14.2 Afwegingskader
Een in 14.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de woonsituatie;
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
f. de sociale veiligheid;
en voor wat betreft de in
14.1 onder k vermelde omgevingsvergunning voorts:
-
g. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
-
h. in aanvulling op het bepaalde onder g, van de natuurlijke waarden van gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
-
i. in aanvulling op het bepaalde onder g en h, van de natuurlijke waarden van gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
-
j. de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de bestemming archeologisch waardevol gebied dan wel met de aanduiding archeologisch monument, uitsluitend kan indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord;
en uitsluitend indien:
-
k. de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
-
l. sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
-
m. sprake is van een goede drainage;
-
n. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.