeristische infrastructuur (fiets-, wandel- en ruiterroutes, bezienswaardigheden en attracties).
Het plangebied wordt voornamelijk begrensd door bospercelen (aan de oost- en westzijde) en agrarische percelen (aan de noordoostzijde). Aan de zuidwestzijde zijn een bedrijf en een woning gelegen. Voorliggend plan heeft betrekking op het gedeelte van de camping dat bestemd is tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en op het gedeelte aan de noordoostzijde, waar de uitbreiding en natuurcompensatie plaatsvindt en momenteel nog een agrarische bestemming geldend is.
Het complete plangebied (inclusief uitbreiding en natuurcompensatie) heeft een oppervlakte van circa 11 hectare. Hiervan is 6,8 hectare reeds in gebruik als camping en bedraagt de oppervlakte van de gewenste uitbreiding circa 1,5 hectare. De gronden ten behoeve van de natuurcompensatie hebben een oppervlakte van circa 2,7 hectare.
Qua ontsluiting is het plangebied vanuit een in- en uitrit aan de westzijde bereikbaar voor de campinggasten. Op het oostelijke deel van de camping, in het bos, is een ruim en groen parkeerterrein gelegen. Dit parkeerterrein is reeds sinds de jaren '80 op deze locatie gelegen.
Bebouwing
De bebouwing bestaat onder andere uit een bedrijfswoning, receptie (met plankwinkeltje waar voornamelijk ijs en streekproducten worden verkocht), een bungalow, een kinderboerderij, een speel- en activiteitenruimte en een hooimijt/theater. Er zijn drie sanitairgebouwen gelegen, een op het zuidelijk gedeelte, een op het centrale terrein en een op het noordelijk gedeelte van de camping. De huidige bebouwing is in figuur 2.2 weergegeven. De huidige bebouwing bedraagt ruim 1.237 m2. Dit is inclusief de bedrijfswoning/receptie, waarmee de camping aan het toegestane maximum zit (960 m2).
![]() |
Figuur 2.2: Weergave van de huidige bebouwing op camping de Helfterkamp (Bron: Camping de Helfterkamp) |
Functies
Het grootste gedeelte van de camping is in gebruik ten behoeve van de verblijfsrecreatie (zowel kampeerplaatsen als vaste standplaatsen. Van de circa 220 plaatsen wordt meer dan 90% toeristisch verhuurd (inclusief verhuurcaravans). De standplaatsenverdeling is als volgt:
In figuur 2.3 zijn een aantal foto's van het plangebied weergegeven.
![]() |
Figuur 2.3: Foto's van het plangebied (Bron: Camping de Helfterkamp) |
Camping de Helfterkamp staat goed aangeschreven en kent een goede bezetting. Het park heeft dan ook al verscheidene prijzen gekregen, waaronder een lokale prijs met betrekking tot natuurbrandpreventie en een prijs van het RECRON voor het beste kampeerbedrijf. De camping is lid van de branchevereniging RECRON. Het is daarnaast een duurzaam park.
Ofschoon de Helfterkamp zeer goed staat aangeschreven en een goede bezetting kent, is initiatiefnemer er zich van bewust dat resultaten uit het verleden geen garanties bieden voor de toekomst. Daarnaast noopt concurrentie met buitenlandse bestemmingen campinghouders om te investeren in weersonafhankelijke voorzieningen. Bovendien is er vanuit de markt sterke vraag naar verhuuraccommodaties, hiermee kan het seizoen worden verlengd.
Initiatiefnemer is dan ook voornemens verscheidene ontwikkelingen door te voeren. Hiervoor is in 2014 een toekomstvisie opgesteld. Daarin is onderzocht waar voor de camping de kansen en bedreigingen liggen en op welke wijze de camping zich het beste kan ontwikkelen. De Helfterkamp wil zich ontwikkelen tot een echte Veluwecamping met een hoge belevingswaarde. Voorgenomen ontwikkelingen zijn uitgebreid uitgedacht en besproken met de omliggende bewoners en andere belanghebbenden.
Voorgenomen initiatief komt overigens mede voort uit het provinciale beleid omtrent vitale vakantieparken. De regio Noord-Veluwe heeft het programma 'Vitale Vakantieparken' opgesteld. Dit programma heeft als doel dat er wordt geïnvesteerd in aantrekkelijke vakantieparken, aansluitend op de wensen van de consumenten van het heden. Het doel is een divers en kwalitatief goed aanbod van verblijfsrecreatie. Daarmee draagt het programma bij aan de gezamenlijke ambitie van de Veluwe om weer de meest gastvrije bestemming van Nederland te worden (zie ook paragraaf 4.3.2). De bedoeling is om op deze doelstellingen in te spelen.
In figuur 3.1 is de uitbreiding van de camping en de bebouwing visueel weergegeven. Opgemerkt wordt dat in deze paragraaf op de totale camping in wordt gegaan. In de volgende subparagraven wordt specifiek gekeken naar de gewenste ontwikkeling, de uitbreiding en de natuurcompensatie.
![]() |
Figuur 3.1: Huidige en gewenste situatie plangebied (Bron: Google Maps) |
Een dergelijke camping dient heden ten dage te beschikken over een breed scala aan overdekte c.q. weersonafhankelijke voorzieningen. Het is daarom wenselijk om onder andere een beperkte horecavoorziening op te richten, de bestaande sanitaire voorzieningen te upgraden en een indoor (water)speelvoorziening toe te voegen. De gewenste uitbreiding aan bebouwing bestaat uit het volgende:
In het kader van kwaliteitsverbetering c.q. het weersonafhankelijker maken van het bedrijf is sterke behoefte aan meer indoorvoorzieningen (elk weer accommodatie).
In de huidige situatie is het volgende toegestaan:
In de nieuwe situatie is het volgende toegestaan:
In tabelvorm ontstaat dan het volgende beeld
Functie | Oppervlakte/aantal (bestaand en nieuw) | Binnen of buiten bouwvlak (bestaand en nieuw) | ||
bebouwing t.b.v. voorzieningen | 960 m2 | 1.500 m2 | - | binnen |
bestaande bedrijfswoningen | 850 m3 | 850 m3 | - | buiten |
bijgebouwen bedrijfswoningen | 75 m2 | 75 m2 | - | buiten |
bouwwerken voor recreatief verblijf | 50 m2 per eenheid | 50 m2 per eenheid | - | buiten en ter plaatse van uitbreiding tot maximaal 16 eenheden en 70 m2 |
Sanitaire voorzieningen en beheergebouw | niet vastgelegd | 600 m op bestaande terrein | - | buiten |
Algemeen
Tevens bestaat de wens om de camping uit te breiden met meer verhuuraccommodaties en kampeerplaatsen met een hoge belevingswaarde. De gewenste uitbreiding is in noordoostelijke richting gericht en heeft een oppervlakte van circa 1,5 hectare. Ter plaatse van de uitbreiding is het mogelijk om maximaal 16 verhuureenheden te realiseren. In het in opgenomen beheer- en inrichtingsplan én in figuur 3.3 is tevens de situering van deze eenheden weergegeven.
De 16 eenheden komen verspreid door het gebied, in een informele setting. Centraal tussen de gebouwen komen er centrale plaatsen en een speelwijde. Aan de zuidzijde worden tevens 20 parkeerplaatsen aangelegd.
![]() |
Figuur 3.3: Uitsnede inrichting uitbreiding (Bron: Ruimte voor advies/Harleman) |
Beeldkwaliteit
De uitbreiding voorziet in 16 eenheden voor recreatief verblijf. Qua beeldkwaliteit zullen de gebouwen vorm worden gegeven passend bij de omgeving. Dit betekent een natuurlijke uitstraling en het gebruik van zoveel mogelijk natuurlijke materialen. Het doel is om de filosofie van glamping (glamorous camping) zoveel als mogelijk te laten terugkomen in de uitstraling van de eenheden.
Volgens het gemeentelijk beeldkwaliteitsplan mogen bouwwerken voor recreatief gebruik een maximum oppervlakte van 50 m2 hebben. Voor de afwijking hiervan is een goede onderbouwing nodig. Dit gaat om maatwerk. Onderhavig plan voorziet in deze vorm van maatwerk. Van belang daarbij is dat er een visie aanwezig is waarin een onderbouwing geleverd is van het concept dat initiatiefnemer wil realiseren en wat daarvoor benodigd is. Het gaat hierbij om zaken zoals beeldkwaliteit, bereiken doelgroep, seizoensverlenging, natuurinclusiviteit en vergelijkbare thema's. In dit geval is door initiatiefnemer een visie opgesteld die inzicht geeft in de reden dat accommodaties tot 70 m2 wenselijk zijn. De visie is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de visie is onder andere ingegaan op de kwalitiet, duurzaamheid, de toegevoegde waarde, de natuurbeleving, doelgroepverbreding inclusief sfeerbeelden. Hiermee is onderbouwd dat accommodaties van 70 m2 passend zijn. Daarnaast is tevens een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 2 opgenomen.
Dit beeldkwaliteitsplan stelt randvoorwaarden aan de verschijningsvorm van de recreatieve bebouwing van het uitbreidingsplan van Camping De Helfterkamp te Vaassen. De randvoorwaarden betreft de visuele kwaliteit waaraan de bebouwde omgeving aan moet voldoen. Naast een richtlijn is het ook een handreiking voor degenen die bij het plan betrokken worden. De ontwikkelaar, architect, gebruikers en de gemeente zelf hebben er houvast aan. De gemeente zal het beeldkwaliteitsplan als kader hanteren. Het beeldkwaliteitsplan is sturend maar zeker geen knellend keurslijf; de uiteindelijke verschijningsvorm is nog niet bekend en kan onder druk van de markt op korte termijn wijzigen. Daarom is een ruime mate van vrijheid noodzakelijk. Er kunnen zich immers gaandeweg allerlei - nu niet te voorziene - ontwikkelingen voordoen die een flexibele aanpak vereisen.
Om binnen deze vrijheid de kwaliteit van de bebouwing (met de bijbehorende openbare ruimte) te waarborgen worden er in dit BKP verschillende uitgangspunten opgesteld, die leidend zijn voor de uiteindelijke realisatie. Dit wordt gedaan door middel van beschrijvingen, sfeerbeelden en materialenpalets, maar niet over de definitieve vorm of maatvoering. Dat wordt uitgewerkt worden ten tijde van definitieve bouwvoorstellen.
Op gronden met de bestemming "Bos", ten zuiden van de parkeerplaats, is al sinds jaren een opslagplaats voor snoeiafval en onderhoudsmaterialen gesitueerd. Dit is in ieder geval sinds 2005 reeds het geval. In figuur 3.4 (onder parkeren) is dit weergegeven, een luchtfoto is opgenomen in figuur 1.2 onder 'strijdigheid'. Deze opslag is niet geheel in overeenstemming met de geldende bestemming, temeer omdat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt overschreden. De opslagplaats is noodzakelijk teneinde een adequate bedrijfsvoering van de camping mogelijk te houden. Middels dit bestemmingsplan zal deze opslag planologisch worden ingepast.
Algemeen
Voor het geheel is een natuurcompensatie noodzakelijk, aangezien de uitbreiding is gelegen op gronden binnen de Groene Ontwikkelingszone, het areaalverlies moet worden opgevangen. Deze compensatie is aan de noordoostzijde rond de uitbreiding gelegen en omvat een oppervlakte van circa 2,7 hectare. Het betreft een gebied dat grotendeels bestaat uit agrarisch cultuurland, in gebruik als hooiland en deels uit een houtige opstand, open water, beek en oever. Het plangebied wordt doorsneden door een beek (van oost naar west) met beekbegeleidende beplanting van elzen en knotwilgen. In het noordelijke deel ligt een amfibieënpoel. Tussen beide noordelijke percelen en ten oosten van het zuidelijke perceel ligt een elzensingel. Het plangebied grenst aan de noordwest en zuidzijde aan gemengd loofbos. De graslandpercelen in het plangebied hebben een matig voedselrijk karakter en worden reeds langere tijd verschraald middels hooilandbeheer. De vegetatie bestaat echter nog grotendeels uit algemene- en weinig zeldzame grassen en kruiden. De elzensingels in het plangebied worden beheerd als hakhout en worden periodiek afgezet.
Natuurpotentieonderzoek
Om een passend inrichtingsplan voor de natuurcompensatie te maken, is allereerst een natuurpotentieonderzoek uitgevoerd door Woestland Landschapecologisch en landschaphistorisch advies. Het gehele rapport is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Hierna wordt op dit plan ingegaan.
Aan de hand van een beknopte landschapsecologische systeemanalyse is het onderzoeksgebied geanalyseerd. Hierbij is onder andere gekeken naar geologie, geomorfologie, reliëf, hydrologie, historisch landgebruik en bestaande ecologische waarden. Door middel van veldbodemkundig onderzoek is onder andere gekeken naar bodemprofielopbouw, verstoring van de bodem en historische- en actuele grondwaterstanden. Deze velddata is geïntegreerd met de bureaustudie om een inschatting te kunnen maken welke natuurpotenties voor het onderzoeksgebied haalbaar zijn en welke inrichtingsmaatregelen hiervoor nodig zijn. Allereerst wordt ingegaan op de synthese, vervolgens op kansen voor inrichting en tot slot op de concrete inrichtingsmaatregelen zelf.
Synthese
Het onderzoeksgebied ligt op de overgang van de stuwwal naar het rivierengebied. In de diepe ondergrond worden zowel afzettingen van gestuwde materialen als afzettingen van oude riviersystemen (formatie van Kreftenheye) aangetroffen. Als meer in detail naar het gebied gekeken wordt, ligt het onderzoeksgebied in een dekzand- en beekdallandschap. Het circa 12 meter dikke dekzandpakket is hier in de laatste ijstijd neergelegd onder invloed van de wind. Er heerste toen een poolklimaat met grootschalige zandverstuivingen in Nederland. Het onderzoeksgebied ligt in een droog dal dat ontstaan (uitgeschuurd) is door het smelten van het landijs in de voorlaatste ijstijd en in de laatste ijstijd weer bedekt met dekzanden (formatie van Boxtel).
Er is een klein relict met broekveen aangetroffen, daarnaast zijn er broekeerdgronden en bruine beekeerdgronden aangetroffen tijdens het veldbodemkundig onderzoek. Dit zijn van oudsher zeer natte gronden. Het broekveen stond permanent onder water, de broekeerdgronden die net iets hoger in het gradiënt lagen waren iets droger. De beekeerdgronden waren nat in de winter en voorjaar, maar in de zomer zakten hier de grondwaterstanden iets verder onderuit. Het perceel waar de poel ligt is gediepploegd, de bodems op het oostelijke perceel zijn minder verstoord door menselijke activiteit.
Er liggen drie sloten die voor de ontwatering van het perceel zorgen die niet alleen regenwater maar ook grondwater afvoeren. De sloten werken verdrogend op het onderzoeksgebied. De HEN sloot is zeer ijzerrijk. De EGV waarden die zijn aangetroffen in het grondwater duiden op grondwater van een korte verblijftijd tot grondwater met matig lange verblijftijd. Wat opvallend is dat grondwater met matig lange verblijftijd zich vooral in de bruine beekeerdgronden bevindt. Het grondwater met langere verblijftijd komt voor in de broekeerdgronden en broekveen. Dit is mogelijk te verklaren door omdat de doorlatendheid van de bodemtypen en ondergrond verschillend zijn.
De historische analyse brengt naar voren dat de gronden lange tijd als weiland / hooiland in gebruik zijn geweest. Dit komt overeen met de aangetroffen bodemtypen en historische grondwaterstanden, het gebied is altijd te nat geweest voor akkerbouw. Een deel van de recent aangeplante elzensingel is een historisch groenelement dat al vanaf 1832 in het landschap aanwezig was.
Voor zover bekend is de huidige vegetatie soortenarm, de beweiding door vee zorgt voor vertrapping van het perceel wat niet ten goede komt aan de bodemstructuur. In het bos aan de zuidzijde ligt een actief gebruikte dassenburcht. De afrastering met schapengaas kan een belemmering vormen voor de das om zich vrij door het gebied zich te verplaatsen.
Kansen, knelpunten en consequenties voor natuurontwikkeling
Er liggen kansen om aan de oostzijde van het onderzoeksgebied inrichtingsmaatregelen te treffen om vochtig hooiland te ontwikkelen. De bodem op het perceel aan de westzijde (met poel) is te sterk aangetast (gediepploegd) om hier een vochtig hooiland te ontwikkelen. Het mogelijk aanwezige fosfaat kan diep in de bodem terecht zijn gekomen. Een kruiden- en faunarijk grasland is door middel van verschraling (maaien en afvoeren) te ontwikkelen, maar er is geen inzicht in de voedselrijkdom van de bodem. Het is te overwegen om de grasmat op een aantal locaties te plaggen om op deze wijze het soortenarme karakter te doorbreken. Het gevaar wat hierin schuilt, is dat fosfaat mobiel gaat worden waardoor Pitrus zich sterk kan ontwikkelen. Daarnaast kan de bosrand van een mantelzoom met struiken worden voorzien om een mooie gradiënt aan te brengen richting het aangrenzende bos. Deze mantelzoom zal een impuls geven aan de biodiversiteit.
Om een deel van het perceel staat een schapengaas raster wat de doorgang van de das naar andere percelen moelijker maakt. Het opruimen van het raster of het passeerbaar maken voor de das is aan te bevelen voor de gehele camping. De aanwezige poel is 2018-2019 niet is drooggevallen. Ook staat er in de rand van de poel een flink aandeel pitrus (Juncus effusus) wat duidt op voedselrijkdom en/of verdichting de bodem en stagnatie van regenwater. Er is geen vis aanwezig in de poel, waardoor de insectenfauna zich kan ontwikkelen.
Door een natuurvriendelijke oever bij de HEN sloot te realiseren zal er mogelijke een soortenrijkere vegetatie kunnen ontstaan. Daarnaast zal één interne sloot verondiept worden (en mogelijk ook een aangrenzende sloot) waardoor het grondwater langer in het perceel aanwezig kan blijven.
Inrichtingsmaatregelen
Voorgenoemde analyse en kansen hebben geleid tot een overzicht van inrichtingsmaatregelen. In figuur 3.4 is dit in een overzicht weergegeven, vervolgens wordt op de concrete maatregelen/adviezen ingegaan.
![]() |
Figuur 3.4: Uitsnede inrichtingsmaatregelen, advies uit het natuurpotentieonderzoek (Bron: Woestland Landschapecologisch en landschaphistorisch advies) |
De inrichting van het gebied bestaat uit de volgende onderdelen:
Aanvulling muggenoverlast
Het plan is zodanig opgesteld dat er geen plas-drassituaties ontstaan die muggenoverlast zouden kunnen geven. Het afplaggen van het weiland, de vernatting aan de noordoostzijde is gericht op de grondwaterstand in de natte periode. De grondwaterstand in het natuurpotentieonderzoek dateert van een dergelijk natte periode, namelijk november 2019. Toen stond de grondwaterstand op -25 cm maaiveld. Er wordt wel afgeplagd tot hoogstens 25 cm onder maaiveld, dus wordt het grondwater geraakt. Dat levert wel plas-dras op, maar in een periode dat insecten niet meer actief zijn.
In zeer natte jaren kan plas-dras ook later in het jaar optreden. De kavelgreppels rondom zijn daarom bewust in stand gebleven, deze lopen aan de noordzijde en oostzijde, ze dienen dan om het natte perceel enigszins droog te leggen. Hierdoor wordt een dreigende muggenoverlast tegengegaan, door te ontwateren tot onder het maaiveld, tot -25 cm. De greppels voorzien hierin. In de ontwerptekening (Bijlage 4) is dit bij put h weergegeven. De greppels staan ingetekend. Overigens is het niet wenselijk de greppels continu daarvoor te gebruiken. Juist waterstanden tot op of iets boven maaiveld in de winterperiode zijn vanuit natuurpotentie gewenst.
De natuurlijke oevers langs de beek zijn bedoeld voor oevervegetaties. Het gaat hier om een gezond, ecologisch waardevol systeem dat een natuurlijk beheer krijgt. Dergelijke systemen zijn 'in evenwicht'. Daarbij gaat het om stromend water (beperkt, maar wel stromend, kwelrijk en niet zuur). Daardoor voor muggen en andere bijtende insecten niet tot nauwelijks geschikt. Het natuurlijke beheer in de nieuwe beek (veel waterplanten) draagt daar aan bij. De aangrenzende zones zijn niet als plas-dras bestempeld. Het peil wordt wel opgezet, maar beperkt, in verband met de drainagewerking op de kampeervelden. Verder vernatting komt niet voor. Met muggenoverlast is ten tijde van het ontwerp al rekening gehouden in verband met de kampeerfunctie.
De droge delen krijgen een inrichting met bossages en lang gras, waardoor er veel vogels kunnen voorkomen. De muggen en andere insecten vormen een uitstekende voedselbron daarvoor.
Aanvulling HEN-beek (hoogst ecologisch niveau)
De HEN-beek betreft een beek van hoogst ecologisch niveau. Deze beek is van nature zeer ijzerrijk en absoluut niet geschikt voor recreatief gebruik. De bruine kleur van het water maakt dit ook niet aantrekkelijk. Het opnemen van een beschermingsregime wordt dan ook niet nodig geacht. De instandhouding van de beek is geborgd door de bestemming 'Water' en door het inrichtingsplan, dat als voorwaardelijke verplichting geborgd is in de regels van dit bestemmingsplan. De beek is in dit inrichtingsplan opgenomen.
Aanvulling ecohydrologisch onderzoek
In dit geval is er geen sprake van het realiseren van vastgestelde natuurdoelen en compensatiedoelen. Ook wordt er geen subsidie ontvangen waarin is opgenomen dat dergelijk onderzoek een voorwaarde is. Ook het waterschap eist het niet. Daarom wordt een ecohydrologisch onderzoek niet verplicht en niet nodig geacht. De locaties van de ingrepen hangt af van het bodem profiel. Deze zijn al duidelijk beschreven in het vooronderzoek. Dit wordt gevolgd en is bepalend in het werk.
Beekdalen
Het gebied ter plaatse van de uitbreiding van de camping en de natuurcompensatie is aangemerkt als beekdalengebied. De beekdalen voeren het water af van de Veluwe tot aan de IJssel en zijn dan ook herkenbaar aan de van west naar oost lopende beken (en waterlopen). Kernkwaliteiten van de beekdalen zijn: nat karakter, natuurontwikkeling, open uitstraling door gebruik als grasland, weide of hooiland, elzensingels en cultuurhistorische elementen (sprengen) en herkenbaarheid van de boven-,midden en benedenloop. Gelet op deze kwaliteiten is ophogen van gronden in de beekdalen onwenselijk.
Er is geen sprake van ophoging ter plaatse van de eenheden voor verblijfsrecreatie. Daarnaast is de aantasting van het beekdal in dit geval marginaal, om de volgende redenen:
Inrichtingsplan
Op basis van het natuurpotentieonderzoek is door Harleman advies een inrichtingsplan opgesteld. Hierna wordt op dit plan ingegaan. Het volledige plan is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. In figuur 3.5 is een uitsnede van het betreffende plan opgenomen.
![]() |
Figuur 3.5: Inrichting- en beheersplan (Bron: Ruimte voor advies/Harleman) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe zijn berekeningen ten aanzien van de verkeersgeneratie berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Wat betreft de parkeernormen beschikt de gemeente Epe over een eigen Nota Parkeernormen (2018).
Verkeersgeneratie
Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Parkeren
De gemeente Epe beschikt over een eigen Nota Parkeernormen. De uitgangspunten uit deze nota zijn grotendeels gelijk aan de CROW-normen. Voor de gehele gemeente is de stedelijkheidsgraad bepaald op 'weinig stedelijk', met uitzondering van het centrum van Epe. Wat betreft de bandbreedte wordt het gemiddelde aangehouden.
Op basis van de parkeernota ligt het plangebied in het gebiedstype 'Buitengebied'. Wat betreft de functie kan worden aangesloten bij de functie 'bungalowpark (huisjescomplex). Deze functie komt het dichtst in de buurt van de gewenste recreatieve eenheden. Voor deze functie geldt op basis van de genoemde gegevens een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per bungalow. De gewenste eenheden zijn echter geen zelfstandige bungalows, aangezien ze veel kleiner van maat en schaal zijn. Een lagere parkeernorm is dan ook uit te leggen. In paragraaf 3.2.4 wordt hier nader op ingegaan.
De ontwikkeling brengt naar verwachting een beperkte extra verkeersgeneratie met zich mee. De te realiseren recreatieve eenheden (vergunningsvrije bouwwerken voor recreatief verblijf) staan niet specifiek benoemd in de CROW-publicatie 'parkeren en verkeersgeneratie'. Om toch een indicatie te geven van de extra verkeersgeneratie, wordt gebruik gemaakt van de functie 'bungalowpark (huisjescomplex)'. Deze functie komt het dichtst in de buurt van de gewenste recreatieve eenheden. Voor deze functie geldt op basis van de genoemde gegevens een verkeersgeneratie van 2,7 verkeersbewegingen per bungalow. In dit geval maakt dit 16*2,7 = 43,2 extra verkeersbewegingen per etmaal.
De ontsluiting van de camping vindt conform de huidige situatie plaats via een overzichtelijke in- en uitrit op de Gortelseweg. De beperkte toename als gevolg van de extra standplaatsen en verblijfseenheden kan goed worden opgevangen op omliggende wegen. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen belemmeringen.
De huidige camping beschikt over een parkeerterrein waarin ruim voldoende parkeerruimte is voor de huidige 220 standplaatsen. Dit parkeerterrein dat voorziet in de opvang van huidige parkeercapaciteit is sinds lange tijd gelegen binnen gronden met de bestemming ''Bos'' én binnen gronden welke onderdeel zijn van het Gelders Natuur Netwerk (ten oosten van het centrumgebied). Net als de opslag is het parkeerterrein ook sinds in ieder geval 2005 al op deze locatie aanwezig. In figuur 3.6 is dit weergegeven. Het parkeerterrein is al sinds lange tijd (sinds de jaren '80) op deze plaats gelegen (zie ook figuur 1.2). Het betreft een natuurlijk ingepast terrein, waar geen verharding aanwezig is, dit zal in de toekomst onveranderd blijven.
Met het voornemen worden een aantal bouwvergunningsvrije 'bouwwerken voor recreatief verblijf' gebouwd, naar verwachting zijn dit er circa 16. Op basis van de gemeentelijke parkeernota wordt deze functie niet specifiek benoemd. De functie komt het dichtst in de buurt van een bungalow, maar kan daar, gezien de kleinschaligheid, niet geheel bij worden aangesloten. Bij recreatieparken wordt als ongeschreven regel normaliter een norm van 1,25 parkeerplaats per object/standplaats genomen. In onderhavig plan wordt hier dan ook bij aangesloten. In dit geval maakt dit 16*1,25 = 20 parkeerplaatsen.
Hierin wordt voorzien bij de uitbreiding, in figuur 3.5 is reeds weergegeven dat ter plaatse 20 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het bestaande parkeerterrein blijft daarmee bedoeld voor de bestaande camping. Ter plaatse van de bestaande camping is er geen sprake van het toevoegen van verblijfseenheden, waarmee voor het bestaande parkeerterrein geen sprake is van effecten.
![]() |
Figuur 3.6: Weergave van het sinds lange tijd bestaande parkeerterrein (Bron: Facet Architecten en adviseurs) |
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking geldt dat in artikel 3.1.6 Bro lid 2 het volgende staat aangegeven: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Volgens de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Het Bro regelt geen ondergrens voor een minimale omvang als afbakening van de begripsbepaling 'stedelijke ontwikkeling'. In de genoemde handreiking worden leisurevoorzieningen als 'andere stedelijke voorzieningen' beschouwd. Een recreatiebedrijf is aan te merken als een leisurevoorziening.
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.
Het vigerende planologische kader voorziet ter plaatse van de uitbreiding in een agrarische bestemming. Het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie -(de uitbreiding van) een camping- op de ruimte, maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. De 'Ladder' is dan ook van toepassing.
In dit kader is door Van der Reest advies een laddertoets uitgevoerd, waarin is ingegaan op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de behoefte aan verhuuraccommodaties op campings toeneemt. Het bijzondere karakter van de Helfterkamp (natuurcamping) en het feit dat deze camping is uitgeroepen tot camping van het jaar 2019 (categorie 'mooiste groene camping') geeft aan dat er op de Veluwe voldoende markt is voor een camping van dit kaliber. Wat betreft ligging wordt gesteld dat een camping bij uitstek een voorziening is die past in het buitengebied. Het stedelijk gebied van Vaassen/Epe leent zich hier niet voor. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.
Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Hoe de provincie dit gaat bereiken, varieert afhankelijk van wat de vraag is en wat nodig is. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Duurzaam, verbonden en economisch krachtig staan niet los van elkaar, maar versterken elkaar wanneer taken 'slim' combineren en 'gericht' worden ingezet.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
In dit geval zijn met name de ambitie 2 'Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer' en ambitie 6 'vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio' relevant. Hierna wordt daar op ingegaan.
Met het plan wordt ingespeeld op de provinciale ambitie op het gebied van duurzaamheid. De afzonderlijke recreatieverblijven worden zo veel als mogelijk duurzaam en energieneutraal gebouwd.
Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van ons land; een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio’s – Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). De provincie is daarmee uitstekend verbonden en werkt daarbij samen met buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland, met onder andere recreatie, kan de provincie zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie om te werken en te wonen. De provincie streeft naar een krachtige impuls voor de regionale economie en arbeidsmarkt. De provincie stimuleert (kleinschalig) ondernemerschap en innovatie, ook met het oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten, zeker wanneer ondernemers een duurzaam Gelderland dichterbij brengen.
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:
Wat betreft de continuering van het ruimtelijk beleid is met name het beleid ten aanzien van natuur- en landschap relevant. Het gaat hierbij om het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. In de volgende subparagraaf wordt daar op ingegaan.
Algemeen
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura-2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Met onderhavig plan wordt bijgedragen aan ambitie 2: Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer en ambitie 6: 'Vestigingsklimaat: een duurzame topregio'. Er wordt namelijk een duurzame bedrijfsvoering beoogd. Met de uitbreiding van het recreatiebedrijf wordt daarnaast aan een lokale ondernemer ruimte geboden om zich uit te breiden. Hiermee wordt aan de lokale economie een krachtige impuls gegeven en wordt bijgedragen aan het recreatief toeristisch product van de gemeente Epe en de regio Veluwe. Tot slot wordt vermeld dat initiatiefnemer voornemens is om het recreatiebedrijf zo duurzaam als mogelijk te ontwikkelen. Hier wordt bij de bouw en de inrichting rekening mee gehouden.
Het plangebied is voor een deel gelegen binnen het Gelders Natuur Netwerk. Het betreffen twee watergangen en het bosperceel in het oostelijke deel van het plangebied. Beide watergangen blijven in het plan behouden. Met het waterschap is afgestemd op welke wijze de watergangen in het plan zullen worden opgenomen. Tevens wordt voor deze watergangen een beschermingszone opgenomen. Binnen de bospercelen die zijn aangemerkt als Gelders Natuur Netwerk vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. De bossen blijven behouden. Het reeds aanwezige parkeerterrein en opslagplaats blijven behouden, met dien verstande dat voor de opslagplaats geldt dat enkel de bestaande bouwwerken en activiteiten toegestaan zijn. Ter plaatse van de opslagplaats staan enkele kleine overkappingen voor materieel ten behoeve van een functionele uitoefening van het recreatiebedrijf. Door in het bestemmingsplan de aanduiding 'opslag' ter plaatse te leggen, wordt de locatie van de opslag planologisch vastgelegd.
De uitbreiding van de camping is gelegen op gronden die zijn aangeduid als Groene ontwikkelingszone. Binnen de Groene ontwikkelingszone is er ruimte voor verdere economische ontwikkelingen in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
Het gaat in dit geval om een uitbreiding van een bestaande functie met minder dan 30 procent (circa 22 procent). In dit geval is de uitbreiding mogelijk indien deze gecombineerd wordt met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. Gezien het gaat om een ontwikkeling welke jaarrond economisch in gebruik is, geldt een compensatieplicht van 100%. In voorliggend initiatief wordt hierin voorzien middels compensatie van 3,3 hectare aan natuur. Deze natuurcompensatie wordt aan de noord- en oostzijde van de uitbreiding gerealiseerd, zie hiervoor ook de planbeschrijving in Hoofdstuk 3 en het natuurpotentieonderzoek en inrichtingsplan, respectievelijk opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4. Met deze compensatie worden de kernkwaliteiten van de natuur versterk en verankerd..
Tevens is er met het voornemen geen sprake van een aantasting van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden. Voor een nadere toetsing hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.7. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie.
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
In voorliggend geval betreft het een uitbreiding van verblijfsrecreatie. Tevens gelden er binnen het gebied verschillende natuurlijke waarden. Hierdoor zijn de volgende artikelen van toepassing:
Artikel 2.38: Instructieregel bestemmingsplan intrekgebied
Toetsing aan artikel 2.38:
Door middel van dit plan worden enkel de recreatieve mogelijkheden uitgebreid. Er is geen sprake van de mogelijkheid tot de winning van fossiele energie.
Artikel 2.40: Uitbreiding van bestaande bestemming
Toetsing aan artikel 2.40:
De uitbreiding is grotendeels omsloten door het GNN. Het gaat echter om een bestaande camping. Uitbreiding op een andere locatie of verplaatsing is niet logisch. De uitbreiding is gesitueerd op de enige locatie waar uitbreiding realistisch gezien mogelijk, gezien aan de andere zijden natuur danwel stedelijke functies gelegen zijn. De kernkwaliteiten worden per saldo versterkt door landschappelijke inpassing en forse natuurcompensatie. Dit is middels de regels (een voorwaardelijke verplichting) van dit bestemmingsplan geborgd.
Artikel 2.53: Nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone
Artikel 2.56: Ontwikkeling in Nationaal landschap
Toetsing aan artikel 2.53 en 2.56
In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen gebieden aangemerkt als Groene Ontwikkelingszone en Nationaal Landschap. Wat betreft de watergangen en bossen die onderdeel uitmaken van het Gelders Natuur Netwerk kan worden gesteld dat deze in het plan zal worden behouden.
Voor wat betreft de uitbreiding van een camping, kan worden gesteld dat deze geheel landschappelijk wordt ingepast. Het verlies aan natuurlijke waarden wordt, conform het beleid omtrent de Groene Ontwikkelingszone, gecompenseerd en zelfs versterkt. Deze compensatie is gelegen direct aansluitend aan de gewenste uitbreiding van de camping. Omdat de uitbreiding wordt gerealiseerd aansluitend op de camping, en aan alle overige zijden bosgebieden met hoge natuurlijke waarden gelegen zijn, wordt gesteld dat er geen reële alternatieven voor uitbreiding mogelijk zijn. De uitbreiding is noodzakelijk om de toekomstbestendigheid en belevingswaarde van de camping te waarborgen. Dit draagt ook bij aan het behoud en de ontwikkeling van een vitale recreatiesector op de Veluwe. Er is daarom sprake van een groot openbaar belang. Door een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing en compensatie van verlies aan natuurlijke waarden, worden de negatieve effecten beperkt, door de compensatie worden de natuurlijke waarden zelfs versterkt.
Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op provinciaal niveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
De gemeente Epe heeft samen de gemeenten Heerde en Voorst is het landschapsontwikkelingsplan (LOP) Van Veluwe tot IJssel opgesteld. Met het LOP willen de gemeenten in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Onder autonome ontwikkeling wordt in dit LOP de geleidelijke verandering van het landschap verstaan. Het landschap reageert vaak traag op veranderingen in gebruik. Deze veranderingen in gebruik zijn uiteindelijk wel de motor achter veranderingen in het landschap. Tevens willen de drie gemeenten verdere 'verstening' beperken en de karakteristieke kenmerken van het landschap verder ontwikkelen. Het LOP beoogt zo het inbrengen van het landschapsbelang in alle ruimtelijke veranderingsprojecten.
Het plangebied is gelegen in een gebied aangeduid als 'Droge bos- en heideontginningen'.
De droge bos- en heide-ontginningen liggen hoofdzakelijk op de hoge delen van de stuwwal en vallen grotendeels binnen het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). Sommige liggen in de gebieden die al langere tijd voor landbouw gebruikt worden. De droge bos- en heideontginningen bestaan uit gebieden die relatief recent (voornamelijk in de 19e eeuw) zijn ontgonnen. Het zijn gebieden die door de ongunstige landschappelijke situatie (het zijn zeer droge en arme zandgronden) lang onontgonnen en onbebouwd zijn gebleven. Op deze hoog gelegen gronden en de overgang naar de randen van de stuwwal zijn wel veel sporen te vinden van vroege menselijke activiteit, teruggaand tot de prehistorie. Voorbeelden zijn Celtic Fields, grafheuvels en drie soorten oude wegen: hessenwegen, Hanzewegen en koningswegen.
Voor dit landschapstype gelden de volgende doelstellingen:
Het plangebied is deels gelegen in een gebied aangeduid als 'beekdalen'.
Een zeer kenmerkend onderdeel van de (relatief) lager gelegen en natte gebieden, zijn de beekdalen. Binnen het landschap van Veluwe tot IJssel komt een rijke schakering van west naar oost lopende beken en beekdalen voor. Ten noorden van Apeldoorn liggen vooral door de mens aangelegde sprengenbeken, die uitmonden in de Grift of het Apeldoorns Kanaal. Ten zuiden van Apeldoorn zijn er naast sprengenbeken ook natuurlijke (laagland-)beken, die als belangrijk kenmerk hebben dat zij van nature uitmonden in de IJssel. Uitzondering daarop zijn de beken die zijn ontstaan in het dekzandgebied rond Twello. Deze beken stromen evenwijdig aan de IJssel en wateren af in de weteringen.
Voor dit landschapstype gelden de volgende doelstellingen:
Al lange tijd is de Veluwe, en dan vooral het bos- en natuurgebied, een zeer gewilde vakantiebestemming. Er zijn dan ook vele campings, speeltuinen, uitzichttorens, wandelroutes, trimbanen, bezoekerscentra, maneges, vakantiewoningen, groepsaccommodaties, etc.
In de afgelopen decennia worden natuurwaarden en natuurbeleving steeds belangrijk gevonden en dat gaat niet altijd goed samen met intensieve vormen van recreatie. Er is daarom binnen het kader van ‘Veluwe 2010’ een groei- en krimpbeleid geformuleerd, dat onder andere tot doel heeft om, waar mogelijk, intensieve- en verblijfsrecreatie uit de bossen te verplaatsen en deze onder te brengen buiten het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). De druk van inplaatsing van intensieve- en verblijfsrecreatie komt nu vooral te liggen op de flanken van de Veluwe, daar waar ook de druk van wonen, werken en vervoer al hoog is. Een andere ontwikkeling die plaatsvindt is het groeiende besef dat vooral mensen die in de steden wonen, door de snelle groei van de stad het contact met natuur en buitengebied dreigen te verliezen. Bovendien verliest het landschap rond de stad in het groeiproces aan kwaliteit. Daarom zijn rond de steden projecten gaande van versterking van landschap in combinatie met vergroting van het recreatieve netwerk en recreatieve voorzieningen. Een laatste ontwikkeling, die al lange tijd gaande is, is de landelijke toename van dagrecreatie op het platteland en in natuurgebieden. In het landschap van Veluwe tot IJssel is dat niet anders. In toenemende mate zijn bestaande netwerken voor fietsers en voetgangers en ook voor gemotoriseerd verkeer niet meer toereikend. Vooral op het platteland worden lokale wegen recreatief gebruikt, wat kan leiden tot conflicten met andere weggebruikers. Overheden richten zich dan ook steeds meer op het versterken van het netwerk van paden, zowel in noord-zuidrichting als in oost-westrichting. Om recreatie bovendien enigszins te bundelen (te zoneren) en autoverkeer buiten het gebied te houden worden steeds vaker transferia aangelegd, zoals in Heerde bij het Heerderstrand.
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken en kwaliteit van het droge bos- en heideontginningslandschap. De gewenste uitbreiding wordt namelijk op een landschappelijke manier ingepast. Het verlies aan natuurlijke waarden wordt gecompenseerd. Voor recreatie geldt dat er rond de steden projecten gaande zijn voor versterking van het landschap in combinatie met vergroting van het recreatieve netwerk en recreatieve voorzieningen. Voorliggende initiatief sluit hierop aan. Het gaat om de uitbreiding van een camping op relatief korte afstand van de stad Apeldoorn, nabij de kern Vaassen.
In het programma Vitale Vakantieparken werken elf gemeenten op de Veluwe (waaronder Epe), de provincie Gelderland, recreatieondernemers en andere partijen samen. Doel van de samenwerking is het realiseren van een divers en kwalitatief goed aanbod van vakantieparken. Daarmee draagt het programma bij aan de gezamenlijke ambitie 'Veluwe op 1': de meest gastvrije vakantiebestemming van Nederland blijven.
Vakantieparken revitaliseren en (helpen) doorontwikkelen. De innovatieopgave is gericht op vernieuwing en versterking van het product vakantiepark én versterking van de samenwerking in de keten (tussen ondernemers, onderwijs en overheden, ofwel: de O3).
Bedrijven (helpen te) transformeren als er geen realistisch perspectief meer is op een recreatieve exploitatie. De herstructureringsopgave is gericht op het samenvoegen, herverkavelen en het begeleid omvormen van (voormalige) vakantieparken waar een duurzame recreatieve exploitatie niet meer mogelijk is.
Ongewenste ontwikkelingen op sociaal gebied aanpakken. De veiligheids- en leefbaarheidsopgave is gericht op het actief aanpakken van ongewenste ontwikkelingen en op het voorkomen van nieuwe probleemsituaties. Hierbij gaat het om het vraagstuk van niet-recreatief gebruik van de parken, openbare orde vraagstukken, criminele activiteiten, maar ook om oplossingen voor de sociale problematiek.
Camping de Helfterkamp was een pilotproject in het programma Vitale Vakantieparken (2016), omdat het bedrijf model staat voor het streefbeeld van een vitaal vakantiepark van hoge kwaliteit op de Veluwe. Voor camping de Helfterkamp geldt primair een innovatieopgave: zorgen dat de huidige marktpositie in de top van de markt gehandhaafd blijft en versterkt wordt door middel van productontwikkeling (verbetering en vernieuwing) en permanente kwaliteitszorg. Met de ontwikkelingen die voorzien zijn in onderhavig bestemmingsplan wordt hier naadloos op aangesloten. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het programma 'Vitale Vakantieparken'.
Het structuurplan Epe is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010. In het plan staan in hoofdlijnen de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkelingen voor de gemeente Epe. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven. Ook wordt er een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur. Met name het beleid omtrent verblijfsrecreatie is in dit kader van belang.
Diverse verblijfsrecreatiebedrijven zijn verouderd en kleinschalig. Dit aanbod sluit niet aan op de vraag. De bedrijven liggen op een relatief korte afstand van elkaar. Hierdoor is het in veel gevallen niet mogelijk om op de huidige locatie de gewenste kwaliteitsslag te maken. Bovendien wordt verwacht, dat de aanwezige clusters van verblijfsrecreatie op het Centraal Veluws Natuurgebied (buiten de gemeente) geherstructureerd moeten worden. Dit levert meer “Veluwe kwaliteit”. Epe kan deze bedrijven opvangen. De IJsselvallei is wellicht een gebied, waar nieuwe of te verplaatsen kampeerbedrijven kunnen worden gesitueerd. Bedacht dient echter te worden, dat de toerist vooral wordt aangetrokken door de attractieve oostrand van het Centraal Veluws Natuurgebied. Het op afstand plaatsen van verblijfsaccommodatie verkleint de commerciële kansen op een succesvolle exploitatie, tenzij het product op zichzelf markttechnisch sterk is. Om deze reden achten zowel de gemeente als de lokale recreatieondernemers de verplaatsing van de eigen bedrijven vanuit de flank van het natuurgebied naar de IJsselvallei weinig kansrijk.
Voor de flanken van het Centraal Veluws Natuurgebied richt de gemeente zich op de handhaving en bij voorkeur kwaliteitsverbetering van deze bedrijven. Redenen daarvoor zijn dat juist hier de structureel goede bedrijven met toekomstperspectief zijn gesitueerd. Deze bedrijven zijn op de rand van cultuurland en natuur uit recreatief oogpunt ideaal gesitueerd. Wel stelt de gemeente eisen aan eventueel noodzakelijk uitbreiding van bedrijven. Deze kan alleen plaatsvinden in combinatie met landschaps- en natuurbouw en zo nodig aanvullende compensatie, verbetering van de recreatieve toegankelijkheid en verbreding van het recreatieve product voor zowel toeristen als inwoners van de gemeente Epe.
Het beleid van de gemeente is erop gericht om verblijfsrecreatie op de flanken van het Centraal Veluws Natuurgebied te handhaven en hier toekomstperspectief te bieden. Uitbreiding is mogelijk, wel worden hier eisen aan gesteld. Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van een camping gelegen op de flanken van het Centraal Veluws Natuurgebied, het sluit hiermee aan bij de doelstellingen de gemeente. Bij de uitbreiding zal voldaan worden aan de eisen omtrent landschappelijke inpassing en natuurbouw. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met het Structuurplan Epe.
De 'Toekomstvisie Epe 2030' is een koersdocument en geeft richting aan de keuzes die de gemeente in de komende jaren gaat maken bij tal van maatschappelijke opgaven. De visie geeft een ambitie weer, geeft richting aan, maar geen concrete stappen. De visie gaat uit van de opgaven waar de gemeente nu voor staat, de kansen die er liggen, de ambities die we het heeft en de unieke kwaliteiten die Epe in huis heeft.
De toekomstvisie nodigt uit tot herijking of vernieuwing van beleid of bevestigt de al ingezette koers. Het is zeker geen blauwdruk voor de komende twintig jaar, daarvoor is de toekomst te onzeker. Periodieke actualisering is daarom wenselijk.
Met betrekking tot dit initiatief is met name het beleid omtrent recreatie en toerisme van belang.
Door de natuurlijke ligging van Epe op de Veluwe, de leefbaarheid in de dorpen en de demografische samenstelling van de bevolking is de sector recreatie/toerisme een speerpuntsector. Activiteiten in de sector recreatie/toerisme hebben een toenemende belangstelling van senioren maar ook van werkenden, zeker in een aantrekkelijk gebied als de Veluwe. De toeristen komen graag naar Epe omdat de verblijfsmogelijkheden divers zijn en er een voortdurend ruim aanbod is van activiteiten en evenementen. Onderscheidend voor toeristisch Epe zijn de onderwerpen water en cultuurhistorie. Het trekken van meer toeristische bezoekers, met specifieke aandacht voor senioren, is van grote betekenis voor de werkgelegenheid. De verbinding recreatie/toerisme en zorg wordt gemaakt door in te spelen op minder mobiele personen en hun eisen op het vlak van verzorging en beperkte mobiliteit.
Voor recreatie en toerisme wordt ingezet op een concepten waar een compleet aanbod wordt gegeven, waarbij de specifieke elementen water en cultuurhistorie van belang zijn.
Met het voorliggend initiatief wordt er bijgedragen aan een verbetering van de kwaliteit van de camping en de verblijfsmogelijkheden. Door het vergroten van de kwaliteit wordt tevens voldaan aan de ambitie op een compleet aanbod te geven. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de Toekomstvisie Epe 2030.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het gebied waarvoor de structuurvisie 'Veluweflank Epe' is opgesteld. Deze structuurvisie is door de gemeenteraad van Epe vastgesteld op 25 maart 2010. De structuurvisie dient verschillende doelen:
In voorliggend geval is met name het beleid omtrent toerisme en recreatie van belang. In figuur is bijbehorende visiekaart weergegeven.
Figuur 4.1: Ligging van het plangebied binnen de Structuurvisie Veluweflank Epe (Bron: Gemeente Epe)
Het toeristisch aanbod in Epe is over het algemeen kleinschalig van karakter, en wordt gekenschetst als compleet en traditioneel. In het plangebied bevindt zich het grootste deel van het aanbod aan voorzieningen in de westelijke helft, in de directe nabijheid van de Veluwe. In de oostelijke helft domineert het Kievitsveld. De sector toerisme en recreatie levert Epe 6 tot 8% van de totale werkgelegenheid. In het plangebied ligt dit vermoedelijk hoger.
Volgens Recron groeit de vraag naar hoogwaardige verblijfsaccommodatie en daalt de vraag naar kampeervoorzieningen. De CBS-cijfers voor Gelderland lijken dit beeld te ondersteunen (zie grafiek). De markt voor toerisme en vrije tijd is vooralsnog te kenschetsen als groeimarkt, met name op het gebied van gemakservaringen zoals “plattelandsarrangementen, cultuurtoerisme, citybreaks, wellness weekenden en dergelijke. De variatie in het aanbod moet daarbij toenemen, ook om in de vraag van de steeds individualistischere recreant te kunnen voorzien.”
Voor wat betreft toerisme en recreatie kunnen de volgende sterke punten worden opgesomd:
De zwakke punten en bedreigingen die genoemd worden zijn:
Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van een camping, waarbij de nadruk meer komt te liggen op kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie. Dit sluit aan bij de doelstellingen om de kwaliteit te verhogen. Het initiatief kan worden gezien als een vorm van innovatie, waardoor kwalitatieve neergang wordt voorkomen. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de Structuurvisie Veluweflank Epe.
De gemeente Epe heeft in 2010 de Nota verblijfsrecreatie opgesteld. De beleidsnota geeft het gemeentelijk beleid voor de verblijfsrecreatie. De gemeente heeft geen rol in de uitvoering van het beleid, maar stelt zich voorwaardenscheppend op. Doel van het beleid is om het aantal overnachtingen in de gemeente en de kwaliteit van de voorzieningen te verbeteren.
Beleidsdoelstellingen verwoord in deze visie zijn:
Onder kampeerterreinen wordt verstaan: de reguliere campings. Veel campings zijn in de loop van de jaren gegroeid van eenvoudige terreinen voor tenten tot in sommige gevallen moderne recreatieparken met een gevarieerd aanbod en voorzieningen. Binnen de reguliere kampeerterreinen wordt onderscheid gemaakt naar gemende en niet-gemengde kampeerterreinen. In Epe valt het merendeel van de campings onder de gemengde kampeerterreinen. Op gemengde terreinen is een mix van onder meer standplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten, aangevuld met voorzieningen. Niet-gemengde kampeerterreinen bevatten uitsluitend seizoensplaatsen voor toeristisch kamperen.
In de gemeente Epe is het beleid omtrent kampeerterreinen verdeeld over 3 zones. Het plangebied is gelegen in de zone ten westen van de Dorpenweg. Dit gebied wordt beschouwd als kwetsbaar gebied, Natuurwetgeving is hiervoor maatgevend. In het Gelders Natuur Netwerk geldt nog steeds het nee-tenzij principe. In de Groene Ontwikkelingszone wordt het ja, mits principe gehanteerd. de geringe mogelijkheden worden ingezet voor kwaliteitsimpulsen van bestaande bedrijven. Om in dit gebied te kunnen innoveren wordt in beperkte mate ruimte geboden voor maatwerkoplossingen.
Voorliggend initiatief voorziet in de een kwaliteitsimpuls van een camping, dit sluit aan bij de beleidsdoelstellingen. Door hoogwaardige ontwikkelingen (luxe verblijfsrecreatie) wordt tevens aangesloten bij het doel om productkwaliteit als uitgangspunt te nemen. Het gebied is gelegen in een kwetsbaar gebied, delen zijn aangemerkt als GNN en delen zijn aangemerkt als GO. De geringe mogelijkheden die hier zijn worden ingezet voor kwaliteitsimpulsen voor bestaande bedrijven, voorliggend initiatief voorziet in een kwaliteitsimpuls van een bestaand bedrijf. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota vitale verblijfsrecreatie Epe.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In voorliggend geval worden er geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt er wel kort ingegaan op de aspecten 'industrielawaai', 'railverkeerslawaai' en 'wegverkeerslawaai'.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
De dichtstbijzijnde spoorweg is op een zeer ruime afstand van het plangebied gelegen, namelijk circa 9,5 kilometer. Er hoeft niet nader op het aspect railverkeerslawaai worden ingegaan.
De vergunningsvrije bouwwerken voor recreatief verblijf zijn gelegen op een ruime afstand (165 meter) van de dichtstbijzijnde weg, te heten de Cannenburghweg. De Cannenburghweg betreft een relatief smalle weg in het buitengebied, die naar verwachting met name zal worden gebruikt door bestemmingsverkeer. Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat er ter plaatse van de recreatieve eenheden geen aanvaardbaar leefklimaat aanwezig zal zijn.
De recreatieve eenheden zullen als gevolg van de extra verkeersgeneratie een extra geluidsbelasting met zich meebrengen over ontsluitingswegen van de camping. Op dit aspect zal in paragraaf 5.5 nader worden ingegaan.
De wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Ter plaatse van de uitbreiding van de camping, op de plaats waar de nieuwe verblijfseenheden worden gerealiseerd, is door Sigma Groep uit Emmen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten worden hierna kort beschreven. Voor de complete onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 6 van deze toelichting.
Voor de realisatie van de overige gebouwen ten behoeve van de recreatie zal tevens een verkennend bodemonderzoek benodigd zijn. Dit onderzoek zal in een later stadium in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen worden uitgevoerd.
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
In verband met de mogelijke aanwezigheid van arseen in de bodem is het lab. verzocht om aanvullend het
gehalte arseen in de grond en het grondwater te rapporteren. Deze parameter wordt standaard gemeten
tijdens de analyses en kan derhalve achteraf op het certificaat worden toegevoegd. Hierdoor staat er op
de analysecertificaten een rapportagedatum van 31-05-2018.
Het gehalte aan arseen overschrijdt zowel de bovengrond, ondergrond als grondwater de achtergrondwaarde niet.
Voor het aspect Bodem is een onderzoek uitgevoerd en beoordeeld. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogd gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet milieubeheer.
In de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekende mate bijdragen. de bijdragen aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het project voorziet in de realisatie van verblijfsrecreatieve eenheden. Als dit wordt vergeleken met de genoemde ontwikkelingen in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat er sprake is van een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De ontwikkeling leidt tot een toename van circa 43 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het zal hierbij nagenoeg uitsluitend om personenauto's gaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de mate van luchtverontreiniging door invloed van het wegverkeer ingeschat met behulp van de NIBM-tool. Deze gaat uit van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. In de berekening is uitgegaan van 43 extra verkeersbewegingen (zie ook paragraaf 3.2). Aangezien het gaat om recreatieve eenheden is het aandeel van vrachtverkeer op 0% gezet.
![]() |
Figuur 5.1: NIBM Tool (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu / Kenniscentrum InfoMil) |
Uit de berekening blijkt dat de toename van het verkeer niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPGtankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Met de uitbreiding van het recreatiebedrijf worden er nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd, namelijk de 16 verblijfseenheden. Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
Figuur 5.1: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Daarnaast wordt voldaan aan hetgene gesteld is in de beleidsvisie Externe veiligheid van de gemeente Epe.
Aandachtspunt is wel dat het recreatieterrein zich in een gebied bevindt waar er een hoger risico voor natuurbranden is. Dit is relevant voor de eis met betrekking tot realisatie van de secundaire bluswatervoorziening. Om hierop in te spelen zullen er voldoende bluswatervoorzieningen worden gerealiseerd.
Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. De locatie bevindt zich in het buitengebied, zodat sprake is van een rustig omgevingstype.
milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, ins strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt de camping aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij de grootste richtafstand geldt voor geluid (50 meter). Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter en voor het aspect stof 0 meter.
Woningen (Gortelseweg 16, 17, 19 en 22 en Emmalaan 12 en 14)
Ten zuiden van de camping zijn verscheidene woningen gelegen (Gortelseweg 16, 17, 19 en 22 en Emmalaan 12, 14 en 16). Onderstaand staat weergegeven wat de afstand tussen de woningen en de camping is:
De uitbreiding van de camping bevindt zich echter aan de noordoostzijde. Het gaat met betrekking tot het bestaande campingterrein enkel om de wijziging van het aantal vierkante meters aan bebouwing. Met betrekking tot deze woning is er dan ook geen sprake van negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling, deze worden niet verder belemmerd door de camping dan in de huidige situatie reeds het geval is.
Wel kan worden gesteld dat de te realiseren recreatieve eenheden een extra verkeersgeneratie met zich meebrengen. Dit zou voor een toename van geluidsoverlast over de ontsluitingswegen met zich mee kunnen brengen. De camping wordt ontsloten op de Gortelseweg. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding bedraagt 43 verkeersbewegingen per etmaal (zie ook paragraaf 3.2). Dit zijn gemiddeld 3,6 voertuigen per uur. De Gortelseweg is reeds een relatief verkeersintensieve weg, aangezien het een belangrijke verbindingsweg richting de verschillende natuurgebieden van de Veluwe betreft. De extra verkeersgeneratie zal dan ook nauwelijks te merken zijn. Overigens liggen de woningen allemaal op minimaal 12 meter uit de as van de Gortelseweg. Redelijkerwijs wordt daarom gesteld dat het de geluidsoverlast als gevolg van de extra verkeersgeneratie beperkt zal zijn.
Woningen (Cannenburgherweg)
Ten noorden van de camping, aan de Cannenburgherweg, zijn verscheidene woningen gelegen. Door de gewenste uitbreiding komt de camping dichter bij deze woningen gelegen. Met de uitbreiding wordt hiermee rekening gehouden. De richtafstand van 50 meter voor geluid wordt gerespecteerd. Ter plaatse van de woningen blijft hierdoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel dient te worden vermeld dat de woningen op een korte afstand van de gronden bestemd voor de natuurcompensatie komen te liggen. Gronden bedoeld voor natuurdoeleinden zijn echter niet milieubelastend, waardoor er ten alle tijde sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). De recreatieve activiteiten (uitbreiden bebouwing en de realisatie van verblijfseenheden) zijn in het kader van milieuzonering niet aan te merken als milieugevoelig (met uitzondering van het aspect geur), waardoor er geen hinder wordt ondervonden van bestaande functies in de omgeving. Wel zijn de verblijfsrecreatieve eenheden aan te merken als geurgevoelige objecten. Op het aspect 'geur' wordt in paragraaf 5.6 nader ingegaan.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Er is diverse uiteenlopende jurisprudentie over de vraag of verblijfsrecreatieve inrichtingen geurgevoelige objecten zijn. De definitie van een 'geurgevoelig object' luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Gezien de definitie, en ter bescherming van agrarische bedrijven, wordt er in dit geval van uitgegaan dat recreatieverblijven moeten worden aangemerkt als geurgevoelige objecten.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele grondgebonden agrarische bedrijven, waarvoor een vaste afstand van 50 meter geldt. Binnen de vaste afstand van 50 meter bevindt zich geen agrarische bedrijvigheid. Geconcludeerd wordt dat agrarische bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering als gevolg van de planologische wijziging en dat ter plaatse van de camping sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.
Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied 'Veluwe'. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.
![]() |
Figuur 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Veluwe' (Bron: Provincie Gelderland) |
Natura 2000-gebied 'Veluwe'
De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, zo'n 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 1900 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1400 hectare stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk is één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. Plaatselijk komen in de heiden natte (o.a. Leemputten bij Staverden) of droge (o.a. Harskamp) heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen (Mosterdveen) voor. In het beekdal van de Hierdense en Staverdense Beek worden schraallanden aangetroffen. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen.
Het gedeelte van de camping dat tot Natura 2000-gebied is aangemerkt, betreft enkel een watergang. Met dit plan worden er met betrekking tot deze watergang geen veranderingen mogelijk gemaakt. De gewenste ontwikkelingen bevinden zich allen op ruime afstand van deze watergang. De gewenste uitbreiding van de camping is gelegen op circa 50 meter van het Natura 2000-gebied.
Stikstofberekening
In dit geval is er door Natuurbank Overijssel een stikstofberekening met behulp van de Aerius-calculator 2020 uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 7. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
De berekening is uitgevoerd om antwoord te krijgen op de volgende onderzoeksvragen:
Resultaten gebruiksfase
De activiteit in de gebruiksfase leidt tot een NOx-emissie van 3,3 kg/jaar en een NH3-emissie van 0,4 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de gebruiksfase, leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Het betreft het volgende habitattype: Eiken- en Beukenbos van lemige zandgronden (0,6 Mol/ha/jaar). De voorgenomen activiteit leidt tot wettelijke consequenties. Er hoort dan ook een Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
Intern salderen
Op basis van een verschilberekening is er sprake van een forse afname van stikstofemissie vanuit het plangebied, dit wordt vooral veroorzaakt door het uit productie nemen van agrarische cultuurgrond die tot nu toe normaal agrarisch gebruik kende. De gebruiksfase leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied.
Conclusie
Per 1 juli 2021 is de wet stikstofreductie en natuurherstel van kracht. Dat houdt in dat er een partiële vrijstelling geld van de natuurvergunningplicht voor de bouwsector. Deze vrijstelling geldt voor de ontwikkelfase.
Het uitgevoerde onderzoek leidt tot de onderstaande conclusies:
Voortoets camping Vaassen
Zoals hiervoor weergegeven blijkt uit de stikstofberekening dat tijdens de gebruiksfase er geen sprake is van een toename aan stikstofdepositie van maximaal 0,03 mol N/ha/jr op het Natura 2000-gebied Veluwe. In de aanlegfase (niet meegenomen in de stikstofberekening) kan er echter wel sprake zijn van depositie. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een ecologische voortoets uitgevoerd, om in beeld te brengen wat de daadwerkelijke gevolgen op Natura 2000-gebied zijn. Deze voortoets is opgenomen als Bijlage 8. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Wanneer uit de ecologische beoordeling blijkt dat significante gevolgen op voorhand met zekerheid zijn uitgesloten, dan kan het voorgenomen project worden uitgevoerd zonder vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming.
Tijdens de aanlegfase is sprake van een tijdelijke en verwaarloosbaar kleine toename aan stikstofdepositie op enkele hexagonen van het leefgebied van de kwalificerende vogelsoorten draaihals en zwarte specht op het habitattype H4030 Droge heiden, dat tevens leefgebied vormt voor enkele kwalificerende vogelsoorten.
Uit de ecologische beoordeling blijkt dat bij een zodanig kleine en tijdelijke toename aan stikstofdepositie geen sprake is van een merkbare verandering van de kwaliteit van de leefgebieden van deze soorten, dat dit van invloed kan zijn op de omvang en verspreiding van de populaties. Significante gevolgen voor deze kwalificerende vogelsoorten kunnen op voorhand met zekerheid worden uitgesloten, ook in combinatie met eventuele andere projecten. Voor het habitattype H4030 geldt eveneens dat bij een zodanig kleine en tijdelijke toename aan stikstofdepositie geen sprake is van een merkbare verandering van de kwaliteit van het habitattype. Significante gevolgen voor H4030 Droge heiden kunnen op voorhand met zekerheid worden uitgesloten, ook in combinatie met eventuele andere projecten.
Door middel van voorliggende ecologische effectbeoordeling (voortoets) is vastgesteld dat de voorgenomen uitbreiding van camping Helfterkamp te Vaassen en bijbehorende natuurontwikkeling aangrenzend aan het campingterrein niet leidt tot significante gevolgen voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Veluwe of voor andere omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de bepalingen uit artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming.
Het Nederlands Natuur Netwerk (NNN), waarvan het Gelders Natuur Netwerk (GNN) deel uitmaakt, is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In figuur 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het GNN weergegeven.
![]() |
Figuur 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders Natuur Netwerk (Bron: Provincie Gelderland) |
Delen van het plangebied zijn aangeduid als GNN. Met dit plan worden er echter geen landschapselementen aangetast. Van vermindering van uitwisselingsmogelijkheden, kwaliteit, areaal van natuurlijke eenheden en verloop van natuurlijke processen is geen sprake. De natuurlijke waarden worden door de compensatie zelfs versterkt (zie ook paragraaf 3.1).
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. De belangrijkste resultaten worden weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 9 van deze toelichting.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats bezetten in het plangebied, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren of amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden tijdens de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, dienen ze verjaagd of weggevangen te worden.
Voor de meeste amfibieën, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats bezetten in het plangebied, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling geldt niet voor de poelkikker. Amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties voor de algemene soorten. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Om te voorkomen dat beschermde amfibieën gedood worden tijdens de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, dienen ze verjaagd of weggevangen te worden.
Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden, of dient er gewerkt te worden conform een toepasbare en door de Minister goedgekeurde Gedragscode. Eén van de voorwaarden voor het werken volgens een Gedragscode, is het opstellen van een ecologisch werkprotocol en het werken buiten de kwetsbare periode. Om te voorkomen dat poelkikkers gedood worden, dienen de beekoevers vergaven te worden buiten de winterrustperiode. Er worden geen werkzaamheden uitgevoerd in de voortplantingsbiotopen en foerageergebied van de poelkikker.
Als gevolg van het verlagen van de oevers van de (sprenge)beek hoeft geen beschermd dier gedood te worden. Geadviseerd wordt om dit werk te begeleiden door een deskundige of het werk te beschrijven in een ecologisch werkprotocol.
Los van het werk aan de beekoevers, wordt geadviseerd om een ecologisch werkprotocol op te stellen waarin de verschillende maatregelen opgesomd worden die mogelijk schadelijk zijn voor beschermde dieren, maar die, mits in de juiste tijd van het jaar en met de juiste voorzorgsmaatregelen, niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Te denken valt aan het vergaven van de beekoevers en het vergaven van het hooiland.
Door het (gedeeltelijk) bebouwen en verharden van het plangebied, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor sommige amfibieën, vogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren aangetast. Deze aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Epe beschikt over een archeologische verwachtingskaart, die is verwerkt in archeologische dubbelbestemmingen. In het plangebied gelden de volgende archeologische dubbelbestemmingen:
Ter plaatse van de gewenste uitbreiding van de camping geldt geen archeologische dubbelbestemming. Op de bestaande camping gelden de dubbelbestemmingen ''Waarde - Archeologie 4'', ''Waarde - Archeologie 5'' en ''Waarde - Archeologie 6''. Voor gebieden met een dergelijke dubbelbestemmingen gelden onderzoeksverplichtingen:
Voorgaande oppervlakten en dieptes worden met de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet gehaald. Archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De gemeente Epe beschikt echter over een concept-archeologische verwachtingskaart. Op basis van deze kaart blijkt dat ter plaatse van de uitbreiding en de natuurontwikkeling sprake is van deels een hoge en een middelhoge verwachte dichtheid van archeologische resten. De dikte van het conserverend dek is 30 tot 50 centimeter. In figuur 5.4 is dit weergegeven.
![]() |
Figuur 5.4: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Epe) |
Overigens blijkt uit het aangepaste inrichtingsplan (Ruimte voor Advies/Harleman Natuur en Landschap) dat in het noordoostelijke deel van het plangebied een vochtige laagte afgeplagd wordt met een diepte variërend van 15 cm-mv tot 25 cm-mv. Ook langs de beek worden delen afgegraven met een maximale diepte van 25 cm - mv. Dit levert geen verstoring van archeologische resten op, omdat het conserverend dek dikker is dan de inrichtingsmaatregelen van het afplaggen en afgraven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Wel heeft het plangebied een zekere cultuurhistorische waarde. In figuur 5.5 is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland opgenomen. Hierop zijn de waarden zichtbaar.
![]() |
Figuur 5.5: Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart (Bron: Provincie Gelderland) |
Het plangebied bestaat uit oud bouwland en oudhoevig land. Kenmerkend voor dit landschap zijn de hakhoutsingels en hakhoutbossen, die in dit geval nog aanwezig zijn in het plangebied. Een gedeelte van het hakhoutbos is gelegen op de plaats van het parkeerterrein. Met dit plan wordt het parkeerterrein niet uitgebreid, de groene uitstraling van het parkeerterrein blijft behouden. Tevens is met de natuurcompensatie rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het hakhout.
Naast het hakhout zijn er tevens een aantal sprengen in het plangebied. De zuidelijk gelegen spreng loopt over de bestaande camping, deze blijft behouden, ook vinden er in de omgeving van deze spreng geen ontwikkelingen plaats. De noordelijke spreng is gelegen ter plaatse van de natuurcompensatie. Ook deze sprengen blijven behouden. Tevens blijven deze sprengen beheerd door het waterschap, er wordt dan ook een strook vrijgelaten om dit beheer mogelijk te maken (zie ook paragraaf 6.2.3). Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen nader archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van maximaal 16 recreatieverblijven, extra vierkante meters aan bebouwing en natuurcompensatie. Uit voorgaande hoofdstukken is gebleken dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Wanneer het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Desalniettemin dient, gelet op de aard en omvang van het project, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. In dit geval is een vormvrije m.e.r. beoordeling uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. Uit deze vormvrije m.e.r. notitie is gebleken dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.
Alvorens de gemeente kan besluiten de agrarische bestemming te wijzigen naar recreatie en natuur, dient de omgevingsdienst Veluwe IJssel een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen op basis van een vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie.
De omgevingsdienst Veluwe IJssel heeft op 1 juni 2022 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en geconcludeerd dat er geen milieueffect te verwachten is. Dit m.e.r.-beoordelingsbesluit is als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan gevoegd. In Bijlage 10 is de vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie opgenomen op basis waarvan dit besluit is genomen.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Dit is bevestigd in het genomen beoordelingsbesluit, zoals deze is opgenomen in Bijlage 11.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De provincie onderscheidt 3 speerpunten als het gaat om waterbeleid.
Ruimte voor water
De provincie streeft hier bij voorkeur rivierkundige maatregelen na waarin ruimte voor de rivier wordt gekoppeld aan andere ruimtelijke ontwikkelingen. Indien ruimte voor de rivier noodzakelijk is zal binnendijks gebied aan het winterbed worden toegevoegd. Hiervoor zullen planologische reservering worden ingesteld. Het bovenstaande geldt niet voor het plangebied.
Regionale berging
Waterbergingsgebieden zijn een belangrijk onderdeel van het watersysteem. Voornamelijk zijn deze gebieden bedoeld voor het tijdelijk bergen van water uit regionale watersystemen ten tijde van extreme neerslaghoeveelheden. In deze gebieden wordt verstedelijking, de aanleg van bedrijventerreinen etc. uitgesloten.
Gemeenten dienen deze waterbergingsgebieden vast te leggen in hun bestemmingsplannen. Het plangebied valt niet binnen een dergelijk zoekgebied zoals deze staan weergegeven in het Streekplan Gelderland 2005.
Drinkwater
In Gelderland zijn een aantal gebieden aangewezen als grondwaterbeschermingsgebieden. Het doel van deze gebieden is er voor te zorgen dat het grondwater op eenvoudige wijze, zonder ingrijpende en kostbare zuivering ervan, kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Het plangebied ligt niet nabij of binnen een grondwaterbeschermingsgebied.
Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel 'Partnerschap als watermerk'.
Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde ‘ normale procedure’ van de watertoets is toegepast. Het waterschap heeft gereageerd (d.d. 7 december 2017). De reactie is hierna weergegeven:
Nieuwe vijver
Uit deze interne inventarisatie blijkt dat het waterschap geen open verbinding wenst tussen de nieuwe vijver en de beek. De beek is een HEN-water (Hoogst Ecologisch niveau). Een open verbinding heeft namelijk een negatieve invloed op het stromende karakter van de beek met bijbehorende ecologie. Hierbij valt te denken aan een opwarming en verslechtering van de waterkwaliteit als gevolg van het stilstaande water. Ook leven er dieren in een vijver die we als waterschap liever niet in de beek hebben, zoals roofvissen als baars en snoek. Deze komen vaak door uitzetting in vijvers terecht. De gewenste afstand tussen de vijver en de beek is minimaal 10 meter.
Beplanting langs de beek
De beek is een A-watergang en wordt door het waterschap onderhouden. Daarom is het belangrijk dat eventuele beplanting op ruime afstand (7 meter) van de beek af komt te staan om een doorgang van minimaal 5 meter te garanderen voor het onderhoudsmaterieel. Bij de verdere uitwerking van het beplantingsplan wil het waterschap graag in overleg met de initiatiefnemer.
Afvoer hemelwater
Zoals telefonisch besproken is het wenselijk om het hemelwater van de nieuw te bouwen chalets ter plaatse te laten infiltreren in de bodem. Het groene karakter van het plan biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.
Met de uitgangspunten van het waterschap is met het ontwerp van de uitbreiding rekening gehouden. Het overleg met het waterschap Met de eisen van het waterschap wordt rekening gehouden. Zo wordt er geen open verbinding gerealiseerd tussen de natuurpoel en de beek. Ook wordt voor de beek een beschermingszone opgenomen. Zo wordt de kwaliteit van de beek, die als HEN (hoogst ecologisch niveau) is aangewezen, geborgd. Ook bedraagt de afstand tussen beek en natuurpoel meer dan 10 meter.
Langs de beek komt geen beplanting, ook het onderhoud door het waterschap blijft mogelijk door een zone van 5 meter aan beide zijden onbeplant te houden. Een zone van 7 meter blijft onbegroeid, om zo de kwaliteit van de beken te borgen.
Er is ter plaatse van de uitbreiding tot slot voldoende capaciteit om de waterberging te realiseren.
Binnen het plangebied liggen meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In dit specifieke geval gaat het om het belang van leggerwatergangen met beschermingszones.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden de website van het waterschap.
Riolering
In het gebied ligt drukriolering. Het hemelwater zal hier niet op worden aangesloten, maar wordt elders geloosd via infiltratie of (mits in overeenstemming met het waterschap) op een watergang.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel zijn algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven, vanwege de ligging in het Gelders Natuur Netwerk, de Groene ontwikkelingszone, de overige zone - droge bos- en heideontginningen en de reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders onder andere de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan.
In dit artikel wordt de voorbereidingsprocedure tot het stellen van een nadere eis gegeven.
In dit artikel worden algemene bepalingen omtrent het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, gegeven.
In dit artikel worden regels omtrent parkeren en laad- en losmogelijkheden gegeven.
Tevens is in deze regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke voorziet in een juridische borging van de uitvoering van de landschapsmaatregelen en de compensatieverplichting.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en
gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Bos (Artikel 3)
Het bestaande bosperceel, waarin tevens het parkeerterrein en de opslag ten behoeve van de camping zijn gelegen, worden conform de huidige situatie bestemd tot 'Bos'. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting. Op deze gronden zijn enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.
Ter plaatse van de opslag is de aanduiding 'opslag' opgenomen, teneinde de reeds bestaande opslag in te passen. Binnen gronden met de aanduiding opslag mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van de opslag worden gebouwd tot maximaal de bestaande oppervlakte. Wat betreft de maatvoering is wordt hier de bestaande maatvoering gehanteerd.
Tenslotte is de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen ter plaatse van het bestaande parkeerterrein.
Natuur (Artikel 4)
De gronden waar de natuurcompensatie wordt gerealiseerd, worden bestemd tot 'Natuur'. De voor natuur aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van de gronden. In dit specifieke project zijn ze met name bedoeld voor de ontwikkeling van de natuurlijke waarden in het kader van de natuurcompensatie.
Met betrekking tot de bouwregels geldt dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen.
Recreatie - Verblijfsrecreatie (Artikel 5)
Algemeen
De gronden waar de extra oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van de camping beoogd is, hebben nu al de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De gronden waar de uitbreiding van het recreatiebedrijf is beoogd, krijgen ook deze bestemming. Deze gronden zijn bedoeld voor de bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf aan personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, in kampeermiddelen en bouwwerken voor recreatief verblijf.
Bestaand recreatiebedrijf
Binnen de bestaande recreatieve bestemming zijn ook kleinschalige horeca en detailhandel, ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. Het maximaal aantal bedrijfswoningen is bepaald op 2. Tevens zijn recreatieve verblijven tot 50 m2 toegestaan. Dit is conform de bestaande regeling. Er is een bouwvlak opgenomen voor de centrale voorzieningen.
Daarnaast zijn de gronden bestemd voor sanitaire voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het onderhoud en het beheer, ontsluitingswegen en - paden, groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, teneinde een visuele afscherming te bereiken. In dit plan is voor het bestaande terrein specifiek bepaald dat 600 m2 aan sanitaire voorzieningen en een beheerdersgebouw is toegestaan. Deze mogen buiten het bouwvlak gerealiseerd worden.
Zoals beschreven in paragraaf 1.4.3 is er planologisch geen mogelijkheid tot het realiseren van de beoogde bouwwerken, aangezien het maximaal toelaatbare oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van voorzieningen wordt overschreden. Daarom is in dit bestemmingsplan in de bouwregels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' het maximum bebouwd oppervlak voor gebouwen ten behoeve van voorzieningen vergroot, zodat de gewenste ontwikkelingen op de bestaande camping mogelijk zijn. Dit is vastgelegd op 1.500 m2.
Uitbreiding
De gronden waar de uitbreiding van de camping is beoogd, hebben momenteel een agrarische bestemming. Om de gewenste uitbreiding planologisch mogelijk te maken, zijn deze gronden in onderhavig bestemmingsplan bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Ter plaatse zijn uitsluitend de extra recreatieve eenheden toegestaan. De maximum oppervlakte per eenheid is hierbij bepaald op 70 m2 per eenheid. Hiermee is aangesloten bij de Wabo. Op basis van de Wabo zijn grotere bouwwerken omgevingsvergunningplichting, de grens is bij 70 m2 gelegd. In dit plan wordt hierbij aangesloten.
Water (Artikel 6)
De gronden waar de beoogde uitbreiding van de camping is gelegen, worden doorkruist door een watergang. Deze watergang heeft de bestemming 'Water'. Deze watergang blijft behouden, de bestemming 'water' wordt overgenomen uit het vigerende plan.
Gronden bestemd tot water zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van wateren. Daarnaast zijn ze bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden, de waterhuishouding en de waterberging.
Op de tot water bestemde gronden zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan.
Binnen de bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen die erop gericht zin om de waterkwaliteit en waterhuishouding te beschermen.
Archeologische waarden (Artikel 7, 8 en 9)
In dit geval zijn de geldende bestemmingen ‘Waarde - Archeologie 4’, 'Waarde-Archeologie 5' en 'Waarde-Archeologie 6' conform het bestemmingsplan “Buitengebied Epe” overgenomen. Deze gronden met deze dubbelbestemmingen zijn uitsluitend bedoeld voor het behoud en bescherming van gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden beschermt de archeologische waarden van de gronden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is in het kader van vooroverleg naar de provincie Gelderland gezonden. De provincie heeft adviezen gegeven, waartoe het plan tussen de fase van voorontwerp en ontwerp aangepast is. Het advies (d.d. 19 juli 2019) luidt samengevat als volgt:
Uitbreiding camping in GO in combinatie met versterking door natuurrealisatie is akkoord. Dit is goed aangepakt
en er is goed gemotiveerd dat er per saldo een versterking is. We adviseren jullie hetgeen feitelijk als natuur, bos
of landschappelijke versterking zal worden gebruikt, ook als zodanig te bestemmen. Dus alle onderdelen in het
inrichtingsplan een op een bestemmen en niet werken met de bestemming ‘recreatie’ en verwijzing naar het
inrichtingsplan. Specifiek bestemmen biedt meer helderheid en meer zekerheid dat de kwaliteit van het plan
geborgd is.
Het als ‘recreatie’ bestemmen van de zone rond het parkeerterrein is niet akkoord. Deze zone is groter dan
hetgeen feitelijk aanwezig is. We adviseren jullie om de bestemming bos/natuur te handhaven en alleen voor het
feitelijk gebruik dat onder het overgangsrecht valt een aanduiding op te nemen.
Over het park loopt een beek met een hoge ecologische waarde (HEN-water). We adviseren jullie voor deze beek een beschermingsregime op te nemen in het bestemmingsplan en te motiveren dat de ontwikkelingen op het recreatiepark geen negatieve gevolgen hebben voor dit HEN-water.
Tenslotte plaatsen wij de kanttekening dat de vernietiging van de PAS mogelijk een procesrisico kan betekenen, indien een toename van stikstofdepositie op omliggende natura2000-gebieden niet uitgesloten kan worden. Vooralsnog zullen wij hier geen zienswijze tegen indienen
Reactie op advies
Het provinciaal advies is overgenomen. Alle gronden die tot natuur worden ontwikkeld zijn als zodanig bestemd. Ook is ter plaatse van de opslag en het parkeerterrein de bestemming 'Bos' teruggebracht. De HEN-beek betreft een beek van hoogst ecologisch niveau. Deze beek is van nature zeer ijzerrijk en absoluut niet geschikt voor recreatief gebruik. De bruine kleur van het water maakt dit ook niet aantrekkelijk. Het opnemen van een beschermingsregime wordt dan ook niet nodig geacht. De instandhouding van de beek is geborgd door de bestemming 'Water' en door het inrichtingsplan, dat als voorwaardelijke verplichting geborgd is in de regels van dit bestemmingsplan. De beek is in dit inrichtingsplan opgenomen.
Tot slot is middels een stikstofberekening gekoppeld aan een ecologische voortoets gebleken dat er geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied (zie paragraaf 5.7).
Op basis van de digitale watertoets is de normale procedure van toepassing. Het waterschap heeft gereageerd (d.d. 7 december 2017). Met de uitgangspunten van het waterschap is met het ontwerp van de uitbreiding rekening gehouden. Er zal een afstand van minimaal 10 meter worden aangehouden tussen de (natuurlijke) vijver en de watergang. Tevens zal de strook langs de watergang vrij worden gehouden van beplanting om het onderhoud mogelijk te houden.
Ontwerpbestemmingsplan
In het kader van het ontwerpbestemmingsplan is een nieuwe watertoets uitgevoerd. Alle aanpassingen (betreffende natuur) zijn reeds in de voorfase afgestemd.
De plannen zijn voorgelegd aan de erfgoedcommissie. Ze gaven onderstaande reactie:
Voor het aspect archeologie wil de erfgoedcommissie het college memoreren dat er recent een concept-archeologische verwachtingenkaart is opgeleverd. De erfgoedcommissie heeft de mogelijkheid gekregen hierover met de regio-archeoloog van gedachten te wisseleln.
Hoewel de archeologische verwachtingskaart nog niet is vastgesteld, wijken de verwachtingswaarden voor de Helfterkamp af van de beleidskaart die momenteel in gebruik is. De commissie beveelt het college aan om de plannen te toetsen aan de meest actuele kennis op het gebied van archeologie en voor de te wijzigen bestemmingen de archeologische waarden in die delen in voldoende mate vast te laten stellen.
Echter omdat het beleidskader nog niet is vastgesteld beleid, is het overnemen van de huidige archeologische dubbelbestemmingen het maximale wat gedaan kan worden. Overigens zijn er met dit voornemen geen verstoringen ter plaatse van de uitbreiding. In paragraaf 5.8 is hier reeds nader op ingegaan.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt het plan voor inspraak ter inzage gelegd.
In dit geval zijn er vijf inspraakreacties ingediend. Deze hebben geleid tot verscheidene aanpassingen aan het plan. In Bijlage 12 wordt uitgebreid ingegaan op de inspraakreacties, waarbij tevens de aanpassingen aan dit plan benoemd zijn.