direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parkeervoorziening Oost VMI
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 1946 is in het Gelderse Epe VMI Group gevestigd. VMI startte met een klein bedrijf aan de Gelriaweg in de voormalige melkfabriek.Vanaf die tijd is VMI gegroeid tot een toonaangevend bedrijf, als wereldwijde marktleider op het gebied van productie van autobandenmachines. Inmiddels is VMI niet alleen in naamsbekendheid maar ook in omvang sterk gegroeid. Er zijn inmiddels drie grote hallen gebouwd, evenals een nieuw hoofdkantoor aan de Gelriaweg.

Als gevolg van de economische gezondheid van VMI is het werknemersaantal de afgelopen jaren gestegen. De vraag naar parkeerplaatsen is inmiddels zo gestegen dat de huidige parkeerplaatsen niet meer voldoen. VMI woekert met ruimtegebrek en heeft inmiddels de wegen tussen de hallen al ingericht met parkeerplaatsen. Maar dit aantal voldoet enerzijds nog niet met de huidige vraag, anderzijds is er zo op het terrein een onveilige situatie ontstaan.

In de nabije toekomst zal deze parkeerproblematiek volgens VMI ook als eerste opgelost dienen te worden. Om te voorkomen dat de uitbreidingen in de toekomst gefragmenteerd plaatsvinden, is er vanuit de gemeente Epe om een toekomstvisie gevraagd. In deze (concept) uitgewerkte ontwikkelingsvisie is het toekomstbeeld inclusief de benodigde parkeervoorzieningen geschetst (zie Bijlage 1). VMI wil graag de nieuwe parkeerplaatsen aanleggen, passend binnen de huidige landschapsstructuur èn passend binnen de gevraagd totaalvisie.

In de uitgewerkte ontwikkelingsvisie zijn de benodigde parkeervoorzieningen uitgewerkt in een totaalvisie voor het gebied. Hierin zijn 3 parkeerplaatsen voorzien:

  • de (noord)oostelijke parkeerplaats met 371 parkeerplaatsen;
  • de westelijke parkeerplaats met 187 parkeerplaatsen;
  • en aan de Gelriaweg is het streven 50 parkeerplaatsen te realiseren.

Hiermee wordt de wens van 600 parkeerplaatsen gehaald.

Om een veilige situatie te creëren en voldoende ruimte te houden voor de nodige logistieke bewegingen op het terrein wil VMI graag de grote parkeerplaats, ten noorden van de bestaande hallen (noordoostelijke parkeervoorziening), vooruitlopend op een nieuw op te stellen bestemmingsplan voor het gehele terrein, al realiseren.

De realisatie van deze (noord)oostelijke parkeervoorziening met 371 parkeerplaatsen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de bestemming "Agrarisch gebied" te wijzigen in de bestemming "Machinefabriek".

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid zodat de realisatie van deze (noord)oostelijk gelegen parkeervoorziening planologisch-juridisch mogelijk kan worden gemaakt. In paragraaf "3.4.3 Vigerend bestemmingsplan" wordt de situatie ter plaatse nader toegelicht.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen nabij het buurtschap Zuuk in de gemeente Epe. Het vormt het noordelijke deel van het terrein van de VMI Group. Het plangebied wordt omsloten door de Ledderweg aan de noord-, de Zuivelweg aan de west- en de Werlerweg aan de oostzijde.

Het plangebied is enkel dat deel van de parkeervoorziening dat is gelegen binnen de huidige bestemming "agrarisch gebied" waarvoor een wijzgingsbevoegdheid is opgenomen. Het overige deel van de parkeervoorziening is immers reeds toegestaan binnen de nu geldende juridische regeling ter plaatse. Zie tevens paragraaf "3.4.3 Vigerend bestemmingsplan" van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0001.jpg"

Ligging plangebied (witte vlak) en ligging grens ontwikkelingsvisie gehele terrein (rode stippellijn)

1.3 Planopzet

Het wijzigingsplan “Parkeervoorziening Oost VMI” is opgesteld conform de in de gemeente Epe gebruikelijke juridische regeling en is zodanig van opzet dat het duidelijke kaders biedt in het gebruik van het plan. Deze kaders worden bepaald door de in de artikelen 3.1.2 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) genoemde onderdelen waarin een wijzigingsplan tenminste dient te voorzien:

Toelichting:

De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen. De resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro krijgen een plaats in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven invulling aan het bepaalde in dit artikel.

Verbeelding:

Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID: NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1 zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

Planregels:

Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, bouwwerken en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven. Zie Hoofdstuk 5 Juridische planopzet voor een korte toelichting op de planregels.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting maakt onderdeel uit van het wijzigingsplan "Parkeervoorziening Oost VMI" en is als volgt opgebouwd.

Allereerst wordt in Hoofdstuk 2 het voorgenomen initiatief verder toegelicht in haar context. In Hoofdstuk 3 wordt dit vervolgens getoetst aan het geldende beleidskader. In Hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden (onderzoeksaspecten) belicht en in Hoofdstuk 5 de juridische planopzet uiteengezet. Tot slot worden in Hoofdstuk 6 en 7 de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Bebouwingsstructuur

De vroegste bewoning van Epe dateert uit de Romeinse tijd. Gelegen op de overgang van de hoge zandgronden en de lager gelegen nattere gronden, was dit voor vele agrariërs een gunstige plek om zich te vestigen. Akkerbouw was op deze plekken in principe mogelijk, maar de vruchtbaarheid liet nog te wensen over. De invoering van de ijzeren (keer)ploeg door de Romeinen betekende in de Vroege Middeleeuwen de ondergang van de celtic fields. De celtic fields waren gewoonweg te klein voor deze ploeg. Om de ploeg zo min mogelijk te hoeven keren kregen de akkers een meer langwerpig karakter. Behalve de buurtschappen Epe en Vaassen, ontstonden in de vroege middeleeuwen ook op andere plaatsen nederzettingen. Soms betrof dit niet meer dan één boerderij, waar een hele familie woonde, soms bestond het gehucht uit een kleine groep van boerderijen. De gemiddelde omvang van deze gehuchten bedroeg ongeveer vier boerderijen.

Uit deze gehuchten zijn verschillende nog bestaande landbouwenclaves binnen de gemeente Epe ontstaan.

Tevens is er, gekoppeld aan de belangrijke ontginningsassen in het gebied, agrarische bebouwing in het gebied ontwikkeld. Deze bebouwing werd dikwijls loodrecht op de as gebouwd. Dit is duidelijk te zien bij de woningen, gelegen aan de Ledderweg.

Juist dit kleinschalige karakter staat in groot contrast met de grote fabriekshallen van VMI.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0002.png"

Bebouwingsstructuur

2.1.2 Groenstructuur

De huidige groenstructuur in en om het plangebied van VMI is door de eeuwen heen ontstaan en kan gekoppeld worden aan de landschapseenheden en waardevolle landschappelijke elementen van het gebied. De ontginningsassen, in het natte heide-ontginningslandschap, zijn her en der nog herkenbaar door de aanplant van de eikenlanen. Helaas zijn deze eikenlanen niet overal volgroeid of doorgezet waardoor een gefragmenteerd landschap ontstaat. De bochtige wegen, kenmerkend voor de dekzandruggen zijn her en der ook begeleid door eikenlanen. Jonge nieuwe aanplant is zichtbaar langs de Gelriaweg.

De opgeleide Klaarbeek wordt begeleid door eik en beuk. Deze groeien inmiddels op de leemkades wat een surrealistisch beeld met zich mee brengt. Ter hoogte van de oude melkfabriek zijn wilgen aangeplant en verderop is een bosschage te vinden met oa. els, esdoorn en lijsterbes.

De graslanden en akkerbouwgronden worden soms omrand door houtwallen en bomenlanen. Aan de oostzijde van het plangebied is hierdoor een prachtige kamerstructuur ontstaan. Midden in de weides staan prachtige solitaire bomen (vaak beuk) en grazen de pony's en paarden van de omwonenden. Een natuurlijke manier van beheer van de weidegronden.

Dit kleinschalige, idyllische landschap staat in groot contrast met de weidsheid ten noorden en westen van het plangebied. Hier is de open- en weidsheid van de ontginningsgebieden nog zichtbaar. Alleen de agrarische bebouwing met bijbehorende aanplant onderbreken af en toe deze openheid waardoor het gebied dreigt te verrommelen. Langs de wegen met sloten zijn dikwijls elzen, soms een es, te vinden. Soms in een groepje bij elkaar, soms als solitair.

Ten noorden van de bestaande fabriekshallen is een bosvlak te vinden, zoals aangegeven in het natuurbeheerplan als droog bos met productie (N16.01). Hier vormen eik en berk de basis, lijsterbes en vuilboom zijn eveneens aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0003.png"

Groenstructuur

2.2 Globale ontwikkelingsvisie

VMI Group heeft ARCADIS gevraagd een ontwikkelingsvisie op te stellen waarin de plannen tot ongeveer 2025 zichtbaar zijn. Hierin dienen de wensen aan bedrijfsoppervlak, toename aan parkeerplaatsen en een nieuw hoofdkantoor en dus nieuwe hoofdentree verwerkt te zijn.

In september 2012 heeft ARCADIS onderstaande globale ontwikkelingsvisie gepresenteerd aan VMI Group, aan de gemeente Epe en de omwonenden van het bedrijfsterrein.

In mei 2013 heeft de gemeente Epe een reactie gegeven op deze visie, in de vorm van een programma van eisen. De reacties en dit programma van eisen heeft vervolgens als basis gediend voor de uit te werken (en verfijnde) ontwikkelingsvisie die vervolgens is opgesteld. Zie Bijlage 1 Uitgewerkte ontwikkelingsvisie voor de aandachtspunten (samenvatting) van dit programma van eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0004.png"

Globale ontwikkelingsvisie (ARCADIS septeber 2012)

2.3 Uitgewerkte ontwikkelingsvisie

2.3.1 Algemeen

De globale ontwikkelingsvisie moest uitgewerkt worden in een gedetailleerde totaalvisie, welke als basis kan dienen voor een nieuw op te stellen bestemmingsplan voor het gehele gebied. Een gedegen landschappelijke analyse van het terrein en omgeving, uitwerkingen van deelgebieden (waaronder de noordoostelijk gelegen parkeervoorziening) in de vorm van inrichtingsplannen en beeldkwaliteitsplan zijn eindproducten horend bij deze totaalvisie.

In overleg met de gemeente Epe, de provincie Gelderland en VMI is deze uitgewerkte ontwikkelingsvisie opgesteld waarbij de landschappelijke kwaliteiten èn de historie van het gebied als inspiratiebron hebben gewerkt voor de inpassing van de toekomstplannen. Daarnaast is er aandacht geschonken aan de compensatie van natuur, als tegenprestatie van deze uitbreiding.

Zie Bijlage 1 voor de Uitgewerkte ontwikkelingsvisie.

Fasering

De uitgewerkte ontwikkelingsvisie zal in fasen uitgevoerd gaan worden. Elk deelgebied zal uitgewerkt worden in een inrichtingsplan, zoals gewenst door de gemeente Epe.

Er zijn vijf realisatiefasen te onderscheiden:

  • 1. Realisatie parkeerplaats noordoosthoek, gekoppeld aan de bestaande structuur van de zuivelweg. Hiervoor is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld. Door de komst van deze parkeerplaats is de parkeerplaats tussen de bedrijfshallen overbodig. Deze ruimte wordt benut met de komst van een nieuwe bedrijfshal. Tevens worden de containers en opslag ten westen van de zuivelweg verplaatst. In het kader van natuurcompensatie worden de bospercelen ten oosten van VMI aangebracht, het fietspad verlegd en de droge schraallanden aangelegd.
  • 2. Realisatie vierde aantakking rotonde en verbinding met de Ledderweg.
  • 3. Realisatie nieuw hoofdgebouw inclusief voorplein en verbinding met grote nieuwe parkeerplaats (fase 1). Het oude hoofdgebouw aan de Gelriaweg wordt geamoveerd en een nieuwe hal wordt gerealiseerd op deze plek. Als natuurcompensatie; vernatting perceel ten zuiden van de Klaarbeek.
  • 4. Realisatie nieuwe hallen in het westelijk deel, inclusief de westelijke parkeerplaats, grootste deel natuurcompensatie (aanleg en verlegging watergang, aanleg natuurvriendelijke oevers en bermen, bospercelen, wandelpad).
  • 5. Landschappelijke inpassing Gelriaweg en beleefbaarheid wijer in combinatie met nieuwe parkeerplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0005.png"

Uitgewerkte ontwikkelingsvisie

2.3.2 Parkeervoorziening noordoost

De vraag naar parkeerplaatsen is gestegen zodat de huidige parkeerplaatsen niet meer voldoen. VMI woekert met ruimtegebrek en heeft inmiddels de wegen tussen de hallen al ingericht met parkeerplaatsen. Maar dit aantal voldoet enerzijds nog niet met de huidige vraag, anderzijds is er zo op het terrein een onveilige situatie ontstaan. Daarom is in het noordoosten van het terrein een parkeervoorziening gesitueerd op een perceel dat nu grasland is en in eigendom is van VMI.

De oostelijke parkeerplaats wordt omhuld door bosschages, aansluitend bij de natuurbeheertypen van de omgeving. De rijweg wordt in asfalt uitgevoerd, aansluitend bij de asfaltwegen tussen de hallen en de zuivelweg. Parkeren vindt op grind plaats om het industriële karakter te benadrukken en het hemelwater van deze grote terreinen zo natuurlijk mogelijk af te voeren.

Op dit moment wordt VMI ontsloten via de Gelriaweg. Werknemers, leveranciers en bezoekers van VMI, rijden (komend vanaf de A50) via de N309 Epe binnen. Bij de stoplichten ten zuiden van Epe gaat men linksaf en rijdt daar dan het buitengebied in.

De Gelriaweg, en dus het buitengebied, wordt daardoor belast met langzaam verkeer (fietsend personeel), autoverkeer en vrachtverkeer. Het huidige profiel is hier niet op ingericht. Middels passantenhavens wordt passeren toch mogelijk gemaakt. Inmiddels is er ter hoogte van het plangebied een rotonde gerealiseerd, als onderdeel van de N309. Deze rotonde is aangelegd om het bedrijventerrein ten oosten van Epe te ontsluiten.

Een vierde aantakking richting het zuiden is een wens om zo VMI direct te ontsluiten vanaf de N309 waardoor het buitengebied rondom VMI ontlast wordt. Deze vierde aantakking wordt dan ook een belangrijke verbinding tussen de N309 en de Ledderweg, als ontsluitingsweg van buurtschap Zuuk.

Door de aantakking op de rotonde zal het plangebied aan de noordzijde gaan fungeren als hoofdentree van VMI. Juist de huidige entree, gelegen aan de Gelriaweg, zal dus de nieuwe achterzijde worden van het totale bedrijfsterrein. Aan de hoofdentree komt een nieuw hoofdgebouw. Aan weerszijden van het hoofdgebouw worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd: de (noord)oostelijke- en de westelijke parkeervoorziening.

Op onderstaande afbeeldingen is de noordoostelijke parkeervoorziening weergegeven (zie ook Bijlage 2 Ontwerp parkeervoorziening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0006.jpg"

Verkeersafwikkeling en parkeervoorzieningen van het terrein (de rode cirkel duidt de "parkeervoorziening noordoost" aan)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0007.jpg"

Ontwerp parkeervoorziening noordoost

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

SVIR

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) vervangt o.a. de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en is vastgesteld op 13 maart 2012.

Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

In de structuurvisie geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. In de structuurvisie maakt het rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de rijksoverheid worden ingezet:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-econmische structuur.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor deze 3 hoofddoelen zijn vervolgens de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro).

Barro

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hiermee geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn instrumenten als Planologische kernbeslissingen en concrete beleidsbeslissingen (respectievelijk pkb en cbb) namelijk niet meer beschikbaar. Met het Barro maakt het rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen (en wijzigingsplannen).

Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen (en wijzigingsplannen) mogelijk worden gemaakt.

Conclusie

De SVIR richt zich op vraagstukken die invloed hebben op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water. Het voorliggend initiatief is op een dusdanig laag abstractieniveau dat dit geen invloed heeft op het nationaal belang. Het Barro geeft geen regels voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Gelderland (2005)

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.

Conclusie 

Het Streekplan Gelderland geeft geen specifiek beleid voor het realiseren van een parkeervoorziening. Wel draagt het initiatief bij aan de groei van VMI en hiermee aan de economische kracht en concurrentiepositie van Gelderland. Daarnaast is er in de uitgewerkte ontwikkelingsvisie uitvoerig stilgestaan aan het leveren van een bijdrage aan een "evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning".

3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland is een uitwerking van de algemene regels die de provincie heeft opgesteld op basis van het Streekplan/Structuurvisie. In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen (en wijzigingsplannen) van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, waardevolle landschappen en EHS. Van belang is dat bestemmingsplannen (en wijzigingsplannen) waarbij een provinciaal belang in het geding is, de voorziene ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met dit provinciaal belang.

Zoals blijkt uit onderstaande uitsnede uit de kaart van de RVG, is het plangebied gelegen binnen de aanduiding "Zoekzones landschappelijke versterking". Deze zoekzone geeft nadere randvoorwaarden voor het oprichten van nieuwe bebouwing. Voor het aanleggen van een parkeervoorzieningen gelden geen specifieke uitgangspunten en / of randvoorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0008.jpg"

Uitsnede kaart Ruimtelijke verodening Gelderland

Conclusie

Het voornemen maakt onderdeel uit van een ontwikkelingsvisie voor het gehele gebied rondom de VMI. Aan het voornemen van de parkeervoorziening ligt een uitvoerige gebiedsanalyse ten grondslag en het geheel wordt van een landschappelijke inpasssing voorzien. Er is dus geen sprake van een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit en is derhalve niet in strijd met dit beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel

Voor de gemeente Epe, Heerde en Voorst is een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld ("Van Veluwe tot IJssel", september 2009) Hierin worden verschillende kenmerkende landschapseenheden en landschapselementen besproken en uitgelicht. Vervolgens worden deze typen en elementen in het onderdeel "Landschapsontwikkelingsvisie" besproken en per eenheid wordt er beleid aangekoppeld.

Dit beleid heeft als randvoorwaarde en als inspiratiebron gediend bij de totstandkoming van de uitgewerkte ontwikkelingsvisie voor VMI. Vanuit verdieping in de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de landschappelijke analyse zijn er een aantal landschapseenheden en landschappelijke elementen te onderscheiden, welke voor het gebied van VMI van toepassing zijn.

Landschapseenheden:

Oude bouwgronden/dekzandruggen:

  • Verdwenen onverharde paden weer herstellen.
  • Langs wegen bomen aanplanten (beuk, eik, linde kastanje), langs paden hagen aanplanten.

Natte heide-ontginningen:

  • Ontginningspatroon benadrukken met behulp van wegbeplanting (berk).
  • Verrommeling tegengaan door sterk vergroenen van het landschap middels weg-, erf-, kavelbeplanting en bosjes.

Beekdalen:

  • Zichtbaar en beleefbaar maken van sprengen die stromen op directe overgang van met hoge dekzandruggen en bouwlanden.
  • Openheid behouden middels moerasachtige omgeving.

 

Waardevolle landschapselementen: Beken

  • Het volledige systeem van sprengenbeken met bijbehorend erfgoed in stand houden, herstellen, zichtbaar en beleefbaar maken.
  • Bovenstroomse infiltratie van water, met als doel de kweltoevoer richting de sprengen vergroten, moet vergroot worden.
  • Opgeleide sprengenbeken behouden en herstellen, inclusief de begeleidende beplanting. Beter beleefbaar en toegankelijk door aanleg paden.
  • Behoud cultuurhistorisch waardevol systeem door watervoerendheid in stand te houden.
  • Molenlocaties herkenbaar en beleefbaar, daar waar nodig herstel bijbehorend watersysteem en natuurdoelen.

Dit beleid wordt zoveel mogelijk nagestreefd en verwerkt in de uitgewerkte ontwikkelingsvisie van VMI (zie Bijlage 1 Uitgewerkte ontwikkelingsvisie).

Conclusie

Dit beleid heeft als basis gediend voor de verdere uitwerking van de ontwikkelingsvisie voor dit gebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Epe

Het Structuurplan Epe (2007) is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010. In het plan staan in hoofdlijnen de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkelingen voor de gemeente Epe. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven. Ook wordt er een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur.

Conclusie

Het structuurplan Epe biedt geen concrete uitgangspunten en randvoorwaarden voor het terrein van VMI.

3.4.2 Structuurvisie Veluweflank

De Structuurvisie Veluweflank, door de gemeenteraad vastgesteld op 25 maart 2010, heeft betrekking op het buitengebied tussen het Apeldoorns Kanaal en het Centraal Veluws Natuurgebied. De visie geeft een overkoepelend ruimtelijk strategisch toetsingskader voor ruimtelijke plannen en projecten. Naast een visie bevat het plan ook een uitvoeringsparagraaf.

De structuurvisie dient verschillende doelen:

  • Integraal kader voor ambities; de gemeente Epe wil met deze visie laten zien hoe zij haar ambities voor het buitengebied tussen Apeldoorns Kanaal en Veluwemassief ruimtelijk vorm wil geven.
  • Waarborg en toetsingskader; de gemeente Epe wil met deze visie de landschappelijke overgangen tussen Veluwemassief en randgebieden beschermen en versterken. Daarbij hoort een visie op balans tussen enerzijds de gewenste openheid en andere kwaliteiten van het landschap en anderzijds gewenste (nieuwe) economische dragers in het gebied.
  • Ruimtelijk kader en ontwikkelingsrichtingen; de visie geeft al met al een beeld van de ruimtelijke hoofdstructuur van het gebied, van de gewenste ontwikkeling en van de na te streven kwaliteiten. Daarbij hoort een opsomming van randvoorwaarden en condities voor nieuwe ontwikkelingen. De structuurvisie biedt zo mede houvast voor kwaliteitsbeleid en welstand.
  • Overzicht bestaand beleid; ter onderbouwing van de ambitie en de visie moet er voorts ook een goede weergave zijn van de gevolgen van bestaand beleid dat relevant is voor het plangebied. •Realisatie ambities; in een structuurvisie moet worden aangegeven hoe de gemeente denkt haar ambities te realiseren.

Het plangebied wordt in dit beleid aangeduid als "ontwikkelingsruimte" waarbij de cultuurhistorie leidend moet zijn voor de inrichting en het accent op natuur moet liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0010.jpg"

Conclusie 

Met het opstellen van de uitgewerkte ontwikkelingsvisie met specifieke aandacht voor de landschappelijke inpassing en natuurcompensatie is voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden van de Structuurvisie Veluweflank. Zie Bijlage 1 Uitgewerkte ontwikkelingsvisie.

3.4.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie van de nieuwe parkeervoorziening is gelegen in het vigerende bestemmingsplan "Agrarisch Gebied, 68e partiële herziening Bedrijventerrein VMI" dat is vastgesteld bij besluit van 1 juli 1999 van de Raad van de gemeente Epe.

Het plangebied is enkel dat deel van de parkeervoorziening dat is gelegen binnen de huidige bestemming "agrarisch gebied" waarvoor een wijzgingsbevoegdheid is opgenomen (zie onderstaande afbeelding). Het overige deel van de parkeervoorziening is immers al toegestaan binnen de nu geldende juridische regeling ter plaatse.

Hiermee wordt gebruik gemaakt van de ontwikkelingsregeling die in de bestemming "agrarisch gebied" van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen:

c. Ontwikkelingsregeling

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om - indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met "gebied wijzigingsbevoegdheid" - ten behoeve van de concrete uitbreiding van de productie en assemblage van machines met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming "agrarisch gebied" te wijzigen in de bestemming "machinefabriek" met dien verstande dat:
    • a. de wijziging uitsluitend ten dienste is van het naastgelegen tot "machinefabriek" bestemde bedrijf (VMI);
    • b. het bepaalde in artikel 3 van overeenkomstige toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0011.jpg"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Agrarisch Gebied, 68e partiële herziening Bedrijventerrein VMI" met daarover het ontwerp van de parkeervoorziening

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Geomorfologie en bodem

Het landschap van Veluwe tot IJssel is door drie natuurlijke landschapsvormende processen ontstaan. Als eerste is dit het verplaatsende landijs door het IJsseldal waardoor materiaal naar de zijkanten opstuwden en zo de andere stuwwal van de Veluwe vormden. Ten tweede de erosieprocessen door wind en water in de laatste ijstijd waardoor o.a. dekzandruggen en beekdalen gevormd werden. En als laatste de kracht van de rivier de IJssel. Tot enkele eeuwen geleden had de IJssel vrij spel en waren er regelmatig overstromingen. Tijdens deze overstromingen zijn de komgebieden en oeverwallen ontstaan. Na de bedijking (in de 14e eeuw) zijn deze natuurlijke processen tot stilstand gekomen. Dynamiek vind je nu alleen nog maar in de uiterwaarden.

Het dorp Epe bevindt zich op de Veluweflank, het gebied tussen de Veluwe en het overgangsgebied van kleinschalige zandopduikingen en de open en lager gelegen graslanden, ontstaan tijdens de eerste twee processen. Door deze ideale ligging tussen de hogere en lagere delen is dit een bewoningsgebied geworden met een keten aan dorpen. Het is een gevarieerd landschap van heideontginningen, beekdalen en (sprengen)beken, dorpen, landgoederen, infrastructuur, dekzandruggen en oude bouwlanden.

Dit gevarieerde landschap is ook rondom VMI te vinden. Dorpen en buurtschappen wisselen elkaar af, dekzandruggen met productiebos, infrastructuur en de Klaarbeek en de Verloren beek als sprengenbeken zijn nog zichtbaar in het landschap.

VMI bevindt zich precies op de grens van het dekzandruggenlandschap en de natte heide-ontginningslandschap. Het bevindt zich in een vrij jong ontginningsgebied. Door de hoge grondwaterstand (dankzij de afwateringsfunctie en het kwelwater, en dus natte karakter) is dit gebied laat ontgonnen. Deze natte heideontginningsgebieden zijn, zoals ook hier, gelegen tussen de lage beekdalen en de hogere dekzandruggen. Ontginning vond plaats in lange lijnen. Kenmerkend voor deze assen zijn de lange rechte lijnen, vaak haaks op elkaar staande ontginningsbases. ze sluiten altijd aan op oude wegen op de hogere gebiedsdelen. Deze bijzondere aansluiting vormt vaak de grens van rechte lijnen naar bochtige weg en vaak vindt er een overgang plaats van bos naar landbouwgebied. Aan deze lange lijnen is inmiddels agrarische bebouwing geplaatst waardoor geleidelijk aan de kenmerkende openheid verloren is gegaan.

Het karakter van de dekzandruggen is in de omgeving te herkennen aan grote open percelen met randbeplanting (houtwallen), laanbeplantingen en eventuele steilranden. Epe bevindt zich in een groot dekzandgebied, grenzend aan de natte heideontginningsgebieden, waarin VMI gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0012.png"

Bodemsamenstelling

Bodemkundig gezien, is de IJsselvallei het gevolg van de activiteit van gletsjers in de IJstijd waarin het landijs op rukte vanuit het noorden, via het dal van de huidige IJssel. Door het opduwende materiaal, ontstonden er stuwwallen, waaronder het Veluwemassief. Tegen het eind van de IJstijd smolt het ijs en stroomde smeltwater deze stuwwalen af. Daarbij werd de stuwwalrand afgeslepen; keien, grind en grof zand werden door het water verplaatst naar de door het ijs verlaten dal. Door bodemverschuivingen werden de hoogteverschillen tussen stuwwal en dal verkleind. In sommige perioden van de IJstijd werd het nóg kouder en viel er minder sneeuw, zodat zelfs rivieren droogvielen. Onder die omstandigheden kreeg de wind vat op de bodem. Hierbij traden grote zandverstuivingen op. Op de stuwwalhelling ontstond opeenhopingen van fijn zand, pleistocene dekzanden, die door de wind verspreid werden. Zo zijn op de helling dekzandvlaktes ontstaan en treffen we richting de vallei dekzandruggen en -opduikingen aan.

Door al die processen vertoont de bodem van de IJsselvallei een markant overgangspatroon, waarbij van west naar oost gestuwde rivierzanden, afgespoelde en afgeschoven stuwwalzanden, dekzanden en klei- en zandafzettingen van de IJssel, elkaar opvolgen. Op de bodemkaart zijn drie bodemsoorten in de omgeving van VMI zichtbaar, namelijk de podzolgronden (dekzandwelvingen), dikke eerdgronden (natte beekdalen) en kalkloze zandgronden.

De podzol is een bodemtype dat in de schrale dekzandgronden in Noord-Europa, waar een neerslagoverschot heerst, veelvuldig voorkomt. Een podzol is ontstaan door een eeuwenlang proces van uitspoeling en inspoeling in leemarm dekzand. Als gevolg van het vochtiger wordende klimaat raakte Noord-Europa bedekt met bos. Afgestorven plantenmateriaal werd door organismen afgebroken tot humus en deze werd door bodemorganismen door de bovenste decimeters van de grond gemengd. De enkeerdgronden komen eveneens voor in zandlandschappen die gevormd zijn in het Pleistoceen. Deze gronden zijn ontstaan door bemesting met dierlijke mest en plaggen.

De bovenlaag van de dekzandruggen is dus verrijkt door toedoen van de natuur en de mens. Onder deze verrijkte toplaag zit zwak tot sterk lemig fijn zand (op eventueel grof zand). Deze bodemsamenstelling van podzolgronden en enkeerdgronden zal als basis dienen voor de uitwerking van de natuurcompensatie-opgave van de gehele ontwikkelingsvisie voor het terrein van VMI.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0013.png"

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1998) en heeft de Monumentenwet 1988 gewijzigd. De gewijzigde Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van de (gewijzigde) Monumentenwet 1988 worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een wijzigingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten (artikel 38a).

De archeologische waarden zijn in kaart gebracht, middels de archeologische verwachtingswaardenkaart (Bron: Past2Present, september 2009).

Deze kaart geeft aan dat dat voor het terrein van VMI een lage tot middelhoge verwachting is van archeologische vondsten. In juni 2010 is er archeologisch onderzoek gedaan tussen de Ledderweg en VMI. Hierbij zijn geen archeologische vondsten ontdekt. (Bron: http://archeologie.erfgoedthesaurus.nl/?formaat=full ).

Voor het plangebied van dit wijzigingsplan speelt het aspect archeologie geen rol.

4.2.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.

De gemeente Epe heeft een bijzonder rijk verleden. Om dit rijke verleden in stand te houden, daar waar mogelijk te herstellen, beleefbaar en zichtbaar te maken heeft de gemeente het cultuurhistorisch erfgoed op de kaart gezet. Cultuurhistorie is eigenlijk de menselijke geschiedenis, zowel onder- als bovengronds.

Vooral de beken op de Veluwe en de Veluweflank zijn van grote cultuurhistorische betekenis. ze zijn namelijk gegraven tussen de 14 en 19e eeuw ten behoeve van het aandrijven van de watermolens. Men probeerde het water met zo min mogelijk verval naar de watermolen te brengen; vandaar de opgeleide beken. De sprengen werd tussen verhoogde kades geleid. De Verloren beek en de Klaarbeek zijn dergelijke opgeleide beken. Ter hoogte van VMI wordt de Klaarbeek opgeleid ten behoeve van de aandrijving van de watermolen bij de voormalige melkfabriek. Vaak werd bij de watermolen ook een spaarbekken, een zogeheten wijer aangelegd, waardoor de continuïteit kon worden gewaarborgd. De wijer, als waardevol landschappelijk element, is inmiddels verdwenen uit het landschap. De meeste sprengen zijn ecologisch waardevol, gezien het schone kwelwater. De Klaarbeek en de Verloren beek liggen net zuiden van VMI. De beekdalen zijn relatief nat (door het kwelwater, toestromend oppervlaktewater en de hoge grondwaterstand). Door grondwaterverlaging en onttrekking van het grondwater, wordt het watersysteem minder nat. Herstel van het watersysteem wordt nagestreefd, vaak door natuurontwikkeling in de beekdalen (ten koste van de cultuurhistorische waarden).

Het cultuurhistorisch beleidskader (Bron: Epe, historisch centrum van de Veluwe, cultuurhistorisch beleid 2010-2015, Tauw, april 2010) beschrijft hoe de gemeente Epe de komende jaren wil omgaan met het cultuurhistorisch erfgoed. Op deze wijze is het ook verankerd in het beleid van de gemeente

Voordat het beleidskader en het uitvoeringsprogramma werden opgesteld, heeft de gemeente Epe een cultuurhistorische profielschets (Bron: Tauw, september 2009) gemaakt; een samenhangend beeld van de historie van de omgeving. Een van de zes parels in deze profielschets is de Kopermolen bij zuuk. Een van de drie watermolens, ten zuiden van de Klaarbeek en dus ten zuiden van het plangebied van VMI. Watermolens hebben een hoge cultuurhistorische ensemblewaarde: het ensemble van beek, molen, boerderij en wijer. Het weer beleefbaar en zichtbaar maken van deze ensembles is één van de aandachtspunten in het cultuurhistorisch beleid.

Voor het plangebied van dit wijzigingsplan speelt het aspect cultuurhistorie geen rol.

4.3 Water

Toetsingskader

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat in de toelichting op een bestemmingsplan / wijzigingsplan wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In onderhavige waterparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van de locatie en wordt beoordeeld of de nieuwe bestemming en ontwikkeling van de locatie effect heeft op de waterhuishouding.

Waterwet

De Waterwet is een nieuwe wet die de organisatie van het waterbeheer regelt. De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als de beheerder van de rijkswateren, en de waterschappen als de beheerders van de overige wateren en het grondwater. Waterschappen zijn daarnaast ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar ze vervullen wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, bodemenergiesystemen en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m³ per jaar. Gemeenten hebben een zorgplicht voor hemel- en grondwater. Deze zorgplicht is in 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken opgenomen in de Wet op de waterhuishouding.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben het rijk, de provincies en de waterschappen landelijke afspraken gemaakt over het omgaan met wateroverlast, droogte en peilbeheer, chemische kwaliteit en ecologische kwaliteit. Waterbeheerders en gemeenten zorgen ervoor dat in 2015 de urgente knelpunten voor wateroverlast zijn opgelost, rekening houdend met klimaatverandering. Ook moet het watersysteem minder kwetsbaar worden voor lange perioden van droogte.

Waterhuishoudkundige structuur

De opbouw van het watersysteem tussen Veluwe en IJssel is complex, doch zeer kenmerkend. Bepalend is de neerslag die inzijgt op hogere delen, zoals het Veluwemassief en de hogere zandgronden (dekzandruggen en oeverwallen). In de lager gelegen komgebieden tussen de Veluwe en IJssel treedt kwel op. Dit kan diepe kwel zijn, komende vanaf het Veluwemassief of het kan gaan om lokale kwel, afkomstig uit dekzandruggen en oeverwallen. Ook komt bij hoog water lokale kwel vanuit de IJssel voor. VMI is gelegen in een dergelijk kwelgebied. De beeksprengen, zoals de Klaarbeek en de Verloren beek, worden door dit kwelwater gevoed (Bron: DHV, Landschapsbeleidsplan 1992). Het gegeven dat dit gebied laat ontgonnen is door de hoge grondwaterstand en dus de niet ideale ontginningssituatie geeft aan dat we ons bevinden in een nat gebied. De aanwezigheid van leem in de ondergrond en kwelwater zorgen er voor dat de grondwaterstand hoog is.

Naast de aanwezigheid van de (sprengen) beken lopen er ook talloze slootjes door het gebied, voornamelijk gekoppeld aan wegen en houtwallen. Deze bestaande watergangen zijn uitgangspunt voor verdere planvorming. Ten oosten van VMI is een watergang aangelegd ten behoeve van waterberging, afkomstig vanaf het bedrijfsperceel. Deze benadering zal tevens als uitgangspunt dienen voor de verdere planvorming.

Hoogtes

Volgens de Algemene Hoogtenkaart Nederland (Bron: AHN Geodan) is het plangebied van VMI tussen de 8 en 12 meter boven NAP gelegen. Het gebied ten noorden van de hallen, aan de Ledderweg, vormt het laagste deel van het terrein. In de uitvoering zal dit deel dan ook opgehoogd dienen te worden. Ten oosten van het bedrijfsterrein, daar waar tevens de watergang voor waterberging, aangelegd is, zijn plaatselijk hoogteverschillen aangebracht in de vorm van walletjes en heuveltjes. Een gesloten grondbalans zal hiervoor de aanleiding zijn geweest. Door deze plaatselijke ophogingen is er een fraai wandelgebiedje ontstaan voor de werknemers en omwonenden van VMI.

Ondergrondse infrastructuur

Voor het VMI-terrein is gedeeltelijk een rioleringsstelsel aangelegd. Dit rioleringsstelstel mondt uit in de bestaande watergang ten oosten van het terrein. Aan de Ledderweg en de Gelriaweg zijn verlichtingsmasten geplaatst. Uitgangspunt in de planvorming zal zijn om op deze ondergrondse systemen aan te sluiten en zo een werkend systeem te ontwikkelen.

Ten noorden van de bestaande hallen loopt nog een gasleiding. Dit is een gasleiding met hoge druk, 8 bar. Deze ligt niet in het plangebied van dit wijzigingsplan.

Waterberging

Water is een belangrijke component in het bestaande landschap. De aanwezigheid van de (sprengen)beken en de ligging in het natte heide-ontginningslandschap maakt dat de waterstructuur bij nieuwe planvorming goed doordacht en werkend moet zijn.

Als onderdeel van deze uitgewerkte ontwikkelingsvisie wordt er eveneens een voorstel gedaan voor de waterhuishoudkundige structuur:

De bestaande watergang, voornamelijk gelegen ten oosten van het huidige bedrijfsterrein wordt verlegd en uitgebreid. Deze watergang gaat eveneens ten westen, noorden en oosten van het nieuwe bedrijfsterrein lopen. Deze watergang dient als waterberging voor het hele bedrijfsterrein. Al het oppervlaktewater zal middels riolering opgevangen worden en geloosd worden op de watergang. Hier zal het langzaam inzijgen. Daarnaast blijft de slotenstructuur, zoals nu aanwezig in het landschap, daar waar mogelijk, gehandhaafd. Hemelwater vanaf de rijwegen zal hierin opgevangen worden en eveneens inzijgen. Ook worden groenstructuren gebruikt als inzijgingsgebied van hemelwater.

De Klaarbeek blijft een opzichzelfstaande beek welke van Veluwe naar IJssel stroomt en voornamelijk gevoed zal worden met kwelwater.

Ten behoeve van het (later op te stellen) bestemmingsplan (voor het gehele terrein) zal een debietberekening gemaakt worden. Voor de aanleg van de grote parkeerplaats (fase 1) zal een eenvoudige berekening gemaakt worden voor het principe van afvoeren-vasthouden-infiltreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0014.png"

4.4 Ecologie

De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en omvat de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijngebied. De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet.

Het plangebied van VMI ligt ten noorden van de Ecologische Hoofdstructuur. De EHS heeft als doel de verbinding te vormen tussen de Veluwe en de IJssel. De (sprengen) beken zijn hierin de belangrijkste dragers, het gebied er tussenin is de groene ontwikkelzone, een verweven gebied waarin verschillende functies naast elkaar kunnen bestaan (bijvoorbeeld landbouw in combinatie met natuur of recreatie in combinatie met natuur).

In het Natuurbeheerplan is aangegeven welke natuurtypen waar worden nagestreefd binnen en soms buiten de EHS (de ambitiekaart). Op de kaart is ook aangegeven waar en welke typen natuurbeheer in deze gebieden ook subsidiegelden beschikbaar zijn voor het uitvoeren van het beheer. Omdat er bezuinigd wordt op deze subsidies is echter niet zeker of deze subsidie ook zal worden uitgekeerd.

Een ander onderdeel van het natuurbeheerplan is het Landschapszoekgebied. De zoekgebieden geven aan waar beheertypen voor beheer van landschapselementen zijn opengesteld. De beheertypen zijn gebaseerd op de Index Natuur & Landschap.

Op dit moment zijn de volgende natuurbeheertypen in de directe omgeving te vinden:

  • N03.01 Beek en Bron (Klaarbeek).
  • N11.01 Droog schraalland (ten zuiden van Verloren beek).
  • N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos (ten zuidoosten van het plangebied, gelegen aan de Klaarbeek).
  • N16.01 Droog bos met productie (in de noordhoek van het plangebied, tussen de bestaande bedrijfshallen en de Ledderweg).

Gemeente Epe heeft als doel gesteld een 100% areaalcompensatie. Dit houdt in dat het oppervlak bedrijfsuitbreiding gelijk moet zijn aan het oppervlak natuurcompensatie. Gezien de ligging aan de EHS zal de opgave zijn om een manier te vinden waarin aangesloten wordt bij de natuurbeheertypen de EHS, waardoor het nieuw areaal natuur ontwikkeld wordt zodat het voor dezelfde doelsoorten bruikbaar is. Gezien het feit dat de EHS ter hoogte van de Gelriaweg zeer smal is, kan een vergroting van het oppervlak een bijdrage leveren aan de robuustheid van de EHS in dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0015.png"

Natuurcompensatieopgave

De gestelde opgave vanuit de gemeente is 100% natuurcompensatie. Dit houdt in dat de toevoeging van het oppervlak aan de uitbreiding (hallen, parkeren, ontsluiting, e.d.) eveneens toegevoegd moet worden in oppervlak natuurcompensatie.

Het terrein wordt qua oppervlak met 6,16 ha bedrijfsterrein uitgebreid. Vandaar dat er ook een areaalcompensatie van minimaal 6,16 ha natuur als opgave gesteld is. Onderstaande kaart laat zien dat in de uitgewerkte visie hieraan voldaan wordt.

Vanuit een landschappelijke analyse zijn de natuurbeheertypen van deze omgeving aan bod gekomen (zie ook Bijlage 1). Het doel van deze compensatie-opdracht is om de EHS ter plaatste van VMI robuuster te maken. Door het toepassen van voorkomende natuurbeheertypen wordt het totale gebied (VMI en EHS) bruikbaar voor de aanwezige doelsoorten en kan de diversiteit aan flora en fauna toenemen.

De aanwezigheid van N16.01 aan de noordzijde van de bedrijfshallen vraagt om doorzetting van dit beheertype. Vandaar dat alle grote droge bospercelen in dit natuurbeheertypen uitgevoerd worden. Het is droog bos met productie, bestaande uit de volgende soorten: ruwe berk, beuk, wintereik, sporkehout, klimop, wilde lijsterbes, framboos, Gelderse roos, heggenroos, sleedoorn. Er kan gekozen worden om het bos al dan niet een productiefunctie te laten hebben (droog bos zonder productie is N15.02).

De meest oostelijk en meest westelijk gelegen bospercelen bevinden zich in een nattere omgeving, op de enkeerdgronden. Juist de directe ligging aan de Klaarbeek of in de nabijheid van de beek vraagt om permanente vernatting van deze percelen en de toepassing van natuurbeheertypen N14.01 (beekbegeleidend bos). (Rivier- en) Beek- begeleidend bos omvat bossen welke periodiek overstroomd worden onder invloed van hoge rivier- of beekwaterstanden, zoals ooibossen en beekbossen of onder directe invloed staan van vrijwel permanent uittredend grondwater. Langs beken is doorgaans zwarte els of gewone es de dominante soort. Voedselrijkdom en basenrijkdom worden sterk bepaald door het overstromingswater. Rivier- en beekbegeleidend bos is van belang voor diverse soortgroepen, zoals broedvogels, mede door het (vaak) weelderige en ontoegankelijke karakter. De bever is kenmerkend voor Rivier- en beekbegeleidend bos direct aan oevers. Door de basenrijke omstandigheden en vaak hoge luchtvochtigheid zijn deze bossen belangrijk voor veel zeldzame mossen. Bij graafwerkzaamheden moet aandacht besteed worden aan drainage zodat er geen drainerende werking op de nabijgelegen beken optreedt. De potentieel natuurlijke vegetatie van de zwarte enkeerdgronden bestaat uit wintereiken-beukenbos en nat elzen-eikenbos. Soorten die eveneens in deze nattere delen het goed zullen doen zijn es, wilde kardinaalsmuts, wegedoorn, rode kornoelje, kraakwilg. Een nat elzen-eikenbos is dan het streven waarbij regenwater vanaf het bedrijventerrein via een bezinkbassin of bodemfilter in verband met waterkwaliteit, een goede oplossing kan zijn. Beheertype N14.01 is richting het oosten al ten zuiden van de Klaarbeek aanwezig.

Aan de oostzijde van het bedrijfsterrein worden droge schraallanden voorgesteld (natuurbeheertype N11.01). Dit zijn open, droge gebieden bestaande uit kruidenrijke grassige vegetatie. De zoom kan o.a. ingevuld worden met sleedoorn, roos en jeneverbes. Aandachtspunt bij het beheer zijn het voorkomen van verzuring en bemesting van deze gebieden. Dit natuurbeheertype kan overigens ook toegepast worden ten westen van het perceel Ledderweg 16, en is tevens nu al aanwezig ten zuiden van het plangebied.

De omgeving van de watergang, parallel lopend aan de Ledderweg, wordt voorgesteld om uit te voeren in natuurbeheertype N12.03, glanshaverhooiland. Glanshaverhooiland bevat hooilanden met (zeer) bloemrijke vegetaties van het glanshaververbond. Grote vossestaart graslanden, vaak met echte koekoeksbloem of veldgerst, vormen overgangen naar vochtig hooiland. Graslanden van een goede kwaliteit kennen een grote kruidenrijkdom.

De omgeving van de Klaarbeek (bij de oude melkfabriek) wordt ingericht met natuurbeheertype N12.02 (kruiden- en faunarijk grasland) ter hoogte van de parkeerplaats en N10.02 (vochtig hooiland) helemaal in het oosten, ten zuiden van de Klaarbeek. Het kruiden- en faunarijk grasland sluit aan bij het idee om de wijer met beplanting weer zichtbaar te maken. Kamgras en witbol vormen de hoofdsoorten in het mengsel van 80% gras en 20% kruiden.

Het vochtig hooiland sluit juist aan bij de vernatting rondom de Klaarbeek. Vochtig hooiland komt voor op natte veenachtigbodems met een redelijke draagkracht. Het gaat om bloemrijke graslanden, vaak geel van ratelaar,gewone rolklaver, moerasrolklaver, geel walstro, scherpe boterbloem, kruipende boterbloem of dotterbloem. Vochtig hooiland wordt jaarlijks tot tweemaal gehooid of en daarnaast begraasd.

De houtwallen en lanen op het terrein, evenals het grote bosperceel centraal gelegen op het terrein tellen niet mee in de natuurcompensatie-opgave maar zijn wel van belangrijke toegevoegde waarde voor de groene verbindingen in het landschap. Het assortiment zal bestaan uit gebiedseigen soorten.

Das, ree en misschien kleine marterachtigen (als bunzing) kunnen verwacht worden in de omgeving van het terrein met de aanwezigheid van deze natuurbeheertypen. Gezien de natte omstandigheden zal de das alleen fourageren hier. De voorgestelde biodiversiteit is belangrijk voor de insecten en de muizen, die op hun beurt weer voedsel zijn voor allerlei vogels en predatoren. In dit landelijk gebied zullen geelgors, braamsluiper en graspieper te vinden zijn, evenals een aantal vleermuizen (laatvlieger, rosse vleermuis). Voor de aantrekkingskracht van uilen (en ook vleermuizen) kunnen eventuele kasten opgehangen worden.

 

Om voorgestelde natuurbeheertypen te kunnen ontwikkelen zullen de condities goed moeten zijn. In het uitvoeringsprogramma zal bekeken worden welke maatregelen (eventueel afgraven bouwvoor e.d.) genomen moeten worden om de totstandkoming van de beheertypen een succes te laten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0016.png"

4.5 Verkeer en parkeren

Op dit moment wordt VMI ontsloten via de Gelriaweg. Werknemers, leveranciers en bezoekers van VMI, rijden (komend vanaf de A50) via de N309 Epe binnen. Bij de stoplichten ten zuiden van Epe gaat men linksaf en rijdt daar dan het buitengebied in.

De Gelriaweg, en dus het buitengebied, wordt daardoor belast met langzaam verkeer (fietsend personeel), autoverkeer en vrachtverkeer. Het huidige profiel is hier niet op ingericht. Middels passantenhavens wordt passeren toch mogelijk gemaakt. Inmiddels is er ter hoogte van het plangebied een rotonde gerealiseerd, als onderdeel van de N309. Deze rotonde is aangelegd om het bedrijventerrein ten oosten van Epe te ontsluiten.

Een vierde aantakking richting het zuiden is een wens om zo VMI direct te ontsluiten vanaf de N309 waardoor het buitengebied rondom VMI ontlast wordt. Deze vierde aantakking wordt dan ook een belangrijke verbinding tussen de N309 en de Ledderweg, als ontsluitingsweg van buurtschap Zuuk.

In de uitgewerkte ontwikkelingsvisie zijn de benodigde parkeervoorzieningen uitgewerkt in een totaalvisie voor het gebied. Hierin zijn 3 parkeerplaatsen voorzien:

  • de (noord)oostelijke parkeerplaats met 371 parkeerplaatsen,
  • de westelijke parkeerplaats met 187 parkeerplaatsen,
  • en aan de Gelriaweg is het streven 50 parkeerplaatsen te realiseren.

Hiermee wordt de wens van 600 parkeerplaatsen gehaald.

Deze wens komt voor uit de wens om bedrijfsmatig te groeien van 200 naar 300 miljoen euro omzet. Op dit moment zijn er bijna 400 parkeerplaatsen aanwezig op het terrein van VMI. Met de vermenigvuldiging van 1,5 in bedrijfsomzet kan ook de vermenigvuldiging van 1,5 toegepast worden in de parkeerbalans. Van 400 naar 600 parkeerplaatsen. Alle parkeerplaatsen dienen openbaar toegankelijk te zijn. Voorstel is om de parkeerplaats aan de Gelriaweg af te sluiten met een slagboom. Werknemers, werkzaam in de voormalige melkfabriek, krijgen een pasje voor deze slagboom. Werknemers, werkzaam in de hallen, zullen dan de auto ook daadwerkelijk op de nieuwe grote parkeerplaats in het noordoosten van het terrein, waarvoor het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld.

Voor het aspect geluidhinder in dit kader wordt verwezen naar paragraaf 4.6 Besluit algemene regels voor inrichtingen van deze toelichting.

Verkeerskundige afwikkeling van het terrein

De ontsluiting van VMI kan in de toekomst op twee manieren vormgegeven worden;

  • Via het buitengebied en wel via de Brakerweg en de Gelriaweg
  • Via een nieuw aansluiting op de rotonde in de N309.

De voorkeur gaat uit naar een ontsluiting via de rotonde in de N309. Hiertoe zal een nieuwe aansluiting aan de zuidzijde moeten worden gerealiseerd (de vierde aantakking), die aansluit op de Ledderweg. De nieuwe entree van VMI is voorzien tegenover deze nieuwe aansluitingsweg.

Voordat een besluit genomen kan worden over de ontsluiting via de rotonde zullen eerst de effecten op het verkeer in de omgeving moeten worden onderzocht. Dit onderzoek vindt plaats op basis van het actuele regionale verkeersmodel dat momenteel door regio Stedendriehoek wordt ontwikkeld. Naar verwachting is dit model in de loop van het najaar beschikbaar. Indien uit dit onderzoek mocht blijken dat de effecten op de omgeving negatief zijn kan gekozen worden voor een ontsluiting via de Brakerweg en de Gelriaweg.

In beide gevallen worden alle vervoersstromen afgewikkeld via de nieuwe entree aan de Ledderweg.

Alle vervoersstromen komen in de ochtendspits binnen op het voorplein. In de uitwerking verdienen voorrangsmaatregelen de aandacht.

Fietsers, brommers, scooters en motoren parkeren bij elkaar in één strook ter hoogte van het bestaande bomenlaantje. Hiermee wordt bereikt dat deze stroming zo snel mogelijk afgevangen wordt en het autoverkeer richting de oostelijke parkeerplaats niet teveel hinder ondervindt. Wellicht dat er eveneens een fietsparkeerplek aangeboden moet worden aan de Gelriaweg. Dit zal verkeerskundig onderzoek uit moeten wijzen. Eventuele optie zou zijn het introduceren van bedrijfsfietsen op het terrein.

De vrachtwagens dienen direct door te rijden naar het grote bosperceel, centraal op het bedrijfsterrein. Hier zijn ook opstelplekken voor vrachtwagens gesitueerd.

In de avondspits is het van belang dat de fietsers/brommers voorrang krijgen op de auto's vanaf de oostelijke parkeerplaats. Door snelheidsremmende maatregelen op het plein kan de snelheid van het autoverkeer verminderd worden. Door geen onderbeplanting toe te passen, alleen maar opgekroonde bomen te planten, ontstaat voldoende zicht op het autoverkeer voor de vertrekkende fietser/motor.

De zuivelweg vormt in de ontwikkelingsvisie een belangrijke ontsluitingsas op de locatie van VMI, in bezit van VMI. Gezien het gebruik door vrachtwagens en wandelaars van en naar de kantine zal in de uitwerking gezocht worden naar een mogelijkheid om deze verkeersstromen los te koppelen. Een brede groene berm zal dan uitgangspunt zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0017.png"

Verkeerssituatie omgeving plangebied

4.6 Besluit algemene regels voor inrichtingen

In het besluit zitten algemene regels voor bedrijven die onder de Wet milieubeheer (Wm) vallen en voorheen een milieuvergunning nodig hadden. Het Barim (Activiteitenbesluit) maakt onderscheid tussen 3 categorieën van bedrijven: type A, B en C. Het hangt af van de milieubelasting, onder welke categorie een bedrijf valt.

Type A bedrijven moeten zich houden aan de regels van het Barim (Activiteitenbesluit) maar zijn niet meldingsplichtig ten aanzien van hun activiteiten.

Type B bedrijven zijn wel meldingsplichtig ten aanzien van hun activiteiten.

Voor type C bedrijven geldt dat zij (voor het onderdeel milieu) nog steeds een omgevingsvergunning moeten aanvragen.

Het VMI betreft een bedrijf dat meldingsplichtig is en het bedrijventerrein is niet gezoneerd. Artikel 2.17 van het Barim is van toepassing:

Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichtewerkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

  • a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0018.jpg"

  • b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
  • c. de in tabel 2.17a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
  • d. de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
  • e. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; en
  • f. de in tabel 2.17a aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.

Conclusie

Het VMI betreft een bedrijf dat meldingsplichtig is en het bedrijventerrein is niet gezoneerd. Artikel 2.17 van het Barim is van toepassing, daarbij geldt een normering voor de geluidsbelasting op een gevel van een woning (niet de afstand). De parkeervoorziening gaat deel uitmaken van de inrichting van VMI. De inrichting valt onder het Barim.

Voor geluid gelden de algemene regels uit art. 2.17 Barim en aangezien de inrichting zelf niet wijzigt (activiteiten ervan) voldoet het voornemen binnen de thans geldende regelgeving.

4.7 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR).

Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt.

Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Wetgeving

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) en het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb).

Risico inventarisatie

Zoals uit onderstaande uitsnede van de risicokaart blijkt, zijn in de directe nabijheid geen risicobronnen gelegen. Wel is er op geruime afstand een transportroute voor gevaarlijke stoffen gelegen (de A50), deze is echter niet van invloed op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG042ParkerenVMI-OWP1_0019.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl dd 25-09-13)

Conclusie

Aangezien er in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen welke van invloed zijn op het voornemen, speelt het aspect externe veiligheid in dit wijzigingsplan geen rol.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de nabije omgeving zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. Het gebruik van het perceel is ook van dien aard dat dit geen rol speelt. Het initiatief is op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen bestemmingsplanplichtige kabels of leidingen gelegen.

4.10 Duurzaamheid

VMI streeft ernaar haar ontwikkeling in Epe op een duurzame wijze vorm te geven. Duurzaamheid komt tot uiting in een drietal uitgangspunten;

  • 1. Duurzame inpassing in het landschap. Met de ontwikkeling van nieuwe natuur en de versterking van de EHS wordt de landschappelijke schil rond VMI op een duurzame wijze vorm gegeven. De nieuwe natuur die wordt ontwikkeld is gebiedseigen en versterkt daarmee de natuurlijke kwaliteiten van het buitengebied.
  • 2. Duurzame ontwikkeling van de bedrijfslocatie. Op de bedrijfslocatie binnen de landschappelijke schil worden nieuwe bedrijfsgebouwen ontwikkeld met als uitgangspunten intensief ruimtegebruik en een neutrale energiebalans.
  • 3. Duurzame bereikbaarheid. De bedrijfslocatie ligt in de nabijheid van de hoofdverkeerstructuur. Door direct daarop aan te takken wordt belasting van het buitengebied met verkeer vermeden. Voorts ontstaat de mogelijkheid voor een verschuiving van autogebruik naar openbaar vervoer, doordat de regionale OV route optimaal bereikbaar wordt.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Opbouw bestemmingsregeling

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op de vigerende plannen. Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruiktebegrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige wijzigingsplan bevat 1 bestemming.

De opbouw van deze bestemming ziet er als volgt uit:

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functie van bedrijf. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies (rioolwaterzuivering).

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Nadere eisen

Ten aanzien van enkele in de regels genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen; onder meer ten aanzien van de situering en/of maatvoering op eigen terrein. De objectivering wordt verkregen door middel van kwalitatieve criteria. Hiervan wordt echter in het onderhavige wijzigingsplan geen gebruik gemaakt.

Afwijking van de bouwregels

In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan burgemeester en wethouders afwijking kunnen verlenen. Een afwijkingsbevoegdheid wordt alleen opgenomen als dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenst ruimtelijk beleid. Dat wil zeggen dat een afwijkingsbevoegdheid alleen in het wijzigingsplan wordt opgenomen als de gemeente vanuit beleidsmatige overwegingen een zekere flexibiliteit in het plan wil houden. De bevoegdheid tot het verlenen van de afwijking wordt objectief begrensd en bevat duidelijke criteria.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afwijking kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om afwijking te verlenen van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij het verlenen van een omgevingsvergunning.

Overige regels

In deze bepaling is een omgevingsvergunningregeling opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig gesteld Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden de volgende maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid;

Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. In het wijzigingsplan wordt op een aantal plaatsen aangegeven dat het moment van ter visie legging leidend is. Het betreft hier legale bebouwing die reeds aanwezig is en waarvoor de bestaande maatvoering op het moment van ter visie legging leidend is.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Specifieke bestemmingsomschrijving

Artikel 3 Bedrijf

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de parkeervoorziening ten behoeve van de naastgelegen machinefabriek van VMI. Deze parkeervoorziening is aangeduid middels de aanduiding 'parkeerterrein'.

Er zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan. Voor erf- en terreinafscheidingen, lichtmasten en antennes en geluidwerende voorzieningen zijn specifieke hoogtes opgenomen, waarin tevens is voorzien in afwijkingsregels en nadere eisen.

Opslag is ter plaatse van de bestemming Bedrijf niet toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de procedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht. Daartoe dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen als er gronden in het plan worden betrokken waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro is voorzien. Dit is voor de realisatie van een parkeervoorziening op het terrein dat in eigendom is van VMI niet aan de orde.

De plankosten worden gedragen door de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In overleg is bepaald dat voor dit kleine wijzigingsplan geen vooroverleg benodigd is.

7.2 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.