Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landgoed de Emsterhof
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0232.BG053LgEmsterhof-VBP1
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Landgoed de Emsterhof" met identificatienummer NL.IMRO.0232.BG053LgEmsterhof-VBP1 van de gemeente Epe;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep en/of ambachtelijk beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf en een bosbouwbedrijf;
 
1.7 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;
 
1.8 archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
 
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.11 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.12 bestaand:
met betrekking tot bebouwing:
legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
 
met betrekking tot gebruik:
het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning;
 
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.15 bijgebouw:
al dan niet aangebouwd gebouw of een gedeelte van een gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;
 
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.22 bouwwerk voor recreatief verblijf:
een bouwwerk dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; niet zijnde recreatiewoningen en kampeermiddelen;
 
1.23 cultuurhistorische waarde:
de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat gebied of dat bouwwerk;
 
1.24 dagrecreatie:
recreatief gebruik van gronden dat tussen een half uur voor zonsopgang en een half uur na zonsondergang plaatsvindt en waaronder in elk geval niet wordt begrepen het gebruik als georganiseerd sport- dan wel evenemententerrein;
 
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af-)leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.26 extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan intensief recreatief medegebruik en gemotoriseerde sporten;
 
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
1.29 hoofdverblijf:
het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal verblijven;
 
1.30 intensief recreatief medegebruik:
recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en dat een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking heeft, zoals paintball, boerengolf en een maïsdoolhof;
 
1.31 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen - geen bouwwerken voor recreatief verblijf zijnde - dat gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober in gebruik is;
 
1.32 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
1.33 natuurlijke waarden:
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;
 
1.34 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
1.35 onderkomens:
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;
 
1.36 opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;
 
1.37 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.38 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
 
1.39 peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogten;
  3. het door of namens burgemeester en wethouders bepaalde peil;
1.40 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.41 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en die gelegen is aan de westzijde en aan de zuidzijde van de op de verbeelding aangegeven bestemming "Wonen";
 
1.42 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een huishouden, en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 breedte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;
 
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, tenzij anders is aangegeven in de regels;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. de maximale ammoniakemissie niet meer mag bedragen dan 180 kg NH
  2. twee bedrijfswoningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is slechts een bedrijfswoning toegestaan;
  4. praktijk- of studioruimte in de bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  5. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduidingen zoals zijn opgenomen in artikel 16;
  6. bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beschermingszone natte landnatuur’;
  7. nevenactiviteiten in de zin van natuur- en Landschapsbeheer en natuureducatie tot een maximale oppervlakte van 500 m2;
  8. duurzame energieopwekking door middel van zonnepanelen op het dakvlak van gebouwen;
  9. de waterhuishouding, waaronder sloten, sprengen, beken en andere watergangen;
  10. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  11. extensief recreatief medegebruik;
  12. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van de verkoop van af de boerderij, rondleidingen etc., met dien verstande dat:
    1. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van deze activiteit niet meer dan 200 m2 mag bedragen;
    2. de voorzieningen plaatsvinden binnen het bouwvlak;
met daarbij behorende:
  1. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. erven en tuinen behorende bij bedrijfswoningen tot maximaal 50 m uit de grens van het bouwvlak;
  5. overige voorzieningen, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken
Op de gronden binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. dit slechts toegestaan is voor zover het bebouwing betreft ten behoeve van het reële agrarische bedrijf;
  2. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen geldt dat:
    1. de goothoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
    3. de dakhelling niet minder dan 18° mag bedragen;
    4. de te bebouwen oppervlakte van teeltondersteunende kassen niet meer dan 500 m2 mag bedragen;
  3. voor het bouwen van bedrijfswoningen binnen het bouwvlak geldt dat:
    1. de inhoud niet meer dan 850 m³ mag bedragen, dan wel de bestaande inhoud zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt; bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ de inhoud niet meer dan 600 m3 mag bedragen;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
    4. de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  4. voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan 75 m2 mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
    2. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 5 m mogen bedragen;
    3. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevelrooilijn van de woning en het verlengde daarvan niet minder dan 4 m mag bedragen en de afstand tot de woning niet meer dan 30 m mag bedragen;
  5. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
    1. de bouwhoogte van (kunst-)mest- en/of voedersilo's niet meer dan 15 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer dan 3 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte en de oppervlakte van overkappingen behorende bij de bedrijfswoningen niet meer dan respectievelijk 3 m en 20 m2 mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
3.2.2 Toegestane bouwwerken buiten het bouwvlak
Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de kuilvoerplaten en sleufsilo's uitsluitend binnen een zone van 50 m rondom het bouwvlak mogen worden gebouwd en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. de landschappelijke -,natuurwetenschappelijke - en natuurlijke waarden van het gebied;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de sociale veiligheid;
  7. de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2, sublid 3.2.1 ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het bouwvlak;
    2. het bouwvlak met ten hoogste 25 m mag worden overschreden;
    3. de vergroting van het bouwvlak ten behoeve van het houden van een of meer runderen van niet-grondgebonden (melk)rundveebedrijven niet is toegestaan;
    4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende gronden en/of nabij gelegen agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
    5. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid en de landschappelijke waarden, is aangetoond;
  2. lid 3.2 sublid 3.2.1 sub b.3 en toestaan dat de dakhelling over een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 100 m2 wordt verminderd tot 0°;
  3. lid 3.2 sublid 3.2.1 sub b.4 ten behoeve van de bouw van teeltondersteunende kassen tot een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2;
  4. lid 3.2 sublid 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden ten behoeve van dieren buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van de bij de schuilgelegenheid behorende en daaraan grenzende agrarische gronden ten minste 5 ha. bedraagt;
    2. de oppervlakte per schuilgelegenheid niet meer dan 25 m2 bedraagt;
    3. het aantal schuilgelegenheden per bedrijf, instelling of woning niet meer bedraagt dan 1 en per agrarisch bedrijf niet meer dan 2;
    4. de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 2,5 m en 3,5 m;
    5. de afstand tussen het bouwvlak en de schuilgelegenheid niet minder dan 50 m bedraagt;
    6. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een inrichtings- en beheersplan;
    7. de schuilgelegenheid aan ten minste één zijde niet is voorzien van een wand.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de voorgaande afwijkingen bij een omgevingsvergunning dient mede betrokken te worden:
  1. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijk waarden die artikel 16 beoogt te beschermen worden geschaad. Indien de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  1. onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:
    1. staan- of ligplaats voor onderkomens en het gebruik van gebouwen voor recreatief nachtverblijf anders dan voor kleinschalig kamperen;
    2. stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
    3. doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
  2. een aan huis verbonden beroep is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning of voormalige agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep;
    2. de uitstraling als bedrijfswoning of voormalige agrarische bedrijfswoning in tact blijft;
    3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
    4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer;
    5. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
    6. geen detailhandel is toegestaan;
  3. onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het in gebruik nemen van een tweede bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, zo lang niet is voldaan aan de verplichting tot aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen conform de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen "Uitwerking nieuw landgoed de Emsterhof" van oktober 2016 om te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van intensief recreatief medegebruik, met dien verstande dat:
    1. er geen sprake is van onevenredige toename van verkeersbewegingen;
    2. de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
    3. nabijgelegen agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
    4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van de omliggende gronden;
  2. lid 3.1 ten behoeve van de verkoop van niet op het eigen bedrijf geproduceerde streekgebonden producten met dien verstande dat er sprake is van kleinschaligheid en dat de basis van de verkoop wordt gevormd door de producten die op het bedrijf zelf tot stand komen en met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van deze functie ten hoogste 50 m2 mag bedragen;
  3. lid 3.1 ten behoeve van het gebruik als tuin en/of erf ten behoeve van een nabijgelegen woning, voor gronden die feitelijk niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. het gebruik van aangrenzende agrarische gronden niet wordt geschaad;
    3. de maximale oppervlakte die als erf en/of tuin in gebruik wordt genomen niet groter is dan 900 m2;
    4. hierop uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de woning mogen worden gebouwd;
    5. ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens, mits hierdoor het aantal woningen niet wordt vergroot;
  4. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van nevenactiviteiten in de zin van recreatie en/of een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
    1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - Gelders natuurnetwerk’ of onderdeel uitmaken van de Natura 2000-gebieden Veluwe en Uiterwaarden IJssel;
    2. de oppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de zin van recreatie en/of een kleinschalig kampeerterrein: op de gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groene ontwikkelingszone’ niet meer mag bedragen dan 350 m2; op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groene ontwikkelingszone’ niet meer mag bedragen dan 500 m2;
    3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing in de vorm van dichte hagen, houtsingels of houtwallen;
    4. de functionaliteit van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groene ontwikkelingszone’ niet wordt aangetast;
    5. sanitairgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
    6. nevenactiviteiten in de zin van recreatie en kleinschalige kampeerterreinen buiten het bouwvlak zijn toegestaan, mits:
      1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen ‘overige zone - Gelders natuurnetwerk’, ‘overige zone - groene ontwikkelingszone’ of onderdeel uitmaken van de Natura 2000-gebieden Veluwe en Uiterwaarden IJssel;
      2. geen bouwwerken voor recreatief verblijf zijn toegestaan;
      3. de afstand tot het bouwvlak ten hoogste 25 m bedraagt;
      4. hiervoor binnen het bouwvlak, behorende tot het desbetreffende agrarisch bedrijf, onvoldoende ruimte aanwezig dient te zijn dan wel; situering buiten het bouwvlak, behorende tot het desbetreffende agrarisch bedrijf, uit landschappelijk en/of milieuhygiënisch oogpunt de voorkeur verdient;
    7. de nevenactiviteiten geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven;
    8. de nevenactiviteit ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing;
  5. lid 3.1 ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens, mits hierdoor het aantal woningen niet wordt vergroot;
  6. lid 3.1 ten behoeve van het bebossen met snelgroeiend bos, met dien verstande dat de ruimtelijke karakteristiek niet onevenredig mag worden geschaad;
  7. lid 3.5 ten behoeve van het gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen voor de opslag van kampeermiddelen;
  8. lid 3.1 ten behoeve het bieden van zorg aan derden welke zorg ondergeschikt is aan het bestaande agrarische bedrijf en uitsluitend binnen de bestaande bedrijfsgebouwen mag plaatsvinden.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de voorgaande afwijkingen bij een omgevingsvergunning dient mede betrokken te worden:
  1. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. de mate waarin de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden die artikel 16 beoogt te beschermen worden geschaad. Indien de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
Het bepaalde in artikel 16 is van toepassing.
 
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Natuur' met dien verstande dat:
  1. het terrein is verworven voor de inrichting als natuurgebied, dan wel de eigenaar en/of gebruiker schriftelijk hebben ingestemd met de natuurontwikkeling;
  2. de wijziging in overeenstemming is met het landschapstype zoals is opgenomen in artikel 16;
  3. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen en negatieve effecten op de waterhuishouding, mits burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies hebben aangevraagd aan de waterbeheerder.
Artikel 4 Bos
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting ten behoeve van de houtproductie;
  2. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de hoogopgaande beplanting en het (micro-)reliëf;
  3. de waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten, poelen, sprengen en beken en andere watergangen, zoals die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan alsmede waterstaatkundige doeleinden;
  4. het behoud, beheer en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bosecosysteem;
  5. extensief recreatief medegebruik;
alsmede voor:
  1. voet-, fiets- en ruiterpaden en de ontsluiting van twee wooneenheden;
  2. indien en voor zover de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beschermingszone natte landnatuur’, voor de bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden van de binnen deze zone gelegen gronden;
met daarbij behorende voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Bos’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken met uitzondering van overkappingen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, met dien verstande dat het bouwen van gebouwen niet is toegestaan.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:
  1. stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  2. sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  3. het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport;
  4. doeleinden van handel- en/of bedrijf met uitzondering van het bosbouwbedrijf.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Het bepaalde in artikel 16 is van toepassing.
 
Artikel 5 Natuur
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
  2. de waterhuishouding, waaronder sloten, sprengen en beken;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. het behoud en herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in het gebied aanwezige steilrand, daar waar dit is aangegeven met de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - steilrand’;
alsmede voor:
  1. voet-, fiets- en ruiterpaden.
5.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Natuur’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, met uitzondering van informatieborden die niet meer dan 2.5 m mogen bedragen.
 
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de sociale veiligheid;
  7. de externe veiligheid;
  8. de brandveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:
  1. stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  2. sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  3. het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Het bepaalde in artikel 16 is van toepassing.
 
Artikel 6 Tuin
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij woningen.
 
6.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Tuin’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming met dien verstande dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte van de hekwerken niet meer dan 1.5 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 1 m mag bedragen.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeersdoeleinden overige wegen;
  2. verkeersdoeleinden voet-/fietspad, alsmede voor een fietspad;
met daarbij behorende voorzieningen zoals bermen en bermsloten, taluds, parkeer- en groenvoorzieningen.
 
7.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen.
 
Artikel 8 Wonen
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer woningen zijn toegestaan dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
  2. praktijk- of studioruimte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
met daarbij behorende:
  1. tuinen en erven.
8.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Wonen’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor:
  1. het bouwen van woningen geldt dat:
    1. deze vrijstaand mogen worden gebouwd;
    2. de inhoud niet meer dan 600 m³ mag bedragen;
    3. de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
    4. de breedte niet minder dan 5 m mag bedragen;
    5. de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
    6. de voorgevel zoals omschreven in de begripsbepalingen hierbij in acht moet worden genomen;
  2. voor het bouwen van bijgebouwen geldt dat:
    1. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouw’;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan 100 m2 mag bedragen;
  3. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt:
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 1 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte en de oppervlakte van overkappingen niet meer dan respectievelijk 3 m en 20 m2 mag bedragen;
    3. de oppervlakte van een niet-overdekt zwembad mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
    4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 5 m bedragen;
    5. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid;
  7. de brandveiligheid.
8.4 Specifieke gebruiksregels
  1. onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:
    1. van vrijstaande bijgebouwen en gastenverblijven voor bewoning;
    2. van bijgebouwen voor recreatieve bewoning;
    3. van gronden voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, vuil en afvalstoffen, behoudens deze opslag geschiedt in het kader van het normale gebruik;
  2. een aan huis verbonden beroep is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nimmer meer bedraagt dan 50 m2;
    2. de uitstraling als woning in tact blijft;
    3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
    4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer;
    5. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
    6. geen detailhandel is toegestaan;
  3. onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het in gebruik nemen van bouwwerken overeenkomstig de bestemming - waaronder twee woningen - zo lang niet is voldaan aan de verplichting tot aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen conform de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen "Uitwerking nieuw landgoed de Emsterhof" van oktober 2016 om te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
8.5 wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met betrekking tot artikel 8.2, sub a2 en a3, tot het vergroten van de maximaal toegestane inhoudsmaat van de woning met 20 % en/of het verhogen van de maximaal toegestane bouwhoogte van de woning met 20 %.
  2. Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan deze bevoegdheid wanneer er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en onder het overleggen van een beeldkwaliteitsplan.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
9.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in sublid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in sublid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in sublid 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, wordt de vergunning geweigerd.
 
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het inwerkingtreden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt.
9.3.2 Uitzonderingen
Het in sublid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het inwerkingtreden van dit plan.
9.3.3 Toelaatbaarheid
  1. omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in sublid 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  2. voor zover de in sublid 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    4. de vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  2. aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 10 Waarde - Archeologie 5
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 50 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
10.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in sublid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in sublid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in sublid 10.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, wordt de vergunning geweigerd.
 
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het inwerkingtreden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt.
10.3.2 Uitzonderingen
Het in sublid 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het inwerkingtreden van dit plan.
10.3.3 Toelaatbaarheid
  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in sublid 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  2. voor zover de in sublid 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    4. de vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 1000 m² en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  1. aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  3. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 12 Algemene bouwregels
 
Ondergronds bouwen
 
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarde dat de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
  
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
 
13.1 Bed and breakfast
 
Bed and breakfast is toegestaan binnen (bedrijfs)woningen, mits:
  1. bed and breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  2. het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 4.
13.2 Strijdig gebruik
 
Onder gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruiken of het laten gebruiken van een gedeelte van een (bedrijfs)woning dan wel aan- en bijgebouwen als zelfstandige woning.
 
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
 
Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden
 
Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden welke zijn opgenomen in de navolgende tabel:
  
 
 
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:
  1. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangewezen of daarvan te herleiden maten, ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
    1. de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de inhoud van een gasdrukregel- en meetstation niet meer dan 15 m³ mag bedragen;
    3. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  3. voor de bouw van masten ten behoeve van het landelijke alarmeringsnet, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedraagt en de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad. Bij de plaatsing van masten binnen een laagvliegroute worden de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen en/of de Nederlandse Luchtvaart Autoriteit gehoord;
  4. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor evenementen, vertoningen, feesten en dergelijke, mits daarvoor ingevolge de plaatselijke verordening een vergunning, ontheffing of vrijstelling wordt verleend, dan wel een melding is gedaan;
  5. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van bouwwerken voor recreatief verblijf;
  6. ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
      1. de paardenbak dient te worden geplaatst op een perceel waar sprake is van een woonfunctie (al dan niet als bedrijfswoning), en wel achter voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing;
      2. indien het voorgaande ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag de paardenbak direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
      3. de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs)woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
    2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
      1. per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
      2. de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m² bedragen bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m².;
    3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      1. een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      2. de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      3. de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
    5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat: de hoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
    6. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend;
      1. indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      2. in aanvulling op het voorgaande, de natuurlijke waarden van de voorgenomen omgevingsvergunning voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is; de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de bestemmingen ‘Waarde - Archeologie 4’ en ‘Waarde - Archeologie 5’ geldt dat een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord;
en uitsluitend indien:
  1. de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
  2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
  3. er sprake is van een goede drainage;
  4. er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.
Artikel 16 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
 
16.1 Omgevingsvergunningplicht
  
 
16.2 Beoordelingscriteria
 
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.1 alleen indien:
  1. door de in lid 16.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. de landschaps- en natuurwaarden zoals opgenomen niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  3. geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden worden aangemerkt;
  4. de verkeersveiligheid niet wordt geschaad, voor zover het de aanleg van parkeerplaatsen en/of parkeerterreinen betreft;
  5. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - Gelders natuurnetwerk’ eveneens geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten die met de aanduiding worden beoogd te beschermen;
  6. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groene ontwikkelingszone’ wordt eveneens beoordeeld of er geen sprake is van een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied;
  7. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beschermingszone natte landnatuur’ wordt tevens beoordeeld of:
    1. bij de uitvoering van de werkzaamheden welke in artikel 16.1 onder B, E en F zijn genoemd, uit onderzoek is gebleken dat de directe dan wel indirecte gevolgen van de werkzaamheden niet zullen leiden tot een aantasting van de mogelijk aanwezige kleischotten en daarmee de waterhuishouding beïnvloeden;
    2. de waterbeheerder daaromtrent is gehoord.
16.3 Uitzonderingen vergunningplicht
 
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.1 is vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  3. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd krachtens een op grond van artikel 25a Natuurbeschermingswet vastgesteld beheerplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
 
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 17.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid 17.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid 17.2 onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Landgoed de Emsterhof".