direct naar inhoud van Toelichting
Plan: VMI
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

VMI Epe is een toonaangevend internationaal werkend bedrijf en is wereldmarktleider op het gebied van ontwikkeling en bouw van productielijnen voor de autobandenindustrie.

In 1946 is VMI gestart in de voormalige melkfabriek aan de Gelriaweg in Epe. In de loop van de jaren is VMI uitgegroeid tot een bedrijf van circa 8 hectare. Op de locatie in Epe wordt gewerkt aan de ontwikkeling, engineering, inkoop van onderdelen, assemblage en verkoop van geavanceerde productielijnen voor fabricage van autobanden. Alle grote merken autobanden zijn afnemer van deze productielijnen.

VMI dankt haar positie op de wereldmarkt aan een voortdurende inspanning op gebied van innovatie en productontwikkeling waarbij de ontwikkeling van productielijnen op basis van specifieke klantwensen centraal staat.

Deze werkwijze vereist een nauwe samenwerking tussen de verschillende delen van het bedrijf, waarbij productontwikkeling, engineering en assemblage gezamenlijk werken aan de vernieuwing van producten.

In de afgelopen jaren is de groei van omzet sterk gestegen. Een deel van deze groei kon worden opgevangen door de bouw van nieuwe bedrijfsgebouwen, stapeling van functies en efficiënter gebruik van de beschikbare ruimte. Zo zijn de ontwerpafdelingen gehuisvest in bedrijfsruimten bovenop verschillende assemblagehallen.

Voorts is in 2014 de parkeervoorziening verplaatst naar de noordzijde van het terrein waarna op het oude parkeerterrein een nieuw bedrijfsgebouw is gebouwd.

Ook voor de komende jaren verwacht VMI een sterke groei van het bedrijf. Voor de toekomst van VMI is het van belang dat de unieke positie van de vestiging in Epe gehandhaafd kan blijven. Op deze wijze blijft ook de werkgelegenheid die VMI genereert in Epe behouden.

De voorziene groei kan alleen plaatsvinden als de beschikbare ruimte voor de verschillende bedrijfsonderdelen ook toeneemt. Vanwege de nauwe samenhang tussen de verschillende onderdelen van het bedrijf is een opsplitsing van het bedrijf over meerdere locaties niet gewenst. Immers daarmee zou de voorsprong die VMI nu heeft snel kunnen verdwijnen.

Met het oog hierop heeft VMI de gemeente Epe gevraagd om medewerking aan de uitbreiding van de locatie met circa 6 hectare.

B&W van Epe kunnen hiermee instemmen, onder de voorwaarden dat VMI eveneens 6 hectare aan natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing realiseert en dat VMI meewerkt aan de realisering van een nieuwe ontsluiting van het buitengebied op de provinciale weg N309.

Naast de ontwikkeling van ruimte voor bedrijfsfuncties voorziet dit bestemmingsplan dan ook in ruimte voor natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing, in de aanleg van een nieuwe ontsluiting op de provinciale weg N309 en een verbindingsweg tussen deze nieuwe ontsluiting en de Ledderweg. Hiermee wordt de locatie van VMI optimaal ontsloten op het regionale en landelijke wegennet en wordt de verkeersbelasting van lokale wegen aanzienlijk verminderd.

De nieuwe entree van de bedrijfslocatie is voorzien aan de Ledderweg, ter hoogte van deze nieuwe verbindingsweg.

Dit bestemmingsplan heeft een planhorizon van 10 jaar. In deze periode wordt het plangebied gefaseerd ontwikkeld. In de ontwikkelingsvisie (bijlage 1) is de fasering globaal aangegeven. Inmiddels is de fasering verder uitgewerkt. Nadat het bestemmingsplan in werking is wordt een start gemaakt met de realisering van de verschillende maatregelen voor natuurcompensatie en landschappelijke inpassing. Hiermee ontstaat een robuust raamwerk waarbinnen de bedrijfsontwikkeling plaatsvindt. In deze fase zal tevens het eerste bedrijfsgebouw worden gerealiseerd. Dit betreft een nieuw magazijn. Hiermee wordt de noodzakelijke magazijnruimte gecreëerd waardoor tijdelijke voorzieningen elders kunnen worden afgebouwd.

In de eerste fase zal de nieuwe aansluiting aan de provinciale weg worden gerealiseerd. Deze aansluiting wordt door provincie Gelderland gerealiseerd. In samenhang daarmee zal de gemeente de verbindingsweg tussen de aansluiting en de Ledderweg realiseren.

Nadat de verschillende de verschillende maatregelen voor natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing zijn afgerond en de nieuwe aansluiting op de provinciale weg is gerealiseerd zal de beschikbare ruimte voor bedrijvigheid, parkeren en kantoor stapsgewijs worden ingevuld.

Aan het eind van de planperiode is hiermee een samenhangend gebied met bedrijfsfuncties, een goede ontsluiting op het regionale en landelijke wegennet, landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling ontstaan dat ook op langere termijn een goede bedrijfslocatie voor VMI biedt.

VMI heeft deze ontwikkeling uitgewerkt in een langere termijn toekomstvisie, zie bijlage 1 van deze toelichting, zodat gestructureerd en gefundeerd gebouwd kan worden aan de toekomst binnen de afgestemde kaders.

Een nadere omschrijving van deze ontwikkelingen is opgenomen in hoofdstuk 3 van deze toelichting.

Om deze voorgenomen ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging

VMI is gelegen ten zuidoosten van Epe aan de Gelriaweg. Het plangebied wordt begrensd door de Gelriaweg aan de zuidzijde en de Ledderweg aan de noordzijde. De Zuivelweg loopt midden door het plangebied. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van VMI weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0001.png"

Afbeelding - VMI in Epe

1.3 Aanpak

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkelingen van VMI mogelijk. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele bedrijfsterrein van VMI, zodat voor dit bedrijf slechts één bestemmingsplan vigerend is.

Het bestemmingsplan VMI bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • regels
  • toelichting

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de volgende bestemmingsplannen:

  • 68ste partiële herziening bestemmingsplan buitengebied bedrijventerrein VMI uit 1999, vastgesteld 1 juli 1999 en goedgekeurd op 11 oktober 1999;
  • Wijzigingsplan Parkeervoorziening Oost VMI, vastgesteld op 11 februari 2014 en onherroepelijk geworden op 2 april 2014;
  • Buitengebied Epe, vastgesteld 23 maart 2017, in werking getreden op 17 juli 2017;
  • Parapluplan Parkeren, vastgesteld 08 november 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0002.png"

Afbeelding - Het plangebied op www.ruimtelijkeplannen.nl

De gewenste ontwikkelingen passen niet binnen deze vigerende bestemmingsplannen. Daarnaast wil de gemeente Epe voor het gehele plangebied van VMI één bestemmingsplan opstellen, om te voorkomen dat de uitbreidingen in de toekomst gefragmenteerd plaatsvinden. De natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing en verbindingsweg worden hierin meegenomen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. De bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling op de planlocatie wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsaspecten die relevant zijn voor dit plan. Een beschouwing van de juridische aspecten, de economische uitvoerbaarheid, alsmede de resultaten van het gevoerde overleg zijn opgenomen in de hoofdstukken 5, 6 en 7. In de Bijlagen zijn alle onderzoeksrapporten en overige relevante bij dit plan behorende stukken opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleid

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Epe is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • De bereikbaarheid verbeteren;
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Een van deze nationale belangen betreft de ladder van duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.1.5 is dit onderdeel van het rijksbeleid nader uitgewerkt.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en VMI

De ontwikkeling van VMI die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de doelstellingen van het Rijk en doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en VMI

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (d.d. december 2015) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationaal waterbeleid in de planperiode 2016 – 2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op de lange termijn om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden open te laten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Op deze manier wordt aangesloten bij de resultaten van het Deltaprogramma.

Met dit waterplan wordt een ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem in Nederland, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het is de bedoeling dat andere overheden zoals het waterschap het Nationaal Waterplan vertalen in hun beleidsplannen.

Nationaal Waterplan en VMI

Het plan is afgestemd met het waterschap, zie paragraaf 4.3, en is via deze weg indirect getoetst aan het Nationaal Waterplan. Dit bestemmingsplan geeft invulling aan het beleid zoals beschreven in het Nationaal Waterplan.

2.1.4 Waterbeleid van de 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

Waterbeleid van de 21e eeuw en VMI

Het plan is afgestemd met het waterschap, zie paragraaf 4.3. Dit bestemmingsplan doet op geen enkele wijze afbreuk aan het waterbeleid van de 21e eeuw.

2.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

Introductie van de Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012, is artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht. Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Bro. Het Bro bepaalde dat voor onder meer bestemmingsplannen de drie treden van 'de Ladder' moeten worden doorlopen.

Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd. Vanaf 1 juli 2017 dienen plannen te worden getoetst aan de 'nieuwe Ladder'. De drie treden zijn losgelaten. Definities zijn niet gewijzigd. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht. En er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De essentie van de 'nieuwe Ladder' zoals daar aan getoetst dient te worden per 1 juli 2017 is gelijk aan de 'oude Ladder'.

Uitgangspunt voor een goede ruimtelijke ordening is dat de ontwikkeling gericht is op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op onder andere het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen en buiten bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werk aan een duurzame verstedelijking.

Huidige bedrijfsruimte van VMI Epe en behoefte aan uitbreiding

VMI in Epe ontwikkelt en produceert productielijnen voor de autobandenindustrie. VMI heeft een leidende positie op de wereldmarkt dankzij het innovatieve karakter van haar producten. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat vrijwel alle grote autobandenmerken gebruik maken van productielijnen die door VMI zijn ontwikkeld en geleverd.

De hoofdvestiging van VMI is gevestigd in Epe, aan de Gelriaweg. Op deze locatie beschikt VMI over 8 hectare bedrijfsterrein. Op de bedrijfslocatie in Epe is de R&D van VMI geconcentreerd. Daarnaast vindt op deze locatie ook het ontwerp en de assemblage van de meest geavanceerde productielijnen voor autobanden plaats. Voorts vindt de verkoop van productielijnen plaats vanuit de vestiging in Epe.

Naast de hoofdvestiging in Epe beschikt VMI over een aantal vestigingen in het buitenland van waaruit de verkoop en de installatie van de productielijnen worden ondersteund. Op enkele locaties in het buitenland vindt ook assemblage van productielijnen plaats. Het betreft de assemblage van uit ontwikkelde types. In Epe heeft VMI de assemblage van de meest geavanceerde productielijnen geconcentreerd. Hierdoor is sprake van een optimale samenwerking tussen R&D, de ontwerpafdeling en het assembleren en testen.

Met het oog op de groei van de omzet van de meest geavanceerde types productielijnen die de komende jaren wordt verwacht heeft VMI behoefte aan meer bedrijfsruimte, zowel voor assemblage en magazijn als voor de R&D, de ontwerpafdeling, en de kantoren. VMI heeft onderzocht op welke wijze het best in deze behoefte kan worden voorzien. Hierbij heeft een afweging van alternatieven plaatsgevonden. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is in de rapportage die is opgenomen in bijlage 3 beschreven op welke wijze deze afweging heeft plaatsgevonden. De aanleiding hiervoor is dat het hierbij gaat om een stedelijke functie, namelijk een bedrijfsterrein. Onderstaand is een samenvatting opgenomen van de bevindingen uit de afweging in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Afwegingen voor bedrijfsuitbreiding op de bestaande locatie

VMI is gevestigd in Epe. Deze gemeente maakt deel uit van de Cleantech Regio. De gemeenten in deze regio's werken samen bij het plannen en programmeren van bedrijventerreinen. Dit is in het belang van de economische ontwikkelingsmogelijkheden, het bevordert de ruimtelijke kwaliteit en het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte.

Over de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen heeft de Cleantech Regio afspraken gemaakt met Gedeputeerde Staten van Gelderland. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Regionaal Programma Werklocaties 2016-2025 Cleantech Regio van 16 november 2017 (RPW Cleantech Regio).

In het RPW Cleantech Regio is bepaald dat solitair gelegen bedrijven (niet gelegen op een bedrijventerrein) buiten RPW vallen. Een concreet voorbeeld hiervan is de uitbreiding van VMI te Epe. Dat betekent dat nut, noodzaak en Ladder-aspecten van deze bedrijven als zij willen uitbreiden zelfstandig worden afgewogen. De uitbreiding VMI is opgenomen in het programmeringsoverzicht van het RPW 2016-2025. Het RPW is opgesteld door de regiogemeenten en daarmee regionaal afgestemd. Daarnaast is het bestemmingsplan VMI in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de regiogemeenten en heeft op die wijze eveneens regionale afstemming plaatsgevonden.

2.1.6 Circulaire effectafstanden LPG tankstations

Sinds 2016 is de 'Circulaire effectafstanden LPG tankstations' (2016) in werking getreden. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations. Dit geldt ook bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire vraagt gemeenten uitdrukkelijk ook een effectbenadering toe te passen bij besluiten rondom LPG-tankstations. Daarnaast blijft een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico) nodig. De effectbenadering is van toepassing als de gemeente een nieuw bestemmingsplan vaststelt.

Circulaire effectafstanden en VMI

Binnen de effectafstanden zijn er geen LPG tankstations aanwezig.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Provincie Gelderland streeft naar een duurzaam, dynamische en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers een sterke aantrekkingskracht van uitgaat:

“Gelderland heeft sterke troeven: Health, Energy, Tech, Food, Logistiek, een sterk midden- en kleinbedrijf. Nationaal en internationaal werkende Gelderse bedrijven die in volle verbinding staan met gebieden buiten Gelderland. Daar zit veel innovatieve kracht. Die willen we volop de ruimte geven, maar wel op voorwaarde dat ook bijgedragen wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk. Want schoon en groen is ons uitgangspunt. We denken mee met deze bedrijven en helpen ze bij de toegang tot kennis, middelen, markten, netwerken, locaties en het onderwijs. Omdat wij vinden dat iedereen die in Gelderland mee wil doen, dat ook moet kunnen, stimuleren wij dat het onderwijs optimaal is afgestemd op de arbeidsmarkt. Dit doen we om tekorten op de arbeidsmarkt te voorkomen en kansen te pakken naar de toekomst toe, zoals bijvoorbeeld op het terrein van energietransitie.”

Omgevingsvisie en VMI

De provincie streeft naar behoud van kansrijke bedrijven en heeft de doelstelling dat bedrijven zich verder kunnen ontwikkelen. De ontwikkeling van VMI die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen het provinicaal beleid zoals dat is beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

De Omgevingsverordening heeft de status van ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening, milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer, waterverordening in de zin van de Waterwet en verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.

Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken zijn Provinciale Staten bevoegd om bij of krachtens verordening regels te stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

Solitaire bedrijvigheid

In de omgevingsverordening zijn in artikel 2.12 regels opgenomen voor de uitbreiding van solitaire bedrijvigheid. In lid 3 is bepaald dat uitbreiding van solitaire bedrijvigheid, die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000m² en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250m2 bedrijfsbebouwing, niet wordt toegestaan in het buitengebied, tenzij in de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

    • 1. verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;
    • 2. de uitbreiding regionaal is afgestemd;
    • 3. de uitbreiding landschappelijk goed wordt ingepast; en
    • 4. de uitbreiding wordt mogelijk gemaakt met een maatbestemming.

Nationaal landschap

Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waaronder de Veluwe, waar het onderhavige plangebied deel van uitmaakt.

De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom onze speciale aandacht. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de verordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.

Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het nationaal landschap Veluwe. De indicatoren voor kernkwaliteiten die mede sturend zijn voor de gebiedsontwikkeling van de Veluwe zijn historische landschapselementen (groot, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden) en schaalcontrasten (van zeer open naar besloten).

Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Groene Wiggen”.

De kernkwaliteiten van de Gelderse Nationale Landschappen zijn beschreven in de Omgevingsverordening Gelderland. Voor de Groene Wiggen zijn de kwaliteiten als volgt omschreven:

Beleefbaar deel van de gradiënt van Veluwe naar IJssel

  • Gradiënt bestaat uit gesloten droog bos op hooggelegen terrein, dan halfopen landschap met veengebieden, essen en vochtige graslanden langs beken, dan meer open gebied met vochtige graslanden in het laaggelegen gebied.

Fraai kleinschalig mozaiëklandschap: afwisseling van weide en akkerland, uitlopers van bossen van de Veluwe, bosschages:

  • Kleinschalige percelering met over het algemeen geen duidelijke richtingen, maar die zich voegt naar de structuur van reliëf, met name de west-oost gerichte zandige ruggen in combinatie met de beken.

Diversiteit aan bebouwingsvormen: dorpen langs de straatweg, buurtschappen, linten en verspreid microreliëf: oost-westgerichte smeltwaterruggen met ertussen beekjes, steilrandjes en bolliggende landbouwgronden:

  • Het betreft hier smeltwatervlakten die in de ijstijd zijn gevormd, en die later door beken zijn ingesneden en zijn geaccentueerd door via de wind aangevoerd zand (dekzand). Op het dekzand zijn plaatselijk essen (oude bouwlanden) ontstaan. Het microreliëf bevindt zich met name langs de beken en/of op de randen van de essen.

De flank wordt doorsneden door talrijke west-oost stromende sprengen en beken:

  • Sprengenkoppen zijn bronnen die zijn ontstaan door de flank van de Veluwe tot op grondwaterniveau in te graven. De sprengenkoppen voeden sprengenbeken die dienden voor waterkracht (molens), wasserij, sierwater op landgoederen en voeding van het Apeldoorns Kanaal.
  • Veel van de natuurlijke beken hebben een kunstmatige verlenging de Veluwe op gekregen, en zijn voor de genoemde doelen vergraven, opgeleid e.d.
  • Bijzondere sprengenstelsels zijn dat voor koninklijk Paleis 't Loo, dat voor Kasteel Cannenburch, dat voor voeding van het Apeldoorns Kanaal (Vrijenberger Spreng, Veldhuizer Spreng).

Openheid van gave essen en veen- en broekontginningen:

  • Karakteristieke open essen bij Wissel, Emst en Tongeren.
  • Karakteristieke open ontginningen, waarbij het onderscheid tussen veen, broek en vochtige heide gradueel was; gemeenschappelijk kenmerk was en is dat er sprake is van openheid en kwel. (Overigens zijn de grootste van deze ontginningen opgenomen in het Waardevol landschap Veluwe, zoals het Wisselsche Veen)

Rijk cultuurhistorisch erfgoed, zoals de sprengen, watermolens, waardevolle open essen, landgoederen:

  • Sprengen en beken vormen een door het water bijeengehouden systeem van relicten: natuurlijke beken, sprengkoppen, sprengbeken, kaden voor opgeleiding van water, watermolens met verschillende functies (malen koren, maken papier, houtzagen, koperslaan) en watermolenplaatsen, voormalige wasserijen, water voor kastelen en landgoederen.
  • Tot de landgoederen behoort het op de grens gelegen Cannenburch.

In de delen van plangebied waar de uitbreiding van de bedrijfsfuncties is voorzien zijn geen waarden zoals beschreven voor het deelgebied Wiggen aanwezig. Met de ontwikkeling van de bedrijfsfuncties worden dan ook geen waarden aangetast. Het ontwerp voor de landschappelijke inpassing (zie bijlage 1) sluit nauw aan op de kernkwaliteiten van het nationaal landschap. Vanuit deze gedachte is het plangebied opgesplitst in 5 sferen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0003.png"

Afbeelding - Differentiatie groensferen.

De groenstructuur van maat uit zich in de bospercelen, als onderdeel van de sequentie. Deze bospercelen bevinden zich voornamelijk in de groene zoom rondom het bedrijfsterrein (1A). Op basis van de inspraak is bosperceel 1B vervallen, in plaats daarvan is de groenstructuur rondom het terrein breder geworden. De bospercelen kenmerken zich door grote hoogopgekroonde bomen en een rijke kruidlaag, her en der open plekken om de kruidlaag te verrijken of om een aangename wandelgebied te creëren langs de watergang. Kruidenrijke oevers en kruidenrijke bermen wisselen elkaar af. Deze stevige zoom voorkomt dat het gebied verder verrommelt en geeft structuur aan het bedrijfsterrein.

Ten oosten van VMI ligt een kleinschalig landschap met lanen, houtwallen, solitaire bomen en paardenweitjes (2). Dit landschap zal zoveel mogelijk behouden blijven; daar waar nodig zal het, ten behoeve van de natuurcompensatieopgave, verrijkt worden zodat zo veel mogelijk doelsoorten dit gebied bereiken en gebruiken.

Het voorplein (3) krijgt een bijzonder karakter. Het vormt het visitekaartje van VMI en mag daarin exclusief en bijzonder zijn. Juist de ligging in het open landschap vraagt om een inrichting met een knipoog naar de natuur. Juist het high-tech-karakter komt nog beter tot zijn recht als er een robuust karakter omheen gecreëerd wordt. Dit robuuster karakter sluit perfect aan bij de natuur. Weelderige borders met plantensoorten, geïnspireerd op de grasbermen met kruiden, komen hier tot hun recht.

De parkeerplaatsen (4) hebben een heel ander karakter. Het groen zal een bijdrage leveren aan een aangename sfeer en de schaduwvorming en heeft een camouflerende werking. Gebiedseigen soorten met seizoensbeleving staan centraal bij de totstandkoming van het beplantingsplan.

Als laatste is er de Gelriaweg (5). Het profiel verdient een landschappelijk karakter met solitaire bomen en gebiedseigen beplanting. Juist de relatie met de Klaarbeek en de watermolen is niet meer zichtbaar door de enorme hoeveelheid parkeerplaatsen. In de ontwikkelingsvisie komt er ruimte vrij voor groen, passend bij het karakter van het landweggetje en de sprengenbeken.

Groene ontwikkelingszone

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe zet de provincie Gelderland in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit bereiken wij door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. In de Omgevingsvisie is een toelichtende kaart opgenomen van de verbindingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0004.png"

Afbeelding - Uitsnede themakaart natuur, ecologische Hoofdstructuur/Groene Ontwikkelingszone in de omgeving van VMI

Het plangebied van VMI grenst aan de GO, zie bovenstaande afbeelding. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap. In de GO worden natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbetering van de migratiemogelijkheden voor planten en dieren volgens de ontwikkelingsmodellen beschreven in de atlas Kernkwaliteiten GNN en GO. Zowel door compensatie als verevening worden er nieuwe natuurelementen gerealiseerd. Na realisatie worden deze onderdelen toegevoegd aan het GNN.

Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap GO voor het deelgebied waar het plangebied van VMI onder valt zijn:

  • ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrièrewerking A50, N794 en N795;
  • ontwikkeling overgangen tussen bos en schrale graslanden en heideachtige terreinen;
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën;
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen.

Omgevingsverordening en VMI

Voorliggend initiatief is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Zie paragraaf 2.1.5 van deze toelichting. Het initiatief voldoet aan deze ladder. Ook heeft regionale afstemming plaatsgevonden en stemmen Gedeputeerde Staten in met de ontwikkeling.

Uit het voorgaande blijkt dat er geen reële alternatieven zijn voor uitbreiding van het terrein van VMI. Zie hiervoor ook paragraaf 2.1.5 van deze toelichting. Hiermee is aangetoond dat verplaatsing van VMI naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is. De uitbreiding van VMI is regionaal afgestemd in het RPW Cleantech Regio 2016 2025 (zie ook paragraaf 2.1.5). De bestemming is mogelijk gemaakt door middel van een maatbestemming die specifiek aansluit op de bedrijfsactiviteiten van VMI.

De uitbreiding wordt landschappelijk goed ingepast. Hiertoe voorziet het plan in 6 hectare voor landschappelijke inpassing. Het plangebied voor de landschappelijke inpassing sluit aan de zuidzijde aan op de Groene Ontwikkelingszone. Deze zone is ter plaatse zeer smal.

Een vergroting van het oppervlak levert een bijdrage aan de robuustheid van de GO in dit gebied. Ten oosten van VMI ligt een prachtig kleinschalig landschap met lanen, houtwallen, solitaire bomen en paardenweitjes. Dit landschap wordt zoveel mogelijk behouden en daar waar nodig zal het, ten behoeve van de natuurcompensatieopgave, verrijkt worden zodat zo veel mogelijk doelsoorten dit gebied bereiken en gebruiken. Verder worden bospercelen ten oosten van VMI aangebracht, droge schraallanden aangelegd, het perceel ten zuiden van de Klaarbeek wordt vernat en de Gelriaweg wordt landschappelijk ingepast in combinatie met een nieuwe parkeerplaats, de watergang wordt verlegd, natuurvriendelijke oevers en bermen gerealiseerd en bospercelen en een wandelpad worden aangelegd.

Om ervoor te zorgen dat de bedrijfsgebouwen aansluiting vinden in het bestaande landschap is er voor gekozen om bospercelen met een grote maat aan het landschap toe te voegen. Deze bospercelen dragen bij aan een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen. Het plan voorziet tevens in de realisering van 6 hectare voor natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing. Ten behoeve van deze ontwikkeling krijgen gronden die in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben een bestemming natuur.

De ontsluiting van het bedrijfsterrein wordt verbeterd door de aanleg van een aansluiting op de N309 ten noorden van het bedrijfsterrein.

2.2.3 Regionale Structuurvisie De Voorlanden 2030

Met de Regionale Structuurvisie De Voorlanden legt de Cleantech Regio de ruimtelijke visie voor het landelijk gebied voor de komende twintig jaar vast. Samen met de in 2007 vastgestelde Regionale Structuurvisie van het Bundelingsgebied ontstaat zo een samenhangend richtinggevend kader voor beleid en uitvoering. Een belangrijke ambitie voor de Cleantech Regio is om de huidige ingrijpende ontwikkelingen van het platteland te verenigen met de waardevolle kwaliteiten.

De grote variatie aan hoogwaardige landschappen is één van die waardevolle kwaliteiten. Versterking van de landschappelijke kwaliteiten is van belang voor het welbevinden van de inwoners van de regio en voor het uitbouwen van de toeristische kracht van de Cleantech Regio. Een versterkte inzet van bestaande beleidsmiddelen op de gebieden van natuur en landschap zullen dat in belangrijke mate moeten bewerkstelligen. De verschillende kwaliteiten van de landschappen in De Voorlanden leveren echter ook aantrekkelijke milieus voor wonen en (nieuwe) bedrijvigheid en zijn aangrijpingspunten voor versterking van het toeristische profiel. Benutting daarvan kan die kwaliteiten versterken en kan evenzeer bijdragen aan verlevendiging van de plattelandseconomie.

Ten aanzien van bedrijvigheid zijn in Epe meerdere technisch hoogwaardige bedrijven aanwezig die zorgen voor een sterk kennis- en innovatieniveau en forse spin-off. Uit onderzoek blijkt dat waar het gaat om bedrijventerreinen op regionaal niveau geen nieuwe locatiekeuzen gemaakt hoeven worden.

Regionale Structuurvisie De Voorlanden 2030 en VMI

Om de bestaande locatie en de uitbreiding van VMI goed in te passen in het bestaande landschap is ervoor gekozen om bospercelen met een grote maat aan het landschap toe te voegen. Deze bospercelen dragen bij aan een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen.

Het plan voorziet tevens in de realisering van 6 hectare voor natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing. Ten behoeve van deze ontwikkeling krijgen gronden die in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben een bestemming natuur.

Deze bospercelen leveren een bijdrage aan de robuuste randen, het groene raamwerk van het bedrijfsterrein en aan de overgang naar het kleinschalige landschap. De ontwikkeling van VMI die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past hiermee binnen het beleid van de Regionale Structuurvisie De Voorlanden 2030.

2.2.4 Agenda Cleantech Regio 2019 - 2023

In 2018 heeft de Cleantech Regio haar agenda voor de periode 2019 – 2023 vastgesteld. In deze agenda zijn 5 topthema's benoemd:

  • Energietransitie: in 2023 is de Cleantech Regio met 25% minder CO2 uitstoot de meest duurzame regio van Nederland;
  • Circulaire economie: In 2023 is de Cleantech Regio de meest circulaire regio van Europa;
  • Innovatiekracht: in 2023 realiseren wij minimaal 100 startups/businesscases per jaar;
  • Human capital: in 2023 heeft iedere werkgever de medewerkers die hij nodig heeft;
  • Schone mobiliteit: in 2023 is ons vervoer snel, slim en schoon.

Agenda Cleantech Regio en VMI

VMI is een van de grootste investeerders in R&D in Nederland en draagt hiermee in belangrijke mate bij aan de innovatiekracht van de Cleantech Regio. Voorts investeert VMI in de opleiding van medewerkers. Daarmee draagt VMI bij aan de realisering van de doelstelling op het gebied van Human Capital. Met de aanleg van de bushaltes nabij het nieuwe kruispunt in de N309 wordt VMI direct bereikbaar per openbaar vervoer. Hiermee draagt dit plan bij aan de doelstelling voor schone mobiliteit.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Ruimtelijke structuurplan Epe

Het Ruimtelijk structuurplan Epe (2006) schetst het ruimtelijk ontwikkelingskader voor de gemeente Epe voor de komende 10 jaar. Het vormt hiermee de 'ruimtelijke vertaalslag' van de 'Toekomstvisie Epe 2010', die de Raad op 20 maart 2003 heeft vastgesteld. De toekomstvisie is om deze reden niet apart besproken. Het structuurplan geeft een visie op de ontwikkeling van de woonkernen en het landelijk gebied. Het structuurplan is op 11 april 2006 door de gemeenteraad vastgesteld.

In het structuurplan wordt gesteld dat bedrijventerreinen in Epe en Vaassen een gefaseerde groei door moeten kunnen maken. Wel moet voorkomen worden dat door de groei van woon- en werkgebieden in de wegenstructuur capaciteitsproblemen ontstaan. Verstedelijking moet daarom parallel oplopen met bijbehorende maatregelen in de infrastructuur.

Ruimtelijk structuurplan Epe en VMI

De ontwikkeling van VMI sluit aan bij de doelstellingen van de structuurvisie. Het bedrijf groeit op gefaseerde wijze, waarbij door de nieuwe aansluiting op de N309 aan de noordzijde van VMI de verkeersafwikkeling zal verbeteren, zodat geen capaciteitsproblemen ontstaan. De ontwikkeling van VMI past hiermee binnen de ruimtelijke kaders van het structuurplan.

2.3.2 Structuurvisie Veluweflank

De structuurvisie Veluweflank (vastgesteld door de gemeenteraad op 25 maart 2010) heeft betrekking op het buitengebied tussen het Apeldoorns Kanaal en het Centraal Veluws Natuurgebied. De visie geeft een overkoepelend ruimtelijk strategisch toetsingskader voor ruimtelijke plannen en projecten. Naast een visie bevat het plan ook een uitvoeringsparagraaf.

De structuurvisie Veluweflank (gebied met de 'groene wiggen') is met de volgende doelen vastgesteld:

  • integraal kader voor ambities;
  • waarborg en toetsingskader;
  • ruimtelijk kader en ontwikkelingsrichtingen;
  • overzicht bestaand beleid;
  • realisatie ambities.

De gemeente Epe wil met deze visie de landschappelijke overgangen tussen Veluwemassief en randgebieden beschermen en versterken. Daarbij hoort een visie op balans tussen enerzijds de gewenste openheid en andere kwaliteiten van het landschap en anderzijds gewenste (nieuwe) economische dragers in het gebied.

De visie geeft een beeld van de ruimtelijke hoofdstructuur van het gebied, van de gewenste ontwikkeling en van de na te streven kwaliteiten. Daarbij hoort een opsomming van randvoorwaarden en condities voor nieuwe ontwikkelingen.

De gemeente zet in op een geleidelijke en zorgvuldige gebiedsontwikkeling. Daarom voorziet de structuurvisie in een zonering in 'ontwikkelingsgebieden' en 'conserveringsgebieden'. In de conserveringsgebieden streeft de gemeente naar behoud en versterking van landschap, natuur en cultuurhistorische waarden. In de ontwikkelingsgebieden is -beperkte- groei van bebouwing mogelijk in de vorm van landgoederen, groen wonen en recreatieve ondernemingen. Twee concentratiepunten voor recreatie vormen daarnaast de basis voor verdere ontwikkeling van diversiteit en kwaliteit in de recreatiesector en daarmee als economische drager voor het plangebied.


Al deze ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behouden en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het versterken van het contrast tussen lage, natte en hoge, droge delen en het behouden en accentueren van cultuurhistorische ensembles (sprengen en watermolens, bouwlanden en hooilanden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0006.png"

Afbeelding - Uitsnede plankaart structuurvisie Veluweflank Epe

Het plangebied van VMI heeft de aanduidingen 'Ontwikkelingsruimte voor EHS particuliere realisatie (accent natuur)' en 'Cultuurhistorie leidend voor inrichting'. Langs het plangebied liggen 'Schone stroomgebieden' en het plangebied wordt doorkruist door de aanduiding 'Ruimtelijke dragers recreatief netwerk'.

Alle ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behouden en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied.

Structuurvisie Veluweflank en VMI

Met de inpassing van de uitbreiding van VMI op basis van de ontwikkelingsvisie wordt de rijke ontstaansgeschiedenis van Epe en omgeving en de komst van VMI daarin met zijn herkenbare grote fabriekshallen, als onderdeel hiervan, meer zichtbaar en voelbaar gemaakt. De uitbreiding en landschappelijke inpassing wordt vormgegeven passend bij het omliggende landschap.

De ontwikkeling van VMI doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kaders van de Structuurvisie Veluweflank.

2.3.3 Economische visie Epe, Vitaal, Slim en Uitnodigend

In de Economische visie 'Epe, vitaal, slim en uitnodigend' (2016) geeft de gemeente richting aan de economische (door)ontwikkeling van de gemeente Epe. Allereerst is in de visie een diagnose gesteld. In de diagnose wordt onder andere geconstateerd dat het lokale bedrijfsleven goed georganiseerd is. Het lokale bedrijfsleven kent (familie)bedrijven die lang geleden zijn gevestigd in de gemeente Epe en (inter)nationaal succesvol zijn, maar ook nieuwkomers die in de gemeente Epe en de regio voet aan de grond krijgen.
Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de gemeente Epe qua economische groei wat achterblijft in vergelijking met andere gemeenten. Een van de oorzaken is dat de gemeente tegen de grenzen aanloopt van de beschikbare ruimte op bedrijventerreinen waardoor de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreidingsruimte voor bestaande bedrijven wordt beperkt. 
Voor de bedrijvigheid worden de sectoren gezondheidszorg, groothandel/logistiek en zakelijke diensten als groeisectoren aangemerkt. Daarentegen worden sectoren als industrie (grootste sector van de economie in Epe) en landbouw als krimpsector aangeduid.

In de economische visie wordt een nieuw perspectief geschetst aan de hand van drie labels op grond waarvan Epe zich wil onderscheiden, namelijk vitaal, slim en uitnodigend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0007.png"

Afbeelding - Drie labels van Economische visie 'Epe, vitaal, slim en uitnodigend'

In de visie ligt het accent vooral op de maakindustrie en landbouw (slim in innovatie, duurzaamheid en regionale samenwerking) en de recreatieve toeristische sector (uitnodigend in ruimte voor nieuwe concepten en verweven met de functie en ontwikkeling van de centra). Uit de diagnose- en perspectieffase van het ontwikkeltraject is – in tegenstelling tot de zojuist genoemde sectoren - gebleken, dat de dienstensector en kantorenmarkt in Epe geen specifieke krachten of zwakheden tonen voor een actief lokaal beleid. Zo kent de gemeente Epe bijvoorbeeld geen grote kantorenleegstand of vraag naar kantoorruimte die niet opgevangen zou kunnen worden in het bestaande aanbod. Daarom is in de visie hierop geen accent gelegd.

Economische visie Epe, Vitaal, Slim en Uitnodigend en VMI

VMI is een toonaangevend bedrijf in de maakindustrie. Met de uitbreiding van de locatie wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van VMI en daarmee voor de versterking van de maakindustrie in Epe.

2.3.4 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2009-2016

Het vigerende gemeentelijke verkeersplan uit 2009 (GVVP) sluit aan bij het Provinciale Verkeer en Vervoer Plan (PVVP). Grondslag in zowel de gemeentelijke als provinciale nota is het vergroten van de verkeersveiligheid onder meer door het concept Duurzaam Veilig, educatie en verdere intensivering van de samenwerking met partners. Het PVVP is een uitwerking van het landelijke beleid. Naast de GVVP heeft de gemeente Epe een parkeerbeleidsplan (2009) en een fietsnota (juli 2012).

Het parkeerbeleidsplan richt zich primair op het parkeren in de bebouwde kommen.

De gemeente Epe streeft er naar de verkeersveiligheid, leefbaarheid en verblijfkwaliteit op basis van de volgende vier punten aan te pakken:

  • Het treffen van passende maatregelen op de VerkeersOngevallen Concentraties en onveilige tracés.
  • De herinrichting van het wegennet in verkeersaders en verblijfsgebieden, conform de principes van Duurzaam Veilig (wegencategorisering).
  • Er worden (in samenwerking met VVN en politie) acties uitgevoerd op het gebied van educatie, voorlichting en handhaving. Deze acties worden vastgesteld in het Actieplan Verkeersveiligheid.
  • Het inbedden van de aanpak van verkeersveiligheid in een duurzame ruimtelijke planning.

Visie op bedrijventerreinen en VMI

Met de nieuwe ontsluitingsweg wordt de verkeersstructuur en de verkeersveiligheid in het buitengebied rond VMI verbeterd. De ontwikkeling van VMI doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kaders van het verkeers- en vervoerplan.

2.3.5 Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel

In januari 2010 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel vastgesteld. Het LOP is opgesteld door de gemeenten Epe, Heerde en Voorst en bevat een regionale visie op het behoud van een mooi en aantrekkelijk landschap. Doel is om met het LOP de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en de ontwikkeling van landschappelijke samenhang en het ontwikkelen van karakteristieke kenmerken. Ook wordt met het LOP beoogd het landschapsbelang in te brengen in alle ruimtelijke veranderingsprojecten en daartoe een 'landschapskapstok' te bieden. Het LOP fungeert daarom als toetsingskader op het gebied van landschapssturing bij projecten in de regio. Aan het LOP is tevens een uitvoeringsprogramma gekoppeld.

Het LOP bevat een beschrijving van de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap en een beschrijving van de actuele regionale ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0008.png"

Afbeelding - Uitsnede van het Landschapsontwikkelingsplan

VMI is gelegen in een gebied dat is aangeduid als natte heidontginningen, oude bouwgronden/dekzandruggen en beekdalen.

Vanuit verdieping in de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de landschappelijke analyse is een aantal landschapseenheden en landschappelijke elementen te onderscheiden die voor VMI van toepassing zijn.

Voor de natte heideontginningen geldt dat het ontginningspatroon, de assen, benadrukt moeten worden met behulp van wegbeplanting, zoals berk. Verrommeling dient te worden tegengegaan door sterk vergroenen van het landschap door middel van weg-, erf-, kavelbeplanting- en bosjes. Op de oude bouwgronden/dekzandruggen dienen verdwenen paden weer hersteld te worden en dienen langs wegen bomen aangeplant te worden, zoals beuk, eik, linde en kastanje en dienen langs paden hagen aangeplant te worden. In de beekdalen dienen sprengen die stromen op de directe overgang van met hoge dekzandruggen en bouwlanden weer zichtbaar en beleefbaar gemaakt te worden. De openheid dient behouden te blijven door middel van een moerasachtige omgeving.

Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel en VMI

De beleidsambities en landschapsvisie hebben als inspiratiebron gediend bij de totstandkoming van de uitgewerkte ontwikkelingsvisie voor VMI. In paragraaf 3.2.6 is de landschappelijke inrichting beschreven. Met de robuuste groenstructuren rondom het bedrijfsterrein worden de zichtlijnen op bedrijfsgebouwen gemaskeerd en wordt de verrommeling van het landschap tegengegaan. Voorts is in de ontwikkelingsvisie het herstel van de laanbeplanting langs de Ledderweg voorzien en krijgt de inrichting van de Gelriaweg en de Klaarbeek een meer landschappelijk karakter.

Het kleinschalige landschap met lanen, houtwallen, solitaire bomen en paardenweitjes ten oosten van VMI zal zoveel mogelijk behouden blijven. Daar waar nodig zal het, ten behoeve van de natuurcompensatieopgave, verrijkt worden zodat zo veel mogelijk doelsoorten dit gebied bereiken en gebruiken. De ontwikkeling van VMI sluit hiermee aan op het beleid van het Landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In 1946 is VMI gevestigd in Epe. VMI startte met een klein bedrijf aan de Gelriaweg in de voormalige melkfabriek. Vanaf die tijd is VMI uitgegroeid tot een toonaangevend bedrijf, als wereldwijde marktleider op het gebied van de productie van productielijnen voor autobanden.

3.1 Huidige situatie

Inmiddels is VMI niet alleen in naamsbekendheid maar ook in omvang sterk gegroeid. De afgelopen jaren zijn er drie grote bedrijfsgebouwen gebouwd, evenals een nieuw hoofdkantoor aan de Gelriaweg. Daarnaast heeft VMI een aanzienlijk agrarisch gebied in eigendom waaronder de 'Zuukermolen' (gemeentelijk monument), gelegen aan de Gelriaweg 22 en de Klaarbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0009.png"

Afbeelding - Huidige situatie VMI

In de huidige situatie heeft de bedrijfskavel van VMI een oppervlak van circa 8 hectare. De totale oppervlakte aan bebouwing bedraagt 34.000 m2.

De bebouwing bestaat uit bedrijfsgebouwen (44.000 m2 bruto vloeroppervlakte). Daarnaast beschikt VMI over circa 400 parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers en over stallingfaciliteiten voor fietsen en bromfietsen (14.000 m2). Het overige deel van het terrein is ingericht voor interne infrastructuur voor transport en een goede bereikbaarheid van de verschillende bedrijfshallen (29.000 m2).

Ter vervanging van het parkeerterrein aan de Gelriaweg is in 2014 een nieuw parkeerterrein gerealiseerd aan de noordzijde van het terrein. Op de plek van het voormalige parkeerterrein is in 2014 een nieuw bedrijfsgebouw gebouwd.

In de komende tien jaar verwacht VMI dat de jaaromzet met circa 50% zal toenemen. Deze groei zal gepaard gaan met de uitbreiding van productie en daarmee van de daarvoor benodigde bedrijfsgebouwen en kantoorruimte. Met deze uitbreiding zal ook het aantal arbeidsplaatsen met circa 50% toenemen tot 2025.

Ontsluiting vindt plaats via de Gelriaweg. Werknemers, leveranciers en bezoekers van VMI, rijden (komende vanaf de A50) via de N309 Epe binnen. Bij de kruising met de Hoofdstraat gaat men linksaf het buitengebied in. De Gelriaweg, en dus het buitengebied, wordt daardoor belast met langzaam verkeer, waaronder fietsend personeel, autoverkeer en vrachtverkeer. Het huidige profiel is hier niet op ingericht. Door middel van passeerhavens is passeren toch mogelijk gemaakt. Ten noorden van het plangebied is in 2010 een rotonde gerealiseerd, als onderdeel van de N309. Deze rotonde is aangelegd om het bedrijventerrein ten oosten van Epe te ontsluiten.

3.2 Toekomstige situatie

De verwachting is dat de komende 10 jaar de omzet van VMI aan geavanceerde productielijnen met 50% toeneemt. Deze verwachting is gebaseerd op de omvang van de wereldmarkt voor productielijnen en op de sterke positie van VMI op de wereldmarkt. Om deze groei te kunnen realiseren is extra bedrijfsruimte nodig. Omdat in de huidige situatie de productieruimte efficiënt wordt benut zal een groei van de omzet met 50% een groei aan bedrijfsruimte van eveneens 50% vereisen. De ruimtevraag is als volgt opgebouwd:

  • 15.000 m2 voor assemblage;
  • 2.000 m2 voor R&D, ontwerp en kantoor;
  • 9.000 m2 als vervanging van de magazijnen elders in de regio.

Het gaat daarbij in totaal om een bebouwd oppervlak van 26.000 m2.

Om deze ruimte te kunnen realiseren is extra bedrijfsterrein noodzakelijk. Immers de bestaande locatie is volledig in gebruik. De uitbreiding van het bedrijfsterrein zal ruimte moeten bieden voor:

  • 26.000 m2 bebouwd oppervlak. Naast ruimte voor de bouw van een magazijn biedt deze locatie ruimte voor de bouw van extra assemblagehallen en ruimte voor de uitbreiding van de afdelingen R&D en het ontwerp. Daarnaast bestaat behoefte aan ruimte voor een nieuw bedrijfskantoor, het bestaande kantoor biedt geen ruimte om de verwachte groei te faciliteren.
  • Circa 6.500 m2 voor parkeren.
  • Voldoende ruimte rondom de bedrijfsgebouwen voor een goede interne ontsluiting van de verschillende bedrijfsgebouwen. Onderdeel van de uitbreiding vormt de overname van de Zuivelweg, die daarmee onderdeel gaat uitmaken van het bedrijfsterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0010.png"

Afbeelding - Toekomstige situatie VMI

De toekomstige situatie is uitgewerkt in de Uitgewerkte Ontwikkelingsvisie van 10 oktober 2013 (bijlage 1). Deze ontwikkelingsvisie heeft met ingang van 18 november 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Op basis van de reacties is de ontwikkelingsvisie op onderdelen aangepast. Daarnaast zijn op basis van actuele ontwikkelingen enkele aanpassingen verwerkt. Het gaat om de volgende aanpassingen:

  • De landschappelijke zone aan de zuidwest zijde is verbreed. Hiermee is tegemoet gekomen aan enkele inspraakreacties.
  • VMI heeft de woning Ledderweg 16 aangekocht en heeft deze woning als bedrijfswoning in gebruik genomen.
  • In samenhang hiermee heeft VMI ervoor gekozen het bedrijfsterrein een compactere structuur te geven.

In het bestemmingsplan is op de volgende wijze invulling gegeven aan de ruimtebehoefte:

  • Assemblage en magazijn: Bestemming bedrijf: netto circa 3,5 hectare. Daarnaast kan na verplaatsing van het bestaande kantoor circa 1500 m2 bestaand bedrijventerrein voor deze functies worden ingericht.
  • Kantoor: Bestemming bedrijf met functieaanduiding kantoor: netto 0,5 hectare
  • Entree, rijroute en parkeren: bestemming verkeer – verblijfsgebied: netto circa 1 hectare.

Daarnaast zijn de drie kavels met bestaande woningen bestemd als bedrijf met bedrijfswoning. Hieronder zijn de verschillende onderdelen van het aangepaste plan beschreven.

 

3.2.1 Parkeren

Op basis van het Parapluplan Parkeren (vastgesteld 08-11-2018) dient VMI over 2,35 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak te beschikken. VMI is een bestaand bedrijf in het buitengebied van Epe. In de huidige situatie kan VMI volstaan met 400 parkeerplaatsen. Dat is 1,2 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak. De reden hiervoor is dat de assemblage van productielijnen ruimte intensiever is dan bij veel andere bedrijven in de industrie.

VMI draagt er conform de regels in het Parapluplan Parkeren zorg voor dat het parkeren volledig op eigen terrein plaatsvindt. Hiertoe zal VMI op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid realiseren.

In de huidige situatie beschikt VMI over voldoende parkeerplaatsen voor het aantal werknemers. Uit deze ervaringscijfers blijkt dat voor de nieuwe situatie daarom kan worden uitgegaan van dit aangepaste kental, specifiek voor VMI. Wanneer deze parkeernorm wordt gehanteerd voor de nieuwe situatie betekent dit dat bij 50% groei 200 extra parkeerplaatsen noodzakelijk zijn.

Vanwege de landschappelijke inpassing is expliciet gekozen om het parkeren niet in een meerlaags gebouwde voorziening te laten plaatsvinden. De fabriekshallen en het hoofdkantoor zijn van een dergelijke massa dat het gewenst is de andere functies zo laag en landschappelijk mogelijk te houden. Parkeren wordt daarom in de nieuwe situatie opgelost op een drietal parkeerterreinen:

  • noordoostelijk met circa 375 parkeerplaatsen,
  • noordwestelijk met circa 250 parkeerplaatsen,
  • aan de Gelriaweg met circa 50 parkeerplaatsen.

Het plan bevat hiermee ruimte voor maximaal 675 personenauto's. Hiermee biedt het plan voldoende ruimte om voor het benodigde aantal van 600 parkeerplaatsen. Op de afbeelding onder paragraaf 3.2 zijn de parkeerterreinen aangeduid met een 'P'. De parkeerterreinen zijn allemaal voorzien van een slagboom, waardoor toegangscontrole mogelijk is. De slagboom zal zodanig worden geplaatst dat er voor de slagboom voldoende opstelruimte is. Dit om te voorkomen dat wachtende auto's het doorgaande verkeer op de Ledderweg en de nieuwe verbindingsweg hinderen.

VMI zal op het bedrijfsterrein op nader te bepalen locaties voldoende voorzieningen treffen voor het stallen van fietsen en bromfietsen. Binnen de grenzen van het plangebied is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.

De nieuwe entree van VMI wordt gerealiseerd aan de Ledderweg. Het parkeerterrein gelegen aan de Klaarbeek kan, door de komst van de nieuwe parkeerterreinen, verkleind worden. Deze transformatie biedt tegelijkertijd kansen om het landschappelijk karakter van de Gelriaweg weer in ere te herstellen.

VMI heeft de wens om de werknemers in de voormalige melkfabriek parkeergelegenheid aan te bieden bij de werklocatie. Vandaar dat hier nog maximaal 50 parkeerplaatsen gecreëerd worden. Door de parkeerplaatsen aan te leggen in zogenaamde parkeerkoffers ontstaat er een parkeerruimte in het groen.

3.2.2 Hoofdkantoor

Als onderdeel van de ontwikkeling wenst VMI ook een nieuw hoofdkantoor. Het bestaande hoofdkantoor ligt aan de Gelriaweg. Deze wordt verplaatst, waardoor ook hier ruimte ontstaat voor een nieuw bedrijfsgebouw. Met de komst van een nieuw hoofdkantoor, gelegen aan de Ledderweg, verandert de oriëntatie op het terrein. De huidige entree van het terrein, gelegen aan de Gelriaweg, vormt in de toekomst de achterzijde van het terrein en wordt weer onderdeel van het kleinschalige landschap. De huidige achterkant van VMI zal transformeren naar een hoofdentree, duidelijk zichtbaar en direct ontsloten vanaf de N309.

Het nieuwe hoofdkantoor vomt in schaal de overgang tussen het industriegebied van VMI en het omliggende landschap. De hoogte van het hoofdkantoor bedraagt maximaal 12 meter met maximaal 3 verdiepingen, waarop eventueel een installatie gepositioneerd kan worden. De breedte en lengte van het hoofdkantoor verwijst naar de breedte van de bestaande hallen.

3.2.3 Nieuwe bedrijfsgebouwen

Eén nieuw bedrijfsgebouw is gerealiseerd. De nieuwe hal bestaat uit twee lagen. Op de begane grond is ruimte voor assemblage, op de tweede laag zijn werkruimten voor de ontwerpers gerealiseerd. De overige drie nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen, die de functie van assemblage en magazijn zullen krijgen, sluiten in maat en schaal aan bij de bestaande bedrijfsgebouwen. De maximale hoogte van de hallen is 12 meter, waarbij de goothoogte gelijk is aan de nokhoogte. De exacte breedte is afhankelijk van het productieproces en zal ten behoeve productontwikkeling in de toekomst exact bepaald worden. Met deze hoogte is het mogelijk om bedrijfsgebouwen in twee bouwlagen te plaatsen. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande situatie waarin op enkele bedrijfshallen een tweede bouwlaag is geplaatst met werkruimtes voor de ontwerp afdelingen.

De hallen worden zo gepositioneerd dat deze los staan binnen de groenstructuur en goed bereikbaar zijn voor groot materieel en de vrachtwagens.

3.2.4 Portierswoningen

VMI beschikt over twee portierswoningen aan de zuidzijde van de bedrijfslocatie. Beide portierswoningen hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming wonen. In de toekomst wil VMI ook een portierswoning aan de noordzijde van de locatie. Met deze 3 portierswoningen kan VMI de beveiliging van haar bedrijfsterrein optimaal organiseren.

In de ontwikkelingsvisie is de portierswoning aan de noordzijde voorzien naast de nieuwe entree.

Na afronding van de ontwikkelingsvisie was VMI in de gelegenheid de woning aan de Ledderweg 16 aan te kopen. In afwijking van hetgeen is beschreven in de ontwikkelingsvisie heeft VMI daarom besloten geen nieuwe portierswoning te realiseren, maar in plaats daarvan de bestaande woning aan Ledderweg 16 als portierswoning in gebruik te nemen.

De gewenste beeldkwaliteit van de nieuwe fabriekshallen, het hoofdkantoor en de portierswoning wordt verder beschreven in de ontwikkelingsvisie, zie bijlage 1.

3.2.5 Verbindingsweg tussen Ledderweg en N309

Met de komst van de nieuwe parkeerterreinen en het nieuwe hoofdkantoor, aan de Ledderweg, verandert de oriëntatie op het bedrijfsterrein. De huidige entree van het terrein, gelegen aan de Gelriaweg, vormt in de toekomst de achterzijde van het terrein en wordt weer onderdeel van het kleinschalige landschap. De huidige achterkant van VMI zal transformeren naar een hoofdentree. Deze nieuwe hoofdentree wordt direct ontsloten op de provinciale weg N309 ter hoogte van de bestaande rotonde door middel van een nieuw te realiseren verbindingsweg tussen de Ledderweg en de N309. De verbindingweg wordt op de N309 aangesloten door middel van een kruispunt met verkeerslichten. Aansluitend op het kruispunt worden bushaltes gerealiseerd.

Deze nieuwe verbindingsweg maakt deel uit van dit bestemmingsplan.

Bij de opstelling van de Uitgewerkte ontwikkelingsvisie in 2013 was uitgegaan van een aansluiting van de verbindingsweg op de N309 door middel van een rotonde. De reden hiervoor was dat dan de bestaande rotonde kon worden aangepast.

Provincie Gelderland heeft als beheerder van de N309 echter besloten de rotonde te vervangen door een kruispunt met een verkeerslichten (VRI). De provincie heeft hiervoor gekozen omdat:

  • voetgangers uit Zuuk en van VMI op een veilige wijze de bushalte aan de noordzijde kunnen bereiken;
  • Een rotonde vormt een belemmering voor vrachtverkeer vanwege de krappe rijcurve
  • De doorstroming van het verkeer op de N309 beter kan worden gegarandeerd omdat een VRI reageert op het verkeersaanbod. Daarbij geeft een VRI ook de mogelijkheid te sturen in het kader van verkeersmanagement.
  • Geluidoverlast van wegverkeer is bij een VRI lager omdat bij een rotonde alle verkeer remmen en optrekken. Bij VRI staat hoofdroute vaker op groen dan op rood, de hoofdroute kan dan doorstromen.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de verbindingsweg en het nieuwe kruispunt heeft Eelerwoude in opdracht van provincie Gelderland een advies voor de landschappelijke inpassing opgesteld (Bijlage 4). In onderstaande afbeelding is het ontwerp voor de landschappelijke inpassing van het kruispunt en de verbindingsweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0011.png"

Afbeelding - Landschappelijke inpassing kruispunt en verbindingsweg

3.2.6 Versterking landschap en natuur

Rondom het bedrijfsterrein van VMI met de bedrijfsgebouwen, kantoor en parkeerterrein wordt ruim 6 hectare aan landschappelijke inpassing en nieuwe natuur gerealiseerd. Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan voor het grootste deel een agrarische bestemming en voor een klein deel de bestemming groen. In het onderhavige bestemmingsplan heeft dit plangebied de bestemming natuur.

3.2.6.1 Uitgangspunten

Het gebied ten zuidoosten van Epe wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van kleinschalige boerderijen en landbouwenclaves, passend bij het natte heide-ontginningslandschap en de dekzandruggen. Sinds de komst van VMI in 1946 is dit kleinschalige landschap drastisch veranderd. Er zijn fabriekshallen gebouwd met een hoogte variërend van 8 meter tot 15 meter. De maat van deze fabriekshallen sluit wel aan bij de bosvlakken rondom de A50 en ten zuiden van VMI. In de nabije omgeving van VMI zijn deze grootte aan bosvlakken echter niet te vinden. Deze grote verschillen in maat en schaal is het belangrijkste ontwerpaandachtspunt voor de versterking van landschap en natuur.

3.2.6.2 Robuuste randen

Om er voor te zorgen dat deze fabriekshallen aansluiting vinden in het bestaande landschap is er in de uitgewerkte ontwikkelingsvisie voor gekozen om bospercelen, met een grote maat, aan het landschap toe te voegen. Deze bospercelen leveren een bijdrage aan de robuuste randen, het groene raamwerk van het bedrijfsterrein en aan de overgang naar het kleinschalige landschap.

Met de realisering van deze ontwikkelingsvisie wordt zo de entree van VMI aan de Ledderweg gesitueerd. Hierbij wordt het parkeerterrein eveneens aan de noordzijde gesitueerd en kan het parkeerterrein, grenzend aan de hallen, verdwijnen. Het bestaande parkeerterrein, gelegen aan de Klaarbeek, kan door de komst van het nieuwe parkeerterrein, verkleind worden.

Juist deze transformatie biedt kansen om het landschappelijk karakter van de Gelriaweg weer in ere te herstellen. VMI heeft de wens om de werknemers in de voormalige melkfabriek parkeergelegenheid aan te bieden bij de werklocatie. Vandaar dat hier nog maximaal 50 parkeerplaatsen gecreëerd dienen te worden. Voor dit ontwerp is de kleine bebouwingskorrel aan de Gelriaweg inspiratiebron geweest. Door de parkeerplaatsen aan te leggen in zogenaamde parkeerkoffers ontstaat er een parkeerruimte in het groen, ter grootte van de eveneens gelegen bouwvlakken aan de Gelriaweg.

3.2.6.3 Differentiatie van groensferen

Het gebied heeft een rijke ontstaansgeschiedenis. Juist deze geschiedenis mag meer zichtbaar en voelbaar zijn. De komst van VMI, met zijn herkenbare grote fabriekshallen, maakt onderdeel uit van deze geschiedenis. Door de eeuwen en decennia heen is het landschap veranderd. Telkens werden er landschapselementen toegevoegd of verwijderd. Door een wandeling te maken over het terrein wordt deze geschiedenis, en de structuur en werking van het landschap, duidelijk. Elk deelgebied kenmerkt zich door een andere functie, een andere sfeer en een andere uitstraling. Juist de differentiatie in groen kan het een rijk gebied maken, aangenaam om door en omheen te lopen.

Vanuit deze gedachte is het plangebied opgesplitst in 5 sferen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0012.png"

Afbeelding - Differentiatie groensferen

De groenstructuur van maat uit zich in de bospercelen. Deze bospercelen bevinden zich voornamelijk in de groene zoom rondom het bedrijfsterrein (1A). De bospercelen kenmerken zich door grote hoog opgekroonde bomen en een rijke kruidlaag, her en der open plekken om de kruidlaag te verrijken of om een aangename wandelgebied te creëren langs de watergang. Kruidenrijke oevers en kruidenrijke bermen wisselen elkaar af. Deze stevige zoom voorkomt dat het gebied verder verrommelt en geeft structuur aan het bedrijfsterrein.

Ten oosten van VMI ligt een prachtig kleinschalig landschap met lanen, houtwallen, solitaire bomen en paardenweitjes (2). Dit landschap zal zoveel mogelijk behouden blijven; daar waar nodig zal het, ten behoeve van de natuurcompensatieopgave, verrijkt worden zodat zo veel mogelijk doelsoorten dit gebied bereiken en gebruiken.

Het voorplein (3) krijgt een bijzonder karakter. Het vormt het visitekaartje van VMI en mag daarin exclusief en bijzonder zijn. Juist de ligging in het open landschap vraagt om een inrichting met een knipoog naar de natuur. Juist het high-tech-karakter komt nog beter tot zijn recht als er een robuust karakter om heen gecreëerd wordt. Dit robuuster karakter sluit perfect aan bij de natuur. Weelderige borders met plantensoorten, geïnspireerd op de grasbermen met kruiden, komen hier tot hun recht.

De parkeerterreinen (4) hebben een heel ander karakter. Het groen zal een bijdrage leveren aan een aangename sfeer en de schaduwvorming en heeft een camouflerende werking. Gebiedseigen soorten met seizoensbeleving staan centraal bij de totstandkoming van het beplantingsplan.

Als laatste is er de Gelriaweg (5). Het profiel verdient een landschappelijk karakter met solitaire bomen en gebiedseigen beplanting. Juist de relatie met de Klaarbeek en de watermolen is niet meer zichtbaar door de enorme hoeveelheid parkeerplaatsen. In de ontwikkelingsvisie komt er ruimte vrij voor groen, passend bij het karakter van het landweggetje en de sprengenbeken.

3.2.6.4 Historie beleefbaar maken

De beleidswens om de volledige systemen van (sprengen) beken met bijbehorend erfgoed zichtbaar en beleefbaar te maken is hier van toepassing. De watermolen bij de oude melkfabriek is een belangrijke cultuurhistorische parel van Epe en gelukkig nog aanwezig in het landschap. Helaas is de wijer, het bijbehorende spaarbekken verdwenen (zie historische kaart ca. 1900).

Om dit ensemble toch weer zichtbaar en beleefbaar te maken, wordt voorgesteld de vorm van de voormalige wijer in een blauwe border (in de vorm van vaste planten, siergrassen en bollen) rondom de parkeerplaatsen terug te brengen. Het assortiment aan beplanting zal aansluiten bij het natuurlijke karakter van de beek en de aangrenzende kruidenmengsels. Zo ontstaat er een knipoog naar het verleden waarbij versterken van het natuurlijke karakter uitgangspunt is.

De begeleidende aanplant van de beek wordt behouden en daar waar nodig in ere hersteld. Om de opgeleide beek meer beleefbaar en toegankelijk te maken wordt een uitzichtpunt, in de vorm van een vlonder, voorgesteld. De vlonder wordt gesitueerd ter hoogte van de drie bestaande grote elzen aan de Klaarbeek. Vanaf deze vlonder kijk je uit over het zuidelijk gelegen weidse landschap. Door paden vanaf de Gelriaweg naar deze vlonder aan te leggen is deze plek openbaar toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0013.png" Afbeelding - Historische kaart 1899

3.2.6.5 Beeldkwaliteit landschappelijke elementen

Door de nieuwe oriëntatie op de Ledderweg ontstaat er vanaf de hoofdentree zicht op het open landschap richting de N309. De Ledderweg, als ontginningsas, wordt een belangrijke ontsluitingsweg welke benadrukt en versterkt zal worden door het aanvullen en verlengen van de eikenlaan. Het voorterrein van VMI krijgt wel een open karakter. Het nieuwe hoofdkantoor komt op een groot plein te staan, uitgevoerd in grote tegels, passend bij de gevelstructuur van het gebouw. Alleen borders met vaste planten-grassen en bollen, tot een maximale hoogte van 1.20, zullen het verdere beeld bepalen. Binnen deze borders kunnen bezoekers parkeren en kan er een terras bij de kantine gecreëerd worden. De beplantingssoorten sluiten aan bij het natuurlijke kruidenmengsel ingezaaid langs de nieuwe watergang, parallel aan de Ledderweg. Een paar meerstammige bomen zorgen voor een transparant bladerdek, als natuurlijke overgang van plein naar het 15 meter hoge gebouw.

Aan weerszijden van het hoofdkantoor worden twee parkeerterreinen gerealiseerd. Het oostelijke parkeerterrein wordt omhuld door bosschages, aansluitend bij de natuurbeheertypen van de omgeving. Juist het westelijke parkeerterrein, vlakbij Ledderweg 16, krijgt een opener karakter met vele solitaire bomen en houtachtige gewassen. De groene randen voorkomen dat er zicht op dit parkeerterrein ontstaat vanaf de N309. De rijwegen van beide parkeerterreinen worden in asfalt uitgevoerd, aansluitend bij de asfaltwegen tussen de hallen en de Zuivelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0014.png"

Afbeelding - Visualisaties

Juist het industriële karakter van de Gelriaweg kan door de veranderende oriëntatie verdwijnen. Hier kan het landschappelijke karakter weer teruggebracht worden. Enkele vrachtwagens zullen hier uit de fabriekshallen rijden. Vandaar dat het profiel, ter hoogte van de hallen, nog breed genoeg moet zijn. Gezien het bochtige karakter van de Gelriaweg wordt hier een vrije laan van eikenbomen nagestreefd. De lengte tussen de beide portierswoningen wordt aangeplant, eveneens aan de zijde van de Klaarbeek. Daar waar mogelijk worden gebiedseigen soorten als onderbeplanting toegepast. Ter hoogte van het parkeerterrein bij de oude melkfabriek wordt een bijzonder beplantingsplan toegepast. Een blauwe border maakt de verdwenen wijer weer beleefbaar. Ook hier worden aan de rijwegzijde eikenlanen toegepast, tussen de parkeerplaatsen in meerstammige bomen. Om het natuurlijke open karakter van de beek te benadrukken wordt voorgesteld een natuurlijk kruidenmengsel in te zaaien, passend bij de beplantingssoorten rondom het parkeerterrein.

De groene zoom rondom het bedrijfsterrein zal zo landschappelijk mogelijk ingericht worden, dat wil zeggen passend bij de maat en schaal van het landschap en aansluitend bij de natuurbeheertypen met gebiedseigen soorten.

Bovenstaande is gevisualiseerd in het Masterplan VMI visualisaties dat is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.

3.2.6.6 Duurzame versterking

In de huidige situatie heeft het plangebied voor versterking van landschap en natuur grotendeels een agrarische bestemming. Het gebied is ook als zodanig in gebruik. Met de uitvoering van dit bestemmingsplan wordt het gebied ingericht als natuurgebied. Met de wijziging van de bestemming is ook de instandhouding van de nieuwe inrichting verzekerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0015.png"

Afbeelding - Verbeelding Bestemmingsplan VMI

3.2.7 Fasering

De ontwikkeling van VMI wordt in fases uitgevoerd. Elk deelgebied wordt uitgewerkt in een inrichtingsplan.

In de noordoosthoek, gekoppeld aan de bestaande structuur van de Zuivelweg is een nieuw parkeerterrein gerealiseerd. Door de komst van dit parkeerterrein is het parkeerterrein tussen de bedrijfsgebouwen overbodig. Op deze locatie is een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd.

Realisatie vindt in de volgende vier fasen plaats:

  • In het kader van natuurcompensatie worden de bospercelen rondom de locatie van VMI gerealiseerd. Hiermee ontstaat een helder kader waarbinnen de nieuwe bedrijfsfuncties kunnen worden ontwikkeld. In samenhang hiermee wordt het fietspad verlegd en worden watergangen, natuurvriendelijke oevers en bermen en een wandelpad aangelegd. Aan de oostzijde worden de droge schraallanden gerealiseerd.
    De uitvoering zal in overleg met omwonenden worden uitgewerkt.
  • Realisering van een nieuw bedrijfsgebouw aansluitend aan de bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van het magazijn.
  • Realisatie van de aansluiting op de provinciale weg ter hoogte van de bestaande rotonde en verbinding met de Ledderweg.
  • Realisatie nieuwe bedrijfsgebouwen in het westelijk deel, inclusief het westelijke parkeerterrein;
  • Realisatie nieuw hoofdkantoor inclusief voorplein en verbinding met het nieuwe parkeerterrein. Het oude hoofdkantoor aan de Gelriaweg wordt geamoveerd en een nieuwe hal wordt gerealiseerd op deze plek. Als natuurcompensatie vindt vernatting plaats van het perceel ten zuiden van de Klaarbeek en de landschappelijke inpassing van de Gelriaweg in combinatie met een nieuw parkeerterrein.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben kan vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • M.e.r.-plicht.
  • M.e.r.-beoordelingsplicht.
  • Vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. en onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Vanwege deze wijziging kan een bestemmingsplan op drie manieren in aanmerking komen voor een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling danwel directe m.e.r. plicht:

  • 1. Er ontstaat een m.e.r.-plicht indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming nodig is;
  • 2. Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor activiteiten en gevallen benoemd in de onderdelen C en D van de bjilage bij het Besluit m.e.r., in die gevallen waar het bestemmingsplan is genoemd in kolom 3 (plannen) van deze bijlage én er voldaan wordt aan de voorwaarden in kolom 2. Wanneer niet voldaan wordt aan de voorwaarden in kolom 2 van onderdeel D van het besluit geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • 3. Er ontstaat een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht voor activiteiten en gevallen benoemd in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., in die gevallen waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten) van deze bijlage. Deze beoordelingsplicht geldt ongeacht of er voldaan is aan de voorwaarden genoemd in kolom 2 van de bijlage.

Ad 1: Uit paragraaf 4.7 Flora en fauna blijkt dat de stikstofdepositie onder de grenswaarde van 0.05 mol(ha*j) ligt. Daarom is geconcludeerd dat een passende beoordeling niet noodzakelijk is. Op grond hiervan is dus ook geen plan-MER noodzakelijk.

Uit de ecologisch quick scan en een in 2018 uitgevoerde update blijkt dat er geen sprake is van permanente negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden. Er is geen passende beoordeling vereist dus ook geen plan-MER noodzakelijk.

Ad 2 en 3: Omdat de bedrijfsontwikkeling valt binnen categorie D 11.3 van het Besluit m.e.r. en de drempelwaarden niet worden overschreden dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld. Voor de gewijzigde Besluit m.e.r. geldt geen overgangsrecht; er is sprake van onmiddellijke werking van de nieuwe regels.

M.e.r beoordeling

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar alle relevante milieuaspecten, De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de paragrafen 4.2 Milieuzonering, 4.3 Waterhuishouding, 4.4 Externe veiligheid, 4.5 Geluid, 4.6 Archeologie en cultuurhistorie, 4.7 Flora en fauna, 4.8 Verkeer, 4.9 Luchtkwaliteit, en 4.10 Bodem. Voorts zijn de onderzoeksresultaten opgenomen in de bijlagen.

Uit de onderzoeken blijkt dat op basis van de beschikbare gegevens en de kenmerken van de voorgenomen activiteiten op de voorgestelde locatie er geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de beschouwde milieuthema's worden verwacht. Het doorlopen van een m.e.r.- procedure is om deze reden niet aan de orde.

Dit is bevestigd door het college met het besluit van het college van B&W van 23 april 2019 om in te stemmen met de inhoud van het ontwerp bestemmingsplan VMI (Bijlage 24).

4.2 Milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening gehouden te worden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Ministerie van VROM uit 2009 is een richtafstandenlijst opgenomen. In deze lijst zijn voor diverse milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

De richtafstanden van de belastende activiteiten worden vertaald naar milieuzones. Milieuzones geven gebieden aan waar bepaalde ontwikkelingen mogelijk of juist ongewenst zijn.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar het aspect industrielawaai. Aanleiding hiervoor is dat VMI conform de systematiek van bedrijven en milieuzonering wordt beoordeeld als machinefabriek met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2. VMI is op basis hiervan ingedeeld in milieucategorie 4.1. Bij deze milieucategorie behoren de volgende richtafstanden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0016.png"

Afbeelding - Richtafstanden milieuzonering

De omgeving van VMI kan worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. De afstand tussen de meest dichtbijgelegen woning van derden en de bestemmingsgrens “bedrijf” is ca. 30 meter. Omdat het gebied als gemend gebied kan worden geclassificeerd betekent dit dat hinder voor de aspecten geur, stof en gevaar vanwege een machinefabriek met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2. is uitgesloten. De richtafstanden voor deze aspecten zijn immers 30 meter of kleiner. Dit geldt niet voor het aspect geluid. De richtafstand voor het aspect geluid is immers 100 meter. Omdat er binnen 100 meter van de bestemmingsgrens “bedrijf” meerdere voor geluid gevoelige functies aanwezig zijn is onderzocht op welke wijze het bedrijf inpasbaar is op de locatie. Hierbij is gekozen voor de volgende benadering:

  • 1. Inwaartse zonering voor geluid: deze inwaartse zonering is gerealiseerd door middel van een gebruiksvoorschrift ten aanzien van de maximaal toelaatbare geluidemissie in dB(A) per m2.
  • 2. Toetsing van de inpasbaarheid van VMI binnen de kaders die met de inwaartse zonering zijn gegeven.

Het akoestisch onderzoek industrielawaai beschrijft de geluidsuitstraling naar de omgeving vanwege de activiteiten van VMI. Het gaat hierbij om de geluidemissie in dB(A) per m2 die maximaal is toegelaten binnen de bestemming bedrijf. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 8. De resultaten van het onderzoek worden onderstaand verwoord.

Resultaten onderzoek industrielawaai

De relevante geluidsbronnen van VMI zijn voornamelijk luchtbehandelingskasten (LBK's), koelinstallaties, gas aangedreven heftrucks en transportbewegingen.

In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is per categorie een maximale hinderafstand (tussen de perceelgrens en de ontvanger) vermeld behorende bij de 50 dB(A) contour voor een gemengd gebied.

De afstandstabel voor gemengd gebied geeft aan dat een gevelbelasting van maximaal 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Dit komt overeen met de norm voor de geluidbelasting in de Activiteitenbesluit. VMI valt (sinds 1 januari 2011) onder het Activiteitenbesluit. Het bedrijf dient conform het Activiteitenbesluit te voldoen aan de geluidsvoorschriften die zijn opgenomen in artikel 2.17 van dit Besluit (Besluit nummer 415 van 19 oktober 2007). Dit betekent dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevels van woningen niet meer mag bedragen dan:

  • 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur
  • 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur
  • 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur

Het maximale geluidsniveau (piekgeluiden, LAmax) op de gevels van woningen mag niet meer bedragen dan:

  • 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur
  • 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur
  • 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur

Op basis van de hinderafstand is het geluidsbronvermogen per deelgebied berekend.

Het geluidsbronvermogen per oppervlakte per deelgebied is afhankelijk van de ligging van de bronnen ten opzichte van de perceelgrens, hinderafstand en de grootte van de kavel. Bij het vertalen van het geluidsbronvermogen naar geluidsruimte per oppervlakte is rekening gehouden met de verspreiding van de bronnen op de kavel en de kavelgrootte. Het gehanteerde bronvermogen per oppervlakte per categorie is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0017.png"

Afbeelding - Geluidsverkaveling VMI terrein

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) in de representatieve bedrijfssituatie op de toetspunten ten hoogste 49 dB(A) in de dagperiode, 37 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode bedraagt .

Uit de toetsing van de optredende geluidsniveaus ter plaatse van de woningen blijkt dat op alle beoordelingspunten aan de planologisch toegestaan geluidsniveaus wordt voldaan.

Ten aanzien van de het maximale geluidsniveau (LAmax) zijn in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' geen richt- of grenswaarden voor maximale geluidsniveau (piekgeluiden) opgenomen. Voor het beoordelen van maximale geluidsniveaus is aansluiting gezocht bij het Activiteitenbesluit. Het maximale geluidsniveau (LAmax) bedraagt ten hoogste 53 dB(A) in de dagperiode en 42 dB(A) in de avond- en nachtperiode.

Uit de toetsing komt naar voren dat op alle toetsingspunten wordt voldaan aan de grenswaarde.

Maximaal geluidniveau en goede ruimtelijke ordening

In het hierboven samengevat onderzoek zijn de piekniveaus ten gevolge van laad- en losactiviteiten en het rijden van vrachtverkeer en heftrucks buiten beschouwen gelaten. De reden hiervoor is dat de piekniveaus ten gevolge van deze activiteiten zijn uitgezonderd in het Activiteitenbesluit. In het kader van goede ruimtelijk ordening zijn ook de piekniveaus ten gevolge van laad- en losactiviteiten en het rijden van vrachtverkeer en heftrucks betrokken in het beoordelen van piekniveaus.

Uit het onderzoek (zie Bijlage 5) blijkt dat het maximale geluidniveau (LAmax) ten hoogste 64 dB(A) in de dagperiode en 42 dB(A) in de avond- en nachtperiode bedraagt. Het maximale geluidsniveau in de dagperiode wordt bepaald door het laad- en losactiviteiten. In de avond- en nachtperiode wordt het maximale geluidniveau bepaald door het in werking treden van een koelinstallatie of een airco.

Conclusie milieuzonering en VMI

Op basis van deze resultaten uit het onderzoek is binnen de bestemming 'Bedrijf', artikel 3, een machinefabriek toegestaan, is een geluidzonering opgenomen op de verbeelding en zijn algemene aanduidingsregels opgenomen in artikel 15.3, 15.4 en 15.5 van de regels van dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie 1 is een maximale geluidemissie van 50 dB(A) per m2 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie 2 is een maximale geluidemissie van 55 dB(A) per m2 toegestaan en ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie 3 is een maximale geluidemissie van 58 dB(A) per m2 toegestaan.

4.3 Waterhuishouding

In het kader van het bestemmingsplan wordt de Watertoets doorlopen. Bij de Watertoets worden de waterbeheerders geïnformeerd over en betrokken bij de planvorming. Waterbelangen worden op een goede manier verweven in de inrichting van het gebied.

In het kader van de Watertoets is het plan op 4 augustus 2014 aangemeld bij www.dewatertoets.nl, onder nummer 2010804-10-9380 voor het bedrijfsterrein en nummer 20140804-10-9382 voor de ontsluiting. De daarmee verkregen uitgangspunten zijn verwerkt in deze waterparagraaf, zie ook bijlage 6 en 7.

Bedrijfsterrein

Afwatering: “Vasthouden - bergen – afvoeren”

Vuil water wordt van schoon water gescheiden. Het vuile water (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) wordt naar de riolering van Epe afgevoerd. Het hemelwater wordt gescheiden ingezameld. Dit water wordt binnen het plangebied vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Gezien de bodemopbouw, grondwaterstanden en oppervlaktewater wordt het hemelwater in de drogere delen van het plan vastgehouden en geïnfiltreerd in de groenzone rond het terrein in bovengrondse laagtes en wadi's. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande oppervlaktewaterstructuur. Dit wordt geïntegreerd met de natuurcompensatie. Vanuit de hemelwatervoorziening wordt een (nood)overloop naar het oppervlaktewatersysteem van de Klaarbeek gerealiseerd.

In de nadere planuitwerking wordt het hemelwatersysteem nader uitgewerkt. In de nadere planuitwerking wordt het hemelwatersysteem nader uitgewerkt. Het waterschap heeft aangegeven dat men de voorkeur geeft aan zichtbare waterberging in de vorm van bijvoorbeeld een wadi waarbij het grootste deel van het hemelwater in de bodem infiltreert.

Compensatie toename verhard oppervlak en dempen sloten

De hemelwatervoorzieningen dienen voldoende groot te zijn om 60 mm (T=100 minus landelijke afvoer) per m² verharding te kunnen bergen. Bij bovengrondse voorzieningen dient daarnaast ook rekening gehouden te worden met hemelwater dat op de voorziening zelf valt. Het toegenomen verharde oppervlak wordt in de groen/blauwe zone rond het terrein gecompenseerd in de vorm van laagtes, droogvallende voorzieningen en een watergang die zorgt voor de uiteindelijke afwatering van het gebied.

Indicatie ruimtebeslag watercompensatie VMI-terrein

Wanneer bij een bruto planoppervlak: 62.670 m² circa 95% verhard is, bedraagt de toename van het verharde oppervlak circa 60.000 m². Hiervoor dient circa 3.500 m³ waterberging gerealiseerd te worden. Bij een (indicatieve) waterschijf van 0,4 m, is hiervoor een oppervlak van circa 11.100 m² nodig (inclusief taluds). Op dit moment is de groen/blauwe zone rondom het VMI-terrein circa 60.000 m². Binnen deze zone is daarmee voldoende ruimte om de opgave te realiseren en deze landschappelijk in te passen.

Indien als gevolg van het planvoornemen oppervlaktewater wordt gedempt, wordt dit gecompenseerd door dezelfde hoeveelheid verloren gaande berging weer terug te brengen in het watersysteem. Ook wordt de afwatering van achterliggend gebied gewaarborgd.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen wordt bebouwing en wegen met voldoende ontwatering ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) gerealiseerd. Met name in het zuidwesten van het plan, aan de Gelriaweg, dient hiervoor het maaiveld lokaal te worden opgehoogd.

Waterkwaliteit en ecologie

De waterkwaliteit wordt gewaarborgd door geen uitlogende materialen (lood, koper, zink) aan de buitenzijde van de gebouwen toe te passen. Daarnaast wordt hemelwater van intensief gebruikte verkeersroutes op het terrein en van de parkeerterreinen eerst via een bodempassage gezuiverd alvorens het naar de hemelwatervoorziening wordt afgevoerd. De bodempassage vangt vaste delen in het hemelwater (met daaraan zware metalen en PAK) af en legt olie vast. Chemische onkruidbestrijding op het terrein wordt tot een minimum beperkt.

Ontsluitingsweg

Afwatering: “Vasthouden - bergen – afvoeren”

Binnen dit plan is er geen sprake van vuilwater dat naar de zuivering wordt afgevoerd. Het hemelwater van de verharding wordt opgevangen en in het plangebied vastgehouden en geborgen. De bodem en grondwaterstanden wijzen op goede mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. Gezien de wisselende bodemopbouw is het wel aan te bevelen dit lokaal te laten bevestigen door een aantal boringen te plaatsen.

Het hemelwater wordt in droogvallende greppels parallel langs de weg opgevangen en vastgehouden. Hier infiltreert het water in de bodem. Daarnaast dient de voorziening te zijn voorzien van een noodoverloop. Deze kan bijvoorbeeld worden aangesloten op de groen/blauwe zone rond het VMI-terrein. Van hieruit is een verbinding met de Klaarbeek. Of de voorziening aan één of twee zijden van de weg gerealiseerd wordt, hangt af van de technische invulling van de weg. Wanneer de weg in een dakprofiel komt te liggen, is het logisch om aan weerszijden een voorziening aan te leggen. Wanneer de weg op één oor komt te liggen (en dus afwatert naar één zijde), is het logisch om enkel aan de lage zijde een voorziening te realiseren. Vanuit de hemelwatervoorziening wordt een (nood)overloop naar het oppervlaktewatersysteem van de Klaarbeek gerealiseerd.

In de nadere planuitwerking wordt het hemelwatersysteem nader uitgewerkt. Het waterschap heeft aangegeven dat men de voorkeur geeft aan zichtbare waterberging in de vorm van bijvoorbeeld een wadi waarbij het grootste deel van het hemelwater in de bodem infiltreert.

Compensatie toename verhard oppervlak en dempen sloten

De hemelwatervoorzieningen dienen voldoende groot te zijn om 60 mm (T=100 minus landelijke afvoer) per m² verharding te kunnen bergen. Bij bovengrondse voorzieningen dient daarnaast ook rekening gehouden te worden met hemelwater dat op de voorziening zelf valt.

Indien als gevolg van het planvoornemen oppervlaktewater wordt gedempt, wordt dit gecompenseerd door dezelfde hoeveelheid verloren gaande berging weer terug te brengen in het watersysteem. Ook wordt de afwatering van achterliggend gebied gewaarborgd.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen wordt de weg op een dusdanig hoogte gerealiseerd dat aanvullende ontwateringsmaatregelen niet nodig zijn. Voor het overgrote deel van het gebied is dit geen probleem. Nabij de Ledderweg dient hier in de nadere uitwerking aandacht te worden besteed.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit wordt gewaarborgd door geen uitlogende materialen (lood, koper, zink) toe te passen. Het hemelwater afkomstig van de weg wordt via een bodempassage afgevoerd naar de droogvallende greppels. Een grasberm is een voorbeeld van een bodempassage. Tussen het gras bezinken veel vaste delen (waaraan zware metalen, olie en PAK zijn gehecht). De humeuze toplaag draagt bij aan het afbreken van bijvoorbeeld olie. Chemische onkruidbestrijding wordt tot een minimum beperkt. Waar nodig worden parkeerterreinen, laad- en losplaatsen via een calamiteitenvoorziening (olie/slibafscheider, zandafscheider of automatische afsluiter) aangesloten op de groen/blauwe zone rondom het terrein. Het eerste, meest vervuilde, hemelwater wordt naar de riolering afgevoerd.

Conclusie water en VMI

Ten behoeve van dit plan heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap heeft uitgangspunten aangeleverd over de waterhuishouding. Dit is vertaald naar een ruimtereservering voor de onderhoudszone langs de Klaarbeek en de ruimte binnen de bestemming groen om de benodigde waterberging te realiseren.

Het waterschap geeft wel aan dat zij graag in overleg treden met de initiatiefnemer om de verdere uitwerking van het plan te bespreken. Het gaat dan met name om de wijze waarop de benodigde waterberging wordt gerealiseerd en hoe het onderhoud van de Klaarbeek en het overige oppervlaktewater mogelijk wordt gemaakt. Deze uitwerking zal plaatsvinden in samenhang met de uitwerking van de landschappelijke inrichting.

Op grond van bovenstaande en het advies van het waterschap wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van VMI en de ontsluiting van het bedrijfsterrein voldoet aan de eisen die het waterschap stelt.

4.4 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Risicobronnen

Het plangebied van VMI ligt op circa 840 meter van de A50, zie onderstaande uitsnede uit de ev- signaleringskaart. Normaal gesproken vinden berekeningen plaats voor ontwikkelingen tot 200 meter. Rekenkundig zijn effecten waarneembaar van ruimtelijke ontwikkelingen tot circa 300 meter. Daarbuiten is rekenkundig geen invloed meer waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0018.png"

Afbeelding - Uitsnede ev-signaleringskaart

Voorts ligt de provinciale weg N390 op ruim 450 meter van het plangebied. Ook hier is de verwachting dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan het groepsrisico.

Gebaseerd op het EV-beleid van de gemeente Epe, moet voor ontwikkelingen die meer dan 200 meter van de A50 liggen een beperkte verantwoording groepsrisico doorlopen worden.

Een groepsrisicoverantwoording bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. Bepaling hoogte groepsrisico
  • 2. Mogelijkheden voor beperken van het groepsrisico
  • 3. Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid

Ad.1 Bepaling hoogte groepsrisico

Zoals hierboven aangegeven is de ligging van plangebied t.o.v. de A50 op circa 840 meter afstand. Hiermee is er geen waarneembare invloed op de hoogte van het groepsrisico en blijft deze gelijk aan de huidige situatie.

Ad.2 Mogelijkheden voor het beperken van het groepsrisico

Gezien de afstand tot de risicobron is hier geen reden voor het doorvoeren van maatregelen die een toename van het groepsrisico beperken.

Ad.3 Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

Indien een incident op de A50 plaatsvindt met gevaarlijke stoffen, waarbij het effect ver buiten de weg merkbaar is, zal in het calamiteitenprotocol opgeschaald worden, waarbij omwonenden geïnformeerd worden met het advies om ramen en deuren te sluiten en binnen te blijven. Hier volstaat het algemene protocol met betrekking tot calamiteiten.

De aanwezigen bij de locatie worden voldoende zelfredzaam geacht. Omdat het een bedrijfslocatie is, is tevens de verwachting dat er ehbo/bhv geschoold personeel aanwezig is, welke kunnen helpen indien aanwezigen tijdelijk verminderd zelfredzaam zijn.

In voorkomende gevallen is het mogelijk het plangebied te verlaten, zodanig dat mensen niet naar de A50 toe rijden.

Conclusie externe veiligheid en VMI

Het bedrijf VMI betreft geen Bevi inrichting. Binnen het plangebied vinden geen gevaar veroorzakende activiteiten plaats. Ook vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De gewenste uitbreidingen zijn ook niet relevant in het kader van externe veiligheid. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

Het plangebied ligt op een dermate grote afstand van risicobronnen dat het groepsrisico van de risicobronnen niet zal toenemen als gevolg van de voorgenomen uitbreiding. In het geval van een incident met gevaarlijke stoffen op de A50 volstaat de algemene melding van ramen en deuren sluiten en binnen blijven. Tevens is het mogelijk om de locatie aan de Gelriaweg te verlaten, zodanig dat mensen niet naar de A50 rijden.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Hierna wordt aandacht besteed aan geluid vanwege industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Voor de bedrijven gelegen in de nabijheid van het plangebied is de Wet milieubeheer (Wm) doorgaans van toepassing. Afhankelijk van de aard van het bedrijf kan er een vergunningplicht van toepassing zijn. In dat geval zijn in de vergunning grenswaarden ten aanzien van geluid opgenomen. De grenswaarden zijn opgesteld ter bescherming van de leefomgeving tegen hinderlijke bedrijfssituaties en geven bedrijven een bepaalde geluidruimte.

Akoestisch onderzoek aanleg nieuwe weg en reconstructie Wet geluidhinder

Vanwege de voorgenomen realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg tussen de N309 en de Ledderweg en het feit dat binnen het onderzoeksgebied van de te wijzigen N309 en de nieuw aan te leggen weg geluidsgevoelige bestemmingen liggen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd conform de Wet geluidhinder. Daarnaast is ook de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het plan onderzocht en in beeld gebracht. De nieuw aan te leggen weg wordt getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder voor woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Het betreft hier geen gezoneerd bedrijventerrein en er is geen spoorweg in de nabijheid aanwezig. Alleen wegverkeerslawaai is daarom relevant. Het doel van het akoestisch onderzoek naar de fysieke wijziging van de N309 is het toetsen of ten gevolge van de fysieke wijziging sprake is van een reconstructie. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting. De onderzoeksresultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten akoestisch onderzoek aanleg nieuwe weg en reconstructie

Tussen de N309 en de Ledderweg zal een nieuwe weg worden gerealiseerd. Deze weg creëert een kortere ontsluitingsroute voor het verkeer tussen het bedrijventerrein VMI en de A50. De weg wordt ingericht met 2x1 rijstroken in buitenstedelijk gebied. De bestaande rotonde wordt aangepast in een kruispunt met verkeerslichten.

Binnen het onderzoeksgebied liggen een aantal woningen. De geluidsbelasting bij deze geluidsgevoelige bestemmingen is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De woning aan de Zuivelweg 12 is in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten, omdat deze aan de woonbestemming zal worden onttrokken.

Uit de berekeningsresultaten voor de nieuwe verbindingsweg blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op maatgevende woningen nergens wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting vanwege de nieuwe weg bedraagt 43 dB, zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0019.png"

Tabel - Berekeningsresultaten nieuwe weg

Uit de berekeningsresultaten voor de reconstructie van de N309 blijkt dat op geen enkele woning een toename van afgerond 2 dB of meer is berekend. De maximale toename bedraagt 0,96 dB. Ten gevolge van de N309 is derhalve geen reconstructiesituatie aanwezig en hoeven geen geluidsreducerende maatregelen te worden overwogen. zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0021.png"

Tabel - Berekeningsresultaten N309

Als gevolg van de nieuwe aansluiting tussen de N309 en de Ledderweg, de uitbreiding van het bedrijventerrein VMI, de knip op de Zuukerenkweg en de afsluiting van Zuivelweg, zal een verschuiving van de verkeersstromen op het onderliggend wegennet plaatsvinden. Op de Ledderweg en de Werlerweg vindt mogelijk een relevante toename van de geluidsbelasting plaats. De betreffende wegen zijn daarom nader onderzocht.

Uit de berekeningsresultaten van deze wegen blijkt dat vanwege de zowel op de Ledderweg als op de Werlerweg op geen enkele geluidsgevoelige bestemming sprake is van een relevante toename van de geluidsbelasting (afgerond 2dB of meer) als gevolg van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0022.png"

Tabel - Berekeningsresultaten Ledderweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0023.png"

Tabel - Berekeningsresultaten Werlerweg

Conclusie geluid en VMI

Op grond van bovenstaande resultaten uit het akoestisch onderzoek ten aanzien van de aanleg nieuwe weg en reconstructie Wet geluidhinder wordt geconcludeerd dat geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van de ontsluitingsweg.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

De gemeente Epe heeft een rijk verleden. Om dit rijke verleden in stand te houden, daar waar mogelijk te herstellen, beleefbaar en zichtbaar te maken heeft de gemeente het cultuurhistorisch erfgoed op de kaart gezet.

Het cultuurhistorisch beleidskader beschrijft hoe de gemeente Epe de komende jaren wil omgaan met het cultuurhistorisch erfgoed (Bron: Epe, historisch centrum van de Veluwe, cultuurhistorisch beleid 2010-2015, Tauw, april 2010). Op deze wijze is het ook verankerd in het beleid van de gemeente. Voordat het beleidskader en het uitvoeringsprogramma werden opgesteld, heeft de gemeente Epe een cultuurhistorische profielschets gemaakt; een samenhangend beeld van de historie van de omgeving (Bron: Tauw, september 2009) . Een van de zes parels in deze profielschets is de molen bij Zuuk. Dit is een van de drie watermolens, ten zuiden van de Klaarbeek en gelegen ten zuiden van het plangebied van VMI. Watermolens hebben een hoge cultuurhistorische ensemblewaarde; het ensemble van beek, molen, boerderijen en wijer. Het weer beleefbaar en zichtbaar maken van deze ensembles is één van de aandachtspunten in het cultuurhistorisch beleid.

Hier wordt in het plan voor VMI invulling aan gegeven door een meer landschappelijke inrichting van de Gelriaweg, de natuurlijke inplant van de Wijer, de groene inrichting van het parkeerterrein aan de Gelriaweg en aansluitende recreatieve routes, waarmee de recreatieve beleefbaarheid van de Zuukermolen en omgeving wordt vergroot.

De archeologische waarden in de ondergrond zijn in kaart gebracht door middel van de archeologische verwachtingswaardenkaart (Bron: Past2Present, september 2009).

Deze kaart geeft aan dat dat in het plangebied van VMI een lage tot middelhoge verwachting is van archeologische vondsten.

In juni 2010 is er archeologisch onderzoek gedaan tussen de Ledderweg en VMI ten behoeve van de bouw van hal 12. Hierbij zijn geen archeologische vondsten gedaan (Bron: http://archeologie.erfgoedthesaurus.nl/?formaat=full).

In augustus 2014 is ten behoeve van de gewenste uitbreiding van VMI een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in het plangebied en een zone van 500 meter daaromheen. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. De onderzoeksresultaten worden onderstaand verwoord.

Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden bekend zijn en er zijn geen vondstmeldingen, waarnemingen of AMK-terreinen in en rond het plangebied. Ter hoogte van de Gelriaweg is eenmaal eerder archeologisch onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat de bodemopbouw verstoord is. Nader onderzoek is op deze locatie niet noodzakelijk.

De archeologische verwachting op de beekeerdgronden is voor alle perioden laag, derhalve gelden hiervoor geen restricties op basis van het beleid van de Gemeente Epe.

De archeologische verwachting op de veldpodzolgronden is middelhoog. De archeologische verwachting op het aantreffen van nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd is laag, met uitzondering van de locaties aan de Zuivelweg 12 (centrale bebouwing plangebied) en de Werlerweg 22 (oostzijde plangebied). Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen vanaf het maaiveld, direct onder de bouwvoor, worden aangetroffen. Indien op deze locaties een verstoring plaatsvindt die groter is dan 2.500 m2 en dieper reikt dan 50 cm – maaiveld, dan dient archeologisch onderzoek plaats te vinden in de vorm van inventariserend veldonderzoek (verkennende en/of karterende boringen). De zones waarbinnen archeologisch vervolgonderzoek dient plaats te vinden zijn met oranje aangegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0024.png"

Afbeelding - locaties met archeologische verwachting (oranje)

Geadviseerd wordt om de bestemmingen in het ontwerp af te stemmen op de archeologische verwachting en eventueel aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk te ontzien. Op deze wijze kunnen zowel archeologische resten als kosten voor benodigd vervolgonderzoek worden bespaard.

Dit advies dient door de initiatiefnemer te worden voorgelegd aan het Bevoegd Gezag, in dit geval de Gemeente Epe. Het Bevoegd Gezag zal het advies beoordelen en een "Besluit tot vervolgonderzoek" nemen. Het Bevoegd Gezag kan van het advies afwijken.

Ten aanzien van cultuurhistorie ziet de gemeente Epe het als haar verantwoordelijkheid om zorgvuldig met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed om te gaan. De gemeente wil duidelijk hebben vastgelegd hoe met cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Rond het plangebied van VMI zijn de objecten Klaarbeek, Zuukerenk en buurtschap Zuuk cultuurhistorisch relevant. Deze objecten liggen in de nabijheid van het plangebied van VMI, maar ondervinden geen hinder van de ontwikkeling van VMI. Het monument Zuukermolen ligt in het plangebied. De cultuurhistorische waarden van dit monument worden in dit bestemmingsplan beschermd.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie en VMI

Voor de gronden in het zuidoosten van het plangebied gelden archeologische beperkingen. Dit betekent dat indien op de locaties Zuivelweg 12 en Werlerweg 22 een verstoring plaatsvindt die groter is dan 2.500 m2 en dieper reikt dan 50 cm – maaiveld, dan dient voorafgaand aan de uitvoering archeologisch onderzoek plaats te vinden in de vorm van inventariserend veldonderzoek. Hiertoe zijn in de regels van dit bestemmingsplan de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6 opgenomen.

De Zuukermolen, die is aangewezen als monument, is in dit bestemmingsplan beschermd door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterradmolen' in Artikel 3 Bedrijf, welke toeziet op het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarde van de waterradmolen.

In het overige deel van het plangebied zijn geen aanvullend onderzoek en/of maatregelen noodzakelijk. De ontwikkeling van VMI doet derhalve geen afbreuk aan het beleid ten aanzien van monumenten, archeologie en cultuurhistorie.

4.7 Flora en fauna

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (voorheen: Natuurbeschermingswet 1998) biedt bescherming aan bepaalde natuurgebieden, waaronder Natura2000-gebieden en natuurmonumenten. Gebieden binnen het Nationale NatuurNetwerk (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) worden planologisch beschermd mede op basis van provinciaal beleid.

Soorten

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen dient vooraf te worden beoordeeld of sprake is van mogelijke nadelige effecten voor beschermde inheemse soorten. Dit gebeurt in eerste instantie met behulp van een quick-scan, waarmee wordt bepaald of beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn en/of de planontwikkeling negatieve effecten kan hebben op de beschermde soorten. 

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNW) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Tot 2014 viel het NNW onder de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid, nu zijn de provincies verantwoordelijk voor het NNW.

De provincie Gelderland wil de ontwikkeling van functiecombinaties van natuur met andere functies mogelijk maken wanneer deze substantieel bijdragen aan versterking van de ecologische samenhang van de natuur van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur die ruimtelijk vervlochten is met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Ook weidevogelgebieden en Ganzenfoerageergebieden maken deel uit van de Groene Ontwikkelingszone. Deze liggen niet in het Gelders Natuurnetwerk.

De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur.

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

In de GO kunnen initiatieven worden ontwikkeld die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

De provincie vraagt gemeenten om de huidige en nog te ontwikkelen natuurwaarden op te nemen in hun beleid en in het bijzonder om goede randvoorwaarden te creëren voor de realisatie van de ecologische verbindingszones. De provincie beveelt gemeenten aan om de inzet van ontwikkelingsgerichte instrumenten te overwegen, zoals de 'voorwaardelijke verplichting' of een anterieure overeenkomst waarin afspraken over de gewenste ontwikkeling worden vastgelegd.

Het plangebied van VMI ligt ten noorden van de GO Wissel-Emst, onderdeel van het Nationaal Landschap Veluwe in het Natuurnetwerk Nederland, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0025.png"

Afbeelding - Uitsnede van kaart omgevingsvisie Gelderland, met daarop aangegeven het GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen) rondom het plangebied (schematisch aangegeven met rood)

De GO heeft als doel de verbinding te vormen tussen de Veluwe en de IJssel. De (sprengen)beken zijn hierin de belangrijkste dragers, het gebied er tussenin is de groene ontwikkelzone, een verweven gebied waarin verschillende functies naast elkaar kunnen bestaan, bijvoorbeeld landbouw in combinatie met natuur of recreatie in combinatie met natuur. In het Natuurbeheerplan is aangegeven welke natuurtypen waar worden nagestreefd binnen en soms buiten de GO (de ambitiekaart). Op die kaart is ook aangegeven waar en voor welke typen natuurbeheer subsidiegelden beschikbaar zijn voor het uitvoeren van het beheer. Omdat er bezuinigd wordt op deze subsidies is echter niet zeker of deze subsidie ook zal worden uitgekeerd. Een ander onderdeel van het natuurbeheerplan is het Landschapszoekgebied. De zoekgebieden geven aan waar beheertypen voor beheer van landschapselementen zijn opengesteld. De beheertypen zijn gebaseerd op de Index Natuur & Landschap. Op dit moment zijn de volgende natuurbeheertypen in de directe omgeving te vinden:

  • N03.01 Beek en Bron (Klaarbeek)
  • N11.01 Droog schraalland (ten zuiden van Verloren beek)
  • N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos (ten zuidoosten van het plangebied, gelegen aan de Klaarbeek)
  • N16.01 Droog bos met productie (in de noordhoek van het plangebied, tussen de bestaande bedrijfsgebouwen en de Ledderweg).

Gemeente Epe heeft als doel gesteld een 100% areaalcompensatie. Dit houdt in dat het oppervlak bedrijfsuitbreiding gelijk moet zijn aan het oppervlak natuurcompensatie. Gezien de ligging van de GO wordt aangesloten bij de natuurbeheertypen binnen en in de omgeving van de GO, waardoor een nieuw areaal natuur ontwikkeld wordt dat voor dezelfde doelsoorten bruikbaar is. Gezien het feit dat de GO ter hoogte van de Gelriaweg zeer smal is, kan een vergroting van het oppervlak zo een bijdrage leveren aan de robuustheid van de GO in dit gebied.

QuickScan ecologie

Ten behoeve van het onderhavig initiatief van VMI is een Quickscan ecologie uitgevoerd, zie bijlage 11. Doel van het onderzoek is het bepalen van de effecten van de geplande werkzaamheden van de uitbreiding en herinrichting van VMI op de beschermde flora en fauna en natuurgebieden. Zo kan voorkomen worden dat er overtreding plaatsvindt van natuurwetgeving. Als negatieve effecten niet uit te sluiten dient een ontheffing aangevraagd te worden. Ten behoeve van de QuickScan is een veldbezoek en een literatuurstudie uitgevoerd.
Uit de resultaten van de QuickScan blijkt dat in en rond het plangebied enkele soorten voorkomen die door de Flora- en faunawet worden beschermd. Door naleving van het ecologisch protocol kunnen de negatieve effecten grotendeels voorkomen of beperkt worden. Echter niet alle schade is te vermijden. Voor enkele zoogdieren en amfibieën worden verbodsbepalingen overtreden, maar voor deze soorten (algemeen beschermde soorten) gelden vrijstellingen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast de lichter beschermde soorten komt in één boom aan de Zuivelweg mogelijk een jaarrond beschermd nest voor. Deze blijft behouden bij de uitbreiding van het bedrijfsterrein en levert derhalve geen belemmering op.

Voor alle in het plangebied voorkomende soorten blijft wel de zorgplicht gelden. Hieraan wordt voldaan wanneer tijdens de uitvoering de maatregelen uit het ecologisch protocol worden opgevolgd. Het gaat daarbij om de volgende maatregelen:

  • Broedende vogels mogen nooit worden verstoord. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van vogels te worden uitgevoerd. Wanneer het niet mogelijk is buiten het broedseizoen te werken, worden de volgende maatregelen genomen om verstoring van broedende vogels te voorkomen:
    • 1. Het starten van de werkzaamheden voorafgaand aan het broedseizoen en aan één stuk doorwerken.
    • 2. Eventuele nesten worden opgespoord door een ter zake kundige en nesten worden gemarkeerd en gespaard door de werkzaamheden op minimaal 50 meter afstand van het nest uit te voeren. Pas wanneer de jonge vogels het nest verlaten hebben, mogen de werkzaamheden bij het nest plaatsvinden.
  • Er worden geen bomen met holten of nesten gekapt. Indien wel bomen met holten of nesten moeten worden gekapt (ook buiten het broedseizoen) is eerst nader onderzoek noodzakelijk.
  • Het uitvoeren van de werkzaamheden bij daglicht. Dit voorkomt dat vleermuizen lichthinder ondervinden tijdens het foerageren/migreren. Indien toch noodzakelijk hanteer dan de volgende voorwaarden:
    • 1. Tijdens de werkzaamheden dient geen gebruik te worden gemaakt van felle, uitstralende lichtbronnen, vooral rond schemertijden, om negatieve effecten op foeragerende vleermuizen te voorkomen.
    • 2. Gebruik vleermuisvriendelijke lichtbronnen (amberkleurig) om verstoring zoveel mogelijk te voorkomen.
  • Bij grondwerkzaamheden (opbrengen van grond of verwijderen van grond) wordt één kant op gewerkt, zodat dieren de werkzaamheden kunnen ontvluchten.
  • Het dempen van watergangen dient als volgt plaats te vinden:
    • 1. Het afdammen, dempen, vergraven of leegpompen van watergangen wordt uitgevoerd in de periode tussen 15 juli en 1 november, dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van vissen, amfibieën en reptielen.
    • 2. Voorafgaand aan het dempen van de watergang wordt deze zoveel mogelijk vrij gemaakt van vissen en amfibieën:
      • a. oevervegetatie wordt voorafgaand aan de inrichtingswerken gemaaid, waardoor vis en watervogels zich elders gaan ophouden;
      • b. achterblijvende dieren worden weggevangen voorafgaand aan het dempen van de sloot en teruggeplaatst in geschikte biotopen in de omgeving als deze door de ingreep worden bedreigd;
    • 3. Bij het dempen van een watergang wordt het water één richting uitgedreven naar een naastliggende sloot, opdat aanwezige vissen en amfibieën kunnen ontsnappen.
    • 4. Bij leegpompen van een watergang worden overige vissen en amfibieën tijdig weggevangen en elders uitgezet.
  • Het vangen van beschermde dieren en het elders terugplaatsen gebeurt onder begeleiding van en op aanwijzing van een ecologisch deskundig persoon met kennis van de betreffende soorten.
  • Het aantal en de breedte van de werkpaden wordt zo beperkt mogelijk gehouden, om zo min mogelijk holen te vernielen en dieren te doden.
  • Terreindelen waar geen werkzaamheden plaatsvinden, worden zo min mogelijk betreden.
  • Let vanuit de algemene zorgplicht continu op aanwezigheid van al dan niet beschermde planten en dieren tijdens de werkzaamheden. Bij aantreffen van dieren en planten moet worden voorkomen dat deze gedood of verwond c.q. onnodig aangetast (bij planten) worden. Wanneer een ingreep toch samenvalt met de aanwezigheid van beschermde soorten, neem dan passende maatregelen of schakel de hulp van een ecoloog in.

Verder wordt aanbevolen bij de inrichting van het natuurcompensatieterrein bestaande bomen, struiken en watergangen te sparen. Deze elementen worden geïntegreerd in het natuurcompensatieplan. En bij het aanbrengen van nieuwe beplanting wordt zoveel mogelijk gewerkt met gebiedseigen beplanting.

Indien bomen met vaste nesten of holtes worden gekapt dient mogelijk ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Verder dienen wanneer andere ruimtelijke ingrepen gaan plaatsvinden dan beschreven, deze ingrepen getoetst te worden aan het wettelijke kader. Indien dit zich voordoet dan kunnen bovenstaande conclusies afwijken.

In verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet natuurbescherming en het feit dat de quickscan reeds enige jaren geleden is uitgevoerd, is een actualisatie van de quickscan uitgevoerd in 2018 (Bijlage 12) . Door middel van een actualiserend onderzoek is beoordeeld of er wat betreft aanwezige natuurwaarden binnen het plangebied wijzigingen zijn opgetreden. Naar aanleiding van een zienswijze is een aanvullend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 22).

Uit deze actualisaties komt naar voren dat de conclusies uit de quickscan nog juist zijn. Met het nemen van de genoemde maatregelen is geen sprake van permanente negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden.

Ten aanzien van gebiedsbescherming blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkelingen van VMI geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 Veluwe-gebied. Het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming 2017 is dan ook niet aan de orde. Ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland) geldt dat het EHS-gebied wordt versterkt door de geplande inrichtingsmaatregelen op het terrein van VMI. Aantasting van de beheertypen treedt niet op, waardoor het nee-tenzij beginsel en compensatie niet aan de orde zijn.

Flora en fauna en VMI

Dit houdt in dat de toevoeging van het oppervlak aan de uitbreiding (hallen, parkeren, ontsluiting, e.d.) eveneens toegevoegd moet worden in oppervlak natuurcompensatie. Het terrein wordt qua oppervlak met 6,27 ha bedrijfsterrein uitgebreid. Vandaar dat er ook een areaalcompensatie van minimaal 6,27 ha natuur als opgave gesteld is.

Het doel van deze compensatieopdracht is om de GO ter plaatste van VMI robuuster te maken. Door het toepassen van voorkomende natuurbeheertypen wordt het totale gebied (VMI en GO) bruikbaar voor de aanwezige doelsoorten en kan de diversiteit aan flora en fauna toenemen. Hoe de natuurcompensatie precies wordt ingevuld staat beschreven in de ontwikkelingsvisie in bijlage 1 van deze toelichting. De bestemming 'Groen' biedt ruimte om de natuurcompensatie te realiseren en geeft de gronden ook formeel juridische status, zodat de aanleg en instandhouding van de natuurcompensatie is verzekerd.

Stikstofdepositie

Ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding van VMI en een nieuwe ontsluiting is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is een verschilberekening tussen de huidige situatie en de beoogde situatie uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen activiteiten meldings- of vergunning plichtig is. De berekeningen zijn gesplitst in de uitbreiding van het bedrijfsterrein en de aansluiting N309 (verkeersmaatregel). De aanpak die daarbij is gehanteerd, is gebaseerd op de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het PAS van 29 mei 2019.

Voor het bedrijfsterrein geldt dat in artikel 14 is bepaald dat onder strijdig gebruik wordt verstaan het bedrijfsmatig gebruik van de gronden en de bebouwing indien dit gebruik leidt tot een toename van stikstofemissie. De toename van wegverkeer is daarbij niet betrokken, daarom is het effect op de stikstofdepositie van deze toename onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er geen toename is als gevolg van het gebruik van de plancapaciteit (Bijlage 13).

Voor de aanleg van de verbindingsweg en reconstructie van de N309 zijn tevens berekeningen gedaan van de stikstofdepositie. Uit de berekening voor de vergelijking van het verkeer langs de huidige route en de nieuwe route (zonder uitbreiding VMI) blijken er geen natuurgebieden te zijn met rekenresultaten die hoger dan de drempelwaarde liggen. Om de resultaten te illustreren is voor de verkeersmaatregel ook binnen een radius van 10 km doorgerekend. Uit de rekenresultaten binnen een straal van 10 km blijkt dat de stikstofdepositie voor deze rekeninstelling in de Natura 2000 gebieden, Veluwe en Rijntakken, 0.00 mol(ha*j) is. De berekeningen zijn uitgevoerd met toepassing van het programma AERIUS Calculator 2019. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 14 en Bijlage 15 en van deze toelichting.

Conclusie flora en fauna en VMI

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van VMI geen afbreuk doet aan het beleid ten aanzien van flora en fauna, mits wordt gewerkt conform het ecologisch protocol. Uit het stikstofdepositie-onderzoek blijkt dat de activiteiten ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen kleiner zijn dan 0.00 mol/ha/jaar. Een passende beoordeling is niet noodzakelijk.

4.8 Verkeer

Op dit moment wordt VMI ontsloten via de Gelriaweg. Werknemers, leveranciers en bezoekers van VMI, rijden, komende vanaf de A50, via de N309 Epe binnen. Bij de kruising met de Hoofdstraat gaat men linksaf het buitengebied in. De Gelriaweg, en dus het buitengebied, wordt daardoor belast met langzaam verkeer (fietsend personeel), autoverkeer en vrachtverkeer. Het huidige profiel is hier niet op ingericht. Door middel van passantenhavens wordt passeren toch mogelijk gemaakt. Inmiddels is er ten noorden van het plangebied een rotonde gerealiseerd, als onderdeel van de N309. Deze rotonde is aangelegd om het bedrijventerrein ten oosten van Epe te ontsluiten. De rotonde heeft nu drie takken en is in beheer bij de provincie Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG050VMI-VBP2_0026.png"

Afbeelding - Huidige verkeersstructuur

Aansluiting N309 via rotonde of kruispunt met verkeerslichten

Om de bereikbaarheid van VMI en van de kern Zuuk te verbeteren wordt een directe verbinding tussen de N309 en de Ledderweg gerealiseerd. De aansluiting met de N309 wordt gerealiseerd in de vorm van een kruispunt met verkeerslichten. In paragaaf 3.2.5 zijn het ontwerp van het kruispunt en de verbindingsweg beschreven en is de keuze voor een kruispunt toegelicht.

In het verkeersonderzoek (Bijlage 16) zijn op basis van het regionaal verkeermodel de effecten van de nieuwe verbindingsweg op de verkeersintensiteiten op het onderliggend wegennet bepaald.

Daarbij zijn twee varianten onderzocht: een variant met een knip in de Zuukerenkweg en een variant zonder knip in de Zuukerenkweg. Uit dit onderzoek is gebleken dat de verkeersbelasting van het onderliggend wegennet het laagst is met een knip in de Zuukerenkweg.

In 2018 heeft een actualisatie van het verkeersonderzoek plaatsgevonden. In deze actualisatie is peiljaar 2028 gehanteerd en zijn de verkeerscijfers aangepast (Bijlage 17). Dit heeft geen gevolgen voor onderstaande conclusies.

Conclusie verkeer en VMI

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de de realisering van een verbindingsweg tussen de Ledderweg en de N309 een positief effect heeft op de verkeersafwikkeling. Om de realisatie van de verbindingsweg te garanderen is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen onder artikel 3.5.2 van dit bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • Aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • Aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • Aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • Het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ten behoeve van het plan is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 18 van deze toelichting. In het luchtkwaliteitsonderzoek wordt inzichtelijk gemaakt wat de effecten zijn van de situatie met een gerealiseerde uitbreiding van het bedrijf VMI en een nieuwe ontsluitingsweg tussen de rotonde op de N309 en de Ledderweg. De onderzoeksresultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten onderzoek luchtkwaliteit

Uit het luchtonderzoek is gebleken dat er geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden NO2 en PM10 in 2019. In onderliggend onderzoek is worstcase gerekend, op 10 meter uit de wegas in plaats van 10 meter uit de wegrand. Tevens zijn de verkeersgegevens voor 2028 inclusief onderliggende planontwikkeling gehanteerd bij de berekeningen om de effecten voor het jaar 2019 te berekenen. Hiermee is aangetoond dat er voldaan wordt aan de grenswaarden. Tevens is aangetoond dat met het voldoen aan de grenswaarde van PM10 er ook voldaan zal worden aan de grenswaarde voor PM2,5.

Vanuit de luchtkwaliteitseisen zijn er dan ook geen verdere bezwaren tegen realisering van onderliggend plan.

Conclusie luchtkwaliteit en VMI

In 2019 wordt op alle toetsingslocaties ruimschoots voldaan aan grenswaarden voor NO2 en PM10. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van VMI.

4.10 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Ten behoeve van het plan is een historisch onderzoek uitgevoerd dat inzicht geeft in het huidige en historische gebruik van het gebied en de aanwezigheid van potentiële 'van bodemverontreiniging verdachte deellocaties'. Dit historisch vooronderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5725, Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 19 van deze toelichting. De resultaten worden onderstaand verwoord. In de periode tussen 2014 en nu is het gebruik van de gronden waar het vooronderzoek voor is uitgevoerd niet gewijzigd. Aan de hand hiervan kan er van uit worden gegaan dat de resultaten van het historische vooronderzoek representatief zijn voor de huidige situatie.

Resultaten historisch bodemonderzoek 

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in het heden en verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden binnen het onderzoeksgebied. Ter plaatse van het huidige bedrijfsterrein van VMI Hebben veel bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden waaronder een zuivelfabriek en het huidige bedrijf voor technisch hoogwaardige machines in de autobandenindustrie. Het overige deel van het onderzoeksgebied betreft voornamelijk een weidelandschap en een voormalige boerderij. Op basis van alle beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat er geen geval van ernstige bodemverontreiniging wordt verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

Verkennend bodemonderzoek wordt wel aanbevolen op enkele locaties met een onderzoeksstrategie conform NEN5740 en een aanpak in deelgebieden.

  • Deelgebied 1 betreft het terrein van VMI. Dit gedeelte is in het verleden al vaker onderzocht voor diverse bouwvergunningen en bestemmingsplanwijzigingen. Aangezien er aan het bestaande bedrijfsterrein geen veranderingen gepland zijn kan een verkennend onderzoek hier achterwege blijven voor die nieuwe bestemmingsplanwijziging;
  • Deelgebied 2 betreft het terrein van de voormalige boerderij aan de Zuivelweg 12. Hier heeft een bovengrondse dieseltank gestaan die op onjuiste wijze geplaatst was. Op de plaats van deze voormalige tank kan de onderzoeksstrategie voor een “verdachte locatie met plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern” worden toegepast. Tevens wordt aanbevolen een verkennend dan wel nader asbestonderzoek op de locatie Zuivelweg 12 uit te voeren, gelet op de asbesttoepassingen die in het verleden op deze locatie aanwezig waren;
  • Deelgebied 3 betreft de beek met haar oevers. Hierbij is het onduidelijk welke kwaliteit de (water)bodem en de taluds hebben. Er zijn geen historische gegevens die duiden op bodembedreigende activiteiten op het gedeelte van de beek dat door het plangebied stroomt. In het standaardpakket analyses dat uitgevoerd wordt op een onverdachte locatie zitten de mogelijk aanwezige stoffen. Hier kan daardoor de strategie voor “overdachte locaties” worden toegepast;
  • Op de overige terreindelen kan de onderzoeksstrategie voor “grootschalige onverdachte locaties” gehanteerd worden.

Conclusie bodem en VMI

Uit het uitgevoerde historische bodemonderzoek blijkt dat delen van de te ontwikkelen locatie verdacht zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Op grond hiervan dient voorafgaand aan de uitvoeringswerkzaamheden dient verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te

worden conform de bovengenoemde punten per deelgebied. De eventuele maatregelen die voortvloeien uit de resultaten van dit verkennend bodemonderzoek dienen voorafgaand aan de realisatie van de gewenste ontwikkeling van VMI uitgevoerd te worden. Op basis van de anterieure overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid hiervan verzekerd.

4.11 Duurzaamheid

De Cleantech Regio zet zich in voor een duurzame economie en samenleving door maximaal in te zetten op schone technologie, waarin energieneutraliteit speerpunt is. De Cleantech Regio labelt duurzame producten en diensten en verzilvert kansen die de ontwikkeling van schone technologie biedt op het gebied van energievoorziening, transport, water, lucht en milieu, in het gebruik van nieuwe materialen, toepassen in de maakindustrie, landbouw en het hergebruik van afval tot grondstof.

Clean Tech is een groeimarkt. De toenemende schaarste en kosten van energie en grondstoffen en de wens om niet in te boeten op economische veerkracht en welvaart van onze leefomgeving, schept vraag naar schone producten en diensten. Tal van trends versterken deze beweging. Het mes snijdt met clean Tech aan twee kanten: het levert economische groei en banen op, terwijl tegelijk resultaat wordt behaald in energiebesparing en vermindering van verspilling en vervuiling. De Europese, nationale en provinciale doelstellingen voor CO2-reductie, energietransitie en grondstofonafhankelijkheid sluiten hier naadloos op aan. Clean Tech voorziet hierin.

De Clean Tech Regio lanceert de Clean Tech agenda waarin innovatieve business cases zijn opgenomen voor de toepassing van Clean Tech. De verwachting is dat dit aantal verder zal groeien. Hierdoor ontstaat nieuwe bedrijvigheid en perspectief voor bestaande bedrijven. Voor 2020 zijn de ambities:

  • 4000 nieuwe, aan Clean Tech gerelateerde banen en navenante groei van omzet/BRP (+50%)
  • 200.000 ton besparing op de CO2 uitstoot (-10%)
  • 20.000 ton minder huishoudelijk restafval per jaar (-33%)

In een circulaire economie worden grond- en hulpstoffen teruggewonnen. Onder andere door het opwerken van afval tot herbruikbare grondstoffen. Het sluiten van de grondstoffenkringloop kan een aanzienlijk hoeveelheid, soms ook hoogwaardige werkgelegenheid genereren. Het vraagt andere vormen van produceren, transporteren, assembleren en weer de-assembleren. Ook in het afvalstoffenbeleid is circulariteit van belang. Er moet zoveel mogelijk gekeken worden of ketens van afvalstoffen gesloten kunnen worden.

Ook liggen kansen in transitie naar duurzame en schone technologie. Schone en duurzame technologie biedt enorme kansen voor innovatie en levert een positieve bijdrage aan een sterkere regionale economie. Hierbij kan ook gedacht worden aan zonne-energie en windenergie.

Tot slot biedt het thema smart industry aanknopingspunten, waarbij gericht wordt op het ontwikkelen van productieproces- en productinnovaties die het verbruik van grondstoffen, energieverbruik, afval en milieubelasting verminderen. Zowel de fase 'lean' produceren, waarbij verspilling wordt tegengegaan, als 'circulair' produceren, waarbij herbruikbare producten geproduceerd worden op een energie-neutrale manier bieden mogelijkheden op het gebied voor duurzaamheid.

VMI gaat bij de assemblage van productielijnen zorgvuldig om met grondstoffen en verpakkingsmaterialen. Door de toepassing van best beschikbare technieken voor de conditionering en verlichting van werkruimruimtes minimaliseert VMI het energiegebruik. VMI levert als innovatieve ontwikkelaar en producent van productielijnen voor de autobandenindustrie een bijdrage aan de ontwikkeling van productieprocessen en productinnovaties die het verbruik van grondstoffen, energieverbruik, afval en milieubelasting verminderen.

De ontwikkeling van VMI levert hiermee een bijdrage aan de totstandkoming van nieuwe, aan Clean Tech gerelateerde banen en navenante groei van omzet/BRP.

 

Hoofdstuk 5 Toelichting op het plan

5.1 Algemene plansystematiek

Algemeen

Het bestemmingsplan "VMI" bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).

Regels

De regels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin begripsbepalingen en de wijze van meten die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken.
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en eventueel bepalingen omtrent een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin een anti-dubbeltelbepaling en algemeen geldende bouw- en gebruiksregels, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), waarin een aantal gebruikelijke slotbepalingen, waaronder het overgangsrecht en de slotregel, zijn opgenomen.

Dit bestemmingsplan heeft de volgende opzet:

  • Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
  • Indien een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden, maar deze zijn voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een afwijkingsbevoegdheid of, voor zwaardere gevallen, een wijzigingsbevoegdheid. In dit soort situaties is het niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situatie deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend dan wel de extra beperking noodzakelijk zal zijn.

5.2 De bestemmingen

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen "Bedrijf", "Groen", "Natuur", "Verkeer", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Water", "Waarde - Archeologie 5", "Waarde - Archeologie 6" en "Waterstaat - Waterlopen".

Bedrijf

De belangrijkste bestemming in dit bestemmingsplan is de bestemming

"Bedrijf". Deze bestemming maakt de machinefabriek, als zijnde een bedrijf ten behoeve van de productie van machines en apparaten, inclusief reparatie, tot en met categorie 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, mogelijk. Daarnaast worden ook nog kantoren, welke deel uitmaken van het ter plaatse gevestigde bedrijf, mogelijk gemaakt. Parkeren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".

De bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak. Op de verbeelding zijn maximale bebouwingspercentages en goothoogtes respectievelijk bouwhoogtes opgenomen. Ook is een geluidzonering opgenomen op de verbeelding en zijn algemene aanduidingsregels opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie 1 is een maximale geluidemissie van 50 dB(A) per m2 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie 2 is een maximale geluidemissie van 55 dB(A) per m2 toegestaan en ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie 3 is een maximale geluidemissie van 58 dB(A) per m2 toegestaan.

Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting van toepassing die betrekking heeft op het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' overeenkomstig de bestemmingsomschrijving in artikel 3.1 lid a, voordat de verbindingsweg tussen de Ledderweg en de rotonde N309, zoals opgenomen in bijlage 1 van de toelichting, is gerealiseerd.

Binnen een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bouwvlakken te wijzigen, of nieuwe bouwvlakken toe te voegen.

Groen

Deze bestemming laat groenvoorzieningen, plantsoenen en bijbehorende voorzieningen in de zin van paden, speelvoorzieningen et cetera toe. Ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn hier toegelaten.

Natuur

De voor Natuur aangewezen gronden zijn met name bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de waterhuishouding, extensief recreatief- en agrarisch medegebruik, parkeren en wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende dan wel daarvoor aangewezen verkeersvoorzieningen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende dan wel daarvoor aangewezen overige wegen, voet-/fietspaden, alsmede voor een cultuurhistorisch fietspad met daarbij behorende voorzieningen zoals bermen en bermsloten, taluds, parkeer- en groenvoorzieningen.

Water

De bestemming "Water" is specifiek gelegd op de waterloop die gelegen is binnen het plangebied.

Waarde - Archeologie 5

Deze dubbelbestemming is van toepassing vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. De regeling bevat een bouwverbod waarvan ontheffing kan worden verleend indien aan het behoud van de archeologische waarden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan. Uitgangspunt is dat met een rapportage inzichtelijk wordt gemaakt of al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Eveneens is ter bescherming van de eventueel aanwezige waarden een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning) opgenomen voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 50 centimeter.

Waarde - Archeologie 6

Deze dubbelbestemming is van toepassing vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. De regeling bevat een bouwverbod waarvan ontheffing kan worden verleend indien aan het behoud van de archeologische waarden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan. Uitgangspunt is dat met een rapportage inzichtelijk wordt gemaakt of al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Eveneens is ter bescherming van de eventueel aanwezige waarden een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning) opgenomen voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter.

Waterstaat - Waterlopen

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' is mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van waterkeringen;
  • b. de afvoer van hoog oppervlaktewater, sedimenten, ijs en voor de waterhuishouding;
  • c. het behoud, de versterking en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden van het dijklandschap.

5.3 Gebiedsaanduidingen

Het bestemmingsplan kent de volgende gebiedsaanduidingen:

  • overige zone - gelders natuurnetwerk; deze gronden zijn tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
  • overige zone - groene ontwikkelingszone; deze gronden zijn tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen.
  • Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden; deze gronden zijn tevens bestemd voor behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, in het onderhavige geval natte heideontginningen (Nat karakter (sloten), Open grasland, Herkenbaar verkavelingspatroon, Rechte ontginningsassen, Verspreide ligging van bebouwing).
  • geluidzone - industrie 1: deze gronden zijn bestemd voor geluidruimte, met dien verstande dat de gebruikte geluidruimte niet meer mag bedragen dan 50 dB(A)/m².
  • geluidzone - industrie 2: deze gronden zijn bestemd voor geluidruimte, met dien verstande dat de gebruikte geluidruimte niet meer mag bedragen dan 55 dB(A)/m² .
  • geluidzone - industrie 3: deze gronden zijn bestemd voor geluidruimte, met dien verstande dat de gebruikte geluidruimte niet meer mag bedragen dan 58 dB(A)/m² .
  • overige zone - waardevol landschap; deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van de kernkwaliteiten van het waardevol landschap.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Voor de uitvoering van dit plan zijn gemeente, provincie Gelderland VMI op een anterieure overeenkomst op basis van Wro 6.24.1. aangegaan. Op grond van deze overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke raakvlakken hebben met het plan. Deze partijen worden gezamenlijk ook wel de overlegpartners genoemd.

Het voorontwerp bestemmingsplan VMI is op 22 juni 2016 aan de volgende twaalf overlegpartners toegestuurd:

  • 4. Ministerie van Defensie;
  • 5. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Energie;
  • 6. Ministerie van Infrastructuur en Milieu/ Rijkswaterstaat;
  • 7. Provincie Gelderland;
  • 8. Waterschap Vallei en Veluwe;
  • 9. Gemeente Apeldoorn;
  • 10. Gemeente Brummen;
  • 11. Gemeente Deventer;
  • 12. Gemeente Lochem;
  • 13. Gemeente Voorst;
  • 14. Gemeente Zutphen en
  • 15. Erfgoedcommissie gemeente Epe.

De overlegpartners is verzocht om binnen zes weken een eventuele overlegreactie kenbaar te maken. Binnen deze periode zijn drie overlegreacties binnengekomen. Daarnaast is één overlegreactie buiten de gestelde termijn binnengekomen. Omdat artikel 3.1.1 Bro geen fatale termijn kent, is deze reactie wel meegenomen in de voorliggende overlegnota.

De binnengekomen overlegreacties zijn samengevat in de Overlegnota voorontwerp bestemmingsplan VMI en voorzien van een gemeentelijke reactie. Eén overlegreactie heeft geleid tot een wijziging in het voorliggende bestemmingsplan VMI. De overlegnota is in Bijlage 23 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Nadien is het bestemmingsplan inhoudelijk nagenoeg niet gewijzigd. Waar nodig zijn passages geactualiseerd aan nieuwe wet- en regelgeving. Dit heeft niet geleid tot nieuwe inzichten of een gewijzigde regeling binnen voorliggend ontwerpbestemmingsplan. De ontwikkelingsvisie die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan is niet gewijzigd in de loop der tijd.

7.1 Inspraak

Als voorbereiding op het voorliggende bestemmingsplan VMI is een uitgewerkte ontwikkelingsvisie VMI (hierna: totaalvisie VMI) opgesteld, zie bijlage 1. Deze totaalvisie VMI geeft de ambities van VMI voor de uitbreiding van haar bedrijfslocatie in Epe weer, inclusief de daarbij behorende natuurcompensatie en gewenste verkeersontsluiting.

Met ingang van 18 november 2014 heeft de totaalvisie VMI gedurende zes weken in het kader van de gebruikelijke inspraakprocedure ter inzage gelegen bij de Publiekswinkel in het gemeentehuis te Epe. Ook is het plan via de gemeentelijke website in te zien geweest. Een ieder is hiermee in de gelegenheid gesteld inspraakreacties op deze ontwikkelingsvisie kenbaar te maken.

Gedurende de bovengenoemde periode zijn acht inspraakreacties ingediend. De binnengekomen reacties zijn samengevat in de 'Inspraaknota Uitgewerkte ontwikkelingsvisie VMI (totaalvisie) en voorzien van een gemeentelijke reactie. De inspraakreacties hebben geleid tot enkele wijzigingen in het voorliggende bestemmingsplan VMI. De inspraaknota van de totaalvisie is in bijlage 20 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingplan heeft vanaf 9 mei 2019 gedurende een termijn van zes weken ter visie gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid geweest een zienswijze in te dienen. Zienswijzen zijn beoordeeld en voorzien van een reactie. De nota zienswijzen en bijbehorende bijlagen zijn bij dit bestemmingsplan gevoegd in Bijlage 21 en Bijlage 22. Het bestemmingsplan is mede op basis van de zienswijzen gewijzigd vastgesteld.