Plan: | Wijzigingsplan Buitengebied, Brinkerweg 38 Emst |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG038Brinkerweg38-OWP1 |
Op de locatie Brinkerweg 38 in Emst is een boerderij gelegen, die in het vigerende bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming heeft. Het bedrijf is in het verleden echter beëindigd en het perceel heeft al jarenlang feitelijk een woonfunctie. De eigenaar ziet graag dat het perceel ook daadwerkelijk bestemd wordt tot 'Wonen'. Verder is het perceel altijd dubbel bewoond geweest (inwoning). Iets waar overigens nog geen ontheffing voor is / was verleend.
Omdat de gemeente niet afwijzend staat tegenover het gebruik van het perceel voor wonen, kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan buitengebied. Hiervoor is voorliggend wijzigingsplan nodig, waarin wordt onderbouwd waarom een woonfunctie passend is en of dit ruimtelijk en milieutechnisch mogelijk is.
De locatie is gelegen aan de Brinkerweg 38, in het buitengebied van Emst. Het plangebied ligt in een agrarisch gebied en in de nabijheid van natuurgebied het Vossenbroek in het noorden, recreatieterrein het Kievitsveld in het zuiden en de A50 in het oosten.
Luchtfoto (www.bing.com/maps) met ligging plangebied
Het bestemmingsplan (alsook een wijzigingsplan) is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
In het landelijk gebied ten oosten van Emst is aan de Brinkerweg 38 een woonboerderij gelegen. De Brinkerweg, die in de kern van Emst begint, heeft op deze locatie een landelijk karakter en is doodlopend.
In de huidige situatie is de locatie jarenlang (dubbel) bewoond geweest. De agrarische bedrijfsfunctie die het perceel oorspronkelijk had, is reeds jaren niet meer aan de orde. De bewoners hebben wel hobbymatige agrarische activiteiten uitgevoerd. Er zijn ook diverse bijgebouwen aanwezig, waaronder een paardenstal.
De dubbele bewoning van het perceel is zichtbaar in de twee wooneenheden op het terrein. Beide wooneenheden zijn verbonden met elkaar door een centrale entreepartij.
Luchtfoto (www.bing.com/maps) plangebied
De foto's geven een impressie van de woning en de bijgebouwen.
Initiatiefnemer wil in het pand wonen en wenst een passende (woon)bestemming op het terrein. Er is geen intentie om een agrarisch bedrijf op te starten, iets wat volgens de vigerende agrarische bedrijfsbestemming mogelijk zou zijn. Door het verdwijnen van de agrarische bedrijfsbestemming wordt meteen een milieuhinderlijke situatie opgeheven. Er zijn geen grote verbouwingen voorzien die mogelijk een ruimtelijke impact hebben op de omgeving.
Verder wil de eigenaar dat de dubbele bewoning van het pand (hoofdgebouw met inwoning) ook in de toekomst mogelijk blijft. Omdat hiervoor officieel nooit een vergunning is afgegeven, zal dit middels een aanvraag bij de afdeling vergunningverlening geregeld moeten worden. Eisen waaraan deze inwoonsituatie moet voldoen, zijn aangegeven in het vigerende bestemmingsplan (zie par. 3.3). Deze eisen zijn:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden accenten geplaatst op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel.
Het Rijk richt zich op bereikbaarheidsvraagstukken van nationale betekenis zoals (spoor) wegen, (buis) leidingen en mainports als Schiphol en de (zee)havens. Voorts richt het Rijk zich op (water) veiligheidsprojecten.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Dat houdt in dat eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling. Als dat het geval is dient eerst gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past. Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van zorgvuldige inpassing en optimale bereikbaarheid.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken en geeft daarmee dwingende regels voor ruimtelijke ordening op provinciaal en lokaal niveau.
Conclusie
De SVIR richt zich op vraagstukken die invloed hebben op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water. Het voorliggend initiatief is op een dusdanig laag abstractieniveau dat dit geen invloed heeft op het nationaal belang. Het Barro geeft geen regels voor het plangebied.
Bovenstaande algemene uitgangspunten zijn concreet gemaakt in het provinciale en gemeentelijke beleid.
Streekplan Gelderland (2005)
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
Conclusie
Het Streekplan Gelderland geeft geen specifiek beleid voor het toekennen van de beoogde woonbestemming aan het terrein, conform feitelijk gebruik.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland is een uitwerking van de algemene regels die de provincie heeft opgesteld op basis van het Streekplan/Structuurvisie.
In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, waardevolle landschappen en EHS. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, de voorziene ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met dit provinciaal belang.
Het plangebied ligt volgens de Verordening ruimte binnen:
Hierna zal het initiatief getoetst worden op bovenstaande aspecten.
Toetsing aan ligging in Zoekzone landschappelijke versterking, wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen
Het plangebied is gelegen in de 'zoekzone landschappelijke versterking, wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen'. Hieronder is een kaartfragment opgenomen dat de ligging van het plangebied in deze zoekzone weergeeft.
Ligging plangebied binnen zoekzone landschappelijk versterking
Concreet betekent dit dat nieuwe bebouwing mogelijk kan worden gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking, de zoekzones wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.
In het initiatief gaat het om het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er is dus geen sprake van het toevoegen van nieuwe bebouwing en er is geen sprake van verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing aan regels voor de EHS
In de provincie Gelderland bestaat de EHS uit drie onderdelen; EHS-Natuur, EHS-verweving en ecologische verbindingszones. Het plangebied ligt binnen de EHS-natuur.
Ligging plangebied binnen EHS-natuur
In de Ruimtelijke verordening zijn de regels ten aanzien van de EHS vastgelegd in artikel 18. In dit artikel is aangegeven dat er bij een initiatief in de EHS geen bestemmingen worden toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur” en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, significant worden aangetast.
Als uitzondering kunnen er in EHS-natuur bestemmingen, waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, worden toegestaan indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd.
Een ruimtelijke ingreep wordt als een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities beschouwd, wanneer deze kan leiden tot de volgende effecten:
In onderhavige situatie is sprake van een reeds bestaande situatie. De vigerende agrarische bestemming moet worden omgezet in een woonbestemming, conform het al jarenlange feitelijk gebruik. Er vindt daarom geen significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities plaats (zie ook paragraaf 4.3). De grootschaligheid van de Veluwe wordt niet aangetast, er vindt geen verstoring plaats van verbindingszones en ook de kenmerkende beken en sprengen worden niet aangetast. Vorenstaande overwegingen maken het plan acceptabel gezien de regels ten aanzien van de EHS natuur.
Toetsing aan regels voor waardevol landschap
Het plangebied ligt in een waardevol landschap (Nationaal Landschap Veluwe).
Ligging van het plangebied binnen het Nationaal Landschap Veluwe (plangebied rood omcirkeld)
Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen of reeds bepaalde zoekzones voor stedelijke functies of zoekzones landschappelijke versterking, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen.
Het plangebied ligt wel in een dergelijke zoekzone (zie ook hiervoor). In het initiatief gaat het om het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er is dus geen sprake van het toevoegen van nieuwe bebouwing. Door middel van de ingreep wordt de bestaande woonsituatie bestendigd en is geen sprake van verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
Het beoogde plan, het bestemmen van een al jaren als burgerwoning in gebruik zijnde bedrijsfwoning, wordt niet als zodanig beschreven in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. In die zin staat deze Ruimtelijke Verordening Gelderland de uitvoering van onderhavig initiatief niet in de weg.
Structuurplan Epe
Het Structuurplan Epe (2007) is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010. In het plan staan in hoofdlijnen de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkelingen voor de gemeente Epe. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven. Ook wordt er een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur.
Het structuurplan geeft aan dat in de zone “Middengebied Emst” onder voorwaarden woningen op nieuwe locaties worden gerealiseerd. In onderhavige situatie is dit niet het geval, de bestaande woonfunctie op het perceel zal blijven bestaan en niet verder worden uitgebreid.
Conclusie
In onderhavige situatie gaat het om het bestendigen van de bestaande ruimtelijke situatie. De niet meer benutte agrarische bedrijfsbestemming zal worden omgezet in een woonbestemming. Het Structuurplan Epe geeft geen concrete aanwijzingen voor een dergelijke situatie. Wel kan gesteld worden dat door het opheffen van de bedrijfsbestemming de ruimtelijke kwaliteit verbetert en het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Structuurplan Epe.
Structuurvisie Veluweflank
De Structuurvisie Veluweflank, door de gemeenteraad vastgesteld op 25 maart 2010, heeft betrekking op het buitengebied tussen het Apeldoorns Kanaal en het Centraal Veluws Natuurgebied. De visie geeft een overkoepelend ruimtelijk strategisch toetsingskader voor ruimtelijke plannen en projecten. Naast een visie bevat het plan ook een uitvoeringsparagraaf.
De structuurvisie dient verschillende doelen:
Conclusie
Het plangebied valt in het gebied “Geleidelijke ontwikkelingsruimte recreatie (accent landschapsbouw)”. In onderhavige situatie gaat het om het bestendigen van een bestaande ruimtelijke situatie. De niet meer benutte agrarische bedrijfsbestemming zal worden omgezet in een woonbestemming. De Structuurvisie Veluweflank geeft geen concrete aanwijzingen voor een dergelijke situatie. Wel kan gesteld worden dat door het opheffen van de bedrijfsbestemming de ruimtelijke kwaliteit verbetert en het initiatief past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Veluweflank.
Vigerend bestemmingsplan Buitengebied
In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied heeft het perceel de bestemming 'Agrarische Bedrijfsdoeleinden' met als aanduiding 'bestaand erf'. Binnen deze bestemming kan een agrarisch bedrijf uitgeoefend worden, waarbij de aanduiding 'bestaand erf' de maximale grootte van het agrarisch bouwperceel beperkt. Verder maakt de locatie onderdeel uit van de gebiedsaanduiding 'bufferzone natte land – natuur', die zorgt voor de bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden van de binnen deze zone gelegen gronden. Hieronder is een uitsnede van de bestemmingsplankaart opgenomen.
Uitsnede bestemmingsplankaart buitengebied
Wijzigingsbevoegdheid
In het vigerend bestemmingsplan Buitengebied is aangegeven dat burgemeester en wethouders zijn bevoegd om na gedeeltelijke ofwel gehele beëindiging van het agrarisch bedrijf, de bestemming agrarische bedrijfsdoeleinden te wijzigen in de bestemming woondoeleinden (Wonen), mits de agrarische bedrijfsvoering volledig beëindigd is, alsmede in de aangrenzende gebiedsbestemming en indien het agrarisch bouwperceel is gelegen binnen de bestemming agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurlijke waarde en/of agrarische doeleinden.
Onderhavige situatie voldoet aan de criteria om het plan te kunnen wijzigen.
Dubbele bewoning
De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de dubbele bewoning van het pand, zoals dat reeds jaren heeft plaatsgevonden, ook in de toekomst mogelijk moet zijn. Omdat hiervoor officieel nooit een vergunning is afgegeven, zal dit middels een aanvraag bij de afdeling vergunningverlening geregeld moeten worden. Dit kan in een later stadium. Voor wat betreft onderhavig wijzigingsplan geldt dat alvast wordt onderzocht of de inwoonsituatie voldoet aan de gestelde regels.
De vigerende regels omtrent dubbele bewoning worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied 2013. Daarom kan aan het vigerende bestemmingsplan Buitengebied getoetst worden of de dubbele bewoning inpasbaar is.
In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is aangegeven dat er per woning één huishouden mogelijk is. Wel zijn binnen de bestemming Agrarische Bedrijfsdoeleinden (vigerende bestemming) en Woondoeleinden ('Wonen' is beoogde bestemming) de volgende vrijstellingsmogelijkheden aangegeven:
Bestemming Agrarische Bedrijfsdoeleinden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens, mits hierdoor het aantal woningen niet vergroot wordt;
Bestemming Woondoeleinden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het feit dat maar één huishouden is toegestaan en van de bouwregels van de bestemming 'Woondoeleinden' ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens in één woonhuis, met dien verstande dat:
Conclusie
Gesteld kan worden, dat onderhavige situatie past binnen de voorschriften die in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied aan zowel de agrarische bedrijfsbestemming als aan de woonbestemming worden gekoppeld. Door de ligging van de locatie in de bestemming agrarische doeleinden en het feit dat de agrarische bedrijfsvoering beëindigd is, past het initiatief binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerend bestemmingsplan om de woonbestemming mogelijk te maken.
Beide woongedeeltes zijn door een centrale entreepartij met elkaar verbonden en vormen feitelijk één woonhuis. Het aantal woningen wordt dus niet vergroot. De initiatiefnemer is niet voornemens dit te veranderen. Het gaat daarnaast om een jarenlange bestaande situatie.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1.1 bodemonderzoek
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.
Dit plan
In onderhavige situatie gaat het om het toekennen van een woonbestemming op een perceel dat in het vigerende bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming had. Het bedrijf is echter al jaren geleden beëindigd en het perceel heeft een woonfunctie. Feitelijk verandert er niets in onderhavig initiatief, de bestaande situatie wordt bestendigd. Gesteld kan worden dat, gezien het feit dat bewoning al jarenlang mogelijk is, de bodem geschikt is voor de woonfunctie. Een bodemonderzoek is dus niet nodig.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van bodemkwaliteit.
4.1.2 akoestisch onderzoek
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Dit plan
In onderhavige situatie gaat het om het toekennen van een woonbestemming op een perceel dat in het vigerende bestemmingsplan een agrarische bedrijfsbestemming met bijbehorende bedrijfswoning had. Het bedrijf is echter al jaren geleden beëindigd en het perceel heeft een woonfunctie. In onderhavige situatie is de nabije ligging van de Rijksweg A50 van belang. Het plangebied is op een afstand van circa 500 meter van deze A50 gelegen.
Feitelijk verandert er niets in onderhavig initiatief, de bestaande situatie wordt bestendigd. Gesteld kan worden dat, gezien het feit dat bewoning al jarenlang mogelijk is (ook bij de agrarische bedrijfsfunctie), het initiatief mogelijk is op het gebied van mogelijke geluidsoverlast.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van akoestiek.
4.1.3 luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbeterd en alsmede de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Dit plan
Onderhavig initiatief betreft het bestendigen van de woonfunctie op een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Dit zorgt niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen (het aantal neemt eerder af) en het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.
4.1.4 geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) stelt kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen dienen plaats te vinden. Enerzijds om geurgevoelige functies geen of zo min mogelijk hinder te laten ondervinden van agrarische bedrijven en anderzijds om de vergunde rechten van deze agrarische bedrijven niet (verder) te beperken door ruimtelijke ontwikkelingen. Onderzocht dient te worden wat de achtergrondbelasting (veroorzaakt door alle veehouderijen) en de voorgrondbelasting (veroorzaakt door individuele veehouderijen in de directe omgeving) op het plangebied is. Beiden moeten een acceptabele waarde hebben om een goed leefklimaat te kunnen waarborgen voor de nieuw te bouwen woningen.
De uitwerking van geurbeleid op basis van de Wet geurhinder en veehouderij vindt eigenstandig plaats. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen af te wijken van de standaard geurnormen, zoals gesteld in deze Wet. De gemeente Epe heeft geen geurverordening vastgesteld als bedoeld in artikel 6 van de Wgv.
Dit plan
Een agrarische bedrijfswoning maakt onderdeel van de bedrijfsinrichting en beperkt het eigen bedrijf niet. Echter, omliggende bedrijven werden door deze woning al wel beperkt in hun bedrijfsuitoefening. Bovendien is door de bedrijfsbeëindiging jaren geleden het feitelijk gebruik van het perceel wonen en wijzigt dat dus niet door het voorgenomen initiatief. Op het gebied van geurhinder en veehouderij zijn daarom geen beperkingen te verwachten.
Conclusie
Het initiatief is op het gebied van geurhinder en veehouderij uitvoerbaar.
4.1.5 externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Dit plan
Om te onderzoeken of er in de nabijheid van het plangebied activiteiten plaatsvinden die risico opleveren voor het plangebied, is de risicokaart geraadpleegd.
Uitsnede risicokaart
Voor het plangebied is de nabije ligging van de A50 van belang. De A50 levert een risico op voor wat betreft mogelijke ongevallen op land. Het plangebied ligt echter op circa 500 meter van deze A50 en het risico is daarmee zeer gering. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen of andersoortige objecten die voor de beoogde functie een gevaar opleveren
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
4.1.6 bedrijven en milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:
Dit plan
In de nabije omgeving zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. Het feitelijk gebruik van het perceel wijzigt echter niet door het voorgenomen initiatief. Wonen was reeds mogelijk binnen de vigerende agrarische bedrijfsbestemming en milieutechnisch aanvaardbaar. De omliggende bedrijven werden reeds gehinderd door de agrarische bedrijfswoning.
Conclusie
Het initiatief is op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar.
Sinds 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan – een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen.
De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. In het kader van de Watertoets wordt contact opgenomen met de waterbeheerder. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied. Meestal het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie. In dit geval Waterschap Veluwe.
Dit plan
Onderhavig initiatief voorziet niet in realisatie van nieuwe bebouwing of in een toename van het verhard oppervlak. Op het terrein zijgt op zoveel mogelijk plekken het hemelwater rechtstreeks de grond in. De rioolaansluitingen zijn overal al aanwezig en functioneren goed.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van water.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
Ad 1: Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Ad 2: Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.
Dit plan
In onderhavige situatie verandert het feitelijk gebruik van het terrein niet, er werd gewoond en er zal ook in de toekomst gewoond worden. Het effect op natuurgebieden zoals de ecologische hoofdstructuur is uitgesloten. Het verdwijnen van de agrarische bedrijfsfunctie heeft waarschijnlijk zelfs een positief effect op de natuurontwikkeling in het gebied.
Verder zijn er geen (grote) verbouwingen voorzien. Een effect op beschermde planten en dieren is uitgesloten. Indien in het gebouw of de omgeving geen (ingrijpende) wijzigingen plaatsvinden, is ook in de toekomst geen effect te verwachten.
Conclusie
Het aspect ecologie staat niet aan uitvoering van dit plan in de weg.
Bij elk ruimtelijk initiatief is het belangrijk dat wordt onderzocht waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Dit plan
Om te onderzoeken of er een hoge verwachtingswaarde aanwezig is op het gebied van archeologische waarden, is de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geraadpleegd. Een kaartfragment is hieronder weergegeven. Te zien is dat het plangebied zich bevindt op de grens van een gebied met hoge verwachtingswaarden (enk) en een gebied met lage verwachtingswaarden.
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart met ligging plangebied
In onderhavige situatie is geen sprake van het nieuw bouwen of van het slopen van objecten. Het feitelijk gebruikt wijzigt niet. Of er archeologische bodemschatten in de bodem aanwezig zijn, is niet bekend (wel verwacht, zie kaartbeeld), maar de bodem wordt ook niet geroerd.
Conclusie
Aangezien de bodem niet geroerd wordt en er ook geen bestaande elementen verwijderd worden, is het initiatief op het gebied van cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavig geval wordt geen extra bouwrecht mogelijk gemaakt en er zijn fysiek geen veranderingen te verwachten. Het verdwijnen van de agrarische bedrijfsfunctie en het toekennen van een woonbestemming hebben waarschijnlijk een positieve invloed op het verkeersbeeld (minder laden en lossen, minder tractorverkeer, etc.). Er is voldoende ruimte op het erf om parkeren voor dubbele bewoning (zoals dat reeds het geval was) op te vangen
Conclusie
Er zijn geen knelpunten op het gebied van verkeer te verwachten die de ontwikkeling van onderhavig initiatief in de weg staan.
In onderhavige situatie is sprake van het bestendigen van de woonbestemming, conform het feitelijk gebruik van de laatste jaren. Initiatiefnemer heeft geen bouwplannen die in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt worden. Initiatiefnemer betaalt enkel de plankosten, dat zijn het legesbedrag en de kosten voor het opstellen van het wijzigingsplan. Er wordt met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.
Conclusie
Gezien het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het plan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de VROM-inspectie en niet aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. De mogelijkheid om de woonfunctie te realiseren, was immers al mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. Aangezien de situatie niet verandert op het gebied van water, wordt een overleg met het waterschap niet nodig geacht.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.